Raad van State


Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200708123/2
Publicatie datum: maandag 7 januari 2008
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---

200708123/2.
Datum uitspraak: 7 januari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

{verzoeker}, wonend te {woonplaats},

en

het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode (hierna: het college) aan waterschap De Dommel een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een
rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Boskantseweg 76 te Sint-Oedenrode. Dit besluit is op 11 oktober 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft {verzoeker} bij brief van 20 november 2007, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2007, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft {verzoeker} de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2007, waar het college, vertegenwoordigd door C.H.M. van den Boogaard, ambtenaar in dienst van de gemeente, en ing. T. Agterberg, werkzaam bij het Regionaal Milieubedrijf, is verschenen. Voorts is daar als partij gehoord waterschap De Dommel, vertegenwoordigd door drs. M. Strikker, ing. H.W.O. van der Zandt en ing. A.J.C. Smits.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. {verzoeker} voert aan dat het college ten onrechte niet tot weigering van de gevraagde vergunning is overgegaan. Volgens hem moet
- kort weergegeven - worden gesproken van ontoelaatbare nadelige gevolgen voor het milieu wat betreft de aspecten geur en geluid. Verder heeft het college ten onrechte geen rekening gehouden met ontwikkelingen betreffende woningbouw in de omgeving van de inrichting, aldus {verzoeker}.

2.3. Voor de beoordeling van geluidhinder heeft het college de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) tot uitgangspunt genomen. De opgelegde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau komen overeen met de richtwaarden die in de Handreiking voor een, zoals hier aan de orde, landelijke omgeving worden genoemd. Verder zijn de opgelegde maximale geluidgrenswaarden niet hoger dan de waarden die hiervoor in de Handreiking als ten hoogste aanvaardbaar worden geacht. Uit een bij de aanvraag gevoegd akoestisch rapport van DHV B.V., dat deel uitmaakt van het besluit, volgt dat aan de gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

2.4. Voor de beoordeling van geurhinder heeft het college de bijzondere regeling G3 voor rioolwaterzuiveringsinstallaties van de Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht tot uitgangspunt genomen. Volgens het college wordt aan deze bijzondere regeling voldaan. De door {verzoeker} naar voren gebrachte punten hebben de voorzitter er niet van overtuigd dat het besluit in zoverre geen stand kan houden. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat daarom geen aanleiding.

2.5. Voor zover {verzoeker} aanvoert dat ten onrechte geen rekening is gehouden met ontwikkelingen betreffende woningbouw moet worden vastgesteld dat het geen redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling betreft als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer omdat er geen uitsluitsel bestaat over de vraag of, wanneer en in welke vorm er woningbouw zal worden gerealiseerd. Het vigerende bestemmingsplan staat dit bouwplan niet toe en de procedure voor de wijziging van het bestemmingsplan dat de realisering van dit bouwplan mogelijk moet maken moet nog beginnen.

2.6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2008

373.

terug naar overzicht.. | print uitspraak..