Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq
Gemotoriseerde
Gehandicaptenvoertuigen
J.P. Schepers
April 2007
Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq
Gemotoriseerde
Gehandicaptenvoertuigen
J.P. Schepers
April 2007
3 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Inhoudsopgave
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Samenvatting i
Summary v
1. Inleiding 0
2. De Mobiliteit van Gehandicapten 2
2.1 Mobiliteit van gehandicapten 2
2.2 Mobiliteitsbehoefte 3
2.3 Mogelijke mobiliteitsknelpunten 4
2.4 Vervoersvoorzieningen voor gehandicapten 5
3. Gemotoriseerde voertuigen voor gehandicapten 8
3.1 Definities en regels 8
3.2 Basiscijfers 9
4. De Veiligheid van gehandicaptenvoertuigen 12
4.1 Ongevallen 12
4.2 Risicoschatting 13
5. Taakeisen en competenties 16
5.1 Taakeisen en rol in het verkeer 16
5.2 Competenties voor een veilige verkeersdeelname 16
5.3 Afstemming van taakeisen en competenties 18
6. Toekomstverkenning 22
6.1 Prognose doelgroep 22
6.2 Prognose voertuigpark 22
6.3 Prognose aantal verkeersdoden 24
6.4 Veranderingen door invoering van de WMO 25
6.5 Ontwikkeling Misbruik 25
7. Conclusies en Aanbevelingen 28
7.1 Conclusies 28
7.2 Aanbevelingen 28
Bijlage 1 Literatuur 32
Bijlage 2 Kilometrage per gesloten gehandicaptenvoertuig per jaar 36
Bijlage 3 Cijfermateriaal: voertuigaantallen, voertuigprestatie en
economische aspecten 383839
Bijlage 4 Cijfermatige onderbouwing toekomstverkenning doelgroep
en voertuigpark 42
4 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
5 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Samenvatting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Binnen Nederland hebben ongeveer 700.000 mensen een beperking die
zonder aanvullende voorzieningen mobiliteitsproblemen kan
veroorzaken. Door de vergrijzing is dit in 2030 gegroeid tot ongeveer
een miljoen. Een mobiliteitsprobleem betreft een beperking op het gebied
van het zich zelfstandig buiten de woning verplaatsen ten gevolge van
ziekte of gebrek. Het rijbewijsbezit stijgt waardoor in de toekomst meer
ouderen gebruik kunnen maken van een eigen auto, eventueel met een
autoaanpassing. Knelpunten kunnen ontstaan als autorijden niet meer
gaat. Fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer zijn dan meestal
geen bruikbaar alternatief. Het beleid is erop gericht om mensen zo
lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Daarvoor is een zelfstandige
Scootmobiel mobiliteit belangrijk. Mensen hechten er zelf ook een grote waarde
aan.
Scootmobielen en gesloten gehandicaptenvoertuigen kunnen mensen
met een mobiliteitsbeperking helpen om zich zelfstandig te blijven
verplaatsen (zie afbeeldingen). In deze studie zijn het mobiliteitsbelang,
de veiligheid en de toekomst van deze voertuigen verkend.
Scootmobielen en gesloten gehandicaptenvoertuigen vallen beiden
onder de categorie `gehandicaptenvoertuig' in het Reglement
Verkeersregels en Verkeerstekens. Ze mogen maximaal 1,10 m breed
zijn en de maximumsnelheid is 30 km/uur binnen de bebouwde kom en
40 km/uur buiten de bebouwde kom. Scootmobielen kunnen in de
praktijk 6 tot ruim 20 km/uur. Brommobielen zijn breder en de
maximumsnelheid ligt met 45 km/uur hoger. Bestuurders van
gehandicaptenvoertuigen moeten kiezen tussen het voetpad, het
Gesloten fietspad en de rijbaan terwijl brommobielen op de rijbaan moeten
gehandicaptenvoertuig rijden. De kosten van gesloten gehandicaptenvoertuigen blijken
vergelijkbaar met een kleine auto: ongeveer 2500 per jaar1.
Scootmobielen zijn goedkoper. Afhankelijk van het type bedragen de
kosten tussen de 400 en 800 per jaar. De prijs ligt met 10 tot 15
eurocent per afgelegde kilometer onder het gemiddelde openbaar
vervoertarief van 16 eurocent per kilometer.
Mobiliteitsbelang
Brommobiel Gemiddeld blijft tweederde van de verplaatsingen binnen de eigen
gemeentegrenzen en bij mensen met een beperkte mobiliteit zal dat
nog meer zijn. Verplaatsingen op middellange afstand (1 tot 7,5 km)
worden steeds belangrijker ten opzichte van verplaatsingen op korte
afstand (onder de 1 km). Veel winkels, voorzieningen, familie en
vrienden zijn buiten de eigen wijk gelegen. De behoefte aan
verplaatsingen op middellange afstand zal verder groeien.
1 Uitgangspunten: 4500 km per jaar, alleen een WA-verzekering
i De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Voertuigpark
Scootmobielen worden gebruikt voor verplaatsingen op korte en
middellange afstand. Het type gebruik blijkt vergelijkbaar met het
gebruik van fietsen. Een voordeel van de scootmobiel is dat deze direct
vanaf de voordeur en tot in winkels gebuikt kan worden. De
mogelijkheden en goede betaalbaarheid hebben eraan bijgedragen dat
de scootmobiel is uitgegroeid tot een belangrijk gemotoriseerd
vervoermiddel voor mensen met een beperkte mobiliteit. Medio 2006
zijn er ongeveer 150.000 scootmobielen. Doordat scootmobielen verder
zullen penetreren in de doelgroep van mensen met een
mobiliteitsprobleem en doordat de doelgroep groter wordt, zal dit
aantal stijgen tot naar schatting 600.000 in 2030. Het aantal gesloten
gehandicaptenvoertuigen is met 3.000 voertuigen laag en zal naar
verwachting laag blijven. Hij is duurder dan een scootmobiel en kan
niet tot in winkels en gebouwen gebruikt worden.
Veiligheid
Het risico om dodelijk te verongelukken als gebruiker van een
gehandicaptenvoertuig (per reizigerskilometer) is vergelijkbaar met een
voetganger. Het aantal verkeersdoden onder gebruikers van
gehandicaptenvoertuigen ligt op gemiddeld 5 per jaar en zal in 2030
naar verwachting binnen een bandbreedte van 9 tot 19 liggen. De
plaats binnen die bandbreedte is mede afhankelijk van
beleidsinspanningen van de overheid. Jaarlijks worden naar schatting
630 mensen behandeld op een SEH-afdeling van een ziekenhuis na een
ongeval waarbij een scootmobiel of gesloten gehandicaptenvoertuig
betrokken is geweest. Bij bijna driekwart van deze ongevallen was geen
ander voertuig of persoon betrokken. De ongevallen hebben vaak met
de rijvaardigheid van de gebruiker te maken in combinatie met de
omgeving of met het product. Aanbevelingen kunnen aanhaken op: de
competenties van de gebruikers, de afstemming van voertuigen op de
gebruikers, voertuigkenmerken en omgevingskenmerken.
Aanbevelingen verkeersveiligheid scootmobiel
Maatregelen ter verbetering van de veiligheid van
scootmobielgebruikers zijn aan te bevelen. Het gebruik ervan neemt
sterk toe. De rol van gemeenten als verstrekker wordt kleiner. De
volgende maatregelen zijn mogelijk voor scootmobielen (de meeste
gelden ook voor gesloten gehandicaptenvoertuigen):
· Een aantal voertuigkenmerken van scootmobielen kan worden
verbeterd, bijvoorbeeld de maximumsnelheid en de remfunctie.
Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat kan de
voertuigcategorie `gehandicaptenvoertuigen' in het RVV en het
Voertuigreglement opsplitsen op basis van maximumsnelheid:
een categorie tot 15 km/uur en een categorie tot 45 km/uur
met bijpassende regels. Een maximumsnelheid van 45 km/uur is
in het algemeen geschikt voor gesloten
gehandicaptenvoertuigen maar te hoog voor scootmobielen. Bij
snelheden boven de 15 km/uur kan de stabiliteit van
scootmobielen een probleem vormen, bijvoorbeeld in bochten.
ii De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
De overheid kan proberen om fabrikanten te overtuigen van het
nut van een actieve remfunctie bij scootmobielen, bijvoorbeeld
een knijprem. Een deel van de gebruikers is daarbij gebaat.
· De competenties van gebruikers zouden verder verbeterd
kunnen worden met training en opleiding.
Gemeenten kunnen bij de verstrekking van scootmobielen in
het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning goede
training (laten) aanbieden. Doordat steeds meer scootmobielen
zelfstandig worden aangeschaft wordt de invloed van
gemeenten voor training kleiner. De rijksoverheid zou een
faciliterende rol kunnen vervullen bij de verspreiding van kennis
over een goede vorm van training en opleiding onder
gemeenten en leveranciers.
· De voertuigkeuze kan beter worden afgestemd op cliënten.
Bij de verstrekking van scootmobielen zouden gemeenten meer
rekening kunnen houden met de eigenschappen van cliënten.
Zware mensen kunnen beter geen lichte scootmobiel nemen,
mensen met een slecht reactievermogen beter geen snelle
scootmobiel, enzovoorts.
· De inrichting van de omgeving kan worden verbeterd voor
gebruikers van scootmobielen.
Gemeenten kunnen zorgen voor voldoende ruimte op stoepen,
hellingen die niet te steil zijn, enzovoorts. Daarvan profiteren
niet alleen scootmobielgebruikers maar ook mensen die slecht
te been zijn en gebruikers van rolstoelen.
iii De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
iv De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Summary
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
The population in the Netherlands is aging. Older people tend to grow
old in place. This is guided by policy measures, for instance subsidies
for adapting homes to special needs. It is however striking that the
locations of essential services like groceries, drugstore, family doctor,
bank or money machine get upscaled out of the neighbourhoods to
other, more central locations. As a result travel needs and travel choices
will change. Mid-range distances (1 to 7 kilometer) become more
important compared to short-range distances. At the same time older
people may suffer from health-related limitations. They must often
cease walking or using public transport before they cease driving. After
losing the ability to drive a car an important part of their mobility needs
cannot be met (`transport poverty'). This study focused on alternative
motorised vehicles to support the mobility of disabled people.
The following motorised vehicles for disabled people were included in
Open scootmobile this study: open scootmobiles and 45-kilometercars for disabled people
(see picture at the left). The maximum dimensions of these vehicles are:
1.10 metres wide, 2 metres tall and 3.50 metres long and the maximum
speed inside and outside built-up areas is 30 and 40 km/h, respectively
(unless otherwise indicated). Drivers may use the roadway, except
roads for cars and motorways, and also on bike paths and footpaths.
These vehicles have the same legal status on bicyclepaths as cyclists
and the same legal status as pedestrians on footpaths. 45-kilometercars
for disabled people are as expensive as small cars; open scootmobiles
are cheaper. Electric wheelchairs were not part of this study.
Conclusions
· Open scootmobiles are suitable to travel mid-range distances and
are affordable. Their use is expected to rise from 150.000 with the
situation as it stands to around 600.000 in 2030. The travel needs
45-kilometercar for of the future elderly are met by open scootmobiles. The number of
disabled people 45-kilometercars for disabled people is expected to stay small, a
few thousand. These vehicles are less affordable.
· Around 5 users per year die while using a scootmobile in the
Netherlands. The risk of death during the use of a scootmobile (per
kilometre) is comparable to the risk for pedestrians.
v De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Recommendations
Given the expected rise in the use of open scootmobiles the Transport
Research Centre advises:
· Vehicle characteristics: to limit the maximum speed for open
scootmobiles to 15 km/h, to convince manufacturers to produce
scootmobiles with an active braking system (like the brakes of a
bicycle).
· Competences: to provide users with adequate training
· Design of roads and environment: to provide enough room for
scootmobiles on footpaths, ramps that are not too steep, etc.
vi De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
1. nleiding
I
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Door de vergrijzing groeit het aantal mensen met een beperkte
mobiliteit. Het overheidsbeleid is erop gericht om mensen zelfstandig te
laten wonen. Tegelijkertijd verdwijnen steeds meer voorzieningen uit de
wijken. Zelfstandige mobiliteit wordt daardoor belangrijker maar ook
moeilijker. Mensen zelf hechten een groot emotioneel belang aan een
zelfstandige mobiliteit. In Amerikaans onderzoek werd gevonden dat het
stoppen met autorijden significant bijdraagt aan depressieve klachten
enkele jaren later (Fonda, Wallace and Herzog, 2001). Deze
ontwikkelingen vormden de aanleiding voor een verkennende studie naar
gemotoriseerde vervoermiddelen voor mensen met een beperkte
mobiliteit. Deze kunnen voorzien in de groeiende behoefte aan
zelfstandige mobiliteit. De vraag is hoe de overheid daarop kan
inspelen.
Doel van de studie
In deze verkennende studie over gemotoriseerde voertuigen voor
mensen met een beperkte mobiliteit wordt ingegaan op de volgende
vragen:
· Wat is het mobiliteitsbelang van verschillende gemotoriseerde
voertuigen voor mensen met een beperkte mobiliteit?
· Wat is de veiligheid van deze voertuigen?
· Welke ontwikkelingen zijn te voorzien voor de toekomst?
Als context voor deze verkenning is geschat hoeveel mensen medio
2006 en medio 2030 te maken hebben met een beperkte mobiliteit.
Gemotoriseerde voertuigen voor mensen met een beperkte mobiliteit
zijn beschreven en voorzien van een kostenschatting. Het
mobiliteitsbelang wordt beschreven aan de hand van de
verplaatsingsbehoeften en knelpunten van mensen met een beperkte
mobiliteit. De vraag is hoe de verschillende gemotoriseerde voertuigen
daarop aansluiten. Voor de verkenning wordt gebruik gemaakt van
literatuur, informatie op internet en navragen bij leveranciers en
overheidsdiensten. De gepresenteerde informatie biedt een globaal beeld
met het oog op toekomstig beleid.
Afbakening
Deze studie richt zich op personen die ten gevolge van ziekte of gebrek
beperkingen ondervinden op het gebied van het zich zelfstandig buiten de
woning verplaatsen. Daarbij beperkt deze verkennende studie zich tot
scootmobielen en gesloten gehandicaptenvoertuigen. De brommobiel
komt alleen aan bod in hoofdstuk 6 voor prognoses van het
voertuigpark en het aantal slachtoffers in 2030. De veiligheid van de
brommobiel is reeds beschreven in het rapport `Veiligheidsaspecten
brommobiel' (Schepers, 2007). Driewielige bromfietsen, auto's en
autoaanpassingen blijven buiten beschouwing.
Om een rijbewijs te halen moeten mensen met een beperking aan
dezelfde eisen voldoen als mensen zonder een beperking. Elektrische
rolstoelen vallen onder de gemotoriseerde gehandicaptenvoertuigen
maar vallen buiten de reikwijdte van deze studie. Deze dienen voor een
groot deel voor verplaatsingen binnenshuis, of verplaatsingen
buitenshuis met een taxibus. Voor zelfstandige verplaatsingen
buitenshuis is de scootmobiel het belangrijkste. Deze studie richt zich
vooral op de verplaatsingsbehoefte in de openbare ruimte, het
werkterrein van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
1 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
2. De Mobiliteit van Gehandicapten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veel mensen met een beperking kunnen autorijden en voorzien
daarmee in hun eigen mobiliteitsbehoefte. Aanpassingen aan de auto
kunnen dit mogelijk maken. Een zelfstandige mobiliteit komt in het
geding wanneer mensen niet meer kunnen autorijden en fietsen. Veel
winkels, voorzieningen, familie en vrienden zijn buiten de eigen wijk of
gemeente te vinden. Deze zijn moeilijk bereikbaar zonder
vervoersvoorzieningen met vergelijkbare mogelijkheden als autorijden
(voor lange afstanden) en fietsen (voor middellange afstanden). Het
openbaar vervoer is meestal geen bruikbaar alternatief. Veel mensen
met een beperking zijn te slecht te been om een halte of station te
bereiken of deze voorzieningen liggen te ver van huis of bestemming
vandaan. Ongeveer 700.000 mensen hebben een beperking die zonder
aanvullende voorzieningen mobiliteitsproblemen kan veroorzaken. De
overheid verstrekt aan deze mensen vervoersvoorzieningen:
autoaanpassingen, vervoer met een taxi, taxibusjes, scootmobielen en
rolstoelen. De verstrekking gebeurt met name vanuit de Wet
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO)2. Afhankelijk van het
gemeentelijke beleid en de hoogte van het inkomen worden ook eigen
bijdragen gevraagd.
2.1 Mobiliteit van gehandicapten
Mensen met een mobiliteitsbeperking3 verplaatsen zich minder vaak
dan hun niet-gehandicapte landgenoten. Ze verlaten minder vaak hun
huis, en brengen gemiddeld meer tijd thuis door (Socialdata, 2005). Dit is
weergegeven in tabel 1.
Tabel 1 Mobiliteit van gehandicapten (Socialdata, 2005)1
Gehandicapten met Gemiddelde Nederlander2
Mobiliteit per mobiliteitsbeperking
persoon per dag Totaal 14-65 jaar > 65 jaar Totaal 14-65 jaar > 65 jaar
Verplaatsingen 1,9 2,4 1,5 2,5 3,2 1,9
Totale reisduur3 36 42 32 53 71 38
Totaaltijd op bestemming3 118 130 67 175 260 75
1 Op basis van een enquête in 2004 (Socialdata, 2005)
2 Vergelijkingspersonen uit het MON (Mobiliteistsonderzoek Nederland)
3 Uitgedrukt in minuten
2 De Wet Voorzieningen Gehandicapten is 1 januari 2007 opgegaan in de Wet
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), zie paragraaf 6.4
3 In het Mobiliteitsonderzoek Nederland (MON) is een mobiliteitsbeperking gedefinieerd als
hinder bij het buitenshuis verplaatsen door een tijdelijke of permanente beperking (Van Hal,
De Waal, 2006)
2 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Uiteraard is de vervoerswijze mede afhankelijk van het type handicap.
Slecht te been zijn kan andere mobiliteitsbeperkingen met zich
meebrengen dan slechtziendheid. In het algemeen kan worden gesteld
dat ook voor gehandicapten de auto de belangrijkste vervoerswijze is,
zij het iets vaker als passagier en iets minder vaak als bestuurder.
Gehandicapten maken minder gebruik van de fiets en evenveel van het
OV in vergelijking met niet gehandicapte personen (beide 4%).
Gehandicapten gebruiken het OV vooral voor `vrije tijd' bestemmingen
(met name op zon- en feestdagen) en voor verplaatsingen over langere
afstanden. Niet gehandicapte personen benutten het OV veel meer
voor verplaatsingen van en naar onderwijs en werk en reizen dan ook
vooral op werkdagen, waarbij ze gemiddeld kortere afstanden afleggen
(Socialdata, 2005).
Tabel 2 Vervoerswijzen per verplaatsing bij gehandicapten1
Gehandicapten met Gemiddelde Nederlander2
Vervoermiddelenkeuze mobiliteitsbeperking
(procenten van het totaal) Totaal 14-65 jaar > 65 jaar Totaal 14-65 jaar > 65 jaar
Te voet 25 19 31 22 17 29
Fiets 16 18 13 23 23 22
Bestuurder auto 31 43 17 35 42 26
Passagier auto 15 11 20 11 10 13
Openbaar vervoer 4 3 5 5 6 5
Overige 9 6 14 4 5 5
Totaal 100 100 100 100 100 100
1 Op basis van een enquête in 2004 (Socialdata, 2005)
2 Vergelijkingspersonen uit het MON (MobiliteistsOnderzoek Nederland)
2.2 Mobiliteitsbehoefte
Het gebied dat men binnen een aanvaardbaar tijdsbestek kan bereiken
verschilt per vervoerswijze. De mogelijke vervoerswijzen bepalen
iemands actieradius. De grootste actieradius heeft men met de auto.
Openbaar vervoer is een alternatief als iemand zowel bij huis als bij
bestemming een goede aansluiting op het openbaar vervoer heeft en
overstaptijd voor lief wil en kan nemen. De actieradius van mensen te
voet is in de praktijk zo'n 1000 meter. Lopen is vooral een optie voor
binnenwijkse verplaatsingen voor het doen van boodschappen, bezoek
aan kennissen en wandelen in de buurt en, niet in het minst, voor het
voor- en natransport naar de auto en het openbaar vervoer. De
actieradius van de fiets is ongeveer 7,5 km. De fiets wordt vooral in de
eigen woonplaats gebruikt. Belangrijke motieven bij het fietsgebruik
zijn het naar school gaan, winkelen en woon-werk verplaatsingen
(Methorst, 2003).
Een aantal decennia geleden waren veel winkels en kennissen in de
eigen buurt te vinden en te voet bereikbaar. De afgelopen jaren zijn de
huishoudens kleiner geworden. De bevolkingsdichtheid van wijken
verminderde en het draagvlak voor kleine buurtwinkels nam af.
Winkels, banken, kerken en andere voorzieningen zijn geconcentreerd.
3 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Veel huisartsen en tandartsen werken bijvoorbeeld samen en vestigen
zich buiten het centrum waar gebouwen en parkeerruimte betaalbaar
zijn. Families en vrienden wonen verder van elkaar af. De verwachting is
dat deze trend zich zal voortzetten (Methorst, 2005). De geschetste
veranderingen hebben consequenties voor de mobiliteitsbehoefte. Mensen
hebben minimaal vervoerswijzen nodig die een actieradius tot 7,5 km
mogelijk maken zodat zij zich makkelijk binnen de stad kunnen
verplaatsen. De behoefte aan verplaatsingen tussen de 1 en 7,5 km is
toegenomen. Voor een aantal verplaatsingen zijn ook vervoerswijzen met
een grotere actieradius nodig. Dat geldt ook voor mensen die niet werken.
Verplaatsingen binnen de eigen woonplaats blijven echter het belangrijkst.
Tweederde van alle verplaatsingen blijft binnen de gemeentegrenzen.
Een kwart van alle verplaatsingen betreft een afstand van meer dan 10
kilometer, één op de tien gaat over een afstand van meer dan 30
kilometer (Harms, 2006). Mensen met een beperkte mobiliteit hebben
kortere verplaatsingen (zie tabel 1) en zullen een nog groter deel van
hun verplaatsingen binnen de grenzen van de eigen gemeente maken.
Een groot deel is ouder dan 65 jaar en hoeft geen grote afstanden voor
werkdoeleinden af te leggen.
2.3 Mogelijke mobiliteitsknelpunten
Een deel van de gehandicapten kan zelf een auto besturen. Er zijn aan de
auto technische aanpassingen mogelijk waardoor mensen met een
lichamelijke handicap verantwoord kunnen autorijden
(http://www.autoaanpassers.nl/). Ook mensen met een aantasting van
de cognitieve of waarnemingsvermogens zijn in veel gevallen in staat
om veilig met de auto aan het verkeer deel te nemen. Met name
automobilisten met veel rijervaring blijken erin te slagen voor hun
handicap te compenseren (Van Wolffelaar et al, 1988; Brouwer, Davidse,
2002). Voor een gehandicapte bestuurder gelden dezelfde
rijvaardigheidseisen als voor andere bestuurders en veel gehandicapten
kunnen daaraan voldoen (CBR, 2003). Gehandicapten die niet kunnen
beschikken over een auto maar die wel kunnen fietsen kunnen daarmee
in hun mobiliteitsbehoefte binnen hun stad of dorp voorzien. Voor
langere afstanden kan in veel gevallen een station bereikt worden. De
realiteit is dat mensen in het algemeen langer in staat zijn om auto te
rijden dan om te lopen of te fietsen (OECD, 2001). Gehandicapten
fietsen aanzienlijk minder dan niet-gehandicapten (Socialdata, 2005).
Nijpend is de situatie voor mensen die niet kunnen fietsen en autorijden
en die slecht te been zijn. Voor iemand die slecht te been is, ontbreekt
voor- en natransport naar het openbaar vervoer. Daarnaast liggen veel
voorzieningen buiten het centrum waardoor met de bus bijna altijd een
overstap nodig is. De meeste bussen uit het stads- en streekvervoer zijn
nog steeds weinig toegankelijk voor mensen met een beperking
(handicap.info, 2006). Slechts 4% van het totale vervoer van
gehandicapten is met het openbaar vervoer (Socialdata, 2005). Veel
gehandicapten die niet kunnen autorijden en/of fietsen kunnen niet
voorzien in de (grote) behoefte aan verplaatsingen tot ongeveer 7,5 km
binnen de eigen woonplaats. Ook de langere verplaatsingen vormen
een probleem voor deze groep. In het licht van de in paragraaf 2.2
4 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
beschreven behoefte kunnen voor deze groep mobiliteitsknelpunten
ontstaan.
Volgens onderzoek van Socialdata (2005) heeft 5,6% van de
Nederlanders een permanente of tijdelijke handicap die hindert bij
verplaatsingen buitenshuis. In de groep onder de 65 jaar is dat 3% en
in de groep boven de 65 jaar 27%. Dat betekent dat er ruim 900.000
`mobiliteitgehinderden' zijn. Binnen deze groep geeft 31% aan zonder
problemen te kunnen fietsen en 15% zonder problemen te kunnen
lopen (Socialdata, 2005). Ongeveer 700.000 Nederlanders kunnen
zonder aanvullende voorzieningen mobiliteitsproblemen ondervinden.
Dit aantal lijkt realistisch. In 2004 stonden er bij 665.000 cliënten
vervoersvoorzieningen uit in het kader van de Wet Voorzieningen
Gehandicapten (Wapstra, Quist, Vreugde, 2006).
In de Rapportage gehandicapten van 2002 is gesteld dat er in
Nederland ongeveer 500.000 zelfstandig wonende (niet in een
instelling verblijvende) mensen met een ernstige lichamelijke beperking
en bijna 1 miljoen met een matige beperking zijn (De Klerk, 2002). In
deze groep vallen veel ouderen en (daardoor) veel alleenstaanden. Veel
mensen krijgen op latere leeftijd te maken met een beperking en
verliezen hun partner. Het gemiddelde inkomen van mensen met
beperking ligt onder het gemiddelde in Nederland. Ongeveer de helft
van de mensen met een beperking moet rondkomen van een netto
maandinkomen onder de 1300. Met name alleenstaanden en mensen
onder de 65 jaar hebben een laag inkomen. Mensen die op latere
leeftijd een beperking krijgen hebben vaak al een pensioen
opgebouwd. De beperking kan er bij jongeren toe leiden dat zij geen
werk kunnen verrichten en moeten terugvallen op een uitkering. Als
iemand met een middeninkomen met een handicap te maken krijgt,
kan dat overigens ook financiële problemen geven. Het bestaande
bestedingspatroon zal niet altijd voldoende ruimte bieden om de extra
kosten door een handicap op te vangen.
2.4 Vervoersvoorzieningen voor gehandicapten
Als mensen door een handicap problemen ondervinden bij hun vervoer
zorgt de overheid voor alternatieve vervoersvoorzieningen. Ten eerste
is er alternatief openbaar vervoer: aanvullende collectieve
vervoersvoorzieningen. Er zijn belbussen, rolstoelbussen, treintaxi's en
dergelijke. Daarnaast kunnen mensen met een eigen vervoermiddel op
pad, bijvoorbeeld met een aangepaste auto, een aangepaste fiets of
een gehandicaptenvoertuig. Deze vervoermiddelen noemt men:
individuele vervoersvoorzieningen.
Bepaalde vervoersvoorzieningen voor mensen met een handicap
worden vergoed. Via de WMO wordt het collectieve vervoer in privé-
situaties (vrije tijd) vergoed. De WMO noemt dit leefvervoer. Ook de
individuele vervoersvoorzieningen worden vergoed vanuit de WMO.
Voor sociaalrecreatieve verplaatsingen met bovenregionale afstanden
kan gebruik worden gemaakt van Valys: taxivervoer voor
gehandicapten. Iemand kan binnen het toegewezen aantal kilometers
5 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
(`persoonlijk kilometerbudget') reizen tegen 0,16 per kilometer.
Vervoer om op het werk te komen noemt men woon-werkvervoer.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) gaat over
de vergoedingen. Leerlingenvervoer is aangepast vervoer voor kinderen
die naar een school gaan die wat verder weg ligt, bijvoorbeeld naar het
speciaal onderwijs. Het vervoer wordt bekostigd door de gemeente.
Vervoer van en naar medische behandelingen, het zogenoemde zittend
ziekenvervoer, wordt voor bepaalde groepen patiënten vergoed door
de zorgverzekering vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
(AWBZ). De meeste vervoersvoorzieningen worden verstrekt in het
kader van de WMO. Tabel 3 geeft een overzicht van de
vervoersvoorzieningen die in het kader van de Wet Voorzieningen
Gehandicapten (inmiddels opgegaan in de WMO) zijn verstrekt
(Wapstra, et al., 2006).
Tabel 3 Verstrekte Wvg-Vervoersvoorzieningen (x 1000)
2000 2001 2002 2003 2004 2005
Individuele
vervoersvoorzieningen:
Scootmobielen 66,1 72,5 75,5 88,6 102,7 109,0
Overige natura 29,1 29,6 34,6 39,2 34,8 39,1
voorzieningen1
Geldsomverstrekkingen 224,9 160,0 132,2 144,6 113,7 162,5
Collectief vervoer 405,2 384,8 421,1 527,3 629,9 516,0
Rolstoelen 135,3 151,6 150,0 170,7 190,8 163,4
1 Met name autoaanpassingen en daarnaast gesloten gehandicaptenvoertuigen
6 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
7 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
3. Gemotoriseerde voertuigen voor gehandicapten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3.1 Definities en regels
In het Voertuigreglement worden open en gesloten gemotoriseerde
gehandicaptenvoertuigen onderscheiden. Het voertuigreglement bevat
technische specificaties waaraan de voertuigen moeten voldoen. In het
Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, RVV worden ook
gehandicaptenvoertuigen zonder motor genoemd, maar die vallen
buiten deze studie. In het RVV zijn gemotoriseerde
gehandicaptenvoertuigen als volgt gedefinieerd:
`Voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een
Scootmobiel gehandicapte, niet breder is dan 1,10 meter en is uitgerust met
een motor waarvan de door de constructie bepaalde
maximumsnelheid niet meer dan 45 km per uur bedraagt en
geen bromfiets is'.
Voor gemotoriseerde gehandicaptenvoertuigen gelden de volgende
regels:
· De maximumsnelheid binnen de bebouwde kom is 30 km/uur;
buiten bebouwde kom 40 km/uur4. De door de constructie
bepaalde snelheid mag niet meer dan 45 km/uur bedragen.
Scootmobielen hebben in de praktijk een constructiesnelheid
tussen de 6 tot 20 km/uur.
· Bestuurders mogen zelf hun plaats op de weg bepalen en
kunnen daarbij gebruik maken van de rijbaan, het fietspad of
het voetpad. Op het fietspad en de rijbaan hebben deze
voertuigen dezelfde rechtspositie als een fietser (CBR, 2006).
Op het voetpad hebben gehandicaptenvoertuigen dezelfde
rechtspositie als een voetgangers.
Gesloten · De voertuigen zijn niet toegestaan op auto(snel)wegen en niet
gehandicaptenvoertuig op wegen die zijn gesloten voor bromfietsen.
· Parkeren op het trottoir is toegestaan.
· De minimumleeftijd van bestuurder is 16 jaar. Voor een
gehandicaptenvoertuig dat niet sneller kan dan 10 km/uur
geldt geen minimumleeftijd. De wegbeheerder kan een
ontheffing verlenen opdat iemand onder de 16 jaar een
gehandicaptenvoertuig mag besturen dat sneller dan 10 km/uur
kan (artikel 5, Reglement rijbewijzen).
· Verzekeringsplicht (voorzien van verzekeringsplaatje).
4 De maximale toegestane voertuigsnelheid is 45 km/uur
8 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
3.2 Basiscijfers
Goede basiscijfers over voertuigen voor mensen met een beperkte
mobiliteit ontbreken grotendeels. Verschillende bronnen zijn
gecombineerd om goede schattingen te maken: informatie van
leveranciers, verzekeraars, AVV, RDW en het CBS. De schattingen zijn
verwerkt in bijlage 2 en 3. Medio 2006 zijn er naar schatting 150.000
scootmobielen, 3.000 gesloten gehandicaptenvoertuigen en 13.500
brommobielen. In hoofdstuk 2 is het aantal mensen met een
mobiliteitsbeperking op 700.000 geschat. Figuur 1 geeft de penetratie
van scootmobielen, gesloten gehandicaptenvoertuigen en
brommobielen binnen deze groep aan.
13.500
150.000 3000 Andere vervoers-
voorzieningen
Scootmobielen
Brommobielen
Gesloten gehandicapten-
voertuigen
Andere vervoers-
voorzieningen
Figuur 1 Penetratie van scootmobielen, brommobielen en gesloten
gehandicaptenvoertuigen bij mensen met een mobiliteitsprobleem
Met scootmobielen wordt per persoon per dag ongeveer 2,6 km
afgelegd, met gesloten gehandicaptenvoertuigen 6,6 km. Gesloten
gehandicaptenvoertuigen zijn met hogere maximumsnelheden geschikt
voor langere verplaatsingen (30 km/uur binnen de bebouwde kom; 40
km/uur buiten de bebouwde kom). De scootmobiel wordt voor een
veelvoud aan verplaatsingen gebruikt, zoals het bezoeken van vrienden
of kennissen, de dagelijkse boodschappen, naar de huisarts of het
ziekenhuis gaan, of gewoon toeren. De scootmobiel is bedoeld voor de
korte en middellange afstand, in twee derde van de gevallen is de
ritafstand minder dan 10 kilometer (De Laat, 2004). Het type gebruik is
vergelijkbaar met het gebruik van de fiets.
Tabel 4 Schattingen voertuigpark en voertuigprestatie medio 2006
Type voertuig Voertuigpark Kilometrage per Kilometrage per
persoon per dag persoon per jaar
Scootmobiel 150.000 2,6 km 1000 km
Gesloten 3000 6,6 km 2400 km
gehandicaptenvoertuig
9 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Scootmobielen zullen, afhankelijk van de uitvoering, tussen de 400 en
800 per jaar kosten. Het verbruik van het voertuig is laag waardoor
de hoogte van de jaarlijkse kosten beperkt afhankelijk is van de afstand
die iemand ermee aflegt. Alle kosten inclusief afschrijving bedragen
voor een gebruiker 10 tot 15 eurocent per kilometer. Dit is
vergelijkbaar met het gemiddelde Openbaar Vervoer tarief van 16
eurocent per kilometer (De Klerk, Schellingerhout, 2006). Gesloten
gehandicaptenvoertuigen en kleine auto's ontlopen elkaar qua kosten
maar weinig als er per jaar 4500 km mee afgelegd zou worden. Het
gebruik kost dan ongeveer 2500 per jaar, ofwel 55 eurocent per
afgelegde kilometer. Daarbij gaan we uit van afschrijving in 7 jaar en
alleen een WA-verzekering. Het gesloten gehandicaptenvoertuig is vrij
van wegenbelasting. Een kleine auto zal minder kosten in aanschaf en
onderhoud. De kosten voor particulieren zijn niet zonder meer te
vergelijken met de kosten die gemeenten maken voor de verstrekking
van individuele vervoersvoorzieningen vanuit de WMO. De jaarlijkse
kosten per uitstaande scootmobiel bedragen voor gemeenten
gemiddeld bijna 1000, exclusief de uitvoeringskosten voor het
gemeentelijk apparaat en de kosten voor het stellen van indicaties
(Wapstra, et al., 2005).
10 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
11 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
4. e Veiligheid van gehandicaptenvoertuigen
D
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4.1 Ongevallen
In de ongevallenregistratie (BRON/AVV) is geen onderscheid mogelijk
tussen scootmobielen en gesloten gehandicaptenvoertuigen. Bij veel
van de ongevallenregistratieformulieren van de politie wordt alleen
over `invalidenvoertuig' gesproken. In het Letsel Informatie Systeem
(LIS) van Consument en Veiligheid wordt pas sinds 2005 onderscheid
gemaakt tussen (dichte) invalidewagens en (open) scootmobielen
(Draisma, 2006). Een onderscheid tussen soorten
gehandicaptenvoertuigen is vooralsnog niet mogelijk.
Jaarlijks worden naar schatting 630 mensen behandeld op een SEH-
afdeling van een ziekenhuis na een verkeersongeval waarbij een
scootmobiel of gesloten gehandicaptenvoertuig betrokken is geweest
(2000-2004). Ongeveer een kwart daarvan wordt opgenomen in het
ziekenhuis (Draisma, 2006). Driekwart van de slachtoffers is 55 jaar of
ouder. Het risico stijgt met de leeftijd. Het risico per 100.000 gebruikers
is 5,0 in de categorie van 55 tot 64 jaar en stijgt tot 30 voor gebruikers
boven de 85 (Draisma, 2006). Over 2003 tot en met 2005 werden
jaarlijks iets meer dan 5 doden geregistreerd (BRON/AVV). Over 1993
tot en met 1997 was dat nog 4 (Schoon, Hendriksen, 2000). Een
stijging naar 5 lijkt gezien de stijging in het gebruik erg beperkt. Bij
deze kleine getallen kan toevalsfluctuatie een rol spelen.
Bij bijna driekwart van de SEH-ongevallen met scootmobielen, is er
geen ander voertuig of persoon betrokken (Draisma, 2006). Uit nadere
analyse van ongevalstoedrachten (Van der Sman, Eckhardt, 2004) blijkt
dat het in deze gevallen vaak met de rijvaardigheid van de scootmobiel
berijder te maken heeft in combinatie met de omgeving of met het
product. De berijder neemt bijvoorbeeld de bocht te snel of gaat niet
recht de stoep af waardoor de scootmobiel kantelt. Of door een
stuurfout botst de berijder tegen een stilstaand object of raakt van de
weg. Een probleem van het product zelf is de weinig intuïtieve
remfunctie: de gebruiker moet remmen door geen gas te geven. In iets
meer dan een kwart van de SEH-ongevallen gaat het om een botsing
met een bewegend voertuig of voetganger in het verkeer, waarbij de
berijder van de scootmobiel of het gesloten gehandicaptenvoertuig
bijna even vaak het slachtoffer is als de veroorzaker van het ongeval.
Jaarlijks worden 80 mensen op een SEH-afdeling van een ziekenhuis
behandeld nadat zij zijn aangereden door een scootmobiel of gesloten
gehandicaptenvoertuig. In de helft van de gevallen was het slachtoffer
een voetganger (Draisma, 2006).
12 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
4.2 Risicoschatting
Een risicocijfer dat zich goed leent om het slachtofferrisico van
verschillende voertuigen te vergelijken is het aantal doden per miljard
reizigerskilometers. Het aantal doden is behoorlijk goed geregistreerd
en in bijlage 2 en 3 zijn schattingen van het voertuigpark en de
afgelegde afstand per persoon per dag opgenomen. Daarmee kan het
aantal doden per miljard reizigerskilometers berekend worden. Een
onderscheid tussen scootmobielen en gesloten
gehandicaptenvoertuigen is niet mogelijk omdat de politie dit
onderscheid bij de ongevallenregistratie niet maakt.
Het aantal scootmobielen was over 2003 tot en met 2005 ongeveer
125.000 en het aantal gesloten gehandicaptenvoertuigen ongeveer
3.000 (zie bijlage 3), opgeteld 128.000. Het aantal geregistreerde
doden per 100.000 scootmobielen kan daarmee op 3,9 worden
geschat. Uitgaande van 2,6 km per persoon per dag met een
scootmobiel en 6,6 km per persoon per dag met een gesloten
gehandicaptenvoertuig was de totale voertuigprestatie ongeveer 0,13
miljard reizigerskilometers. Het aantal geregistreerde doden per miljard
reizigerskilometers was over 2003 tot en met 2005 naar schatting 40
(zie tabel 5).
Tabel 5 Slachtofferrisico van gehandicaptenvoertuigen (2003-2005)
Gehandicapten-
voertuig
Gemiddeld jaarlijks aantal doden 5,0
Voertuigpark 128.000
Geschatte voertuigprestatie (mld km) 0,13
Aantal doden per 100000 gebruikers per jaar 3,9
Aantal doden per miljard voertuigkilometer 40
Het aantal doden per miljard voertuigkilometers bij
gehandicaptenvoertuigen is vergeleken met andere vervoerswijzen: zie
figuur 2. De cijfers voor andere vervoerswijzen zijn ontleend aan
Methorst (2003). Het aantal doden onder bestuurders van
gehandicaptenvoertuigen is per miljard reizigerskilometers iets hoger
dan het aantal doden onder voetgangers.
13 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
140
120
100
80
60
40
20
0 st r r
ot n st ot
eif e
o et u
p g ei
n F A
m M a gi a
or cid utr gt
B n e e
a o o
h v V
---
---
Figuur 2 Aantal doden per miljard reizigerskilometer per vervoerswijze
Het aantal doden per miljard reizigerskilometer heeft als risicocijfer een
nadeel. Het houdt geen rekening met de leeftijd van de slachtoffers. De
bestuurders van gehandicaptenvoertuigen zijn met name ouderen (Van
der Sman, Eckhardt, 2004). Ouderen zijn kwetsbaar en komen bij
hetzelfde ongeval sneller te overlijden dan jongeren. De `frailty index'
(ernstfactor voor letsel bij ongevallen) van een 70-jarige is al snel twee
maal zo hoog als van een veertiger (Methorst, 2003). Gecorrigeerd
voor de leeftijd van slachtoffers zal het slachtofferrisico bij gebruikers
van gehandicaptenvoertuigen vergelijkbaar zijn met het risico bij
voetgangers.
14 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
15 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
5. aakeisen en competenties
T
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5.1 Taakeisen en rol in het verkeer
Taakeisen zijn gerelateerd aan de (weg)omgeving, de verkeerssituatie
en het voertuig. De (weg)omgeving en verkeerssituatie zijn sterk
afhankelijk van de rol die een bestuurder heeft in het verkeer.
Scootmobielen rijden voornamelijk op het fiets- en voetpad. Op de
rijbaan moeten ze zich gedragen als een fietser. De maximumsnelheid
varieert van 6 tot 20 km/uur, ofwel van stapvoets tot fietssnelheid. De
rol van gebruikers van scootmobielen is dan ook vergelijkbaar met die
van fietsers en voetgangers.
Voor gebruikers van gesloten gehandicaptenvoertuigen is de
maximumsnelheid met 30 km/uur binnen de bebouwde kom en 40
km/uur buiten de bebouwde kom gelijk aan die van bromfietsers. Een
verschil is dat de bromfiets op de rijbaan moet rijden wanneer de locale
wegbeheerder dat aangeeft, terwijl de bestuurder van een
gehandicaptenvoertuig kan kiezen tussen de rijbaan, het fietspad en het
voetpad.
5.2 Competenties voor een veilige verkeersdeelname
Deze paragraaf geeft een beschouwing van de competenties die
gebruikers van scootmobielen en gesloten gehandicaptenvoertuigen
nodig hebben voor een veilige verkeersdeelname. Deze zijn geordend
naar strategisch, tactisch en operationeel niveau (Michon, 1979). Het
strategisch niveau heeft betrekking op het plannen van een
verplaatsing en vraagt de meeste bewuste aandacht. Het tactisch
niveau heeft betrekking op vaardigheden voor het uitvoeren van
manoeuvres zoals oversteken, het operationeel niveau op
geautomatiseerde handelingen zoals sturen en remmen.
Competenties op strategisch niveau
Strategisch denken heeft betrekking op routekeuze en de condities
waaronder iemand besluit om aan het verkeer deel te nemen. Door een
veilige route te kiezen, fit aan het verkeer deel te nemen en de spits te
ontwijken kunnen gebruikers van scootmobielen en gesloten
gehandicaptenvoertuigen onveilige situaties op voorhand zoveel
mogelijk vermijden. Het is bijvoorbeeld veiliger om een route te kiezen
die voor een groot deel over vrijliggende fietspaden loopt met
eventueel een fietstunnel dan een route zonder fietspaden en met
gevaarlijke oversteken. Strategisch denken is voor gebruikers van
scootmobielen en gesloten gehandicaptenvoertuigen vergelijkbaar met
fietsers en voetgangers.
16 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Competenties op tactisch niveau
Door tijdens de verkeersdeelname goede tactieken te hanteren kunnen
gebruikers voorkomen dat ze in moeilijke situaties terecht komen. Uit
onderzoek bij automobilisten blijkt hoe belangrijk dat is. Mensen met
een verminderd reactievermogen kunnen in de meeste gevallen veilig
autorijden als zij beschikken over voldoende rijervaring en
verkeersinzicht. Waarschijnlijk slagen zij erin om hun beperking te
compenseren op tactisch niveau. Ze kunnen verkeerssituaties goed en
tijdig inschatten en met dat inzicht bijvoorbeeld op tijd voorsorteren of de
snelheid laten terugzakken. In vergelijking met de rijtaak op het
operationeel niveau is er voor de taken op het tactisch niveau
voldoende tijd omdat ze worden uitgevoerd nog voordat er een
concreet gevaar is waarop moet worden gereageerd. Hun kwaliteit is
minder afhankelijk van een snelle visuele of motorische reactietijd (Van
Wolffelaar et al, 1988). De meeste gebruikers van scootmobielen en
gesloten gehandicaptenvoertuigen hebben in de loop van hun leven
inzicht opgebouwd uit ervaring met fietsen en lopen. Daardoor kunnen
zij beschikken over effectieve tactieken om gevaar te vermijden. Wat
anders is, is dat telkens gekozen kan worden tussen voet- en fietspaden
en de rijbaan.
Competenties op operationeel niveau: handelen
Onder de competentie handelen valt ten eerste het omgaan met het
voertuig. De stabiliteit van scootmobielen kan problemen geven, zeker
wanneer deze drie wielen heeft. Iemand die zwaar is kan extra
problemen ondervinden. Het zwaartepunt ligt hoger naarmate de
gebruiker zwaarder is. Een val of kanteling met de scootmobiel treedt
vaak op in combinatie met een (te) hoge snelheid in een bocht of bij
het nemen van een obstakel zoals een stoeprand. Verder kan een
scootmobiel plotseling stilstaan bij het loslaten van het gas wat
gevaarlijk kan zijn voor het achteropkomend verkeer (Van der Sman,
Eckhardt, 2004).
De omstandigheden bij auto-ongevallen zijn bij 75- plussers vaak anders
dan bij jongere bestuurders: meer ongevallen op complexe kruisingen en
minder ongevallen door te hoge snelheid. Ouderen komen met name in de
problemen als ze geen mogelijkheden meer hebben om de situatie naar
hun hand te zetten en snel moeten reageren (Langfort, Methorst,
Hakamies-Blomqvist, 2006). De eigenschappen van problematische weg-
en verkeerssituaties voor oudere bestuurders kunnen worden
gekarakteriseerd met de termen "tijdsdruk" en "verdeelde aandacht", dat
wil zeggen meerdere taken tegelijk moeten doen (Brouwer, Davidse,
2002). Ook gebruikers van sommige scootmobielen geven aan dat zij
problemen hebben met druk, onoverzichtelijk verkeer (KBOH, 2003). Om
te voorkomen dat gebruikers van gehandicaptenvoertuigen in `tijdnood'
komen, kan bij de voertuigkeuze rekening gehouden worden met de
maximale voertuigsnelheid. Die kan bij scootmobielen variëren van
ongeveer 6 tot 20 km/uur, terwijl gesloten gehandicaptenvoertuigen 40
km/uur kunnen en mogen buiten de bebouwde kom. Als het
reactievermogen sterk is verslechterd kan dat voor problemen zorgen (Van
Wolffelaar et al, 1988).
17 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Handelen bestaat niet alleen uit het bedienen van het voertuig maar
ook uit de (sociale) interactie met andere verkeersdeelnemers. Het
rijden in een gehandicaptenvoertuig zal hoge eisen stellen aan die
interactie. Ten eerste omdat de scootmobiel in vergelijking met
voetgangers op het voetpad relatief breed en snel is. Voetgangers
kunnen hiervan schrikken en niet altijd onterecht. Het komt voor dat
voetgangers worden aangereden (Van der Sman, Eckhardt, 2004). Op
fietspaden geldt hetzelfde als op voetpaden, vooral voor gesloten
gehandicaptenvoertuigen. Die zijn daar in vergelijking met fietsers
breed en snel. Andere verkeersdeelnemers zijn niet erg gewend aan
scootmobielen en gesloten gehandicaptenvoertuigen. Ze kunnen er
bijvoorbeeld niet op bedacht zijn dat een scootmobiel in verband met
de stabiliteit sterk moet afremmen in een bocht.
5.3 Afstemming van taakeisen en competenties
In deze paragraaf is beschreven hoe de competenties en taakeisen van
bestuurders van gehandicaptenvoertuigen beter op elkaar afgestemd
kunnen worden. Een samenvatting is gepresenteerd in tabel 6.
Verbeterbare competenties: training en opleiding
Een aantal competenties van bestuurders van gehandicaptenvoertuigen
kan worden verbeterd met training en opleiding. Bij de gebruikers is er
draagvlak voor training. Gebruikers van scootmobielen blijken zich in
het verkeer regelmatig onveilig te voelen (KBOH, 2003). Voor een
goede rijvaardigheid is het belangrijk om met de specifieke kenmerken
van gehandicaptenvoertuigen te leren omgaan: hoe ga je om met
hellingen en stoepranden, hoe kun je het beste tegensturen, hoe kun je
het beste een bocht nemen, enzovoorts. Ook op tactisch niveau is
training mogelijk. Niet alle berijders weten welke plaats op de weg ze
moeten kiezen en welke het veiligst is (Van der Sman, Eckhard, 2004;
ANBO, 2003). In een opleiding voor gebruikers kan hieraan aandacht
besteed worden. Wanneer is het beter om op het voetpad, het fietspad
of op de rijbaan te rijden? Ook interactie met andere
verkeersdeelnemers zoals voetgangers en fietsers is hierbij van belang.
Tenslotte is training op strategisch niveau mogelijk, bijvoorbeeld door
aandacht te besteden aan veilige routes en veilige tijden om de weg op
te gaan. Naast training kan contact met andere scootmobielgebruikers
een bijdrage leveren. In tal van gemeenten bestaan scootmobielclubs
die dagtochten en dergelijke organiseren (Van de Sman, Eckhard,
2004).
Voertuigkeuze
Het is belangrijk om de voertuigkenmerken af te stemmen op iemands
competenties en andere kenmerken. Een zwaar persoon kan in verband
met de stabiliteit beter geen lichte scootmobiel nemen. Het
zwaartepunt ligt dan te hoog waardoor de scootmobiel snel kan
kantelen. Gesloten gehandicaptenvoertuigen zijn stabieler maar ook
daarmee kunnen bochten beter niet met een te hoge snelheid ingezet
worden. Het kan helpen als de scootmobiel is voorzien van spiegels.
Iemand met nekklachten of andere beperkingen kan daarvan profiteren
bij het afslaan.
18 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Tenslotte moet bij mensen met een ernstig beperkt cognitief of
reactievermogen rekening worden gehouden met de voertuigsnelheid.
Een scootmobiel die maximaal 6 km/uur rijdt kan in sommige gevallen
beter zijn. Met gesloten gehandicaptenvoertuig mag 30 km/uur binnen
de bebouwde kom en 40 km/uur buiten de bebouwde kom worden
gereden. Bij deze snelheden is het wenselijk om rekening te houden
met de geschiktheid van een potentiële gebruiker.
Voertuigkenmerken
Een aantal voertuigkenmerken is voor alle gebruikers van belang. Het is
veiliger als een scootmobiel bij het inzetten van een bocht automatisch
enigszins afremt als de snelheid te hoog ligt. Een aantal typen
scootmobielen biedt die mogelijkheid al. Snelheden boven de 15
km/uur zijn vanwege de stabiliteit van dit type voertuig eigenlijk
onwenselijk. Van de Sman en Eckhard (2004) geven aan dat het
voertuig daarvoor een bredere wielbasis zou moeten hebben. Gesloten
gehandicaptenvoertuigen bieden in het algemeen meer stabiliteit in
bochten dan scootmobielen. De remfunctie van veel scootmobielen kan
voor een aantal gebruikers problemen geven. Remmen betekent bij een
scootmobiel `geen gas geven', terwijl de natuurlijke reactie vanuit
fietservaring is om een (hand)rem in te knijpen. Een reflex in een
risicovolle situatie waarbij de gebruiker per ongeluk gas geeft kan
riskant zijn. Dit probleem droeg bij aan een dodelijk ongeval tijdens een
scootmobiel-rijles. Dat zou verholpen kunnen worden wanneer
fabrikanten ook scootmobielen met een `knijprem' zouden aanbieden
voor gebruikers die daaraan behoefte hebben.
In 2004 zijn kamervragen gesteld over eventuele verplichting van
verlichting (rem/richtingwijzer) of spiegels bij scootmobielen in het RVV
(1990). De Minister van Verkeer en Waterstaat (2004) heeft daarop
geantwoord dat gehandicaptenvoertuigen op basis van het RVV
overdag bij slecht zicht en bij nacht verlichting moeten voeren (artikel
32). In die zin is er sprake van een wettelijke verplichting. De noodzaak
tot aanwezigheid van richtingaanwijzers en spiegels op
gehandicaptenvoertuigen hangt samen met de mogelijkheden van de
berijders om tijdens het rijden hun hand uit te steken en achterom te
kijken. De Minister geeft aan dat het in de eerste plaats de
verantwoordelijkheid van de gemeenten is om toe te zien op de
veiligheid van voorzieningen die verstrekt worden in het kader van de
Wet Voorzieningen Gehandicapten (op 1 januari 2007 ging deze wet
op in de WMO). Overigens worden nieuwe scootmobielen vrijwel
standaard uitgerust met verlichting en spiegels en een keuzeknop
lage/hoge snelheid (schildpad/haas).
Door hun massa kunnen scootmobielen letsel bij voetgangers
veroorzaken. Jaarlijks worden gemiddeld 40 voetgangers behandeld op
een SEH-afdeling na een aanrijding met een gehandicaptenvoertuig.
Het gevaar voor voetgangers kan worden beperkt door de
maximumsnelheid van gehandicaptenvoertuigen op voetpaden te
beperken tot 6 km/uur.
19 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Omgevingskenmerken
Een toegankelijke omgeving is een voorwaarde voor veiligheid. Er moet
voldoende ruimte zijn op de stoep, er moet ruimte zijn voor
manoeuvres, de ondergrond moet vlak zijn, de stoepranden niet te
hoog of voorzien van verlagingen en met voldoende mogelijkheden om
van de stoep af te rijden (Van der Sman, Eckhard, 2004). Een uitgebreid
overzicht van mogelijke maatregelen is opgenomen in de `Wegwijzer
voetgangersvoorzieningen' (Methorst, Pieters, 1993). Maatregelen op
het terrein van ruimtelijke ordening laten we hier buiten beschouwing.
Tabel 6 Afstemming van competenties en taakeisen
Onderwerp Invulling
Training en Specifieke voertuigkenmerken zoals stabiliteit in
opleiding bochten en het nemen van hellingen
Keuze van plaats op de weg: voetpad, fietspad of
rijbaan
Interactie met voetgangers en fietsers
Routekeuze
Voertuigkeuze Rekening houden met iemands gewicht en
mogelijke evenwichtsstoornissen
Maximumsnelheid afstemmen op geschiktheid
(cognitief, reactiesnelheid)
Spiegels, bijvoorbeeld bij nekklachten
Voertuigkenmerken Automatisch afremmen in bochten
Ergonomie remfunctie verbeteren (knijprem)
Scootmobielen begrenzen op 15 km/uur
Omgeving Ruimte op het voetpad en ruimte voor
manoeuvres
Hellingen niet te steil
Plaats op de weg Gesloten gehandicaptenvoertuig waar mogelijk
scheiden van voetgangers en fietsers (vergelijk
met de bromfiets)
20 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
21 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
6. oekomstverkenning
T
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6.1 Prognose doelgroep
De doelgroep voor scootmobielen, gesloten gehandicaptenvoertuigen
en brommobielen zal veranderen door de vergrijzing en de stijging van
het rijbewijsbezit. De doelgroep zal bestaan uit mensen zonder rijbewijs
met een beperking. Deze groep zal in 2030 600.000 tot 650.000 zijn.
Deze schatting is als volgt berekend (zie Bijlage 4 voor de cijfermatige
onderbouwing):
· Waar de groep 65-plussers in 1990 nog 1,9 miljoen mensen
betrof zal deze in 2030 zijn gegroeid tot ruim 4,1 miljoen.
Daarbinnen zal de groep boven de 80 jaar zelfs
verdrievoudigen.
· Door de stijging van het aantal ouderen, stijgt het aantal
mensen met een beperkte mobiliteit. Ouderen hebben vaker
een handicap. Waar er momenteel ongeveer 700.000
Nederlanders zonder aanvullende voorzieningen
mobiliteitsproblemen kunnen ondervinden, zal dat aantal in
2030 zijn gestegen tot ruim 1.000.000.
· Het rijbewijsbezit onder ouderen zal sterk stijgen, met name
onder vrouwen. Steeds meer mensen met een
mobiliteitsbeperking zullen zelfstandig in hun vervoer kunnen
voorzien met een auto. Van de huidige `mobiliteitsgehinderden'
kan 43% zonder problemen autorijden. Dat zal stijgen tot 59%
in 2030 als het rijbewijsbezit binnen deze groep dezelfde
stijging laat zien als binnen de rest van de bevolking. Er zal in
2030 een groep van 600.000 tot 650.000 mensen met een
mobiliteitsbeperking zijn die niet zelfstandig met een fiets of
auto in zijn of haar behoefte kan voorzien.
6.2 Prognose voertuigpark
De penetratie van scootmobielen, gesloten gehandicaptenvoertuigen en
brommobielen is afhankelijk van de mate waarin zij aansluiten op de
behoefte, de betaalbaarheid en eventuele andere drempels.
Verandering in de verplaatsingsbehoefte
Een belangrijk uitgangspunt van beleid is dat ouderen in de
gelegenheid gesteld moeten worden om zo lang mogelijk zelfstandig te
wonen (`Growing old in place'). Het overgrote deel van de toekomstige
ouderen zal blijven wonen waar men al woont (in de buitenwijken). Uit
zichzelf zullen de ouderen pas verhuizen als de nood zeer hoog is. De
woningbezetting in wijken zal fors afnemen. Het aantal personen per
woning zal naar schatting afnemen van 2,3 in 2000 tot 1,8 in 2030
(Methorst, 2004). Het draagvlak voor voorzieningen in een wijk neemt
daardoor af en het verzorgingsgebied van voorzieningen toe.
22 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Veel voorzieningen zullen verder van huis liggen dan anderhalve
kilometer. Er zal een grote behoefte zijn aan vervoermiddelen die
kunnen dienen als vervanging voor de fiets.
Scootmobielen sluiten het beste op deze behoefte aan en kunnen
dienen als een soort fietsvervanger. Mensen kunnen hem direct vanaf
huis tot in een winkel gebruiken zodat optimaal aan de handicap
tegemoet gekomen wordt. Dat laatste is in de praktijk moeilijker met
een gesloten gehandicaptenvoertuig en onmogelijk met een
brommobiel. Deze zijn meer geschikt voor verplaatsingen over langere
afstanden. In Frankrijk worden brommobielen dan ook veel gebruikt op
het platteland. Voorzieningen verdwijnen uit plattelandsdorpen en het
openbaar vervoer is op deze plaatsen niet toerijkend. In Nederland is de
groep mensen op het platteland zonder voorzieningen in de eigen
gemeente beperkter. Nederland is dichter bevolkt dan Frankrijk. De
behoefte aan scootmobielen kan tenslotte verder groeien doordat ook
eenvoudig verplaatsbare (inklapbare) scootmobielen op de markt
komen. Deze kunnen als aanvulling op een eigen auto of openbaar
vervoer fungeren.
Betaalbaarheid en andere drempels
Scootmobielen zijn goed betaalbaar, terwijl gesloten
gehandicaptenvoertuigen en brommobielen even duur of duurder zijn
dan een kleine auto. Met de stijgende kosten voor de vergrijzing zullen
gemeenten nog terughoudender worden met het verstrekken van
gesloten gehandicaptenvoertuigen. Ouderen die graag beschikken over
een vervoermiddel met de mogelijkheden van een auto zullen steeds
vaker over een rijbewijs beschikken. Ouderen met een rijbewijs die niet
meer kunnen autorijden besluiten vaak zelf om te stoppen en zullen de
overstap naar een brommobiel niet maken. Tenslotte kan het nieuwe
brommobielrijbewijs (categorie AM) een drempel vormen.
Conclusie
De penetratie van de scootmobiel zal groot zijn doordat deze het beste
aansluit bij de behoefte en betaalbaar is. Een groei van het aantal
scootmobielen van de huidige 150.000 tot rond de 600.000 in 2030 is
te verwachten. Hij zal in het straatbeeld steeds gewoner worden. De
betaalbaarheid en andere drempels staan een sterke groei van het
aantal gesloten gehandicaptenvoertuigen en brommobielen in de weg.
Het aantal gesloten gehandicaptenvoertuigen kan constant blijven op
ongeveer 3.000. Het aantal brommobielen kan nog verdubbelen van de
huidige 13.500 tot ongeveer 25.000 in 2030 (zie Bijlage 4 voor de
cijfermatige onderbouwing).
23 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
6.3 Prognose aantal verkeersdoden
Het aantal doden per miljard reizigerskilometers ligt voor
gehandicaptenvoertuigen (scootmobielen en gesloten
gehandicaptenvoertuigen) op ongeveer 40. Verwacht mag worden dat
het risico zal dalen doordat de verkeersveiligheid zal verbeteren. Op
basis van de slachtoffercijfers van 1974 - 2004 heeft Methorst (2006)
berekend hoe de verkeersveiligheid zich bij vergelijkbaar beleid verder
zal ontwikkelen5. Dit kan worden aangeduid als de beleidsrijke variant.
In tabel 7 zijn maatregelen beschreven die in een beleidsrijke variant
voor gehandicaptenvoertuigen passen. Methorst (2006) berekende ook
hoe de verkeersveiligheid zich zonder zware beleidsinspanningen zal
ontwikkelen: de `beleidsarme variant'. Daarin verbetert de
verkeersveiligheid alleen door een leereffect. Mensen zullen de
eigenschappen van scootmobielen bijvoorbeeld steeds beter kennen.
Tabel 7 Maatregelen binnen de beleidsrijke variant
Gehandicaptenvoertuigen
Training nieuwe gebruikers
Rijbewijs voor bestuurders gesloten gehandicaptenvoertuigen
Maximumsnelheid scootmobielen op 15 km/uur stellen
Scootmobielen aanbieden met actieve remfunctie zoals `knijprem'
Omgeving beter inrichten op scootmobielen
Voor een prognose van het aantal verkeersdoden is de methode van
Methorst (2006) toegepast op het risicocijfer voor
gehandicaptenvoertuigen: zie tabel 8. Het aantal verkeersdoden onder
gebruikers van gehandicaptenvoertuigen ligt op gemiddeld 5 per jaar
en zal in 2030 naar verwachting binnen een bandbreedte van 9 tot 19
liggen. De plaats binnen die bandbreedte is mede afhankelijk van
beleidsinspanningen van de overheid. Bij een intensief beleid voor de
veiligheid van gehandicaptenvoertuigen zal het slachtofferrisico (per
reizigerskilometer) sterk dalen. Het absolute aantal zal naar
verwachting stijgen door de groei van het aantal gebruikers.
5 Methorst (2006) berekende voor de verkeersdoden het volgende exponentiële model:
19,507 e-0,0386t
24 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Tabel 8 Prognose van het aantal verkeersdoden in
gehandicaptenvoertuigen in 2030
Gehandicapten-
voertuig
Aantal doden per miljard voertuigkilometer 40
(uitgangssituatie 2005)
Prognose voor 2030:
Aantal doden per miljard voertuigkilometer, beleidsrijke 15
variant (ondergrens)
Aantal doden per miljard voertuigkilometer, beleidsarme 33
variant (bovengrens)
Voertuigpark 600.000
Voertuigprestatie (mld km) 0,57
Aantal doden beleidsrijke variant (ondergrens) 9
Aantal doden beleidsarme variant (bovengrens) 19
6.4 Veranderingen door invoering van de WMO
Begin 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) van
kracht geworden. De Wet Voorzieningen Gehandicapten (Wvg) is
opgegaan in de WMO. Er is een beperkte verandering in de
keuzevrijheid bij de verstrekking van individuele vervoersvoorzieningen.
Voor voorzieningen zoals scootmobielen moeten gemeenten de
mogelijkheid bieden om deze te bekostigen met een Persoonsgebonden
Budget (PGB). Iemand die een scootmobiel krijgt toegewezen kan zelf
een budget ontvangen om deze te kopen.
De afgelopen jaren is het aantal uitstaande Wvg-vervoersvoorzieningen
gestegen. Het is aannemelijk dat deze groei de komende jaren zal
doorzetten door de vergrijzing. De kosten voor gemeenten zullen
daardoor toenemen. Er kunnen voor gemeenten financiële redenen zijn
om op de lange termijn een soberder beleid te voeren inzake de
verstrekking van vervoersvoorzieningen. Dat kan ertoe leiden dat
mensen met een hoger inkomen (meer) zelf moeten betalen. Daardoor
zullen meer mensen voor zichzelf moeten zorgen en eigen keuzen
moeten maken. De rol van de gemeente als verstrekker van
scootmobielen en trainingen zal kleiner worden. Mensen zullen zelf
wellicht kiezen voor de goedkoopste scootmobiel zonder training.
6.5 Ontwikkeling Misbruik
De regelgeving ten aanzien van gehandicaptenvoertuigen is aan het
voertuig gebonden en niet aan de gebruiker. Het voertuig moet zijn
ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, maar ook niet-
gehandicapten mogen het voertuig gebruiken. Dat kan aanleiding zijn
tot oneigenlijk gebruik in drukke steden met verkeersopstoppingen en
parkeerproblemen. Met een gehandicaptenvoertuig mag gebruik
worden gemaakt van het voet- en fietspad. Parkeren op het voetpad is
toegestaan. Daarnaast kan oneigenlijk gebruik toenemen wanneer
mensen met een gehandicaptenvoertuig het brommobielrijbewijs
proberen te ontlopen.
25 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Oneigenlijk gebruik van gesloten gehandicaptenvoertuigen kan
problemen geven. Op voet- en fietspaden kunnen ze een gevaar
vormen voor voetgangers en fietsers. Een op een trottoir geparkeerd
gesloten gehandicaptenvoertuig kan de weg blokkeren voor iemand die
werkelijk gehandicapt is. Door het omzeilen van het
brommobielrijbewijs zou het positieve effect van dit rijbewijs deels
verloren kunnen gaan.
Het probleem zou kunnen worden opgelost door het gebruik van
gesloten gehandicaptenvoertuigen te koppelen aan de gebruiker. Om
oneigenlijk gebruik volledig uit te sluiten zou dit voor alle
gehandicaptenvoertuigen met hogere maximumsnelheden moeten
gelden. Anders kan het oneigenlijk gebruik zich verplaatsen naar snelle
scootmobielen (niet als bromfiets goedgekeurde drie- of vierwielige
scooter). Voor deze categorie zouden gebruikers moeten beschikken
over een bewijs dat zij het voertuig nodig hebben. Te denken valt aan
een verklaring van de gemeente die het voertuig heeft verstrekt of een
gehandicaptenparkeerkaart. In antwoord op kamervragen van de leden
Dijksma en Van Dijken heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat in
2004 reeds het volgende medegedeeld (DGP/WV/U.04.02.02102):
`Aanvullend kan ik u mededelen dat ik voor gehandicaptenvoertuigen en
het gebruik ervan, naast het hierboven gestelde, aanpassing van een
aantal regels voorbereid. Daarbij komen onder andere de volgende punten
aan de orde: de maximum constructiesnelheid van open
gehandicaptenvoertuigen, de gedragsregels in relatie tot de plaats op de
weg en de bevoegdheid tot het gebruiken van gehandicaptenvoertuigen
(nu mag iedereen een gehandicaptenvoertuig gebruiken). Ik streef ernaar
het benodigde afstemmingsoverleg en de aanpassingen in de regelgeving
binnen twee jaar af te ronden.'
26 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
27 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
7. onclusies en Aanbevelingen
C
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7.1 Conclusies
Binnen Nederland hebben ongeveer 700.000 mensen een beperking die
zonder aanvullende voorzieningen mobiliteitsproblemen kan
veroorzaken. Door de vergrijzing is dit aantal in 2030 gegroeid tot
ongeveer een miljoen. Een deel van deze groep zal zich zelfstandig
kunnen verplaatsen met een auto. Een ander deel van 600.000 tot
650.000 mensen zal dat niet kunnen en kan daarom baat hebben bij
gehandicaptenvoertuigen. Bij deze doelgroep zal er vooral behoefte zijn
aan verplaatsingen op middellange afstand (1 tot 7,5 km). Gezien die
behoefte en de betaalbaarheid wordt verwacht dat het aantal
scootmobielen sterk zal stijgen: van ongeveer 150.000 medio 2006 tot
naar schatting 600.000 in 2030. Het aantal gesloten
gehandicaptenvoertuigen is met 3.000 beperkt. De verwachting is dat
dit aantal constant zal blijven. Gesloten gehandicaptenvoertuigen zijn
aanzienlijk duurder dan scootmobielen. Bovendien kunnen
scootmobielen tot in winkels en gebouwen gebruikt worden.
Het risico om in het verkeer te overlijden is voor gebruikers van
scootmobielen ongeveer vergelijkbaar met voetgangers. Afhankelijk
van de beleidsinspanningen zullen in 2030 jaarlijks tussen de 9 en 19
doden onder gebruikers vallen (momenteel 5). Jaarlijks worden naar
schatting 630 mensen behandeld op een SEH-afdeling van een
ziekenhuis na een ongeval waarbij een scootmobiel of gesloten
gehandicaptenvoertuig betrokken is geweest. Bij bijna driekwart van
deze ongevallen was geen ander voertuig of persoon betrokken. De
ongevallen hebben vaak met de rijvaardigheid van de gebruiker te
maken in combinatie met de omgeving of met het product.
7.2 Aanbevelingen
Maatregelen ter verbetering van de veiligheid van
scootmobielgebruikers zijn aan te bevelen vanwege de verwachte
stijging van het aantal gebruikers in de toekomst. De aanbevelingen
zijn uitgewerkt per mogelijke stakeholder.
28 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Gemeenten verstrekking van vervoersvoorzieningen
Gemeenten verstrekken vervoersvoorzieningen vanuit de Wet
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) volgens een zelfopgestelde
verordening. De verstrekking zal een positief effect op de
verkeersveiligheid hebben. De vervoersvoorzieningen die worden
verstrekt zijn in het algemeen veilig. Onveilige vervoermiddelen als
brommobielen worden vrijwel niet verstrekt. Verdere winst is mogelijk.
In de huidige situatie is `goedkoop en adequaat' het uitgangspunt.
Veiligheid is daarmee niet persé een argument. Niet iedere gemeente
zal zorgen dat de leverancier van een scootmobiel of gesloten
gehandicaptenvoertuig een goede training verzorgt. Gemeenten
zouden bij de verstrekking kunnen zorgen dat iedere nieuwe gebruiker
training en opleiding van de leverancier krijgt. Bij de keuze van een
voertuig kan meer rekening gehouden worden met iemands
geschiktheid. Gemeenten en leveranciers kunnen gebruik maken van
het LuQy-label van de Stichting Kwaliteit en BruikbaarheidsOnderzoek
Hulpmiddelen (KBOH6) om bij een bepaalde cliënt het juiste hulpmiddel te
kiezen en deze optimaal af te stellen op de gebruiker.
Gemeenten geschikte omgeving voor gehandicaptenvoertuigen
Er gebeuren ongevallen met scootmobielen omdat stoepranden te hoog
zijn, er onvoldoende ruimte is om te manoeuvreren, enzovoorts.
Gemeenten kunnen bij het ontwerpen van voet- en fietspaden rekening
houden met de behoeften van mensen met scootmobielen en gesloten
gehandicaptenvoertuigen. Van deze maatregelen kunnen ook
rolstoelgebruikers en mensen die slecht te been zijn profiteren.
Hulpmiddelen die gemeenten hierbij kunnen gebruiken zijn. Publicaties
die hierbij kunnen helpen zijn onder meer:
· Wegwijzer Voetgangersvoorzieningen (Hendriks, Methorst,
Pieters, 1998);
· Checklist voor toegankelijkheid openbare ruimte Zeist (Meij,
Nägele, 2004);
· Richtlijn integrale toegankelijkheid openbare ruimte (CROW,
2002).
Maatregelen op het terrein van ruimtelijke ordening laten we hier
buiten beschouwing7.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat categorisering
gehandicaptenvoertuigen
Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat kan de voertuigcategorie
`gehandicaptenvoertuigen' in het RVV en Voertuigreglement opsplitsen
op basis van maximumsnelheid, met bijpassende regels:
I. Voertuigen met een maximum door het voertuig bepaalde
snelheid tot 15 km/uur
Hiervoor geldt een maximumsnelheid van 6 km/uur op
voetpaden en 15 km/uur op fietspaden en de rijbaan.
6 KBOH is 1 januari 2007 opgegaan in Vilans. Waar KBOH staat wordt in dit rapport ook
Vilans bedoeld.
7 Methorst (2003) geeft in zijn rapport `Kwetsbare Verkeersdeelnemers' ordeningsprincipes die
bijdragen aan de veiligheid van kwetsbare groepen.
29 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Gebruikers kiezen zelf tussen het voetpad, het fietspad en de
rijbaan. Parkeren op het voetpad is toegestaan.
II. Voertuigen met een maximum door het voertuig bepaalde
snelheid tot 45 km/uur
Hiervoor geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur binnen de
bebouwde kom en 40 km/uur buiten de bebouwde kom.
Bestuurders gebruiken het fietspad of de rijbaan. Parkeren op
het voetpad is toegestaan. Bestuurders moeten kunnen
aantonen dat zij het voertuig nodig hebben middels een
verklaring van de gemeente of gehandicaptenparkeerkaart.
Momenteel geldt voor gehandicaptenvoertuigen een door het voertuig
bepaalde maximumsnelheid van 45 km/uur. Deze is in het algemeen
geschikt voor gesloten gehandicaptenvoertuigen maar is te hoog voor
scootmobielen. De wielbasis is in het algemeen te smal om bij hogere
snelheden in bijvoorbeeld bochten de stabiliteit te garanderen. De
maximumsnelheid van 15 km/uur wordt in de Europese Standaard
12184 genoemd voor scootmobielen ten behoeve van de stabiliteit.
Oneigenlijk gebruik zou kunnen worden voorkomen door het gebruik
van categorie II te koppelen aan de gebruiker.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat of Ministerie van VWS -
stimulering van training
De rijksoverheid zou een faciliterende rol kunnen vervullen voor
training en opleiding. Er zijn reeds leveranciers die training aanbieden
voor scootmobielen en gesloten gehandicaptenvoertuigen. Het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat zou kunnen bijdragen aan een
bredere verspreiding van kennis en ervaring uit deze initiatieven. Kennis
en ervaring kunnen worden verspreid onder leveranciers en gemeenten.
Er moet rekening mee worden gehouden dat het kanaal via leveranciers
direct aan klanten belangrijker wordt. Particulieren zullen steeds vaker
zelf een scootmobiel aanschaffen. Wellicht kunnen Veilig Verkeer
Nederland en de Stichting Kwaliteit en BruikbaarheidsOnderzoek
Hulpmiddelen (KBOH) bijdragen aan verspreiding van kennis en ervaring
over training. KBOH heeft een toetsinstrument ontwikkeld waarmee de
rijgeschiktheid van potentiële gebruikers beoordeeld kan worden:
Toetsinstrument Scootmobielen (KBOH, 2003).
Fabrikanten Voertuigkenmerken (remfunctie)
Remmen betekent bij een scootmobiel `geen gas geven', terwijl een
deel van de gebruikers gebaat is bij een actieve remfunctie zoals een
knijprem. De rijksoverheid kan proberen om fabrikanten te overtuigen
van het nut van een actieve remfunctie voor een deel van de
gebruikers. Als fabrikanten bereid zijn deze functie aan te bieden, kan
deze worden opgenomen in keurmerken, bijvoorbeeld het GQ
keurmerk van KBOH.
30 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
31 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Bijlage 1 Literatuur
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Adviesdienst Verkeer & Vervoer (2005). Mobiliteitsonderzoek
Nederland 2004. Het tabellenboek. Rotterdam.
ANBO (2003). Rapport resultaten meldactie `Scootmobiel: Rollen of
Stilstaan'. Uitgaven van het landelijk bestuur. Nummer BO321. Utrecht.
BOVAG (1999). Verkoop van brommobielen ligt per maand minimaal
op 160 eenheden. BOVAG krant, 7 oktober 1999.
BOVAG (2001). Markt brommobielen maakt hoge verwachtingen niet
waar. BOVAG krant, 9 februari 2001.
BOVAG (2005). Autocentrum Opmeer ziet markt voor brommobielen
verbreden. BOVAG krant, 1 april 2005.
Brouwer, W.H. and Davidse, R.J. (2002) Oudere verkeersdeelnemers.
In: J.J.F Schroots (red.) Handboek Psychologie van de Volwassen
Ontwikkeling en Veroudering. pp. 501-527. Assen: Van Gorcum.
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (2003). Met een handicap
veilig achter het stuur. Halen en houden van het rijbewijs bij twijfels
over uw rijgeschiktheid. Rijswijk: Centraal Bureau
Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).
CROW (2002). Richtlijn integrale toegankelijkheid openbare ruimte
(publicatie 177). Ede.
Draisma, J.A. (2006). Ongevallen met invalidewagens en
scootmobielen. Amsterdam: Stichting Consument en Veiligheid.
Fonda, S.J., Wallace, R.B. and Herzog, A.R. (2001) Changes in Driving
Patterns and Worsening Depressive Symptoms Among Older Adults.
Journal of Gerontology B Psychol Sci Soc Sci.2001; 56, pp. 343-351.
International Classification of Functioning, Disability and Health
(2005).
Fuller, R. (2005). Towards a general theory of driver behaviour.
Accident Analysis and Prevention, 37, 461-472.
Gemeente Strijen (2005). Toelichting raadsvoorstel wijzigingen in de
uitvoering van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Strijen.
Hal, J., van, Waal, R., de (2006). Analyse verplaatsingsgedrag mensen
met een mobiliteitsbeperking. Rotterdam: Adviesdienst Verkeer en
Vervoer.
32 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Harms, L. (2006). Op weg in de vrije tijd: context, kenmerken en
dynamiek. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
KBOH (2003). Enquête: Wat verwacht u van een scootmobiel.
Woerden.
KBOH (2003). Toetsinstrument voor de rijgeschiktheid met een
scootmobiel. Woerden.
Klerk, M.M.Y., de (2002). Rapportage gehandicapten 2002. Den Haag:
Sociaal Cultureel Planbureau.
Klerk, M., de, Schellingerhout, R., (2006). Ondersteuning gewenst;
mensen met lichamelijke beperkingen en hun voorzieningen op het
terrein van wonen, zorg, vervoer en welzijn. Den Haag: Sociaal
Cultureel Planbureau.
Laat, E., de (2004). Onderzoek naar de Wet Voorzieningen
Gehandicapten. Waalwijk: Gemeente Waalwijk.
Langfort, J., Methorst, R., Hakamies-Blomqvist, L. (2006). Older drivers
do not have a high crash risk. A replication of mileage bias. Accident
Analysis and Prevention, 38, 574-578.
Meij, G. Nägele, R. (2004). Toegankelijkheid openbare ruimte Zeist;
Ontwikkeling van een checklist. Veenendaal: Traffic Test.
Methorst, R., Pieters, J.A.A.M. (1993). Wegwijzer
Voetgangersvoorzieningen. Den Haag: Voetgangersvereniging.
Methorst, R. (2003). Kwetsbare Verkeersdeelnemers. Rotterdam:
Adviesdienst Verkeer en Vervoer.
Methorst (2004). Verhoging van de keuringsleeftijd. Rotterdam:
Adviesdienst Verkeer en Vervoer.
Methorst, R. (2005). Mobility of the elderly in the future Paper for the
ECOMM 2005 conference in Harrogate 1-4 June. Rotterdam:
Adviesdienst Verkeer en Vervoer.
Methorst (2006). Prognoses Verkeersveiligheid. Rotterdam:
Adviesdienst Verkeer en Vervoer.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1990). Reglement Verkeersregels
en Verkeerstekens. Den Haag.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1996). Voertuigreglement. Den
Haag.
Minister van Verkeer en Waterstaat (2004). Brief aan de Tweede
Kamer: Kamervragen over gehandicaptenvoertuigen. Kenmerk:
DGP/WV/U.04.02.02102. Den Haag.
33 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
OECD (2001). Ageing and Transport mobility needs and safety issues.
Paris: OECD.
Schepers, J.P. (2007). Veiligheidsaspecten van de brommobiel. Rotterdam:
Adviesdienst Verkeer & Vervoer.
Schoon, C.C., Noordzij, P.C. (1995). Verkeersveiligheidsconsequenties
van de brommobiel. Leidschendam: SWOV.
Schoon, C.C., Hendriksen, H., (2000). Verkeersveiligheidsconsequenties
van nieuwe, bijzondere voertuigsoorten. Leidschendam: Stichting
Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV).
Sman, C., van der, Eckhardt, J. (2004) Veiligheid van
verplaatsingshulpmiddelen. Een risicobeoordeling van het gebruik van
rolstoelen en gehandicaptenvoertuigen. Amsterdam: Stichting
Consument en Veiligheid.
Socialdata (2005). MON-Maatwerk: Monitoring Verplaatsingsgedrag
mensen met een beperkte mobiliteit 2004. Heerlen: Socialdata.
Wegman, F., Aarts, L. (2005). Door met Duurzaam Veilig. Leidschendam:
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV).
Wolffelaar, P.C., van, Zomeren, A.H., van, Brouwer, W.H.,
Rothengatter, J.A. (1988) Assessment of fitness to drive of brain
damaged persons. In: J.A. Rothengatter and R.A. de Bruin (eds.), Road
User Behaviour: Theory and Research, p. 302-309, Assen: Van Gorcum.
Wapstra, B.A., Quist, H.J., Vreugde, C.J.C. (2006). Kerncijfers Wvg
2004. Aantallen en kosten van verstrekte Wvg-voorzieningen. Den
Haag: SGBO.
34 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Internetbronnen:
Aixam: www.aixam.nl, mei 2006.
ANWB: www.anwb.nl, mei 2006.
Autoweek: www.autoweek.nl, april 2006.
Brommobilistenforum: http://www.prikpagina.nl/list.php?f=900, mei
2006.
Chevrolet: www.chevrolet.nl, mei 2006.
Centraal Bureau voor de Statistiek, StatLine: http://statline.cbs.nl/, april
2006.
JDM: http://www.jdm-mobiel.nl, april 2006.
Polis4U: www.brommerpolis.nl, mei 2006.
Shell: www.shell.com, mei 2006.
Suzuki: www.suzuki.nl, mei 2006.
Vereniging van Brommobiel Importeurs: www.vebrim.nl, mei 2006.
35 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Bijlage 2 Kilometrage per gesloten gehandicaptenvoertuig per jaar
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Om een beeld te krijgen van de gemiddelde afstand die jaarlijks met
gesloten gehandicaptenvoertuigen wordt afgelegd zijn de
kilometerstanden van alle aangeboden tweedehands voertuigen op
Autotrack.nl en Marktgigant.nl geïnventariseerd (zie tabel B2.1). De
inventarisatie is medio april 2006 uitgevoerd.
De afstand die jaarlijks gemiddeld met een gesloten
gehandicaptenvoertuig wordt afgelegd kan op ruim 2500 km worden
geschat. De voertuigen waren gemiddeld ruim 6 jaar oud en de
gemiddelde vraagprijs was 3800.
Tabel B2.1 Aangeboden gesloten gehandicaptenvoertuigen op
Autoweek.nl (april '06)
Merk Vraagprijs Kilometerstand bouwjaar Leeftijd (md)
Canta Minicruizer City 2500 12000 jun-98 95
Canta LX 6800 1500 2004 24
Canta GLX 3250 28431 1999 84
Canta LX 3250 24245 1999 84
Canta LX 1950 40551 1998 96
Canta XL 5950 5600 2001 60
Canta LX 3500 8000 1999 84
Canta GLX 2950 1750 1999 84
Totaal 122.077 611
36 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
37 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Bijlage 3 Cijfermateriaal: voertuigaantallen, voertuigprestatie en economische aspecten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Goede basiscijfers over scootmobielen, brommobielen gesloten
gehandicaptenvoertuigen ontbreken grotendeels. In deze bijlage zijn
verschillende bronnen samengebracht om toch schattingen voor
verschillende basiscijfers te kunnen leveren.
B3.1 Voertuigpark en voertuigprestatie
Scootmobielen
Scootmobielen worden met name verstrekt vanuit de WMO. Tot en
met 2004 waren er 102.700 scootmobielen verstrekt vanuit de Wet
Voorzieningen Gehandicapten (inmiddels opgegaan in de WMO).
Daarnaast kunnen particulieren zelf een scootmobiel aanschaffen.
Volgens een schatting van een marktpartij wordt 25% van de
scootmobielen door particulieren aangeschaft. Dat zou betekenen dat
er in 2004 ongeveer 125.000 scootmobielen in omloop waren. Het
aantal scootmobielen is de afgelopen jaren met 10.000 tot 15.000
gestegen. Er vanuit gaande dat de groei zich heeft voortgezet zal dit
medio 2006 zijn opgelopen tot ruim 150.000. In het
Mobiliteitsonderzoek Nederland van AVV (2006) is gevonden dat met
gehandicaptenvoertuigen in 2005 bijna 150 miljoen reizigerskilometers
zijn afgelegd. Uitgaande van 150.000 voertuigen zou per persoon per
dag gemiddeld 2,6 km afgelegd worden. Dat lijkt een goede schatting.
Volgens het CBS wordt met scootmobielen, rolstoelen en rollators per
persoon per dag gemiddeld 2,2 km afgelegd (http://statline.cbs.nl/).
Rolstoelen en rollators zullen voor kortere verplaatsingen worden
gebruikt dan scootmobielen zodat het getal van het CBS lager uitvalt.
Ook met de fiets wordt per persoon per dag ongeveer 2,6 km afgelegd.
De scootmobiel lijkt als fietsvervanger te kunnen dienen. Per jaar zullen
gebruikers van scootmobielen met hun voertuig ongeveer bijna 1000
km per jaar afleggen.
Brommobielen
Eind 2006 heeft de RDW 13.500 brommobielen gekentekend. De
laatste jaren lijkt het aantal brommobielen gestaag te groeien met
ongeveer 1500 per jaar. De verkoop kan hoger liggen maar inmiddels
worden ook oudere brommobielen afgeschreven (Bovag, 1999, 2001,
2005). Er is ook een tweedehandsmarkt ontstaan. Medio april 2006 zijn
de kilometrages van de aangeboden tweedehands brommobielen op
Autweek.nl onderzocht. Er werden 75 voertuigen aangeboden.
Daarmee was gemiddeld 4500 km per brommobiel per jaar gereden.
38 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Gesloten gehandicaptenvoertuigen
Er zijn naar schatting slechts enkele duizenden gesloten
gehandicaptenvoertuigen. De voertuigen worden beperkt verstrekt
door de overheid. Gemeenten verstrekken deze in het algemeen alleen
als daar een medische reden voor is (zie hoofdstuk 2). Particulieren
zullen het voertuig zelf nauwelijks meer aanschaffen. Een brommobiel
biedt voor dezelfde prijs meer luxe en kan tegenwoordig ook met
aanpassingen worden geleverd (http://www.jdm-mobiel.nl). Met een
brommobiel kan een passagier comfortabeler meereizen en de
maximumsnelheid ligt hoger. Medio april 2006 werden slechts 8
tweedehands gesloten gehandicaptenvoertuigen aangeboden op
internet. Dat is aanzienlijk minder dan het aantal aangeboden
tweedehands brommobielen. Ook waren de aangeboden voertuigen
ruim 2 jaar ouder dan de aangeboden tweedehands brommobielen.
Gezien de lage aantallen gesloten gehandicaptenvoertuigen die je op
de straat tegenkomt en het lage aanbod van tweedehands voertuigen
op internet schatten we het voertuigpark op ongeveer 3000. Dit komt
overeen met een schatting van de belangrijkste leverancier. Met de 8
gesloten gehandicaptenvoertuigen op Autotrack.nl en Speurders.nl (zie
bijlage 2) werd gemiddeld 2400 km per jaar gereden, ofwel bijna 7 km
per dag. Dat lijkt aannemelijk. Qua mogelijkheden zit het voertuig
tussen een fiets en een brommobiel in en dat komt overeen met dit
cijfer. Tabel B3.1 geeft een samenvatting van de cijfers die in deze
paragraaf beschreven zijn.
Tabel B3.1 Schattingen van het Voertuigpark en voertuigprestatie
medio 2006
Type voertuig Voertuigpark Kilometrage per Kilometrage per
persoon per dag persoon per jaar
Scootmobiel 150.000 2,6 km 1000 km
Brommobiel 13.500 12 km 4500 km
Gesloten 3000 6,6 km 2400 km
gehandicaptenvoertuig
B3.2 Economische aspecten
In deze paraaf worden de kosten van verschillende gemotoriseerde
voertuigen voor mensen met een beperkte mobiliteit vergeleken: zie
tabel B3.2. Als referentie is een kleine auto in de vergelijking
opgenomen.
Nieuwwaarde en afschrijving
De nieuwwaarde van verschillende voertuigen is sterk afhankelijk van
eventuele extra's. Bij scootmobielen verschilt onder andere het aantal
wielen. Driewielige scootmobielen zijn verkrijgbaar vanaf ongeveer
1500; vierwielige vanaf 3000. Iemand die met een scootmobiel een
fietssnelheid van tegen de 20 km/uur wil bereiken is meer kwijt (ca
6000). Brommobielen kunnen vanaf iets minder dan 10.000
aangeschaft worden. Gesloten gehandicaptenvoertuigen zijn qua prijs
vergelijkbaar met brommobielen (http://www.jdm-mobiel.nl). De
aanschaf is iets duurder dan een kleine auto. Hierbij is geen rekening
39 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
gehouden met eventuele autoaanpassingen aan het voertuig. Voor een
vergelijking van afschrijvingskosten wordt uitgegaan van volledige
afschrijving in 7 jaar.
Verzekering
Om goed aan te sluiten op de doelgroep gaan we er vanuit dat de
verzekering wordt afgesloten voor iemand van ongeveer 65 jaar oud
met een postcode in Utrecht. Een WA verzekering voor een
scootmobiel kost ruim 50 euro per jaar. Bij deze prijs is ook de
opzittende verzekerd bij een ongeval. Het maakt voor deze premie niet
uit of het gaat om een scootmobiel met een aanschafprijs van 1500
of 6000. De premie loopt op tot ongeveer 225 voor een all-risk
verzekering (Polis4U, 2006; ANWB, 2006). Een WA-verzekering voor
een brommobiel of een gesloten gehandicaptenvoertuig kost ruim
250 per jaar. Daarbij is de inzittende tegen invaliditeit of overlijden
verzekerd. Deze premie loopt op tot ongeveer 800 voor een all risk
verzekering (Vebrim, 2006; ANWB, 2006). Bij de berekening is
uitgegaan van een nieuwe brommobiel of gesloten
gehandicaptenvoertuig met een aanschafprijs van 11.000. De WA
verzekering van een kleine auto met een aanschafprijs van ongeveer
9.000 is ongeveer 350 per jaar.
Wegenbelasting
Gehandicaptenvoertuigen en brommobielen zijn vrijgesteld van
wegenbelasting. Een kleine auto op benzine met een gewicht tussen
750 en 850 kg kost 172 per jaar aan wegenbelasting.
Onderhoud
Navraag bij Vitalis, een onderneming op het gebied van verplegings- en
revalidatiehulpmiddelen, leerde dat voor ongeveer 150 euro per jaar
een onderhoudscontract afgesloten kan worden voor scootmobielen.
Ook het vervangen van de banden valt binnen dit bedrag. Zonder
onderhoudscontract zal ieder jaar een onderhoudsbeurt nodig zijn. Als
iemand meer dan 5 jaar met een scootmobiel wil doen zullen de accu
en de banden een a twee keer vervangen moeten worden. Een nieuwe
accu kost ruim 150, nieuwe banden ongeveer 100. Met het
arbeidsloon van ongeveer 30 per uur erbij lijkt 150 aan
onderhoudskosten per jaar een goede schatting. Het onderhoud van
een kleine auto zal de eerste jaren voornamelijk bestaan uit beurten van
ongeveer 250 per jaar. Later zullen banden, distributieriem, uitlaat en
dergelijke vervangen moeten worden. Bij een verantwoord gebruik
gaan we uit van ongeveer 1400 euro over 7 jaar, ofwel 200 per
jaar. Het onderhoud van brommobielen zal duurder zijn. Brommobielen
worden in veel kleinere aantallen gefabriceerd dan kleine auto's.
Daardoor zijn niet dezelfde schaalvoordelen mogelijk. Het
maximumgewicht van 350 kg legt beperkingen op aan de
materiaalkeuze. Op een forum waar over brommobielen geschreven
wordt kunnen diverse voorbeelden worden gevonden (zie:
http://Brommobiel.startpagina.nl). Het onderhoud zal bij een
brommobiel over 7 jaar zeker meer dan enkele duizenden euro's
kosten. Voor de vergelijking wordt uitgegaan van 250 per jaar voor
beurten en 300 per jaar voor reparaties.
40 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Verbruik
Voor de vergelijkbaarheid is voor alle voertuigen uitgegaan van een
verbruik van 4500 km per jaar. Scootmobielen zullen dit in de praktijk
nooit halen. Een scootmobiel kan op één opgeladen accu - afhankelijk
van het type - 25 of 35 km afleggen. Het stroomverbruik voor het
opladen van een geheel lege accu van een scootmobiel is ongeveer 0,5
Kwh. De prijs per Kwh inclusief BTW is ongeveer 0,15 (Strijen, 2005).
Het verbruik voor 4500 km ligt tussen 20 en 30. Uitgaande van
1000 km per jaar zou het slechts om ongeveer 5 gaan. De
verbruikskosten zijn beperkt in vergelijking met andere kosten.
Brommobielen hebben in het algemeen een dieselmotor. Volgens
Aixam kan op 4 liter 100 km afgelegd worden (Aixam, 2006). Een liter
diesel kost momenteel ongeveer 1,10 (Shell, 2006). Het verbruik voor
4500 km komt uit op ongeveer 200. De meeste gesloten
gehandicaptenvoertuigen hebben een benzinemotor. Het verbruik van
een Canta ligt tussen de 1:25 en 1:30. Een liter Euro 95 kost ongeveer
1,40 (Shell, 2006). Het verbruik voor 4500 km ligt tussen 200 en
250. Voor kleine auto's wordt van auto's op benzine uitgegaan. Bij
4500 km per jaar is dat het goedkoopst gezien de wegenbelasting. Met
kleine auto's kan op 5 liter 100 km afgelegd worden (Suzuki, 2006;
Chevrolet, 2006). Het verbruik voor 4500 km komt uit tussen 300 en
350.
Tabel B3.2 Kostenvergelijking scootmobielen, brommobielen en
gesloten gehandicaptenvoertuigen (bij ca 4500 km per jaar)
T y p e v o e rtu ig N ie u w - A fsc h rijv in g V e rz e - w e g e n - O n d e r- V e rb ru ik T o ta le k o ste n P rijs p e r
w a a rd e in 7 ja a r k e rin g b e la stin g h o u d p e r ja a r k m
S c o o tm o b ie l 1 .5 0 0 2 1 4 5 0 0 1 5 0 3 0 4 4 4 0 ,1 0
(d rie w ie lig )
S c o o tm o b ie l 3 .0 0 0 4 2 9 5 0 0 1 5 0 3 0 6 5 9 0 ,1 5
(v ie rw ie lig )
B ro m m o b ie l 1 0 .0 0 0 1 4 2 9 2 5 0 0 5 5 0 1 9 8 2 4 2 7 0 ,5 4
G e slo te n 1 0 .0 0 0 1 4 2 9 2 5 0 0 5 5 0 2 2 9 2 .4 5 8 0 ,5 5
g e h a n d ic a p te n -
v o e rtu ig
K le in e a u to o p 8 .0 0 0 1 1 4 3 3 5 0 1 7 2 4 5 0 3 1 5 2 .4 3 0 0 ,5 4
b e n z in e 1
1 Bijvoorbeeld een Deawoo Matiz of Suzuki Alto
Conclusie
Scootmobielen zullen, afhankelijk van de uitvoering tussen de 400 en
800 per jaar kosten. Het verbruik van het voertuig is laag waardoor
de hoogte van de jaarlijkse kosten maar beperkt afhankelijk is van de
afstand die iemand ermee aflegt. Brommobielen, gesloten
gehandicaptenvoertuigen en kleine auto's ontlopen elkaar qua kosten
maar weinig als er per jaar 4500 km mee afgelegd zou worden. Het
gebruik van het voertuig kost dan ongeveer 2500 per jaar, ofwel 55
eurocent per afgelegde kilometer. Daarbij gaan we uit van afschrijving
in 7 jaar en alleen een WA-verzekering. Er is geen wegenbelasting
verschuldigd en de verzekering en het verbruik van de brommobiel
zullen wat lager zijn dan bij een kleine auto, maar de kleine auto zal
minder kosten in aanschaf en onderhoud.
41 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Bijlage 4 Cijfermatige onderbouwing toekomstverkenning doelgroep en voertuigpark
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Deze bijlage geeft de belangrijkste cijfers als onderbouwing voor
paragraaf 6.1 en 6.2. Voor het bepalen van de doelgroep voor
scootmobielen, gesloten gehandicaptenvoertuig en brommobielen
komen achtereenvolgens de vergrijzing, het rijbewijsbezit en het aantal
mensen met een mobiliteitsbeperking aan bod. Vervolgens wordt de
penetratie van verschillende soorten voertuigen in de doelgroep
bepaald.
Vergrijzing
De bevolkingsomvang stijgt de komende jaren slechts beperkt, maar de
leeftijdsopbouw zal veranderen. Figuur B4.1 geeft deze verandering
weer. De groep van 65 tot 80 jaar zal de komende jaren constant
stijgen. In 2030 is deze groep vergeleken met 1990 bijna verdubbeld
(van 1,5 naar 3,0 miljoen). De groep boven de 80 zal nog sterker
groeien en versneld vanaf 2020. In 2030 is deze groep bijna 300%
gestegen ten opzichte van 1990 (vanaf 0,4 naar 1,2 miljoen) (Methorst,
2005). De groep van 18 tot en met 25 is in de jaren '90 gekrompen en
zal de komende jaren ongeveer constant blijven. Hetzelfde geldt voor
de groep van 25 tot 65 jaar. Anno 2005 waren er ruim 1,7 miljoen
mensen tussen de 65 en 80, waarvan 55% vrouwen en 45% mannen.
Bijna 600.000 mensen waren boven de 80, waarvan bijna 70%
vrouwen en iets meer dan 30% mannen.
Bevolkingsindex
300
250
200
totale bevolking
150 65 - 80
80 +
100
50
---
1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030
Figuur B4.1 Leeftijdsopbouw Nederlandse bevolking
42 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Rijbewijsbezit
Het rijbewijsbezit onder ouderen ligt lager dan onder mensen van
middelbare leeftijd (zie figuur B4.2). Het rijbewijsbezit is hoger onder
mannen dan onder vrouwen maar dit verschil is slechts beperkt bij
mensen van middelbare leeftijd. Onder vrouwen van 65 74 jaar is het
rijbewijsbezit 50%; onder vrouwen boven de 75 jaar minder dan 25%.
Rond het jaar 2030 zal het verschil in rijbewijsbezit tussen oudere
mannen en vrouwen ongeveer even groot zijn als tussen mannen en
vrouwen die nu van middelbare leeftijd zijn. Bij vrouwen zal het
rijbewijsbezit rond het jaar 2030 10% lager liggen dan bij mannen. Het
zal op dezelfde manier als bij mannen afnemen met de leeftijd. Voor
alle mannen boven de 65 ligt het percentage rijbewijsbezit momenteel
ongeveer op bijna 80%. Voor verdere berekeningen gaan we er vanuit
dat dit percentage ongeveer gelijk blijft maar dat het onder vrouwen
rond 2030 zal zijn gestegen tot ongeveer 70% (nu 35%). Deze
ontwikkeling is van grote invloed omdat vrouwen onder ouderen sterk
oververtegenwoordigd zijn. Op dit moment komt het bij oudere stellen
vaak voor dat de man overlijdt en als enige een rijbewijs heeft. In de
toekomst zal steeds vaker ook de vrouw over een rijbewijs beschikken
zodat zij zich zelfstandig kan blijven verplaatsen met de auto. Anno
2005 heeft ruim 1 miljoen van de 2,3 miljoen ouderen boven de 65 jaar
geen rijbewijs. Rond 2030 zal het aantal ouderen boven de 65 jaar zijn
toegenomen tot 4,2 miljoen. Doordat het rijbewijsbezit met name
onder vrouwen zal zijn gestegen, zal het aantal ouderen zonder
rijbewijs slecht beperkt toenemen, namelijk tot ongeveer 1,1 miljoen.
Ook onder mensen met een handicap die de mobiliteit kan hinderen zal
het rijbewijsbezit en het gebruik van de auto stijgen. Van de
`mobiliteitsbeperkten' gebruikten medio 2005 43% zonder problemen
de auto. Door de stijging van het rijbewijsbezit onder ouderen zal dit in
2030 kunnen stijgen tot bijna 60%.
Rijbew ijzen per 1000 inw oners
1.000
900
800
700 man
600
500 vrouw
400 totaal
300
200
100
0
9 4 9 9 9 9 4 4 +
1 - 2 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 57 Leeftijd
8 0 5 0 0 0 0 5
1 2 2 3 4 5 6 6
bron: CBS, cijfers 2003
Figuur B4.2 Rijbewijsbezit naar leeftijd (gemiddeld 2001 - 2003)
43 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Dat er meer oudere vrouwen zijn en dat zij minder vaak beschikken
over een rijbewijs is terug te zien in de verdeling van de cliënten die
gebruik maken van Wvg-voorzieningen (zie figuur B4.3). Het aantal
Wvg-voorzieningen ligt bij vrouwen boven de 65 jaar bijna 140%
hoger dan bij mannen boven de 65 jaar. Dat verschil kan alleen worden
verklaard door zowel leeftijd als rijbewijsbezit.
C liënten (x 1000)
350
300
250
200
150 onder 65 jaar
100 boven 65 jaar
50
0
m an vrouw
Figuur B4.3 Leeftijdopbouw van Wvg-cliënten in 2004 (Wapstra, Quist,
Vreugde, 2006)
Omvang van de doelgroep voor gehandicaptenvoertuigen en
brommobielen
In paragraaf 2.3 werd op basis van cijfers uit het Mobiliteitsonderzoek
Nederland (Socialdata, 2005) geschat dat het aantal mensen met een
mobiliteitsprobleem momenteel 700.000 zal bedragen. In de groep
onder de 65 jaar heeft 3% een mobiliteitsbeperking. In de groep boven
de 65 jaar is dat 27%. Van deze groep kan bijna een derde nog fietsen
en/of lopen. Op basis van de bevolkingsprognoses kan het aantal
`mobiliteitsgehinderden' voor 2030 op ruim 1.000.000 worden geschat.
Binnen deze groep kan momenteel ongeveer 43% zonder problemen
gebruik maken van de auto. Als we ervan uitgaan dat het rijbewijsbezit
binnen deze groep dezelfde groei zal doormaken als binnen de totale
bevolking, dan zal het rijbewijsbezit stijgen tot bijna 60%. De
doelgroep voor alternatieve individuele vervoermiddelen zoals
scootmobielen, gesloten gehandicaptenvoertuigen en brommobielen
kan daarmee worden geschat op ruim 600.000 tot 650.000.
Scootmobielen
Er zijn verschillende redenen om te verwachten dat de penetratie van
scootmobielen binnen de groep mensen met een beperkte mobiliteit
zeer hoog zal zijn:
· De behoefte aan verplaatsingen op middellange afstand stijgt en de
scootmobiel sluit daarop aan. Hij kan fungeren als fietsvervanger.
· Een voordeel voor mensen met een ernstige beperking is dat hij
direct vanaf huis en direct tot aan de bestemming gebruikt kan
worden. Er kan door een winkelcentrum gereden worden.
· Scootmobielen zijn betaalbaar en zullen door de grote productie
goedkoper worden. Daarmee sluit het voertuig aan op de financiële
draagkracht van mensen met een beperkte mobiliteit (zie paragraaf
2.3) en van overheden die het voertuig verstrekken. Door de
vergrijzing zullen deze meer kosten kwijt zijn aan de WMO.
44 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
· Particulieren zullen het voertuig als aanvulling op een auto of
openbaar vervoer aanschaffen. Er komen typen op de markt die
mee vervoerd kunnen worden, bijvoorbeeld `inklapbare'
scootmobielen.
Als de scootmobiel een als `normaal beschouwde fietsvervanger' wordt,
kan het huidige aantal van 150.000 scootmobielen stijgen tot ongeveer
600.000 in 2030.
Gesloten gehandicaptenvoertuigen
Het aantal gesloten gehandicaptenvoertuigen werd in hoofdstuk 3
geschat op slechts 3.000. Er mag vanuit gegaan worden dat dit aantal
ongeveer constant zal blijven. Gemeenten verstrekken ze slechts bij
uitzondering en particulieren kopen eerder een brommobiel. Die heeft
meer mogelijkheden. De kosten van een gesloten
gehandicaptenvoertuig zijn veel hoger dan de kosten van een
scootmobiel. Aangezien de kosten voor de verstrekking van
voorzieningen zullen stijgen mag worden verwacht dat gemeenten
terughoudend zullen zijn met de verstrekking van deze voertuigen.
Brommobielen
Eind 2006 zijn bij de RDW 13.500 brommobielen gekentekend.
Aanvankelijk waren de verwachtingen over de verkoop van
brommobielen hooggespannen. In 1999 voorspelde de branche een
blijvende groei van de nieuwverkopen die zou kunnen oplopen tot
4000 of 5000 per jaar. Enkele jaren later bleek dat de groei niet
doorzette en bleef schommelen rond de 1500 (BOVAG, 2001). Gezien
het aantal van 13.500 voertuigen in 2006 lijkt die stijging realistisch.
Het is moeilijk te schatten hoe lang deze groei zal doorzetten. Er zijn
redenen om aan te nemen dat de groei in de Nederlandse situatie
langzaam aan zal afvlakken:
· Onder ouderen neemt het aantal potentiële kopers op de lange
termijn af. Het rijbewijsbezit onder ouderen zal sterk stijgen. Een
auto biedt meer mogelijkheden en een kleine auto is iets goedkoper
in aanschaf dan een brommobiel.
· Veel ouderen besluiten om zelf te stoppen met autorijden voor ze
worden afgekeurd (Methorst, 2004). Deze zullen niet snel
overstappen naar een brommobiel. Het besturen van een
brommobiel is ongeveer even veeleisend als het besturen van een
auto (Schepers, 2007).
· Voor een groot deel van de doelgroep, mensen zonder rijbewijs, zal
de brommobiel te duur zijn. Mensen met een handicap hebben
vaak een laag inkomen (Klerk, Schellingerhout, 2006). Hetzelfde zal
gelden voor jongeren van 16 en 17 jaar8.
· Tenslotte wordt gewerkt aan een rijbewijs voor brommobilisten
(categorie AM). Een aantal mensen zal dit niet willen of kunnen
halen.
In Frankrijk worden brommobielen veel gebruikt op het platteland.
Voorzieningen verdwijnen uit plattelandsdorpen en het openbaar
vervoer is op deze plaatsen niet toerijkend. De brommobiel is in die
8 Een tweedehands brommobiel van 4 jaar oud kost ongeveer 6500 (zie bijlage 2)
45 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
gevallen een uitkomst voor mensen die niet kunnen autorijden.
Nederland is veel dichter bevolkt dan Frankrijk, waardoor de behoefte
aan langere verplaatsingen kleiner is. Een factor die een sterke groei
zou kunnen veroorzaken is een hype onder (vermogende) jongeren,
bijvoorbeeld met de cabrio modellen die momenteel op de markt
komen. Veel meer dan een verdubbeling van het huidige aantal van
13.500 brommobielen tot 25.000 in 2030 is niet te verwachten.
46 De Veiligheid van Invalidenvoertuigen
Ministerie van Verkeer en Waterstaat