Raad van State
Zaaknummer: 200800065/1
Publicatie datum: woensdag 9 januari 2008
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Wet bodembescherming
---
200800065/1.
Datum uitspraak: 4 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om
het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de
Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
, gevestigd te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 4 januari 2008 om 15.30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter
Ambtenaar van Staat: mr. P.J. Blok
Verschenen:
), vertegenwoordigd door mr. L.J.L. Heukels, advocaat te
Haarlem, en , en ;
Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het
college), vertegenwoordigd door mr. W.J.R.M. Welschen, advocaat te
Haarlem, en ing. S.Y.M. Andela en ing. A. Verduijn, ambtenaren in
dienst van de gemeente.
1. Procesverloop
Het beroep richt zich tegen het besluit van het college van 21
december 2007, waarbij het college heeft beslist dat als gevolg van de
aanleg van de zandterp ten behoeve van de bouw van de Schoterbrug geen
handelingen worden verricht waardoor de op het Ridsterrein aanwezige
verontreiniging wordt geplaatst en in verband met die aanleg geen
sanerende maatregelen noodzakelijk zijn. heeft de
Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter
wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt hij het volgende.
Ter zitting is namens het college verklaard dat op maandag 7 januari
2008 de werkzaamheden aan de bouw van de Schoterbrug voortgang zullen
vinden. Op dit moment is men bezig met het ontgraven ten behoeve van
de bouw van de peilers van de brug. De grond die hierbij vrijkomt is
verontreinigd, categorie I, en moet daarom op het bouwterrein zelf
worden verwerkt. Het gaat in eerste instantie om een hoeveelheid van
100 m3. Gelet op deze omstandigheden gaat de Voorzitter er van uit dat
een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om een
voorlopige voorziening.
Het besluit van 21 december 2007
brengt naar voren dat aan het besluit geen melding ten
grondslag ligt, althans niet een melding die betrekking heeft op het
opwerpen van een zandterp. De bouwcombinatie Strukton heeft op 14
november 2007 bij het college een melding gedaan als bedoeld in de Wet
bodembescherming voor het verwijderen van het puin aan de zuidoever
ten behoeve van de bouw van de Schoterbrug in Haarlem-Noord. In dit
meldingsformulier is geen sprake van het opwerpen van zandterpen. In
verband hiermee heeft het college het besluit van 21 december 2007
aangeduid als een zelfstandig voor beroep vatbaar besluit waarop de
Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
De vraag of het stelsel van de Wet bodembescherming het toelaat om,
zonder dat hieraan een toereikende melding ten grondslag ligt, een
zelfstandig besluit te nemen waarin wordt vastgesteld dat geen
handelingen worden verricht waardoor de aanwezige verontreiniging
wordt verplaatst en daarom geen sanerende maatregelen nodig zijn,
evenmin als een saneringsplan, leent zich niet voor beantwoording in
het kader van deze voorlopige voorzieningprocedure. De Voorzitter gaat
er in deze procedure bij wijze van voorlopig oordeel van uit dat het
besluit van 21 december 2007 door het college bevoegd is genomen.
De wederzijdse belangen
wijst er op dat toezeggingen en verklaringen, die door
het college zijn gedaan in twee voorafgaande kort geding procedures,
niet zijn na gekomen. Zij vreest dat door de aanleg van de zandterp
ten behoeve van de brug verontreiniging zich vanuit het Ridsterrein
zal verplaatsen naar haar bedrijfsterrein en dat zij vroeg of laat
voor hoge kosten zal komen te staan wanneer zij deze verontreiniging
zal moeten saneren.
Het college is van oordeel dat de bouw van de brug doorgang moet
vinden, dat vertraging daarin tot hoge kosten aanleiding zal geven en
dat de kans op verplaatsing van verontreiniging vanuit het Ridsterrein
naar het bedrijfsterrein van klein is. Het college
baseert zich hierbij op een memo van T en E consult van 6 september
2007.
Ten behoeve van de bouw van de brug is inmiddels de zandterp voor het
overgrote gedeelte in december 2007 opgeworpen. Het betreft een
hoeveelheid van 6.500 m3, die nog aangevuld zal worden met een
hoeveelheid van tenminste 500 m3. Volgens het memo van T en E consult
zou verontreiniging kunnen optreden doordat verontreinigd grondwater
uittreedt als gevolg van samendrukking van de bodemlaag waarop de
zandterp wordt gelegd. De verwachting is echter dat zich dit niet zal
voordoen omdat ter plaatse reeds zetting is opgetreden als gevolg van
de in het verleden aanwezige puinlagen. Ter zitting is namens het
college verklaard dat eenmaal samengedrukte veen- en kleilagen zich in
beginsel niet weer uitzetten door het opnemen van grondwater. Dit
alles bijeengenomen brengt de Voorzitter tot het oordeel dat de kans
op verontreiniging van het bedrijfsterrein van door het
aanbrengen van de zandterp gering is.
Hij neemt hierbij tevens in aanmerking dat de verontreiniging van het
Ridsterrein wat samenstelling en verspreiding betreft volledig in
kaart is gebracht, terwijl het bedrijf van wat betreft
het risico van bodemverontreiniging regelmatig wordt gemonitord.
Hierdoor is het aannemelijk dat onderscheid kan worden gemaakt tussen
verontreiniging van het Ridstterrein en mogelijke verontreiniging van
het bedrijfsterrein van die niet van het Ridsterrein
afkomstig is. De kans dat aansprakelijk zou kunnen
worden gesteld voor de sanering van verontreiniging op zijn terrein
die afkomstig is van het Ridsterrein acht de Voorzitter, mede gelet op
hetgeen het college hierover ter zitting heeft verklaard, gering.
Ten slotte is tijdens de zitting namens het college verklaard dat het
er op zal toezien dat de vrijkomende bodemmaterialen zo zullen worden
verwerkt dat de kans op verontreiniging van het terrein van
zo klein mogelijk zal blijven.
Alle belangen in aanmerking genomen ziet de Voorzitter geen aanleiding
om het verzoek toe te wijzen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Voorzitter voorts geen
aanleiding.
w.g. Drupsteen w.g. Blok
Voorzitter ambtenaar van Staat