Radboud Universiteit Nijmegen


Indiase vrouwen die hun kinderen afstaan, zijn niet goed geïnformeerd

Ongehuwd zwangere vrouwen in Zuid-India die besluiten om hun kind af te staan voor adoptie, doen dat vaak omdat ze in een omgeving verzeild zijn geraakt waarin adoptie als de beste, zo niet de enige oplossing wordt gepresenteerd. En ze doen het vaak met het idee dat ze weliswaar afstand doen van de zorg voor hun kind, maar niet van hun kind zelf. Pien Bos promoveert op 10 januari aan de Radboud Universiteit op onderzoek naar de besluitvorming van deze ongehuwde moeders. Ze pleit voor meer informatie, want het kán ook anders.

Pien Bos, pedagoge en antropologe, werkte in de adoptiewereld voordat ze in 2001 begon met haar onderzoek. Ze deed twee jaar veldwerk en voerde gesprekken met moeders, familie van moeders en diverse hulp- en zorgverleners.

Nog maar één kant op kunnen
Een van Bos' conclusies is dat veel van de ongehuwde Indiase moeders in een proces terechtkomen waarin afstand doen van het kind op zeker moment nog de enige mogelijkheid lijkt. Bos gebruikt in dit verband de fuik als metafoor: 'Iedere vrouw heeft haar eigen verhaal, maar je kunt wel stellen dat al deze zwangere meisjes of vrouwen in paniek zijn, wat het lastig maakt om weloverwogen beslissingen te nemen. En dan komen ze, nadat trouwen en een abortus als mogelijkheid zijn afgevallen, terecht in een opvanghuis. Vanaf dat moment is alles en iedereen gericht op afstand doen. We hebben het niet over illegale kinderhandel - het is meer zo dat de opvanghuizen niet alleen opvangen maar tegelijkertijd bemiddelen voor adoptie. Dat heeft bovendien een financiële kant: ze moeten grotendeels of geheel rondkomen van de vergoedingen die adoptieouders betalen.

Daarnaast heeft het personeel in die huizen het idee dat adoptie de beste uitweg is voor de ongehuwde moeder én haar kind. Dat je in een opvanghuis een kind zou kunnen krijgen en dat zelf mee naar huis zou kunnen nemen, komt nog maar bij een enkele vrouw op. Deze mogelijkheid wordt ook niet meer ter sprake gebracht. De vrouwen hebben daarbij de overtuiging dat ze een flink bedrag moeten betalen als ze het kind zelf zouden houden, geld dat ze niet hebben. Daarnaast is er het schuldgevoel tegenover de familie en de schaamte - een Indiaas meisje hoort geen seks voor het huwelijk te hebben. Tel daarbij op de grote dankbaarheid voor de bescherming van zo'n 'opvanghuis, en je begrijpt dat veel vrouwen het idee hebben dat ze nog maar één kant op kunnen: afstand doen van hun kind.'

Afstand doen van zorg, niet van het kind
Een andere belangrijke bevinding van Bos gaat over hoe het voor de moeders voelt om juridisch afstand te doen. Voor een Indiase vrouw is het moederschap dé ultieme zelfrealisatie. En de liefde van een moeder voor haar kind is de enige vorm van pure, heilige liefde op aarde. Daar komt voor de Tamils in Zuid-India, waar Bos onderzoek deed, nog de betekenis van de bloedband bij. 'Bloedverwantschap is al belangrijk, maar de belangrijkste bloedband is wel die tussen een moeder en haar kind.'

Kortom: moederschap gaat boven alles. 'En stel daar dan adoptiemoederschap tegenover - dat is cultureel van een heel andere orde. 'Just a paperwork construction', noemde een oudere man die ik interviewde het.' Wat niet wegneemt dat de Tamils groot respect hebben voor mensen die een kind van een ander grootbrengen. 'Maar dat benadrukt nog eens het onvanzelfsprekende ervan. Het is wel héél bijzonder als je, ondanks alles, voor andermans kinderen wilt zorgen.'

Zo bekeken is het tekenen van een afstandsverklaring ook niet meer dan een platte juridische procedure die het moederschap niet beëindigt, vertelt Bos. 'Veel vrouwen die ik sprak, waren weliswaar goed ingelicht over de juridische betekenis van de afstandsverklaring, maar hadden desondanks de diepe overtuiging dat ze alleen afstand hadden gedaan van de zorg, en niet van hun moederschap en dus ook niet van hun kind. Want een moeder en haar kind zijn en blijven met elkaar verbonden.'

Dat idee brengt hoop en verwachtingen mee - voor sommige vrouwen althans, voor anderen overheerst vrees. De een hoopt dat haar kind later op zoek zal gaan naar zijn biologische moeder, een ander raakt van het idee alleen al in paniek. Eenduidig is de reactie echter niet. Bemiddelende instanties die het adoptiekinderen nagenoeg onmogelijk maken om hun biologische moeder te vinden, beroepen zich dan ook te gemakkelijk op de veiligheid van de moeders, stelt Bos. 'Ze beslissen over de hoofden van moeders en kinderen heen. Uit mijn onderzoek blijkt dat zeker niet alle moeders op die bescherming zitten te wachten.'

Ongehuwde moeders die wél hun kind hielden
Dat afschermen van contact gebeurt bij Indiase ongehuwde moeders meer dan bij moeders uit andere landen, vertelt Bos. 'Dat was een van de redenen waarom ik in dit land onderzoek wilde doen.' Veel Indiase en westerse adoptieorganisaties weigeren mee te werken aan het verstrekken van gegevens omdat ongehuwde zwangerschappen zo'n groot taboe zou zijn in India, dat de moeders ook jaren later nog gevaar lopen om uitgestoten te worden door hun omgeving.

Een veronderstelling die Pien Bos niet zomaar kan bevestigen: 'Vrouwelijke seksualiteit is in India, zoals in veel landen, voorbehouden aan het huwelijk. Dus ja, ongehuwde moeders hebben een groot stigma. Maar ik heb ook ongehuwde vrouwen gevonden die wél hun kind gehouden hebben. De mogelijkheid van afstand doen was hen nooit aangeboden en ze waren zonder uitzondering blij met hun kind en trots op het moederschap.' De verhalen van die alleenstaande moeders zouden ook moeten worden voorgelegd aan de zwangere meisjes in de opvanghuizen, vindt Bos. 'Ik pleit voor informed decision: zorg dat deze meisjes en vrouwen verschillende verhalen horen en ook weten dat ze het recht hebben hun kind zonder betaling mee te nemen. Dat is wat anders dan iemand één kant op sturen.'

Pien Bos (Noordeloos, 1964) studeerde pedagogiek (specialisatie: adoptie) en culturele antropologie (specialisatie: gender en ontwikkeling) aan de Universiteit Utrecht. Tussen 1995 en 2000 werkte ze als coördinator van vrijwilligers voor de Vereniging Wereldkinderen. Van 2000 tot 2001 coördineerde ze onder andere het Roots Informatie Centrum van de Stichting Adoptievoorzieningen. In 2001 startte ze als junioronderzoeker met dit promotieonderzoek bij de afdeling Methoden en technieken (sociale wetenschappen). Momenteel werkt ze als docent aan de Radboud Universiteit. De promotor en co-promotor van dit promotieonderzoek zijn prof. dr. J. Schrijvers en dr. F. Reysoo. Het is mede mogelijk gemaakt door NWO-Wotro en het Wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie, WODC.