Bekostiging SEH-arts opleiding

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport



De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

MEVA-CB-2820638

14 januari 2008

Bij brief van 10 december 2007 over het hierboven vermelde onderwerp heeft u mij verzocht om mijn reactie op de brief van de Stichting Opleiding Spoedeisende Geneeskunde (SOSG) van 13 november 2007. In reactie hierop bericht ik u als volgt.

Beleidskader

Onderscheid dient te worden gemaakt tussen I) de periode van ontwikkeling van de onderhavige opleiding en II) de periode vanaf 1 januari 2008 waarin de opleiding subsidiabel is in het kader van de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche op grond van de Kaderwet VWS-subsidies.

Ad I:
Voor de ontwikkelingsperiode gold dat initiatiefnemers voor de ontwikkeling van de opleiding subsidie hadden kunnen aanvragen op de daarvoor gebruikelijke wijze met inachtneming van indieningstermijnen en dergelijke. Vanaf 2004 moesten initiatiefnemers zich wenden tot de Stuurgroep Modernisering Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg (verder te noemen Stuurgroep), omdat het voortouw voor vernieuwing van de opleidings- en beroepenstructuur in de zorg was neergelegd bij de partijen in de zorg, verenigd in de Stuurgroep. De minister van VWS heeft daarom een subsidieaanvraag voor een projectvoorstel van de SOSG gericht op de ontwikkeling van een landelijk uniforme opleiding tot SEH-arts ter afhandeling overgedragen aan de Stuurgroep. De Stuurgroep heeft het projectvoorstel van de SOSG niet gehonoreerd, maar wel een alternatief project van een gezamenlijke werkgroep van het Nederlands Huisartsen Genootschap en de Orde van Medische Specialisten.

Ad II:
Vanaf 1 januari 2008 komt de opleiding tot SEH-arts in aanmerking voor subsidie in het kader van de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche op grond van de Kaderwet VWS-subsidies vanuit het opleidingsfonds op de begroting van VWS. Dit op voorwaarde dat voldaan wordt aan het uitgangspunt van macrobudgettaire neutraliteit voor de overgang van zorgopleidingen naar het opleidingsfonds zoals aangegeven in de brief van 13 oktober 2005 (IBE/BO-2621662) van de bewindslieden van VWS.

Hiernaast geldt de voorwaarde dat de SEH-artsopleiding binnen afzienbare termijn feitelijk landelijk erkend wordt. Voor financiering en bekostiging via het opleidingsfonds komen alleen landelijk erkende zorgopleidingen in aanmerking. Op het moment van besluitvorming over de reikwijdte van het opleidingsfonds was bij de SEH-artsopleiding hiervan nog geen sprake. Inmiddels heeft het Centraal College voor Medisch Specialismen zich positief uitgesproken over de borging van de opleiding tot SEH-arts door het CCMS.

De overgang naar het opleidingsfonds dient evenals voor de overige zorgopleidingen die binnen het opleidingsfonds vallen, macrobudgettair neutraal plaats te vinden. De financiële middelen die nodig zijn in 2008 moeten door de sector zelf, die de opleiding nu ook bekostigt, worden opgebracht. De betrokken veldpartijen hebben zelf aangegeven voor welk normbedrag per opleidingsplaats de opleiding in het opleidingsfonds opgenomen moet worden. Dit normbedrag heb ik overgenomen voor de aanwijzing bij brief, kenmerk MEVA/NBO-2817611, van 14 december 2007 aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor de budgetopschoning 2e tranche opleidingsfonds.

Tot slot

Met het beschikbaar stellen van financiële middelen uit het opleidingsfonds stel ik de opleidende instellingen in staat om de opleiding tot SEH-arts te blijven verzorgen. Ik ben van mening dat uitgaande van de vereiste budgetneutraliteit op macroniveau een instellingsspecifieke schoning de aangewezen oplossingsrichting is voor de wijze van financiële dekking. De financiële middelen die in het kader van deze opschoning uit de budgetten worden verwijderd, komen immers weer terug als middelen waaruit de subsidie wordt verstrekt. Zodoende is er sprake van budgettaire neutraliteit voor de desbetreffende opleidende ziekenhuizen bij de overgang naar het opleidingsfonds en niet van een budgetkorting zoals de SOSG suggereert. In de eerdervermelde aanwijzing aan de NZa is een dergelijke schoning dan ook verwerkt.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink