Wachtlijsten V&V en Gehandicaptenzorg

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport



De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DLZ/SFI-2814144

9 januari 2007

Bijgaand stuur ik u, mede namens de minister voor Jeugd en Gezin, het rapport over de wachtlijsten in de sectoren Verpleging en Verzorging en de gehandicaptenzorg dat ik zojuist van het College voor Zorgverzekeringen ontvangen heb. Onderzoeksbureau HHM heeft dit rapport samengesteld op basis van gegevens uit de AWBZ-brede Zorgregistratie (AZR) en gesprekken met de zorgkantoren. Het beschrijft de situatie op peildatum 1 januari 2007. Dit rapport is zo laat uitgebracht, omdat uit de eerste analyse van de AZR-gegevens is gebleken dat een nabewerking van deze gegevens nodig is om tot betrouwbare wachtlijstgegevens te komen. De AZR functioneert prima als het gaat om het vastleggen van alle (in 2006: ruim 900.000) indicatiebesluiten. Daarentegen melden de circa 3.000 zorgaanbieders hun in zorg genomen clienten niet altijd tijdig, waardoor de wachtlijsten onterecht hoog uitvallen. Uit deze nadere analyse is gebleken dat bij circa 200.000 personen er onterecht geen melding in de AZR is geregistreerd. Ik ga ervan uit dat met de invoer van een verbeterde versie van AZR dit voorjaar en regelgeving die zorgaanbieders verplicht om AZR adequaat te gebruiken dit probleem zal zijn verholpen.

Op basis van dit rapport concludeer ik het volgende:
1. De toegankelijkheid van de AWBZ is over het algemeen goed geborgd.

Veldpartijen (alle branches van zorgaanbieders en zorgverzekeraars) hebben met elkaar in 2000 afspraken gemaakt over aanvaardbare wachttijden waarbinnen de geïndiceerde zorg moet zijn geleverd, de zogeheten Treeknormen. Uit gegevens van het College voor Zorgverzekeringen blijkt dat in de sector V&V 89% van de cliënten de geïndiceerde zorg binnen deze Treeknormen heeft ontvangen. Voor de gehandicaptenzorg ligt dit op 91%. In de gevallen dat de geïndiceerde zorg niet binnen de Treeknormen wordt geleverd geldt dat de persoon wacht op een plaats bij de aanbieder van zijn of haar eerste voorkeur, tevreden is met de aangeboden overbruggingzorg, nog afziet van zorg of behoort tot de groep van problematisch wachtenden (zie onder punt 2). Gelet op het grote aantal afgegeven indicaties concludeer ik dat de toegankelijkheid van de AWBZ voor de vele mensen die (opnieuw) een beroep doen op de AWBZ goed is geborgd.

2. Voor een groep van circa 5.000 personen is de toegankelijkheid van de AWBZ minder goed geborgd.
Uit de rapportage blijkt dat de problematische wachtlijst (de kern van de wachtlijstproblematiek) bestaat uit een groep van maximaal 5.000 personen. Deze wachtlijst bestaat uit personen die wachten op de juiste zorg met verblijf met behandeling die niet binnen de Treeknormen is te leveren. Het gaat vooral om dementerende ouderen die wachten op een plaats in een verpleeghuis en jeugdig licht verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen en/of andersoortige problemen (psychiatrisch, justitieel) die wachten op een behandelplek. Deze personen krijgen veelal al wel AWBZ-overbruggingszorg (thuis, in een crisisopvang of in een verzorgingshuis als het gaat om ouderen), maar deze is gelet op hun problematiek niet altijd toereikend omdat de gewenste behandeling ontbreekt. In vergelijking met de laatste wachtlijstrapportage gaat het om dezelfde cliëntgroepen die in omvang niet substantieel is veranderd.

Deze urgente wachtlijst vormt circa 6% van de totale wachtlijst van circa 75.000 personen.
Ter vergelijking: de wachtlijst op 1 januari 2006 was circa 68.000 personen. De wachtlijst is dus licht toegenomen. Bij deze tellingen zijn alle personen meegenomen waarbij de geleverde zorg niet overeenkomt met de geïndiceerde zorg. Deze cijfers uit het rapport vind ik beleidsmatig minder verontrustend, omdat uit een nadere analyse van de wachtlijst blijkt dat voor het merendeel (ruim 90%) de situatie van de personen helemaal niet problematisch is. Ten aanzien van de wachtenden voor verblijf geldt dat veel personen overbruggingszorg krijgen waarover ze tevreden zijn en daardoor (voorlopig) afzien van het verzilveren van hun verblijfsindicatie. Veel mensen wachten dus feitelijk niet. Ten aanzien van de wachtenden voor zorg zonder verblijf is er volgens de zorgkantoren op 1 januari 2007 geen probleem; de zorg kan binnen de Treeknormen worden geleverd.

Vanzelfsprekend ben ik blij dat voor veruit de meeste mensen met een AWBZ-indicatie de toegankelijkheid van de AWBZ goed is geborgd. Maar minder gelukkig ben ik met het voortbestaan van de problematische wachtlijst. Uit de rapportage komt naar voren dat in de regio tal van iniatieven worden genomen om de intramurale capaciteit uit te breiden, maar dat het realiseren van deze voorzieningen (bouw)tijd kost. Het oplossen van deze problematische wachtlijst heeft dus tijd nodig. Op basis van dit rapport kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat een deel van de ontstane problematiek ook samenhangt met het in de regio onvoldoende anticiperen op te verwachten vraagontwikkelingen.

Het is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het zorgkantoor en de zorgaanbieders in de regio om te zorgen voor voldoende zorgaanbod dat aansluit bij de vraag. Ik heb hierbij een faciliterende rol. Dit betekent dat ik de AWBZ-volumegroei blijf accomoderen en uitbreidingen van de intramurale capaciteit op verzoek van zorgkantoren blijf honoreren. Aanvullend is voor de aanpak van de problematische wachtlijst van de jeugdig verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen een extra bedrag van EUR 13 mln. uit de begroting van de Minister voor Jeugd en Gezin beschikbaar gekomen. Deze middelen zijn beschikbaar om een versnelde aanpak en extra productie-afspraken mogelijk te maken. Met de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) is afgesproken dat multidisciplinaire expertise van de lvg-voorzieningen ook buiten deze voorzieningen beschikbaar komt in de thuissituatie en bij reguliere gehandicaptenvoorzieningen die zich richten op de zorgverlening aan deze doelgroep. Hierdoor wordt een betere doorstroming bereikt. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal de inzet van het bedrag van EUR 13 mln. uitwerken in regelgeving, zodat instellingen en zorgkantoren hierover afspraken kunnen maken.

Mede op basis van de conclusies in dit rapport zal ik de zorgkantoren en de betrokken brancheorganisaties van zorgaanbieders verzoeken extra aandacht te besteden aan de gesignaleerde problematische groepen. Daarbij zal ik de partijen wijzen op het regionale vraag- en aanbodmodel voor dementerende ouderen. Dit ramingsmodel heeft TNO-PG in opdracht van het ministerie van VWS ontwikkeld in het kader van Landelijk Dementieprogramma. Het CIBG zal ik verzoeken aanvragen voor uitbreiding van de capaciteit voor deze problematische groepen bij voorrang in behandeling te nemen.

Ik wil op de hoogte blijven van ontwikkelingen in de (problematische) wachtlijst. Aan de zorgkantoren zal ik dan ook vragen om mij periodiek te informeren over de omvang van de problematische wachtlijst, activiteiten die hieromtrent worden ondernomen en eventuele belemmeringen die zij ondervinden bij het realiseren van deze activiteiten. Natuurlijk zal ik ook de Kamer blijven informeren over toekomstige ontwikkelingen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

mw. dr. J. Bussemaker