Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Jaarconferentie Nicis Institute

10-10-2007

Toespraak van minister Vogelaar op de Jaarconferentie 2007 van het Nicis Institute op 10 oktober 2007 in Den Haag. Het Nicis is een kennisinstituut dat zich bezighoudt met de sociale en economische kracht van steden. Het is aangewezen als maatschappelijk topinstituut voor de steden.

Dames en heren,

Het thema van deze conferentie is een vraag: Wat maakt een stad tot prachtstad? Voor mij is die vraag betrekkelijk simpel te beantwoorden. Een stad is een prachtstad als het ook een krachtstad is. Pracht zit van buiten. In de stenen, de voorzieningen, de openbare ruimte. Kracht zit van binnen. In de mensen, hun dromen, hun plannen. 'Alleen gekken en kluizenaars trekken de woestijn in, mensen die van een toekomst dromen gaan naar de stad.' Een citaat vrij naar de indiase architect Charles Correa in The New Landscape. Hij beschrijft de paradox van de wereldstad: terwijl het er vuiler, voller en gevaarlijker wordt, neemt de aantrekkingskracht toe. Omdat het een machine is die zichzelf aanjaagt. Meer mensen, meer markten, meer kansen. Ook of juist voor mensen met kwaliteiten die er op het platteland minder toe doen: creativiteit, vernieuwing en het vermogen te dromen.

Lang hebben we de idylle van het dorp gekoesterd. Ook als het ging om de ontwikkeling van het arme deel van de wereld. Om zijn menselijke maat, geborgenheid en vanzelfsprekende band met het land. De trek naar de stad was een teken van verval en moest worden tegengegaan. De stad zou anders imploderen. Sommige regeringen dwongen de mensen naar het platteland, andere buldozeren nog altijd de moeilijk te controleren slums plat.
Inmiddels is wel duidelijk dat het allemaal niks uitmaakt. Mensen die van een toekomst dromen gaan naar de stad. Afgelopen juni publiceerde het VN-Bevolkingsfonds de nieuwste cijfers over de wereldbevolking. Voor het eerst in de geschiedenis wonen er wereldwijd meer mensen in de stad dan op het platteland.De problemen die dat met zich meebrengt zijn enorm. Denk bijvoorbeeld aan het milieu en de gezondheid. De Chinese zonsverduistering-door-vervuiling en de dode rivieren zijn er de sprekende voorbeelden van.

Maar opvallender is de veerkracht van de stad en de stedelingen. Een miljoenenstad als Mumbai functioneert, ondanks gebrekkige voorzieningen die nooit bedoeld zijn voor zoveel mensen. Overal op straat kun je een vers bereidde maaltijd met een flesje drinkwater kopen. Die veerkracht is ook te zien in Latijns-Amerika waar voormalige slums langzaam middenklassewijken worden en nieuwe slums de volgende generatie stedelingen opnemen.
Wie naar de stad trekt heeft dus meestal gelijk. Het leven is er niet paradijselijk, maar het is er beter dan in het geboortedorp. Maar dan moet je wel eerst zien te overleven, vervolgens participeren en tenslotte integreren. Dat lukt lang niet overal in één generatie. Dat zien we ook bij ons. Maar wie van een toekomst in een Prachtstad droomt doet dat ook voor zijn kinderen.

Veerkracht van mensen, ook in Nederland
In Europa trokken arme landarbeiders al meer dan honderd jaar geleden massaal naar het werk in de fabrieken van de stad. Zij leefden in de krotten en stegen van de oude binnensteden. Paul Scheffer zegt in zijn nieuwe boek Het land van Aankomst: Steden zijn een laboratorium van verandering: ten goede en ten kwade. En die omvorming is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan migratiebewegingen. Europa vormt ondertussen een sterk verstedelijkt werelddeel waar gemiddeld zon 80% van de bevolking in de stad woont. De Europese steden zijn nog steeds zon laboratorium en tevens emancipatiemachine. Zij het niet op de rauwe manier van de ontwikkelingslanden. Wij hebben onze collectieve voorzieningen en arrangementen. Maar ook hier komen mensen naar de stad om zich te ontwikkelen en te ontplooien. Hier klopt het hart van de economie, hier zijn de Universiteiten en Hogescholen, de musea en theaters. Dat is de stad van de dynamiek en de kansen, de Prachtstad.

In diezelfde steden bestaat ook een andere werkelijkheid. Dat is de wereld van de mensen die steeds minder aansluiting hebben bij de stad van de kansen en ontplooiingsmogelijkheden. Dat zijn in ons land de 40 wijken waar we met de wijkenaanpak nieuw perspectief willen bieden. Een aanpak die uitgaat van de kracht van mensen. Omdat de veerkracht van de stad in de mensen zit. Dat blijkt over de hele wereld.

Daarom kunnen we leren en gebruik maken van instrumenten uit ontwikkelingslanden. Omgekeerde Ontwikkelingssamenwerking noemden we dat bij Oxfam Novib toen ik daar in de Raad van Toezicht zat. Zonder onze aandachtswijken ook maar een moment te vergelijken met de omvang van de problemen in de slums overigens. We kijken bijvoorbeeld met belangstelling naar projecten om geweld op scholen tegen te gaan in Zuid-Afrika en we experimenteren met microkrediet voor startende allochtone ondernemers in navolging van India en elders. Vooral de ondernemingszin die ik zie onder allochtone vrouwen kan daar veel baat bij hebben.
Daartegenover heb ik zojuist 600.000 euro beschikbaar gesteld waarmee ontwikkelingsorganisatie Cordaid de stedelijke leefbaarheid in ontwikkelingslanden kan helpen bevorderen. Het geld voor Cordaid is bedoeld om de kennis van corporaties, bedrijven en instellingen efficiënter in te kunnen zetten voor stedelijke vernieuwing in sloppenwijken.

Het belang van kennis: ontwikkeling, uitwisseling en verspreiding We willen mensen helpen zichzelf te ontplooien, deel te hebben aan de maatschappij. Ik noem dat in navolging van de WRR van verzorgen en verzekeren naar verheffen en verbinden. Daarbij is kennis over hoe we dat kunnen doen cruciaal. Brede kennis van ontwikkelingen in wereldsteden, specifieke kennis van onze aandachtswijken en wat daar nodig is, wat werkt en wat niet.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid gaat het project Krachtwijken om het faciliteren van lokaal inititatief en om het laten draaien van de kennismachine. De invulling, de uitvoering blijft een zaak van betrokken partijen in de wijk. Daar moet het gebeuren. Om dat te kunnen faciliteren hebben we in de eerste plaats behoefte aan gegevens die eenduidig en vergelijkbaar zijn. Iedere buurt beleeft problemen immers op zijn eigen manier. Daarom moet je meer doen dan bijvoorbeeld hangjongeren tellen. Je moet ook weten waarom en wanneer hangjongeren eigenlijk een probleem vormen. De verhalen kennen achter de cijfers. De verhalen kennen achter de voordeuren. Alleen dan kunnen gemeenten, wijken en bewoners optimaal van elkaar leren.

Kenniscentra hebben de taak kennis te genereren, te ontsluiten én te verspreiden tussen de wijken en met andere partijen, instellingen en departementen. Niet alleen voor de 40 wijken, maar voor alle stedelijke vernieuwingswijken in Nederland. Aan elkaar doorgeven van goede voorbeelden en projecten is niet voldoende. We willen ook weten waarom sommige wijken zich beter ontwikkelen dan andere, wat werkt en wat niet? Wat zijn cruciale succesfactoren, wat zijn de kosten en de baten? Om antwoord te krijgen op die vragen is gericht onderzoek nodig.

Dat onderzoek komt van kenniscentra en Nicis is bepaald niet het enige kenniscentrum op de terreinen wonen, wijken en integratie. Ik kon bij mijn aantreden de kenniscentra maar moeilijk uit elkaar houden. En ik blijk niet de enige. Ook vanuit de steden komt het geluid dat ze door de bomen het bos niet meer zien. Nu wil ik niet pleiten voor een grote fusie. Dat geeft vooral veel gedoe. Ik wil wel afspraken maken om overlap te voorkomen.
Ik droom dan al snel van één loket voor de gemeenten. En omgekeerd van een situatie waarin wijken niet worden overspoeld met allerlei vragen, initiatieven en informatie vanuit de afzonderlijke kenniscentra. Tijdens een eerste bijeenkomst - op initiatief van mijn ministerie - bleek er deze zomer bij de kenniscentra wel belangstelling voor enige samenwerking en afstemming. Op dat spoor moeten we verder.

Nieuw GSB/ISV en kennis
Wijken waar het roer om moet hebben we in steden en stedelijke gebieden door het hele land. Daarom ben ik blij dat we halverwege de derde periode van het Grotestedenbeleid (GSB) kunnen vaststellen dat meer dan tien jaar GSB de positie van de grote steden echt heeft verbeterd. Er is al veel gedaan om oude buurten op te knappen en de werkgelegeheid ontwikkelt zich er gunstiger dan buiten de GSB-steden. Ik wil daarom het misverstand wegnemen dat de wijkenaanpak in plaats zou komen van het Grotestedenbeleid en het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV).
In 2008 heeft het kabinet 920 miljoen euro voor GSB en ISV beschikbaar gesteld. In 2009 wordt dat 969 miljoen en ook na 2009 zullen we het stedelijk beleid en stedelijke vernieuwing doorzetten. Het is wel zo dat tot nu toe vooral de kansrijkere stedelingen daarvan geprofiteerd hebben. In de wijken waar de verhoudingen echt op scherp staan is van verbetering nog onvoldoende te zien. Daarom kom ik komend voorjaar met een stedelijk beleid nieuwe stijl dat voortbouwt op de ervaringen met de wijkenaanpak.

Dit stedelijk beleid nieuwe stijl blijft noodzakelijk, in aanvulling op de wijkenaanpak. Deels omdat niet alle wijkproblemen in de wijk zelf kunnen worden opgelost, maar ook omdat steden op een breder front versterking behoeven. Een stad is meer dan een optelsom van wijken. Bij de invulling van dit nieuwe stedenbeleid vind ik het belangrijk dat de bewoners centraal staan. Net als bij de wijkenaanpak. Het gaat mij er vooral om dat mensen kansen krijgen om zich maatschappelijk te ontwikkelen en aangespoord worden die kansen aan te grijpen. Vanuit de filosofie van dit kabinet wil ik een stedenbeleid dat vraag- en oplossingsgericht is, en dat vooral het oplossend vermogen van partijen zelf prikkelt. Ik wil dat het Rijk ruimte biedt, waar nodig hindernissen opruimt en problemen geïntegreerd aanpakt.

In de opzet en uitwerking van dit nieuwe Grotestedenbeleid zie ik een rol weggelegd voor de samenwerkende kenniscentra. Volgens mij gaat het daarbij voor een deel om vragen rond de bestuurlijke verhoudingen. Ik denk dat we nieuwe bestuurlijke relaties tussen gemeenten en rijk nodig hebben. Die relatie moet gelijkwaardiger worden, maar ook minder vrijblijvend. Ik wil naar verhoudingen waarin we gelijkwaardig zijn maar elkaar wel helder aanspreken op onze rollen en verantwoordelijkheden. Daarnaast gaat het om de hele basale vraag: hoe helpen we mensen van vlees en bloed zich te ontplooien en hun weg te vinden in de maatschappij? Hoe laten we mensen van heel verschillende herkomst en achtergrond weer dromen van hún stad?

Die dromen en plannen hebben bewoners vaak heel ver weggestopt. Ik begrijp dat wel. Als het in de buurt te lang de verkeerde kant op is gegaan beschermen mensen zich tegen nieuwe teleurstellingen. Ze verwachten niets meer van de buurt, de buren en zichzelf. Dat blijkt wel uit het onderzoek van de Start Foundation onder bewoners van zes aandachtswijken in Alkmaar, Heerlen, Hengelo, Eindhoven, Rotterdam en Groningen. Men heeft er maar weinig vertrouwen in de wijkaanpak. Je kunt de wijk wel veranderen, maar niet de mensen, zeggen moeder en dochter de Beer uit Eindhoven in De Telegraaf van dinsdagmorgen. Het wordt er hier toch niet beter op met de criminaliteit en vandalisme, meent Jan Beekhuis uit de Groningse wijk De Hoogte. De wijk waar naar verhouding het meeste geld naartoe gaat.

Voor mij zijn dit geen nieuwe signalen. Ik heb de scepsis ook tijdens mijn wijkentour wel meegekregen. Ik heb ook voorbeelden gezien van mensen die er wel in zijn blijven geloven. Mensen die tegen de verdrukking in met een budgetje van 500 euro op jaarbasis een verwaarloosd binnenterrein opknappen en er een paradijsje van maken. Ik zie er vooral een aanmoediging in. We moeten de deur bij deze mensen weer op een kier krijgen. Een kier groot genoeg om dromen en plannen weer toe te laten.
Want ik zei het aan het begin: een stad is wat mij betreft een prachtstad als het ook een krachtstad is. Pracht zit van buiten. Kracht zit van binnen. In de verbinding van het kansarme met het kansrijke deel van de stad. In de mensen, hun dromen, hun plannen.