Subsidieregelingen Zorgvernieuwingsprojecten en gevolgen Wmo
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DMO/CB-U-2820655
11 januari 2008
U heeft mij gevraagd om een reactie op een brief van de Stichting
Cliënteninitiatieven te Doetinchem over de subsidieregeling
zorgvernieuwingsprojecten en de Wmo.
Met de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning per
1 januari 2007 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de
maatschappelijke ondersteuning aan hun burgers.
De Wmo biedt gemeenten ten principale de vrijheid keuzes te maken op
het gebied van het te voeren beleid en op het gebied van de inzet van
middelen.
Voor de uitvoering van de Wmo hebben gemeenten een adequaat budget
ontvangen. Dat budget is opgebouwd uit diverse geldstromen, waaronder
middelen voor huishoudelijke hulp. Ook de middelen uit de voormalige
Awbz-subsidieregeling Zorgvernieuwingsprojecten GGZ, waar de Stichting
Cliënten Initiatieven melding van maakt in haar brief, maken hier deel
van uit. Bij deze voormalige subsidieregeling ging het overigens niet
om het subsidiëren van structurele projecten, maar om projecten met
een tijdelijk karakter.
Het Wmo-budget is in 2007 gebaseerd en verdeeld over de gemeenten op
grond van de historie 2005. Voor 2008 is met de VNG afgesproken dat
het Wmo-budget objectief verdeeld wordt. De objectieve verdeling geldt
in 2008 ook voor de middelen uit de voormalige Awbz-subsidieregeling
Zorgvernieuwingsprojecten GGZ.
De Stichting verzoekt te helpen zoeken naar een oplossing voor de
gevolgen van de invoering van het objectieve verdeelmodel per 1
januari 2008. De Stichting denkt daarbij aan het toekennen van
aanvullende subsidies voor stichtingen die zich bezig houden met
cliëntondersteuning of een andere verdeling, bijvoorbeeld een
geleidelijke overgang, van de voormalige middelen voor
Zorgvernieuwingsprojecten GGZ binnen het Wmo-budget.
Het toekennen van aanvullende subsidies voor stichtingen acht ik
gegeven het bovenstaande onwenselijk. Zoals ik in de tweede
voortgangsrapportage over de Wmo aan de Tweede Kamer heb aangegeven
hecht ik aan integrale cliëntondersteuning op lokaal niveau. Gemeenten
zijn vrij te bepalen of en hoeveel middelen zij uit het totale
gemeentelijke Wmo-budget inzetten voor cliëntondersteuning. Zij zijn
daarbij niet gehouden aan historische uitgaven voor deze
ondersteuning. Ze kunnen cliëntondersteuning zelf vormgeven,
bijvoorbeeld via het Wmo-loket, of deze taak toebedelen aan andere
organisaties zoals de Stichting Cliënten Initiatieven.
Ook op uitstel of een geleidelijke overgang van de middelen uit de
genoemde voormalige Awbz-subsidieregeling binnen de het Wmo-budget kan
ik niet ingaan. Zoals gezegd heb ik over de invoering van een
objectief verdeelmodel per 2008 afspraken gemaakt met de VNG. Deze
afspraak is bekrachtigd in het Bestuursakkoord tussen het kabinet en
de VNG.
Bij het maken van deze afspraak is uiteraard stil gestaan bij
verschuivingen die de overgang van een historisch budget naar een
objectief budget met zich meebrengt. En met eventuele wijzigingen in
beleid. De regels van het gemeentefonds beschermen gemeenten tegen te
grote budgetmutaties. Het gecumuleerde herverdeeleffect van alle
regelingen in het gemeentefonds mag niet meer zijn dan EUR 15,00 per
inwoner per jaar. Daarmee worden herverdeeleffecten, zoals de overgang
naar een objectief model, uitgesmeerd over meerdere jaren, zodat
feitelijk van een gefaseerde overgang sprake is. In de
gemeentefondscirculaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, die in september 2007 is gepubliceerd, zijn
gemeenten hierover geïnformeerd.
Ik adviseer de Stichting Cliënten Initiatieven contact op te nemen met
de gemeenten in het werkgebied waar zij hun initiatieven op het gebied
van cliëntondersteuning en het ondersteunen van gemeenten in het kader
van de Wmo willen voortzetten of uitbreiden. Op grond van de plannen
van de initiatieven kunnen gemeenten vervolgens een besluit nemen over
financiering van deze initiatieven uit het gemeentelijke Wmo-budget.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker