Raad van State
Zaaknummer: 200706676/2
Publicatie datum: woensdag 9 januari 2008
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant
---
200706676/2.
Datum uitspraak: 9 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen onder meer:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2006 heeft de gemeenteraad van Breda het
bestemmingsplan "Om de Haenen" (hierna: het bestemmingsplan)
vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 juli 2007, no. 1252374,
beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 17
september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2007,
beroep ingesteld.
Bij brief van 18 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20
september 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2007,
waar verzoekers, vertegenwoordigd door ir. J.J.M. Luyten, en
verweerder, vertegenwoordigd door drs. B.C. Coolen, ambtenaar van de
provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad,
vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en
A.J.J. Neele, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 500 woningen aan de
buitenrand van Teteringen. De woningen worden ontsloten op de
Oosterhoutseweg.
2.3. Verzoekers hebben de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen teneinde te voorkomen dat met de realisering
van de woningen wordt begonnen alvorens de Afdeling in de bodemzaak
uitspraak zal hebben gedaan. Zij hebben daarbij met name aangevoerd
dat bij de besluitvorming geen recht is gedaan aan de uitspraak van de
Afdeling van 9 juni 2004 met betrekking tot de bestemmingsplannen "Om
de Haenen", "Nieuwe Dorpsrand en Waterakkers" en "De Woonakker" van 26
september 2002, no. 200303896/1 e.v., aangezien in het voorliggende
plan nog steeds onvoldoende zicht bestaat op een aanvaardbare
afwikkeling van het regionale en lokale verkeer via de Oosterhoutseweg
en de A27.
2.4. De Voorzitter stelt voorop dat voor beoordeling van de vraag of
verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat, in overeenstemming
met genoemde uitspraak van de Afdeling, aan de vaststelling van het
bestemmingsplan en aan de goedkeuring daarvan voldoende onderzoek naar
de verkeerssituatie op de Oosterhoutseweg en de A27 en de van de
woningbouw te verwachten toename van dat verkeer en de gevolgen
daarvan voor de luchtkwaliteit ten grondslag ligt, eerst ten volle in
de hoofdzaak kan worden beoordeeld.
2.5. Het antwoord op de vraag of een ordemaatregel moet worden
getroffen wordt mitsdien uitsluitend bepaald door het antwoord op de
vraag of de Oosterhoutseweg reeds op dit moment zodanig wordt belast,
dat elke toename van het aantal motorvoertuigen op die weg
onaanvaardbaar moet worden geacht.
Uit de verklaringen van verweerder en de gemeenteraad ter zitting,
welke verklaringen door verzoekers niet zijn weersproken, leidt de
Voorzitter af dat van een dergelijke overbelaste situatie hier nog
geen sprake is.
De Voorzitter acht dan ook geen onverwijlde spoed aanwezig, die het
treffen van een voorlopige voorziening vereist. Daarbij neemt de
Voorzitter mede in aanmerking dat, naar ter zitting is komen vast te
staan, 279 van de 500 woningen in de wijk Om De Haenen reeds met
toepassing van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet
op de Ruimtelijke Ordening zijn gerealiseerd, zodat bij de hiervoor
bedoelde beoordeling van de huidige verkeerssituatie ter plaatse de
toename van de verkeersbelasting ten gevolge van deze woningbouw reeds
is meegenomen.
De Voorzitter merkt nog op dat hetgeen verzoekers hebben aangevoerd
omtrent de luchtkwaliteit ter plaatse niet tot een ander oordeel dan
hiervoor gegeven kan leiden. Volgens een aanvullend onderzoek van mei
2006 naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor de luchtkwaliteit
ter plaatse zal verwerkelijking daarvan niet leiden tot overschrijding
van de normen van het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Voorzitter ziet
vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat
verweerder bij zijn besluitvorming niet van dat onderzoek heeft mogen
uitgaan.
2.6. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008