abcdefgh
Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA Den Haag
Contactpersoon Doorkiesnummer
- -
Datum Bijlage(n)
16 januari 2008 1
Ons kenmerk Uw kenmerk
VENW/DGP-2008/59
Onderwerp
A4 Delft-Schiedam
Geachte voorzitter,
In de brief van 12 juni 2007, (TK 2006-2007, 30 800A, nr. 64) heb ik u geïnformeerd over
het vervolg van de planstudie-procedure voor de A4 Delft-Schiedam. Ik heb in deze brief
de verwachting uitgesproken u najaar 2007 te informeren over de uitkomsten van stap 1
van de trajectnota/MER- fase en de conclusies voor het vervolg van de planstudie.
De trajectnota/MER-fase in de planstudie A4 Delft-Schiedam is in twee stappen
opgedeeld. In de eerste stap worden de alternatieven op hoofdlijnen onderzocht. Daar
waar uit stap 1 blijkt dat alternatieven niet realistisch zijn, worden deze in stap 2 niet
verder onderzocht. De alternatieven die wel naar stap 2 gaan, worden daarin
gedetailleerder onderzocht. Stap 1 is eind 2007 gereed gekomen. Hierin zijn drie
alternatieve oplossingen voor de bereikbaarheid tussen Rotterdam en Den Haag op
globaal niveau onderzocht: de A54 (met en zonder Oranjetunnel), de A4 Delft-Schiedam,
en de verbrede A13 met A13/16.
Nu ligt de keuze voor welke alternatieven verder uitgewerkt gaan worden in stap 2.
In deze brief meld ik u mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer welke overwegingen bij deze keuze een rol hebben gespeeld
en welke keuze wij hebben gemaakt.
Overwegingen
Om zoveel mogelijk transparantie in besluitvorming te creëren, heb ik er in het algemeen
voor gekozen reeds bij de start van planstudies aan te geven welk alternatief mijn
voorkeur heeft. Voor dit alternatief moet dan ook voldoende budget beschikbaar zijn.
Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 - 351 6171
Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 - 351 7895
bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)
VENW/DGP-2008/59
Voor de A4 Delft-Schiedam ga ik ook uit van deze voorwaarden; het A4 alternatief heeft
mijn bestuurlijke voorkeur en kan rekenen op een breed bestuurlijk draagvlak in de regio.
In het MIRT is hiervoor een taakstellend budget van 645 miljoen opgenomen.
Dit budget is afgestemd op het A4alternatief waarover in IODS-verband
inpassingafspraken zijn gemaakt.
Mijn voorkeur baseer ik op de volgende argumenten:
· Het A4-alternatief geeft een robuuster netwerk;
· De A13+A13/16 is aanzienlijk duurder dan de A4;
· De aanleg van de A4 kan sneller dan de aanleg van de A13+A13/16. Dit scheelt
minimaal enkele jaren;
· De aanleg van de A13 geeft meer verkeershinder dan de aanleg van de A4. Dit
omdat bij de A13 het bestaande tracé wordt aangepakt;
· De omgevingeffecten van de A13 zijn eveneens groot;
· Over de A4 wordt al tientallen jaren gepraat. Voor dit alternatief ligt er een
uitgewerkt plan waarvoor bestuurlijk draagvlak bestaat; met de IODS-partners is
hiervoor een convenant afgesloten.
Om een besluit te kunnen nemen dat juridisch standhoudt, is het nodig om de vereiste
procedures zorgvuldig te doorlopen. Deze zorgvuldigheid brengt met zich mee dat
alternatieven alleen mogen komen te vervallen als deze aantoonbaar en evident niet
realistisch zijn, en niet het risico hebben later alsnog realistisch te blijken. Als een
alternatief wel realistisch is, moet het volledig in het kader van de Trajectnota/MER
worden onderzocht.
Uit de Trajectnota/MER eerste fase blijkt dat zowel het A4-alternatief, als het
A13+A13/16-alternatief vooralsnog realistische alternatieven zijn;
De verkeerskundige analyse geeft aan dat de alternatieven A4 en A13+A13/16 de beste
oplossingen zijn voor versterking van de verkeerskundige relatie tussen Den Haag en
Rotterdam1, en daarbij vooralsnog gelijkwaardig scoren. Het alternatief A4 biedt hierbij
een robuuster netwerk, maar betekent tevens een nieuwe doorsnijding van het landschap.
De A54 (met en zonder Oranjetunnel) is onvoldoende probleemoplossend, en zal daarom
in het vervolgtraject niet langer meegenomen worden.
De kosten van het A13+A13/16-alternatief zijn veel hoger dan die van het A4alternatief.
De planstudie loopt echter nog, en zowel op het gebied van ontwerp, verkeer- en
milieueffecten als kosten kunnen in de loop van de studie nog wijzigingen optreden.
Te meer omdat er met name voor de aspecten luchtkwaliteit en tunnelveiligheid bij zowel
het A4- als het A13+A13/16-alternatief nog een aantal onzekerheden en complexe
ontwerpvraagstukken is, die om een oplossing vragen. Deze nog bestaande onzekerheden
1 Door de aanleg van een van deze twee alternatieven zijn niet alle problemen in de Rotterdamse regio opgelost.
Daarom heb ik zoals u weet, naast de lopende planstudies A4 en A13/16/20, in het bestuurlijk MIRT-overleg
van 31 oktober 2007 de afspraak gemaakt een verkenning te starten naar de Ruit van Rotterdam en aanliggende
wegen.
---
VENW/DGP-2008/59
zijn niet uitzonderlijk maar inherent aan de fase waarin dit project zich nu bevindt, de
planstudie loopt immers nog.
Dat maakt dat nu alleen doorgaan met de A4 juridische risico's geeft.
Mocht in het vervolg van de procedure blijken dat ik het A13+13/16-alternatief nu
onterecht laat vervallen, dan kan dit leiden tot meerdere jaren vertraging.
Beide alternatieven zullen uitgewerkt worden binnen de planning zoals ik deze in het
kader van het Programma Randstad Urgent met de regio heb vastgesteld en bij brief van
7 november 2007 (Randstad Urgent 31089 en 30687, nr. 7) aan u heb gemeld:
· TN/MER en standpuntbepaling 2009
· Tracébesluit 2010
· Openstelling 2015
De Provincie Zuid-Holland heeft mij, namens de IODSplus-adviescommissie
(voor samenstelling zie bijlage 1), bij brief van 5 november 2007 geadviseerd.
In bovengenoemde brief is een aantal inhoudelijke wensen en kanttekeningen geplaatst bij
verbreding van de A13 dan wel aanleg van de A4. Aangedrongen wordt op een snelle en
zorgvuldige besluitvorming. Tevens wordt benadrukt dat een zorgvuldig en juridisch
houdbaar proces voorop moet staan.
Daarop heb ik op 16 januari 2008 mede namens de minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een overleg met IODSplus-adviescommissie gehad.
Deze adviescommissie heeft breed haar waardering en steun uitgesproken voor de keuze,
en de zorgvuldigheid waarmee ik het vervolgtraject inricht.
Conclusie
Ik heb u aangegeven dat ik alles op alles zal zetten om zo snel als mogelijk, binnen de
wettelijke procedures, een besluit te nemen. Daarom had ik nu de keuze willen maken in
de vervolgfase door te gaan met slechts 1 alternatief. Deze keuze mag uiteraard niet ten
koste gaan van de zorgvuldigheid. Uit de eerste fase trajectnota/MER blijkt dat de
alternatieven A4 en A13+A13/16 qua effecten vooralsnog gelijkwaardig scoren. Als ik nu
voor 1 alternatief zou kiezen, ontstaan hierdoor juridische risico's,.
De minister van VROM en ik kiezen er dan ook voor in de Trajectnota/MER zowel het A4-
alternatief als het A13+A13/16-alternatief op een gelijkwaardig niveau uit te werken. In
2009 zullen we dan gefundeerd een keuze maken (standpuntbepaling).
---
VENW/DGP-2008/59
Voorop blijft staan dat ik alles op alles zal zetten om de snelheid in de besluitvorming te
houden.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Camiel Eurlings
---
Ministerie van Verkeer en Waterstaat