Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 'S GRAVENHAGE
Den Haag Ons kenmerk
17 oktober 2007 DK/B&B/2007/41893
Onderwerp Bijlage(n)
Behandeling Kunst van Leven; 4
deel 2 - Verschil Maken
Met deze brief geef ik gevolg aan mijn toezeggingen in het overleg van 6 september jl. over het tweede
deel van de nota Kunst van Leven over toezending van de subsidieregelingen voor de periode 2009-
2012. In dat kader reageer ik ook op de aangenomen motie Van Leeuwen/Van der Ham ((Kamerstukken
2007-08/28 989 nr. 50) over de financiële middelen. Tevens geef ik u mijn reactie op een tweetal
moties over regionale spreiding van cultuur die in het voortgezet algemeen overleg van 25 september
zijn aangekondigd. Tot slot meld ik u de voortgang van het overleg met de fondsen over onder meer de
code of conduct.
Regelingen subsidieperiode 2009-2012
Bijgaand ontvangt u een tweetal regelingen:
1- de ministeriele regeling waarin de subsidiering in het kader van de landelijke basisinfrastructuur
wordt vastgelegd (in formele zin een wijziging van de Regeling subsidies en uitkeringen
cultuuruitingen)
2 - de regeling die het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten+ (NFP+) mij ter goedkeuring heeft
voorgelegd voor de verstrekking van meerjarige subsidies aan podiumkunstinstellingen (de
Deelregeling vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012 van het Nederlands Fonds voor
de Podiumkunsten+).
Beide regelingen treden op 1 november 2007 in werking.
In de nieuwe subsidiesystematiek wordt een scherper onderscheid gemaakt tussen subsidiering door
OCW en subsidiering door de fondsen. De regelingen maken voor een groot deel van de instellingen
direct duidelijk tot wie zij hun subsidieaanvraag kunnen richten. Ik heb heldere afspraken gemaakt met
de raad en het NPF+ die erop gericht zijn om in een aantal stappen te komen tot een onderscheid
tussen de instellingen die rechtsreeks door het rijk worden gefinancierd en instellingen die het NPF+
ondersteunt. De bekendmaking van de regelingen is de eerste stap. De volgende stap dient zich na het
indienen van de aanvragen aan. Ik zal alle aanvragen die ik ontvang toetsen aan de functionele eisen in
de ministeriele regeling. Aanvragen die niet voldoen aan die eisen, en daarom niet voor subsidie van
2/4
OCW in aanmerking komen, geleid ik in overleg met de aanvrager door naar het betreffende fonds. De
aanvragen die wel aan die eisen voldoen stuur ik door aan de Raad voor Cultuur. Met het advies in de
hand bezie ik welke instellingen gesubsidieerd zullen worden. Aanvragen van instellingen waarvan de
raad adviseert ze niet tot de basisinfrastructuur te rekenen worden in tweede instantie alsnog naar het
betreffende fonds doorgeleid.
De meeste van de huidige subsidierelaties kunnen terecht bij OCW of een fonds, maar voor een beperkt
aantal podia en erfgoedinstellingen geldt dat niet voor de vierjaarlijkse regeling. Om te voorkomen dat
er instellingen onbedoeld tussen de wal en het schip terecht komen, zijn verkennende gesprekken
gevoerd met de betrokken overheden. Na de convenantsbesprekingen (zomer 2008) zullen concrete
besluiten per instelling worden genomen. In de meeste gevallen zal de subsidieverantwoordelijkheid
voor de betreffende instellingen uitgeruild kunnen worden tegen subsidie van OCW aan instellingen die
wél rechtstreeks door OCW kunnen worden gesubsidieerd binnen de basisinfrastructuur.
Uiteindelijk ontvangen alle aanvragers in de tweede helft van september een beschikking.
Met zijn brief van 15 oktober jl. heeft de Raad voor Cultuur gereageerd op de ministeriele regeling. De
reactie van de raad vindt u bijgevoegd. Technische opmerkingen van de raad zijn in de ontwerpfase in
de regeling verwerkt. De raad vraagt aandacht voor goede voorlichting aan de culturele instellingen.
Volgens de raad zal de praktijk uit moeten wijzen of de regeling ertoe bijdraagt de gestelde doelen bij
de gewijzigde subsidiesystematiek te realiseren. Om met dit laatste punt te beginnen: de ministeriële
regeling geeft duidelijkheid over de culturele basisinfrastructuur, waarover de raad in Innoveren,
Participeren advies heeft uitgebracht. Dat advies is vrijwel geheel gevolgd. Of de beoogde doelen ten
volle worden gerealiseerd, zal de uitvoering moeten uitwijzen. Omdat de raad hier in zijn adviestaak
zelf een belangrijke rol in heeft, heb ik hier alle vertrouwen in.
Ik ben het met de raad eens dat instellingen zich goed over alle wijzigingen moeten kunnen informeren.
De ministeriele regeling bevat daarom per artikel belangrijke informatie voor bijvoorbeeld
toneelgezelschappen, festivals en presentatie-instellingen. De toelichting verduidelijkt de artikelen uit
de regeling en gaat daarnaast in op de wijziging van de subsidieregeling, de indiening van aanvragen en
de procedure rond de subsidieverlening.
Dezer dagen gaat de website www.cultuursubsidie.nl van start. De site is speciaal ontwikkeld voor
culturele instellingen en bevat informatie van het ministerie van OCW en de cultuurfondsen.
www.cultuursubsidie.nl is dé informatiesite voor cultuursubsidies voor de periode 2009-2012. Alle
informatie over de aanvraagprocedure zal op deze site terug te vinden zijn. Instellingen kunnen hun
aanvragen elektronisch indienen. Voor vragen is er een helpdesk.
Ook onderstreept de raad de noodzaak culturele instellingen duidelijkheid te bieden over het financiële
kader. Zie hiervoor mijn reactie op de motie.
Bij de totstandkoming van de nieuwe regeling van het NPF+ is de raad nauw betrokken geweest. Het
Fonds heeft daarnaast ook de potentiële gebruikers van de regeling en de andere overheden de
mogelijkheid gegeven te reageren. Ik stel met genoegen vast dat ondersteuningsmogelijkheden bij het
Rijk en bij het fonds goed op elkaar zijn afgestemd en een goede regionale spreiding op het terrein van
de podiumkunsten gegarandeerd is.
3/4
Financieel kader
Beide regelingen bevatten een financieel kader. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie Van
Leeuwen/Van der Ham (nr. 50) waarin de regering wordt verzocht hierover tijdig duidelijkheid te
geven. De in de regelingen opgenomen bedragen zijn gebaseerd op de prognose budgettaire gevolgen
van de herziene subsidiesystematiek die in de nota Kunst van Leven is gemaakt. Het definitieve
financieel kader dat voor de uitvoering van deze regeling in de jaren 2009 tot en met 2012 beschikbaar
is wordt in een aantal fasen vastgesteld.
Na de sluitingstermijn voor de subsidieaanvragen ontvangt de Raad voor Cultuur begin februari 2008
een verzoek om te adviseren over de aanvragen. Daarin zal het financieel kader nader worden
gepreciseerd, mede naar aanleiding van de begrotingsbehandeling 2008 in de Tweede Kamer en het
advies van de commissie Cultuurprofijt, die voor 1 februari 2008 met voorstellen zal komen over de
financiële positie van de cultuurproducerende instellingen. Bijgaand treft u ook het Plan van Aanpak
van de Commissie Cultuurprofijt aan, zoals ik dat recentelijk uit handen van voorzitter Martijn Sanders
mocht ontvangen.
Voorts zal nog een technische verdeling tussen ministerie en NFP+ worden gemaakt. In Kunst van
Leven is een bandbreedte voor de uitvoering van deze ministeriële regeling opgenomen van 75 tot 85
miljoen euro en voor overdracht van subsidierelaties aan het Nederlands Fonds voor de
Podiumkunsten+ van 26 tot 34 miljoen. Die bandbreedte heeft te maken met de uiteindelijke verdeling
van subsidies tussen de cultuurfondsen en het ministerie van OCW. Een precieze verdeling kan nu nog
niet worden gemaakt omdat er nog nader advies volgt. In december zal de commissie die mij adviseert
over het podiumkunstenbestel voor de jeugd advies uitbrengen. Dit advies heeft mede invloed op de
verdeling van middelen voor het jeugdaanbod tussen ministerie en fonds. Daarnaast zal de Raad voor
Cultuur worden gevraagd om voor 15 maart 2008 aan te geven welke aanvragen hij in verdere
behandeling zal nemen en welke aanvragen alsnog ter beoordeling worden overgedragen aan een van
de cultuurfondsen. Mede op basis van deze tussenstand zal het financieel kader worden gepreciseerd.
Geografische spreiding
In het voortgezet algemeen overleg van 25 september zijn de leden van Vroonhoven-Kok c.s. en
Leerdam c.s. moties ingediend over de wenselijkheid van een goede geografische spreiding van
cultuur. Ik heb gevraagd deze moties aan te houden en geef hierbij mijn reactie, mede in relatie tot de
voorliggende regelingen. De motie van mevrouw Van Vroonhoven c.s. verzoekt de regering een
substantiële verbetering van geografische spreiding van rijksmiddelen voor kunst en cultuur via de
cultuurnota en via de fondsen ten opzichte van de huidige situatie te bewerkstelligen. In de motie
Leerdam c.s. wordt aandacht gevraagd voor het verankeren van geografische spreiding in opdracht
aan en werkwijze van de fondsen.
Over de wenselijkheid van een goede geografische spreiding zijn Kamer en kabinet het naar mijn
gevoelen eens. In de manier waarop hier gevolg aan wordt gegeven, zijn drie aspecten te
onderscheiden: de positie van een aantal landelijke voorzieningen en instituten, de invulling van de
landelijke basisinfrastructuur en de rol van de cultuurfondsen.
Allereerst is er het spreidingsvraagstuk in relatie tot de plaats van vestiging een aantal landelijke
voorzieningen waar het Rijk de belangrijkste financier van is. Het is nu eenmaal zo dat de meeste van
deze voorzieningen zijn gevestigd in een grootstedelijke omgeving waar het meeste publiek voor
4/4
cultuur aanwezig is: dat is de Randstad en daarbinnen voornamelijk Amsterdam. Hier zijn bijvoorbeeld
landelijk en internationaal opererende voorzieningen als De Nederlandse Opera, het Rijksmuseum, het
Nationale Ballet en het Filmmuseum gevestigd als ook aantal grote ondersteunende instituten en
fondsen: het Theaterinstituut, de Mondriaan Stichting, het Filmfonds etc. Daar waar mogelijk wordt
gelet op spreiding: het Nationaal Historisch Museum komt in Arnhem, de Nationale Reisopera, met een
landelijke spreidingstaak, is gevestigd in Enschede. Omdat het Rijk doorgaans hoofdsubsidiënt is van
deze voorzieningen is hier onvermijdelijk een aanzienlijk deel van het rijkscultuurbudget mee gemoeid.
Ten tweede is er de vraag hoe invulling wordt gegeven aan de spreiding van cultuurproducerende
instellingen in de basisinfrastructuur. Uitgangspunt bij het definiëren van een landelijke
basisinfrastructuur was de wens om een evenwichtig geheel van voorzieningen in het land te
garanderen. Dat is nu voor het eerst in een ministeriele regeling gewaarborgd. Er zijn verspreid over
alle regio's 10 plaatsen opgenomen voor orkesten, 8 voor toneelgezelschappen en één Friestalig
gezelschap en 7 voor dans (waarvan 2 instellingen zijn aangewezen voor een langjarig perspectief).
Over een samenhangend en goed gespreid podiumkunstenbestel voor de jeugd ontvang ik in december
advies. Ook bij de beoordeling van de overige functies is in navolging van het advies van de Raad voor
Cultuur van 6 maart jl. geografische spreiding een belangrijk criterium in de regeling.
Ten derde is de rol van de fondsen van belang. In de aanwijzingen aan de fondsen, die zijn opgenomen
in bijlage 3 van Kunst van Leven, is geografische spreiding een van de criteria die de fondsen dienen te
hanteren bij de beoordeling van aanvragen. Bij de verantwoording over het gevoerde beleid van de
fondsen zal dit onderdeel uitmaken van de monitoring. In het bijzonder zal ik bij de inrichting van het
programmafonds cultuurparticipatie in nauw overleg met de bestuurlijke partners zorgdragen voor een
evenredige geografische spreiding. U ontvangt over dit fonds een afzonderlijke beleidsbrief.
In dit verband kom ik nog een keer terug op de aangenomen motie van het lid Van Vroonhoven
(kamerstukken 2006-07/30 847 nr. 13) dat er een zodanige gedragscode voor de cultuurfondsen moet
komen, dat de politiek er meer grip op krijgt. In Kunst van Leven heb ik uitvoerig beschreven hoe het
toezicht op de fondsen nu is geregeld. Daarnaast heb ik aangegeven met de fondsen in overleg te zullen
treden over de mogelijkheden om tot een code of conduct te komen. Op 2 november a.s. staat het
najaarsoverleg met de fondsen gepland. Daarbij zullen ook de onderwerpen genoemd in de motie Van
Vroonhoven aan de orde komen. Ik zal de fondsen vragen in hun beleidsplannen voor 2009-2012
rekening te houden met de in dat kader gemaakte afspraken. De beleidsplannen verwacht ik half maart
2008. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer informeren.
Ik hoop hiermee mijn toezeggingen te zijn nagekomen en uw Kamer voldoende te hebben
geïnformeerd.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk