Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Kenniscahier 07-01

De groei van de Wajonginstroom

Een onderzoeksrapport in het kader van het
dossieronderzoek Wajong 2007

De groei van de Wajonginstroom

Datum
1 oktober 2007 Afdeling UWV Kenniscentrum Auteur Margreet Stoutjesdijk Margreet.Stoutjesdijk@uwv.nl (020) 687 31 94

Ed Berendsen Ed.Berendsen@uwv.nl (020) 687 16 25 Ons kenmerk KC 01/07 Pagina
2 van 81

© UWV Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enig andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De groei van de Wajonginstroom

Datum
1 oktober 2007 Pagina
3 van 81 Inhoud
0 Samenvatting 5

1 Inleiding 17
2 Analysemodel 19 2.1 Inleiding 19
2.2 Factoren die van invloed zijn op de instroom 19
2.3 Onderzoeksvragen 23
2.4 Onderzoeksaanpak 25

3 De herkomst van Wajongers 27 3.1 Inleiding 27
3.2 Onderzochte herkomstcategorieën 27
3.3 Ontwikkeling herkomst Wajongers 28
3.4 Herkomstcategorieën nader bekeken 30
3.4.1 Heropening 30
3.4.2 Bijstand 30
3.4.3 School/studie 33
3.4.4 School/studie: VSO/PRO achtergrond 35
3.4.5 Instelling 39
3.4.6 Thuis 40
3.4.7 Werk 41
3.4.8 ZW/WAO/WIA 42
3.5 Conclusie 42

4 Rol van het netwerk 45
5 Veranderingen in ziektebeelden 51 5.1 Inleiding 51
5.2 Ontwikkeling diagnosegroepen 52
5.3 De ziektebeelden achter P697 en P699 53
5.4 Ontwikkeling ziektebeelden Wajong instroom 54
5.5 Herkomst en ziektebeelden 57
5.6 conclusie 58

6 De ontwikkeling van de instroom 61 6.1 Inleiding 61
6.2 De ontwikkeling van de instroom 61
6.3 Verwachtingen 64
6.4 Aanbevelingen voor verdere kennisvergaring 65

7 De betekenis van deze resultaten 67 Bijlage A: onderzoeksopzet 69
Bijlage B: aanpassing CAS-code 75
Bijlage C: diagnose verstandelijke beperking 79
Bijlage D: Top dertig diagnoses 81

De groei van de
Wajonginstroom

Datum

1 oktober 2007
Pagina

4 van 81

De groei van de Wajonginstroom

Datum
1 oktober 2007 Pagina
5 van 81

0 Samenvatting
Hoofdpunten:

- De gemiddelde Wajonger is niet iemand met een lichamelijke aandoening die is aangewezen op een rolstoel, maar iemand met een verstandelijke beperking of andere ontwikkelingsstoornis, of met een psychische problematiek. Deze zijn samen goed voor 85% van de instroom in 2006.


- De instroom in de Wajong heeft een complexe achtergrond maar is de afgelopen jaren vooral gestegen door toenemende doorstroom vanuit de Bijstand, door toenemende instroom vanuit het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) en het praktijkonderwijs (PRO) en door een toenemende instroom van jongeren met vooral autistisch spectrumstoornissen. Bij de toenemende instroom vanuit de Bijstand gaat het niet om een maatschappelijke toename van het aantal uitkeringsgerechtigden maar om een verschuiving tussen regelingen. De toename vanuit het VSO/PRO hangt samen met het toenemende aantal leerlingen op deze scholen. De toename van de instroom van jongeren met vooral autistisch spectrumstoornissen hangt samen met een betere herkenning van dit soort ziektebeelden.


- De instroom van Wajongers met een VSO/PRO-achtergrond gaat gepaard met een toenemend aandeel Wajongers met een verstandelijke handicap.


- Het aandeel Wajongers met een ADHD ziektebeeld is beperkt (3% in 2006). Bovendien is er bij ziektebeelden als ADHD, maar ook bij autisme, in de helft van gevallen sprake van een complex ziektebeeld. Vaak is er ook een verstandelijke handicap.


- De invloed van de Bijstand op de instroom neemt verder toe. Omdat het aantal leerlingen in het VSO/PRO blijft toenemen zal ook de instroom vanuit deze scholen verder stijgen. Naar verwachting blijft voorlopig ook de instroom van jongeren met autistisch spectrumstoornissen toenemen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de instroom in de Wajong voor de nabije toekomst blijft stijgen.


- Het algemene beeld dat uit het onderzoek naar voren komt is dat het om een complexe maatschappelijke problematiek gaat die verder reikt dan het terrein van Wajong. De toenemende druk op de Wajong maakt het in ieder geval noodzakelijk dat UWV zorg draagt voor een goede claimbeoordeling. De participatieproblematiek is complex waarbij zowel de beperkingen van de personen als de beschikbaarheid van geschikte banen een rol spelen.

Inleiding

Sinds het midden van de jaren 90 van de vorige eeuw en vooral na 2002 stijgt de instroom in de Wajong elk jaar sterker dan op grond van de verandering van de risicopopulatie verwacht kan worden. Bovendien gaat de toename gepaard met een veranderende samenstelling zoals meer instroom van jongens en verschuivingen in de ziektebeelden. Voor deze ontwikkeling bestaat op dit moment, ondanks analyses die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd, geen sluitende verklaring. Drie vragen staan bij de Wajong centraal:

De groei van de Wajonginstroom

Datum
1 oktober 2007 Pagina
6 van 81
1) Waarom neemt de instroom in de Wajong zo sterk toe?

2) Wat zijn de participatiemogelijkheden van Wajongers?

3) Hoe kan de participatie van Wajongers vergroot worden?

Om dit soort vragen goed te kunnen beantwoorden is kennis nodig over de achterliggende factoren van de instroomgroei. Waar komen Wajongers vandaan en wie zijn ze? Welke mogelijkheden hebben (verschillende groepen) Wajongers en tot welke vormen van participatie zijn ze onder welke omstandigheden in staat. Maar ook: onder welke voorwaarden kunnen werkgevers over de streep getrokken worden om Wajongers in dienst te nemen?

Voordat ingegaan kan worden op de vragen over de participatiemogelijkheden en over de wijze waarop de (arbeids-)participatie van de steeds groter wordende Wajongpopulatie bevorderd kan worden is het eerst nodig dat een verklaring gevonden wordt voor de redenen van het stijgende bestand en meer in het bijzonder voor de stijgende instroom. Waarom stijgt de instroom en wie zijn die nieuwe jonggehandicapten? Om inzicht te krijgen in de redenen voor de stijging is daarom een omvangrijk dossieronderzoek uitgevoerd. Dit rapport bevat de bevindingen van het onderzoek.

Het onderzoek is uitgevoerd op drie kantoren (Arnhem, Utrecht, en Den Haag) en heeft betrekking op de instroomjaren 2002 t/m 2006. Van een kwart van de instroom zijn de dossiers bekeken (in totaal 1.500 dossiers). De uitkomsten zijn representatief voor de drie onderzochte kantoren. Daarnaast zijn de kenmerken van het totaal van de instroom van de drie kantoren goed vergelijkbaar met de kenmerken van de landelijke instroom. De resultaten zijn daarom in grote lijnen toepasbaar op de landelijke instroom.

De centrale onderzoeksvraag is: waarom stijgt de instroom en wie zijn die nieuwe jonggehandicapten? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een analysemodel geformuleerd. Dat analysemodel specificeert de instroom als een grootheid die afhankelijk is van veranderingen in de statistiek, veranderingen in de omvang van de risicopopulatie (het aantal 18-jarigen in de bevolking) en veranderingen in de invalideringskans1. Bij het begrip invalideringskans wordt onderscheid gemaakt tussen de potentiële invalideringskans en de feitelijke invalideringskans.

Het potentiële risico (invalideringskans) wordt gevormd door alle jongeren die aan de criteria van de Wajong voldoen. Dit risico wordt beïnvloed door veranderingen in de toelatingscriteria voor de Wajong (zoals bijvoorbeeld de aanpassing van het schattingsbesluit in 2004) en door epidemiologische factoren (meer of minder jongeren met een beperking). De feitelijke risicogroep is het deel van de potentiële risicogroep dat gebruik maakt van de regeling. Het gebruik van de Wajong wordt beïnvloed door de noodzaak om een uitkering aan te vragen. Bijvoorbeeld omdat er geen werk is, maar ook omdat de toegang tot andere regelingen beperkt wordt (WWB). Het gebruik van de Wajong wordt ook beïnvloed door de bekendheid met de regeling. Hierbij speelt het netwerk rond de jonggehandicapte een rol.

Uit het analysemodel zijn een aantal afgeleide onderzoeksvragen geformuleerd:
Ø Welke herkomstgroepen kunnen worden onderscheiden en hoe ontwikkelen ze zich (feitelijk instroomrisico van groepen, epidemiologische ontwikkelingen)?


1 De invalideringskans is gedefinieerd als het percentage nieuwe Wajongers per 100 van de risico- populatie.

De groei van de Wajonginstroom

Datum
1 oktober 2007 Pagina
7 van 81
Ø Welke ziektebeelden kunnen worden onderscheiden en hoe ontwikkelen deze ziektebeelden zich (epidemiologie)?. In het bijzonder is kennis nodig over de ziektebeelden die schuil gaan achter de diagnosecodes P697 (verstandelijk gehandicapt) en P699 (overige psychische stoornissen). Deze beide diagnoses zijn steeds meer een containerbegrip geworden voor ziektebeelden die niet in de standaard diagnose- systematiek passen.

Ø Hoeveel Wajongers zijn voorafgaand aan de uitkering besproken in een netwerkoverleg en hoe ontwikkelt dit aantal zich (invloed van het netwerk op het feitelijke risico)?
Ø Door wie is de Wajonger doorverwezen naar UWV of wie heeft de uitkering aangevraagd (invloed van het netwerk op het feitelijke risico)?
Deze vragen zijn ook bekeken vanuit de regionale invalshoek. Zijn er regionale verschillen wat betreft de herkomst, de ziektebeelden van Wajongers en wat betreft de ontwikkeling in het netwerk?

De herkomst van Wajongers

Bij de analyse van herkomst van Wajongers wordt gekeken naar het moment van de claimbeoordeling van de Wajongaanvraag. Er zijn acht herkomstcategorieën gedefinieerd2:
Ø Heropening. Bij een heropening wordt een eerder beëindigde Wajonguitkering opnieuw geopend. Het betreft hier dus geen nieuwe aanvragen. De omvang van deze groep wordt de laatste tijd vooral beïnvloed door veranderingen in de statistiek. In de analyse wordt deze groep meestal buiten beschouwing gelaten.

Ø Bijstand. In de Bijstand is een groep mensen aanwezig die een arbeidshandicap heeft. Een deel daarvan behoort tot de potentiële risicogroep van de Wajong. Hoewel er altijd al een doorstroom bestond naar de Wajong is inmiddels bekend dat de veranderingen in de Bijstand (WWB, 2004) tot een toename van de deze doorstroom leid.
Ø Andere uitkering (ZW/WAO/WIA). Bij de aanvraag van een arbeidsongeschiktheids- uitkering bestaat de mogelijkheid dat, als de betreffende ziekte al bestond voor hun 18e verjaardag, doorverwezen wordt naar de Wajong. In de loop der jaren kunnen verschuivingen optreden in deze stroom. Daarnaast kunnen ook veranderingen in betreffende uitkeringsregelingen tot verschuivingen leiden.

Ø Instelling. Een belangrijke groep jonggehandicapten is opgenomen in een instelling of is in behandeling bij een instelling. Een mogelijke verklaring voor de gestegen instroom is dat deze groep jongeren groter wordt.

Ø Werk. Een volgende groep is de groep jonggehandicapten die werkt, al dan niet met ondersteuning. Jonggehandicapten werken vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dit deel van de arbeidsmarkt staat bloot aan ontwikkelingen die negatief kunnen uitwerken op de mogelijkheid om een baan te vinden. De complexiteit van werk neemt bijvoorbeeld steeds meer toe. Het gevolg kan zijn dat jonggehandicapten een groter risico kunnen lopen om niet aan het werk komen of om werkloos te worden. De instroom in de Wajong kan daardoor toenemen. Bovendien is het mogelijk dat de Wajong als een verzekering wordt gebruikt voor het geval het misgaat, al dan niet op instigatie van de werkgever.

Ø School. Jonggehandicapten stromen vooral in als ze jong zijn3, vaak direct van school. School of studie is daarom een belangrijke herkomstcategorie. Deze categorie is vooral


2 Omdat ze elkaar niet volledig uitsluiten is ook een vorm van hiërarchie toegepast. Heropening heeft de hoogste prioriteit. Vervolgens instroom vanuit een andere uitkering. Daarna wonend in een instelling. Vervolgens instroom via werk, via school en tenslotte thuiswonend.

3 Bij 75% gaat het Wajongrecht in met 18 of 19 jaar.

De groei van de Wajonginstroom

Datum
1 oktober 2007 Pagina
8 van 81 van belang omdat het aantal leerlingen op de schooltypes met veel jonggehandicapten (het praktijkonderwijs (PRO) en het voorgezet speciaal onderwijs (VSO)) de laatste jaren sterk toeneemt. Niet alleen school als herkomsttype is dus van belang maar ook het schooltype.

Ø Thuis. Als jonggehandicapten zich niet in een van de al genoemde situaties bevinden zitten ze thuis zonder school of uitkering, of wonen in een beschermde omgeving. In deze situatie kan er sprake zijn van niet-gebruik van een Wajonguitkering, mogelijk uit onbekendheid met deze voorziening. Het is denkbaar dat onder invloed van de toenemende bekendheid of om andere redenen het niet-gebruik bij deze groep afneemt. In dat geval zal het aandeel van de groep toenemen.

Ø Overig. Op basis van de eerste ervaringen bij de dossieranalyse is nog de extra categorie "overig" toegevoegd. Deze categorie omvat vooral onbekend en dakloos. Gebleken is dat deze indeling een goed handvat biedt voor de analyse van de instroom.

Bij de analyse van de herkomst van jonggehandicapten is vastgesteld dat er twee fasen zijn te onderkennen in de ontwikkeling van de instroom. Tussen 2002 en 2005 kan het grootste deel (64%) van de instroomstijging verklaard worden door de toename van de instroom van jongehandicapten met een VSO/PRO-achtergrond. In 2006 zien we echter ook andere instroomcategorieën sterk toenemen. Vooral de instroom vanuit de Bijstand neemt sterk toe, maar ook de instroom vanuit instellingen en de herkomstcategorie thuis.

School/studie: Instroom vanuit school/studie is de grootste herkomstcategorie (32% in
2006). Daarbinnen vormt het VSO/PRO met 21% de grootste groep. Daarnaast is instroom vanuit het ROC/MBO met 8% in 2006 ook nog grote groep. De instroom vanuit de overige schooltypes is beperkt (HBO/Universiteit: 2% in 2006). De toename van de instroom komt ,zoals hiervoor al is aangegeven, tot en met 2005 vooral van het VSO/PRO.

Tabel O.1 Instroom naar herkomstcategorie (2006, %)
Aandeel in de Mutatie instroom instroom (%) (%)
Heropening 7% -13% Bijstand 14% 77% ZW/WAO/WIA 6% 48% Instelling 21% 47% Werk 8% 42% School/studie 32% 7% Thuis 11% 53% Overig 1%
Totaal 100% 28%

VSO/PRO: Bij de instroom van jonggehandicapten uit het VSO/PRO maken we onderscheid tussen directe instroom vanuit school en instroom met een VSO/PRO-achtergrond. Gebleken is dat een belangrijk deel van de jongeren, die op het VSO/PRO gezeten hebben, later instroomt. Het aandeel van Wajongers met een VSO/PRO-achtergrond bedraagt in 2006 42% van de instroom en vormt daarmee de grootste instroomcategorie (42% waarvan 19%-punt praktijkonderwijs, 13%-punt cluster4 3 scholen en 8%-punt cluster 4 scholen). Als de


4 Het voortgezet speciaal onderwijs kent vier clusters. Cluster 1 omvat onderwijsinstellingen voor visueel gehandicapte leerlingen. Cluster 2 omvat scholen voor auditief en communicatief gehandicapte leerlingen. Cluster 3 omvat scholen voor verstandelijk of lichamelijk gehandicapte leerlingen (ZMLK-,

De groei van de Wajonginstroom

Datum
1 oktober 2007 Pagina
9 van 81 uitkomsten van het dossieronderzoek vertaald worden naar aandeel in toename van de instroom (tabel 0.3) dan blijkt dat tussen 3,5 en 5,7%-punt van de jaarlijkse instroomstijging toegerekend kan worden aan het VSO/PRO. Duidelijk is ook dat de invloed in de periode 2002-2004 groter is dan daarna.

Als naar de reden voor de toename van de instroom vanuit het VSO/PRO wordt gekeken dan valt op dat de stijging van de gecombineerde directe instroom vanuit het VSO/PRO (52% tussen 2002 en 2006) gelijk opgaat met het aantal 17-jarigen op het VSO/PRO (59%). Hoewel de analyse geen causaliteit aantoont, ligt het in de rede te veronderstellen dat de toenemende instroom het gevolg is van het stijgende aantal leerlingen. De stijging van het aantal leerlingen op het VSO/PRO is veel groter dan de stijging van het aantal leerlingen in de betreffende leeftijdscohorten. Hoewel de verklaring hiervoor buiten de scope van dit onderzoek ligt, kan de toename gezien worden als een intensivering van de werking van het netwerk in brede zin. Jongeren worden steeds meer uitgeselecteerd. Het aantal leerlingen stijgt immers veel sterker dan het aantal jongeren in de betreffende leeftijdsgroepen, zonder dat er aanwijzingen zijn dat jongeren meer verstandelijke beperkingen hebben dan vroeger.

Er is ook een globale instroomkans vastgesteld. Leerlingen op het VSO/PRO hebben ongeveer 50% kans om direct door te stromen naar de Wajong. Voor leerlingen op de verschillende onderliggende schooltypes wijken de instroomkansen af. Leerlingen van het praktijkonderwijs hebben een directe instroomkans van circa 50%. Leerlingen van cluster 3 scholen stromen daarentegen bijna allemaal door naar de Wajong. Tenslotte stromen leerlingen van cluster 4 scholen maar beperkt door (10%). Kinderen met gedragstoornissen stromen kennelijk relatief weinig door naar de Wajong.

Het grootste deel van de instroom vanuit het VSO/PRO (64%) wordt gekenmerkt wordt door een verstandelijke handicap. De omvang de instroom vanuit het VSO/PRO verklaart waarom een groot deel van de Wajonginstroom verstandelijk gehandicapt (37,5%) is.

Bijstand: Met de invoering van de WWB hebben gemeenten een (financieel) belang om bijstandsgerechtigden zoveel mogelijk te laten uitstromen. Veel gemeenten zijn daarom begonnen om hun bestanden te screenen op potentiële jonggehandicapten. Het gevolg is dat de instroom van 2005 van de Bijstand duidelijk is gaan stijgen (tot 14% van de totale instroom in 2006). In Arnhem, waar de screening eerder opgang kwam, is de instroom inmiddels verviervoudigd: in 2006 was 18% afkomstig vanuit de Bijstand. In Utrecht en Den Haag is pas vanaf 2007 sprake van een systematische screening van de Bijstand. We zien de instroom in deze kantoren dan ook fors doorstijgen in 2007. Op basis van het dossieronderzoek is een schatting gemaakt van het aandeel van de Bijstand in de toename van de instroom in 2006. In 2006 is 6,1%-punt van de toename te wijten aan de gestegen doorstroom (zie tabel O.3).

Er is ook een relatie tussen de gestegen instroom van Wajongers met een psychisch ziektebeeld (23%) in 2006 en de Bijstand. Ongeveer de helft van deze stijging komt door de toegenomen instroom vanuit de Bijstand, 64% van deze groep heeft een psychisch ziektebeeld. De verschillen in doorstroom vanuit de Bijstand verklaren ook een deel van de regionale verschillen.

LZK-, Mytyl- en Tyltylscholen). Cluster 4 omvat tenslotte scholen voor leerlingen met ernstige ontwikkelingspsychopathologie, gedragsproblemen, met ontwikkelingsproblemen of psychiatrische problemen (ZMOK). Voor de Wajong zijn vooral de cluster 3 en 4 scholen van belang.

De groei van de Wajonginstroom

Datum
1 oktober 2007 Pagina
10 van 81

Overige herkomstcategorieën: De verklaring voor de ontwikkeling van de overige instroomcategorieën is complex. Van belang daarbij is dat op basis van het dossieronderzoek geen uitspraak gedaan kan worden over de indirecte invloed van de wijziging bij de WWB. Het is te verwachten dat door de restrictievere Bijstand de gemeenten bij de poort meer mensen met een mogelijk recht op Wajong zullen doorsturen naar de Wajong. De stijging van de instroom bij de andere herkomstcategorieën in 2006 zal daarom naar alle waarschijnlijkheid voor een deel hierdoor veroorzaakt worden. Er zijn daarnaast ook aanwijzingen dat een deel van de toename van de instroom vanuit instellingen mogelijk het gevolg is van een toename van klinische dagbehandelingen. Een andere mogelijke oorzaak is de afschaffing van de arbeidsgehandicaptenstatus (AGH-status). De informatie in de dossiers laat echter niet toe om hier een uitspraak over te doen.

De verandering in de instroom van de herkomstcategorie ZW/WAO/WIA worden vooral beïnvloed door de stelselwijzigingen bij deze wetten. Door de afname van de aanvragen WAO/WIA neemt de kans op doorverwijzing naar de Wajong af. Bovendien waren er door de verlenging van de ziekteperiode in 2005 veel minder aanvragen dan normaal. Tabel O.3 geeft de invloed hiervan op de instroom duidelijk weer. Voor het overige zijn er geen duidelijk aanwijsbare verklaringen voor de veranderingen bij de instroom bij de herkomstcategorieën.

Veranderingen in het netwerk

In het dossieronderzoek hebben we aan de hand van een drietal vragen de rol (en ontwikkeling) van het netwerk in kaart proberen te brengen:

· Is de Wajonger eerder besproken in het netwerkoverleg?

· Door wie is de Wajonger doorverwezen of wie heeft de uitkering aangevraagd?
· Op basis van welke (voor)informatie heeft de verzekeringsarts de cliënt beoordeeld?

Bij de eerste vraag gaat het om de definitie van het netwerk in enge zin. In regionale netwerken worden periodiek potentiële Wajongers in een netwerkoverleg besproken. Deze netwerken zien er op regionaal niveau verschillend uit (zie kaders). Netwerkpartijen zijn bijvoorbeeld scholen (praktijkscholen, scholen uit het voortgezet speciaal onderwijs, maar in sommige gevallen ook ROC's), begeleidende instanties zoals MEE (voormalige SPD), maar ook gemeenten, Sociale werkplaatsen, CWI en re-integratiebedrijven kunnen deel uitmaken van het netwerk. Tijdens de dossieranalyse bleek dat de dossiers onvoldoende informatie bevatten om een uitspraak te doen over de werking van het netwerkoverleg. Met deze methode is de vraag naar de werking van het netwerkoverleg niet te beantwoorden.

Wat betreft de andere vragen is wel een beeld te geven. Het blijft echter erg moeilijk om op basis van een dossieronderzoek iets te zeggen over de werking van de netwerken rondom de Wajong. Uit de doorverwijzing kan worden geconcludeerd dat steeds meer Wajongers via netwerkpartijen met de Wajong in aanraking komen. Ook verdeling van de gebruikte informatiebronnen bij de claimbeoordeling duidt op toenemende instroom van school en zorginstellingen, iets wat ook al bij de analyse van de herkomst werd geconstateerd. Daaruit is echter niet af te leiden dat dit komt door de intensivering van het netwerk.

Het is echter wel plausibel dat het een rol speelt. Bij de analyse van de herkomst is vastgesteld dat de plotselinge toename van de instroom vanuit het VSO/PRO in 2004/2005 in

De groei van de Wajonginstroom

Datum
1 oktober 2007 Pagina
11 van 81 ieder geval in Den Haag samenhangt met de invoering/intensivering van de Wajongteams en de daarbij behorende intensivering van het netwerk met de deze scholen.

Veranderingen in de ziektebeelden

Veranderingen in de diagnostiek kunnen snel tot verandering in de instroom leiden. Door erkenning van nieuwe ziektebeelden dan wel door betere herkenning van bestaande ziekten als autisme en ADHD neemt de potentiële risicogroep en daarmee de Wajonginstroom toe. De groei van de instroom heeft zich de laatste jaren vooral voorgedaan bij twee specifieke diagnosecodes: P697 (verstandelijk gehandicapt) en P699 (overige psychische stoornissen). Landelijk gezien is het aandeel van deze twee diagnosecodes tussen 2002 en 2006 toegenomen van 43% naar 55%. Voorafgaand aan het dossieronderzoek bestond het vermoeden dat de groei bij deze diagnosecodes het gevolg is van ziektebeelden als stoornissen in het autistisch spectrum en ADHD. Dit soort ziektebeelden worden bij gebrek aan een toepasbare diagnosecode ingedeeld in één van beide genoemde diagnosecodes. Doordat deze twee diagnosecodes containerbegrippen zijn geworden is er onvoldoende inzicht in de aard van de aandoeningen en stoornissen waarmee deze jongeren te kampen hebben en waar zich de stijging van de instroom voordoet. Om meer inzicht in te krijgen in de onderliggende ziektebeelden is een nieuwe hoofdgroep toegevoegd aan de standaard CAS-code indeling5.

De nieuwe hoofdgroep (O) betreft de groep ontwikkelingsstoornissen, incl. gedrags- stoornissen ontstaan vanaf de zuigelingentijd tot adolescentie. Onder de hoofdgroep vallen een aantal subgroepen:
O3 Aangeboren afwijkingen met verstandelijke beperking
O6 Overige ontwikkelingsstoornissen en vroeg ontstane gedragsstoornissen. Deze omvatten: O600-O609 verstandelijke beperking
O610-O619 autistisch spectrumstoornissen (ASS)
O620-O629 aandachtstekortstoornis (ADHD, ADD)
O630-O639 gedragsstoornis (bijv. O630 Oppositioneel opstandige gedragsstoornis) O640-O649 leerstoornis
O690-O699 overige ontwikkelingsstoornissen (Bijv. O690 Gilles de la Tourette) Op basis van de aangevulde CAS-code indeling is een uitgebreide analyse uitgevoerd van de ziektebeelden in de Wajong. Als eerste kan geconcludeerd worden dat aanvulling bruikbaar is voor de verdere opsplitsing van de beide oude Cas-codes P697 en P699.

Uit de analyse blijkt dat na hercodering van de beide Cas-codes de groep verstandelijk gehandicapten de grootste groep is (zie tabel 0.2). In 2006 heeft ruim 37,5% een verstandelijke handicap. Binnen deze groep zijn de categorieën licht en zeer licht verstandelijk gehandicapten het grootst (samen 75% van de groep verstandelijk gehandicapten in 2006). De groep verstandelijk gehandicapten is de afgelopen jaren sterk gestegen. De oorzaak ligt zoals al is aangegeven bij de toename van de instroom vanuit het VSO/PRO. Het feit dat binnen de groep verstandelijk gehandicapten vooral de lichtere categorieën toenemen, houdt daar ook verband mee.


5 De CAS is een door verzekeringsartsen en bedrijfsartsen gezamenlijk gebruikt classificatiesysteem van klachten en ziekten. CAS staat voor Classificaties voor ARBO en SV.

De groei van de Wajonginstroom

Datum
1 oktober 2007 Pagina
12 van 81 Tabel 0.2 Instroom naar eerste diagnose na hercodering (2006)
Verdeling Mutatie instroom (%) (%) O30 / O60 verstandelijk gehandicapt 37,5% 12% O61 autistische spectrumstoornis 10,6% 23% O62 aandachtstekortstoornis (ADHD) 2,9% -12% O63 gedragsstoornis 0,8% -48% O64 leerstoornis 0,2% -62% O69 overige ontwikkelingsstoornissen 0,6% 12%

Psychische ziektebeelden 31,8% 22% Somatische ziektebeelden 15,6% 40%

Totaal 100% 17%

Als reden voor de stijging van de instroom worden vaak de ziektebeelden autisme en ADHD aangehaald. Uit de analyse blijkt dat het bij deze twee ziektebeelden binnen de Wajong vooral gaat om de stoornissen in het autistisch spectrum. Ruim 10% van de instroom in
2006 valt binnen deze groep. Het aantal Wajongers met een aandachtstekortstoornis (ADHD) bedraagt daarentegen in 2006 maar 3% van de instroom. Bij autisme en ADHD moet verder worden opgemerkt dat er vaak (bij circa 50% van de gevallen) sprake is van complexe ziektebeelden (co-morbiditeit). Meestal is er naast de twee genoemde ziektebeelden ook een verstandelijke handicap. De ziektebeelden nemen wel sneller toe dan de totale instroom. Ze dragen dus bij aan de groei van de instroom maar zijn niet de belangrijkste oorzaak. De toename staat los van de extra doorstroom vanuit de Bijstand. In tabel 0.3 is de omvang van de invloed op de instroom gekwantificeerd. Tot 2005 was de invloed verwaarloosbaar. In
2005 en 2006 wordt de instroom circa 3%-punt verhoogd.

Tabel 0.3 Decompositie van de Wajonginstroom