Gemeente Utrecht


beantwoording van schriftelijke vragen 2007, nr. 101 inzake Stadsverwarming.


2007 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
101 Vragen van de heer drs. B.F.M. Beerlage en mevrouw N.A.M.E. Wigny
(ingekomen 3 september 2007
en antwoorden door het college verzonden op 16 oktober 2007)


De Algemene Rekenkamer concludeert in het rapport 'Tariefstelling stadsverwarming' dat in april 2007 is gepubliceerd, dat de tarieven voor stadsverwarming niet transparant tot stand komen. Ook ontbreekt onafhankelijk toezicht op de tariefstelling. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat sommige afnemers van stadsverwarming duurder uit zijn dan vergelijkbare afnemers van verwarming via een gasaansluiting. Dat is tegen het niet-meer-dan-anders (NMDA) principe dat de energiebedrijven zelf hanteren. In juni 2007 heeft de Algemene Rekenkamer de vragen van de Tweede Kamer beantwoord over het rapport.

Het rapport geeft aan dat gemeenten waar stadsverwarmingsprojecten bestaan een rol hebben bij het bepalen van de tarieven, onder ander in "het Warmteforum". In Utrecht zijn veel woningen aangesloten op stadswarmte. In Leidsche Rijn zijn alle nieuwbouwwoningen aangesloten op stadswarmte. Een paar van de conclusies van de Rekenkamer zijn dat de berekende warmteprijs te hoog is en dat bewoners van nieuwbouwwoningen te veel betalen. In de wijk Houten-zuid is de stichting Giga-Joule actief die al jaren strijdt tegen te hoge tarieven van Eneco. De acties van deze stichting hebben - voor zover bekend - nog niet geleid tot wijzigingen van de tarieven.

Het principe van stadsverwarming is dat de restwarmte die vrijkomt bij afvalverbranding of industriële productie, wordt gebruikt om via een gesloten netwerk van leidingen warm water te leveren aan huishoudens. Met dit warme water kunnen de bewoners hun woonruimtes verwarmen en beschikken zij over warm kraanwater. Omdat consumenten van stadsverwarming gebonden klanten zijn, moeten zij worden beschermd tegen te hoge prijzen. In 1975 hebben de energiebedrijven in dat kader afgesproken bij stadsverwarming een 'niet-meer-dan-anders'-tarief (NMDA-tarief) te zullen hanteren. Dat betekent dat consumenten niet méér hoeven te betalen voor hun warmtevoorziening dan vergelijkbare consumenten die door middel van aardgas in hun warmtebehoefte voorzien.


Jaarlijks stelt EnergieNed, de brancheorganisatie van de energiebedrijven, een NMDA-tariefadvies op voor haar leden. Dit tariefadvies bestaat uit vier onderdelen: de rentabiliteitsbijdrage en de aansluitbijdrage (beide eenmalig), het vastrecht (jaarlijkse kosten), en de warmteprijs (kosten afhankelijk van gebruik).

De door de energiebedrijven in rekening gebrachte tariefonderdelen zijn voor de consument niet transparant en verifieerbaar. Zo is onduidelijk hoe beide eenmalige bijdragen in de praktijk worden berekend. Ook de totstandkoming van de warmteprijs is niet te verifiëren door de consument, doordat de gegevens die brancheorganisatie EnergieNed hiervoor gebruikt, vertrouwelijk zijn en hierdoor voor de consument niet toegankelijk zijn.


De conclusies uit dit rapport geeft voor PvdA en CDA aanleiding tot de volgende vragen over de situatie in Utrecht:

1. Hoeveel woningen zijn in Utrecht aangesloten op stadswarmte en wanneer zijn deze woningen gebouwd?

De precieze hoeveelheid woningen aangesloten op stadswarmte is niet bekend bij het college. Sinds de liberalisering van de energiemarkt eind jaren negentig zijn deze gegevens niet meer beschikbaar voor de gemeente. Het college schat dat ongeveer eenderde van de woningen (ongeveer 40.000 woningen) in Utrecht op stadswarmte zijn aangesloten. De bouwjaren van deze woningen variëren van vóór 1905 tot en met 2007.

2. Welke afspraken, die nu nog van toepassing zijn, heeft de gemeente Utrecht in het verleden gemaakt met energiebedrijven over de levering van stadswarmte?

Afspraken, die nu nog van toepassing zijn, gelden tussen leverancier en afnemers. De gemeente Utrecht is daarin geen partij.


3. Welke afspraken zijn er gemaakt over de toepassing en levering van stadswarmte bij de bouw van Leidsche Rijn.

Bij de bouw van Leidsche Rijn is in 1996 een intentieverklaring tussen de gemeente en het energiebedrijf (destijds REMU, nu Eneco) ondertekend, waarbij de partijen beloofden voor het Utrechtse deel van Leidsche Rijn de woningen op stadswarmte aan te sluiten. Over de levering van stadswarmte is afgesproken dat bewoners niet meer betalen dan bewoners van een woning op gas; het zogenoemde Niet Meer Dan Anders (NMDA)- principe.

4. Welke rol heeft de gemeente Utrecht bij het bepalen van de tarieven? Heeft de gemeente Utrecht zitting in "het Warmteforum", is zij daarin door een andere partij vertegenwoordigd of is zij van plan dit te gaan doen?

De gemeente Utrecht vervult geen rol bij het bepalen van de warmtetarieven.
Utrecht heeft geen zitting in het 'Warmteforum' en wordt daarin ook niet door een partij vertegenwoordigd. Het 'Warmteforum' heeft zich in januari 2007 opgeheven.


5. Welke wijzigingen zijn opgetreden in de vaststelling van de tarieven voor stadswarmte door de liberalisering van de energiemarkt?

Bij de liberalisering van de energiemarkt zijn geen wijzigingen in de vaststelling voor de tarieven stadswarmte vastgesteld.

6. Onderschrijft het college de conclusies van de Algemene Rekenkamer dat de berekende warmteprijs te hoog is en dat bewoners van nieuwbouwwoningen te veel betalen? Zo ja, hoelang was het college op de hoogte van deze feiten en wat heeft zij daartegen gedaan? Zo nee, waarom niet?

In het onderzoek van 24 april 2007 trekt de Algemene Rekenkamer als hoofdconclusie dat de tarieven voor stadsverwarming niet onafhankelijk en objectief tot stand komen en dat onafhankelijk toezicht hierop ontbreekt. Deze conclusie onderschrijft het college.
Utrecht heeft al in 2002, samen met andere gemeenten , via een brief aan het het ministerie van Economische Zaken (EZ) en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) aangedrongen op een meer onafhankelijke en transparantere manier van tariefstellen op basis van het NMDA- principe.

Of de berekende warmteprijs voor woningen in Leidsche Rijn te hoog is, kan het college moeilijk inschatten. Er zijn veel factoren van belang bij de uiteindelijke kosten die bewoners kwijt zijn voor warmte. Bijvoorbeeld de grote verschillen tussen het energieverbruik van verschillende bewoners.
Het college is ervan op de hoogte dat diverse onderzoeken in andere gemeenten hebben aangetoond dat bewoners in nieuwbouwprojecten (met name na 2000) gebouwd meer betalen dan anders, maar er zijn evenveel andere onderzoeken, vaak door energiebedrijven uitgevoerd, die aantonen dat dit niet het geval is.


7. Onderschrijft het college het uitgangspunt dat de tarievenstelling voor stadswarmte transparant tot stand moet komen en inzichtelijk moet zijn voor afnemers?

Ja, daarom dringt de gemeente Utrecht al sinds 2002 bij de ministeries van EZ en VROM aan op een onafhankelijk, transparant vastgesteld tarief voor stadswarmte gebaseerd op het NMDA- principe.

8. Welke maatregelen zijn er mogelijk en welke gaat het college nemen om de tariefstelling voor stadswarmte transparant te maken en te voorkomen dat gebruikers te veel betalen?

In 2003 diende de landelijke CDA-fractie een initiatiefwetsvoorstel (Warmtewet) in, waarmee de warmtetarieven transparant en onafhankelijk zouden worden opgesteld en getoetst. Bij het opstellen van de wet heeft Utrecht een inhoudelijke bijdrage geleverd.

De behandeling (en stemming) van dit wetsvoorstel is in de Tweede Kamer steeds uitgesteld, omdat enkele politieke partijen bezwaren hebben tegen het wetsvoorstel, onder andere door de vrees dat energiebedrijven niet meer willen investeren in stadswarmte. Dit zou een duurzame energievoorziening in Nederland in de weg staan.

Het college heeft daar begrip voor, maar zal zich ook blijven inzetten om een transparant, onafhankelijk en maximum warmtetarief voor de bewoners van een warmtewoning te waarborgen. Op dit moment voert het Ministerie van Economische Zaken op verzoek van de opstellers, opnieuw een aantal wijzigingen in het initiatiefwetsvoorstel door. Daarna zal de Warmtewet opnieuw in de Tweede Kamer worden geagendeerd.

9. Welke mogelijkheden zijn er om eventueel teveel betaalde kosten van stadswarmte in het verleden terug te vorderen van energiebedrijven en welke rol kan de gemeente Utrecht daarin spelen?

Een leveringscontract tussen leverancier en afnemer zal een juridische basis moeten bieden om eventueel teveel betaalde kosten terug te vorderen. In dit contract is de gemeente geen partij.

---

Gemeenten Nijmegen, Zoetermeer, Breda, Heerlen, Almere, Arnhem, Hengelo, Tilburg, Alkmaar, Apeldoorn en Utrecht.


---- --