Raad van State



Uitspraak

Zaaknummer: 200701755/1
Publicatie datum: woensdag 10 oktober 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Maarssen
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bouwzaken

200701755/1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Maarssen,
2. ,
3. ,
4.
5.
6.
7.
8.
allen wonend te

tegen de uitspraak in de zaken nos. SBR 06/3019 en 3242-3250 van de rechtbank Utrecht van 15 januari 2007 in het geding tussen:

de naamloze vennootschap Eneco Energie Infra Utrecht N.V.,

en

appellant sub 1.

1. Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 25 juli 2006 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) aanvragen van de naamloze vennootschap Eneco Energie Infra Utrecht N.V. (hierna: Eneco) om bouwvergunningen voor het vernieuwen en vergroten van tien hoogspanningsmasten op de kadastrale percelen sectie B, nrs. 9102, 10129, 9464, 9516, 10141, 10201, 10194 en 8656 te Maarssen, afgewezen.

Bij brief van 27 juli 2006 heeft Eneco daartegen bezwaar gemaakt en het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Het college heeft ingestemd met dat verzoek en bij brief van 31 juli 2006 het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank).

Bij uitspraak van 15 januari 2007, verzonden op 30 januari 2007, heeft de rechtbank het tegen de besluiten van 25 juli 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissingen vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief van 8 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2007, appellant sub 2 bij brief van 9 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2007, appellante sub 3 bij brief van 12 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, appellant sub 4 bij brief van 12 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, appellant sub 5 bij brief van 11 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2007, appellant sub 6 bij brief van 13 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, appellant sub 7 bij brief van 13 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellante sub 8 bij brief van 12 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Alle appellanten, met uitzondering van appellant sub 2, hebben in april hun hoger beroep aangevuld. Hun brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 6 juni 2007 heeft appellant sub 2 een nader stuk ingediend.

Bij brief van 19 juni 2007 heeft Eneco van antwoord gediend.

Bij brief van 10 augustus 2007 heeft appellante sub 8 een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, appellante sub 3, vertegenwoordigd door mr. F.J.J. van West de Veer, appellanten sub 4, 5, 7 en 8 in persoon en Eneco, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, en zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Maarssenbroek woongebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust ter plaatse mede de bestemming "Leidingen" met de subbestemming "hoogspanningsleiding".

Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, zijn de gronden op de kaart tevens aangewezen voor Leidingen binnen een afstand van 27.50 m tot de subbestemming hoogspanningsleiding mede bestemd voor een hoogspanningsleiding.

Ingevolge artikel 20, derde lid, voor zover thans van belang, mag de hoogte van bouwwerken voor de hoogspanningsleiding ten hoogste 30.00 m bedragen.

Ingevolge artikel 9, tweede lid, mogen in die gevallen dat hoogten, oppervlakten en/of inhoud op de dag van terinzagelegging van het ontwerpplan minder dan wel meer bedragen dan in hoofdstuk II is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, deze bestaande maten in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal worden aangehouden.

2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de hoogspanningsmasten in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat daarvoor dan ook geen bouwvergunningen van rechtswege kunnen zijn verleend.

2.2.1. Dit betoog faalt. Uit artikel 9, tweede lid, van de planvoorschriften, volgt dat in die gevallen dat hoogten op de dag van terinzagelegging van het ontwerpplan meer bedragen dan in hoofdstuk II - waarin artikel 20 is opgenomen - is toegestaan, deze bestaande maten in afwijking daarvan als maximaal mogen worden aangehouden. Vast staat dat de hoogten van de masten die op de dag van terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezig waren op de locaties waar de thans in geding zijnde masten zijn voorzien, meer bedroegen dan de op grond van artikel 20, derde lid, van de planvoorschriften toegestane hoogte van 30.00 m.. De thans voorziene hoogspanningsmasten zijn niet hoger dan de bestaande masten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de in de bouwplannen voorziene hoogspanningsmasten, gelet op artikel 9 van de planvoorschriften, niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, nu daarvoor de hoogten van de masten die ten tijde van terinzagelegging van het bestemmingsplan ter plaatse aanwezig waren, mogen worden aangehouden. Bij een lezing van artikel 9 van de planvoorschriften zoals door het college wordt voorgestaan, namelijk dat daaruit uitsluitend volgt dat bestaande bouwwerken mogen worden gehandhaafd, zou deze bepaling niets toevoegen aan de opgenomen planvoorschriften ten aanzien van het overgangsrecht.

Er bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de bouwplannen in strijd met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn, nu de masten zijn voorzien binnen een afstand van 27.50 m tot de subbestemming hoogspanningsleiding. Er bestaat, mede gelet op de plankaart, geen aanleiding om aan te nemen dat voormelde bepaling slechts ziet op een strook met een afstand van 27.50 m. aan één zijde van de subbestemming hoogspanningsleiding. Het college en Eneco gaan er terecht van uit dat deze afstand dient te worden bezien naar beide zijden uit het hart van de hoogspanningsleiding.

2.2.2. Vast staat dat het college niet binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet gestelde termijn heeft beslist op de aanvragen om reguliere bouwvergunningen voor de hoogspanningsmasten. Nu gelet op het vorenstaande de bouwplannen niet in strijd met het bestemmingsplan zijn, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet gelezen in samenhang met het vierde lid, van rechtswege bouwvergunningen voor de hoogspanningsmasten zijn verleend.

2.3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk w.g. Wijers
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007

---