Raad van State


Zaaknummer: 200708804/1, 200708804/2, 200708805/1 en 200708805/2 Publicatie datum: woensdag 9 januari 2008
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, onderscheidenlijk de minister van Verkeer en Waterstaat Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Wegenverkeerswet
---

200708804/1, 200708804/2, 200708805/1 en 200708805/2. Datum uitspraak: 20 december 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

, wonend te ,

tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 17 december 2007 in de zaken nrs. 07/2996 en 07/2997 en nrs. 07/3419 en 07/3420 in de gedingen tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, onderscheidenlijk de minister van Verkeer en Waterstaat.

Openbare zitting gehouden op 20 december 2007 om 9.00 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter

Ambtenaar van Staat: mr. M.M. van der Smissen

Verschenen:
, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, werkzaam bij het Bureau Rechtsbescherming te Utrecht;
Het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, advocaat te Utrecht;
De minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. H.J. Geerdink, advocaat te Den Haag.

De bij de rechtbank bestreden besluiten zijn dat van 9 oktober 2007, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) de gemeentelijke wegdelen bij de op- en afritten Oog in Al van de rijksweg A2 per 21 december 2007 aan het openbaar verkeer heeft onttrokken en dat van 9 november 2007, waarbij de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) dat heeft gedaan met de bij het Rijk in beheer en onderhoud zijnde op- en afritten naar de rijksweg A2 van de afslag Utrecht Oog in Al nabij km. 59.9.


1. Procesverloop
Bij onderscheiden uitspraken van 17 december 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover thans van belang, de door tegen die besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven.

heeft de Voorzitter verzocht om de voormelde besluiten van 9 oktober 2007 en 9 november 2007, hangende het door hem tegen de uitspraken ingestelde hoger beroep, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.

De Voorzitter verklaart het door ingestelde hoger beroep gegrond, vernietigt de voormelde uitspraken, verklaart de bij de rechtbank in de desbetreffende zaken ingestelde beroepen ongegrond en wijst het verzoek af.

Daartoe overweegt hij ambtshalve het volgende.

De Afdeling heeft eerder (uitspraak van 5 april 2006 in zaak nr. 200506847/1) overwogen dat het afsluiten van de aansluiting Vleutenseweg niet leidt tot een bepaalbare wijziging van de verkeerssituatie in de wijk Oog in Al, en daarmee van de leefbaarheid ter plaatse, en dat aan het vervallen van die aansluiting geen zelfstandige betekenis toekomt. Hiertoe heeft zij in aanmerking genomen dat de vervangende aansluiting Lageweide zal worden gerealiseerd, in dezelfde periode op de route 24 Oktoberplein-Pijperlaan-Lessinglaan-Haydnlaan in de wijk Oog in Al tal van verkeersmaatregelen zullen worden getroffen, het 24 Oktoberplein een ingrijpende wijziging zal ondergaan en de verkeersstroom op bedoelde route tengevolge van de verdere ontwikkeling van het woongebied "Leidsche Rijn" zal toenemen.

Het in beroep aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat thans een andere situatie voorligt en de onttrekkingen aan het openbaar verkeer van de betrokken wegdelen en op- en afritten leiden tot een bepaalbare wijziging van de verkeerssituatie in de wijk Oog in Al en daarmee van de leefbaarheid ter plaatse zodat , omdat hij bewoner is van die wijk, door de onttrekkingen rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. Het college en de minister hebben hem derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn zienswijzen tegen de besluiten van 9 oktober 2007 en 9 november 2007. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd en de inleidende beroepen alsnog ongegrond te worden verklaard. Het verzoek moet worden afgewezen.

w.g. Loeb w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat