SGP
15 - 01 - 08 | Kamervragen
Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Van der Staaij over het
afstaan van embryoâs ter adoptie (2070803280).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat in de afgelopen jaren in
Nederland diverse keren embryoâs die zijn overgebleven na een
reageerbuisbevruchting zijn afgestaan aan anderen dan de natuurlijke
ouders?
Antwoord
Ja, de Minister van Justitie en ik hebben kennis genomen van het
aangehaalde bericht. Wij gaan ervan uit dat met ânatuurlijke oudersâ
wordt gedoeld op degenen van wie de eicel en het sperma waarmee het
embryo tot stand is gebracht, afkomstig zijn.
Vraag 2
Is het waar dat het in Nederland wettelijk mogelijk is om embryoâs af
te staan? Welke rechtsregels zijn op deze situatie van toepassing? Wat
is uw oordeel over deze mogelijkheid?
Antwoord
Ja, de Embryowet voorziet in de mogelijkheid daartoe. Op de
voorwaarden die deze wet stelt wordt in het antwoord op vraag 3 nader
ingegaan. Het betreft embryoâs die na een IVF-behandeling overblijven.
De mogelijkheid om deze ter beschikking te stellen voor de
zwangerschap van een ander beoordelen wij positief.
Vraag 3
Is er bij de onder meer door het Medisch Centrum Kinderwens aan te
bieden mogelijkheid sprake van de ruimte die gegeven wordt in artikel
8 van de Embryowet om een embryo ter beschikking te stellen ten
behoeve van de zwangerschap van een ander?
Antwoord
Ja. Het Medisch Centrum Kinderwens (MCK) te Leiderdorp wil praktische
invulling geven aan de mogelijkheid tot embryodonatie, oftewel
terbeschikkingstelling van een embryo ten behoeve van de zwangerschap
van een ander, zoals de Embryowet die biedt. Ingevolge artikel 8,
eerste lid, onder a, van de Embryowet kunnen meerderjarigen die in
staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake,
embryoâs die ten behoeve van de eigen zwangerschap buiten het lichaam
tot stand zijn gebracht, maar niet meer daarvoor zullen worden
gebruikt, ter beschikking stellen ten behoeve van de zwangerschap van
een ander. Daarnaast maakt artikel 8, eerste lid, onder b en c ook
terbeschikkingstelling van dergelijke embryoâs mogelijk voor andere
doeleinden, zoals het verrichten van ingevolge de wet toelaatbaar
wetenschappelijk onderzoek met die embryoâs. Uiteraard dient wel
steeds voldaan te zijn aan de overige relevante voorwaarden die de
Embryowet stelt, zoals die inzake de geïnformeerde toestemming als
omschreven in artikel 6, en het in de betreffende instelling
voorhanden moeten zijn van een protocol als bedoeld in artikel 2. In
zoân protocol moeten onder meer ook regels over het in voorkomend
geval mogelijke gebruik van overgebleven embryoâs voor andere
doeleinden moeten zijn opgenomen.
Vraag 4
Wat is in dit verband de precieze status van de in het tweede lid van
artikel 8 Embryowet genoemde schriftelijke terbeschikkingstelling?
Staat deze mogelijkheid gelijk aan het doen van afstand van het
betrokken embryo?
Antwoord
Het tweede lid van artikel 8 van de Embryowet geeft de voorwaarden aan
die gelden bij terbeschikkingstelling van een embryo. De
terbeschikkingstelling kan slechts schriftelijk en om niet worden
gedaan en niet eerder dan nadat àlle betrokkenen zijn ingelicht over
de aard en het doel van de terbeschikkingstelling en daarvoor
toestemming hebben gegeven. Omdat ieder van de betrokkenen voor zover
de embryoâs nog niet zijn gebruikt, de terbeschikkingstelling te allen
tijde kan herroepen, kan niet gesproken worden van het doen van
afstand van de betreffende embryoâs. Van afstand gedaan hebben is
slechts sprake wanneer een ter beschikking gesteld embryo ook
daadwerkelijk gebruikt is voor doeleinden waarvoor toestemming is
gegeven.
Vraag 5
Is er bij het afstaan van embryoâs in juridische zin (tevens) sprake
van adoptie door de ontvangende ouders? In hoeverre zijn de artikelen
1:227 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW) op deze situatie van
toepassing? Is er hierbij â mede in het licht van artikel 1:2 BW â nog
verschil tussen de situatie vóór en na de geboorte?
Vraag 6
Is vóór de geboorte van het kind het effect van de schriftelijke
terbeschikkingstelling gelijk aan de juridische gevolgen van adoptie?
Antwoorden 5 en 6
Er is bij embryodonatie geen sprake van adoptie als bedoeld in Titel
12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De (juridische) moeder van
een door middel van embryodonatie tot stand gekomen kind is de vrouw
uit wie dat kind is geboren; de echtgenoot van die vrouw is de
juridische vader. Indien bij de vrouw het gedoneerde embryo is
geïmplanteerd met toestemming van haar echtgenoot, kan die echtgenoot
het vaderschap niet ontkennen (zie artikel 1:200 lid 3 BW). Wanneer
het kind niet binnen het huwelijk van de vrouw geboren is, is de man
die het kind erkent de vader (zie artikel 1:199, onder c, BW).
Artikel 1:2 BW is ook in deze situatie van toepassing. Dit betekent
dat het kind als reeds geboren (uit de vrouw bij wie het embryo is
geïmplanteerd) wordt aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert.
Uit artikel 1:2 BW vloeit tevens voort dat, wanneer een zwangerschap
die volgt op de implantatie van een gedoneerd embryo heeft geleid tot
de geboorte van een kind dat dood ter wereld komt, dit kind wordt
geacht nooit te hebben bestaan.
Vraag 7
Is na de geboorte van het kind dat voortkomt uit het ter beschikking
gestelde embryo nog sprake van een familierechtelijke band tussen de
natuurlijke ouders en het kind of is er automatisch sprake van een
familierechtelijke betrekking tussen het kind en degenen die het
embryo hebben ontvangen, vergelijkbaar met artikel 1:229 BW?
Antwoord
Er is zowel voor als na de geboorte van een na embryodonatie geboren
kind, geen sprake van een âautomatischeâ familierechtelijke
betrekking, ofwel van afstamming als bedoeld in titel 1.11 BW, tussen
het kind en de vrouw van wie de eicel, en de man van wie het sperma
afkomstig was. Het is daarentegen wél zo dat er automatisch een
familierechtelijke betrekking is tussen het kind enerzijds en
anderzijds de vrouw uit wie het geboren is, alsmede haar echtgenoot of
degene die het kind heeft erkend, en voorts ook met de bloedverwanten
van die personen. Dit volgt uit artikel 1:197 BW. Adoptie van het
desbetreffende kind is dus ook niet nodig om afstamming te
bewerkstelligen. Het resultaat komt wel overeen met hetgeen artikel
1:229 lid 1 BW regelt inzake de gevolgen van adoptie van een kind.
Vraag 8
Maakt het voor de toepasselijkheid van de Wet donorgegevens
kunstmatige bevruchting uit of er sprake is van afzonderlijke donatie
van zaad- en eicellen of van een embryo? Klopt het dat deze wet niet
van toepassing is op het embryo dat door de natuurlijke ouders ter
beschikking gesteld is ten behoeve van de zwangerschap van een ander,
omdat er geen sprake is van donatie van zaad- of eicellen?
Antwoord
Voor het antwoord op de vraag of de Wet donorgegevens kunstmatige
bevruchting van toepassing is, maakt het niet uit of er sprake is van
afzonderlijke donatie van zaad- en eicellen of van een embryo. Artikel
2 van die wet houdt namelijk in dat wanneer kunstmatige bevruchting
waarbij een eicel of sperma van een derde is gebruikt, geleid heeft
tot de geboorte van een kind, bepaalde gegevens van de donor moeten
worden aangeleverd aan de Stichting donorgegevens kunstmatige
bevruchting. Daarnaast definieert de wet het begrip donor als degene
die zaad of een eicel heeft afgestaan ten behoeve van kunstmatige
donorbevruchting. Omdat er bij embryodonatie sprake is van twee
donoren, zullen in dat geval dus van twee personen de bedoelde
gegevens moeten worden geregistreerd.
Gelet op het bovenstaande luidt het antwoord op de vraag of de Wet
donorgegevens kunstmatige bevruchting niet van toepassing is op een
gedoneerd embryo, ontkennend.
Vraag 9
Is de consequentie van bevestigende beantwoording van de voorgaande
vraag dat er in het geval van de terbeschikkingstelling van een embryo
geen registratie op grond van de Wet donorgegevens kunstmatige
bevruchting verplicht is en dat de donoren daarom volledig anoniem
kunnen zijn? Zijn er andere mogelijkheden om embryodonoren toch te
verplichten hun identiteit bekend te maken, zodat volledig anonieme
terbeschikkingstelling wettelijk onmogelijk is of wordt?
Antwoord
Zoals in het antwoord op vraag 8 is vermeld, is de Wet donorgegevens
kunstmatige bevruchting ook van toepassing in geval van geboortes na
embryodonatie. Artikel 3 daarvan bepaalt aan welke verzoeker onder
welke omstandigheden welke gegevens omtrent een betrokken donor moeten
worden verstrekt. Het tweede lid van artikel 3 geeft aan wanneer
verstrekking van persoonsidentificerende gegevens mogelijk is. Dit kan
indien iemand van zestien jaar of ouder daarom verzoekt, wetende of
vermoedende te zijn verwekt door en ten gevolge van kunstmatige
bevruchting met een eicel of zaad van een donor, en de donor met
verstrekking van de gegevens schriftelijk heeft ingestemd. Indien de
donor niet instemt, blijft verstrekking van deze gegevens uitsluitend
achterwege indien, in aanmerking genomen de gevolgen die
niet-verstrekking voor de verzoeker zou kunnen hebben, zwaarwegende
belangen van de donor meebrengen dat verstrekking niet behoort plaats
te vinden.
Vraag 10
Bent u voornemens om het regime van de Wet donorgegevens kunstmatige
bevruchting van overeenkomstige toepassing te verklaren?
Antwoord
Zoals hierboven is aangegeven, is wanneer embryodonatie leidt tot de
geboorte van een kind, de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting
van toepassing.
Vraag 11
In hoeverre wordt bij de terbeschikkingstelling van het embryo ook
uitdrukkelijk rekening gehouden met de belangen van het kind? Waarom
is de afweging van de belangen van het kind in de Embryowet niet
uitdrukkelijk meegenomen? Bent u van plan richtlijnen te (laten)
ontwikkelen om het belang van het kind uitdrukkelijk te betrekken in
de overwegingen?
Antwoord
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, hebben behalve de
medisch-ethische en de juridische aspecten ook de belangen van het
kind hun weerslag gevonden in geldende regelgeving, zoals de Embryowet
en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting.
Behalve met het recht van het kind op informatie omtrent zijn
afstamming is ook rekening gehouden met andere belangen van het (na
embryodonatie) geboren kind. Zo moeten ingevolge artikel 2 van de Wet
donorgegevens kunstmatige bevruchting ook medische gegevens van de
donor worden geregistreerd die van belang kunnen zijn voor de gezonde
ontwikkeling van het kind, zoals deze gegevens in het Besluit
donorgegevens kunstmatige bevruchting nog nader zijn gespecificeerd,
en dienen ook fysieke kenmerken, opleiding en beroep van de donor
alsmede gegevens omtrent de sociale achtergrond en een aantal
persoonlijke kenmerken, een en ander zoals in genoemd besluit nader is
bepaald, te worden geregistreerd. In ieder geval zijn deze gegevens
toegankelijk voor de huisarts van het betrokken kind, respectievelijk
voor het kind als dit twaalf jaar of ouder is, dan wel indien het nog
geen twaalf jaar is, voor diens ouders.
Voorts kent ook het door de beroepsgroepen opgestelde âModelreglement
Embryowet' (het model van het protocol zoals artikel 2 van de
Embryowet dat vereist) al onderdelen die zijn gericht op de
bescherming van het belang van het kind. Zo wordt in hoofdstuk 3
daarvan als een van de doelen van de door de psychosociale counselor
in geval van eiceldonatie te voeren gesprekken genoemd: âIdentificeren
van risicofactoren in de psychosociale voorgeschiedenis van de
wensouders en het donorpaar die kunnen interfereren met hun
vaardigheden om een veilig opvoedingsklimaat te creëren voor een
toekomstig kind. Bij de afweging om al dan niet te behandelen dient
het welzijn van het kind voorop te staan.â Vervolgens zijn ook de
vragen opgesomd die daarbij ten minste aan de orde moeten komen.
Hoewel dit hoofdstuk betrekking heeft op eiceldonatie, ligt
toepasselijkheid van veel van de elementen in geval van embryodonatie
voor de hand. Zoals ook is toegelicht in het antwoord op vraag 6 van
de Kamerleden Wiegman-Van Meppelen Scheppink en Voordewind
(2070803050), zal in vervolg op al langer met vertegenwoordigers van
beroepsgroepen gevoerd overleg aan de betrokken beroepsgroepen onder
meer ook expliciet worden verzocht om, waar nodig, zódanige -
specifiek op de mogelijkheid van implantatie van een na embryodonatie
beschikbaar gekomen embryo betrekking hebbende â aanvullende
aanwijzingen te formuleren, dat ook dan de belangen van het
toekomstige kind daarbij op verantwoorde wijze worden meegewogen.
Zoals in dat antwoord ook is aangegeven, achten wij, gelet op de reeds
bestaande regelgeving, de betrokkenheid van de beroepsgroep en de
voorgenomen protocolvorming door het MCK, nù van overheidswege vast
te stellen nadere richtlijnen dan ook niet nodig.
Vraag 12
Bent u van mening dat het huidige wettelijke kader voldoende sluitend
is in die zin dat de terbeschikkingstelling van embryoâs met zodanige
waarborgen is omgegeven dat het belang van het kind maximaal wordt
meegewogen?
Antwoord
Zoals uit de antwoorden op voorgaande vragen moge blijken, zijn wij
van mening dat het huidige wettelijke kader ter zake van
terbeschikkingstelling van embryoâs passend is.
Kamervragen