Opportunisme gemeengoed bij vestiging parlementaire cultuur
Datum: 08 januari 2008
De Kamerleden die het Nederlandse parlement betraden na de
belangrijkste grondwetsherziening in de Nederlandse geschiedenis van
1848, zondigden stelselmatig tegen hun eigen idealen. Maar
tegelijkertijd was dit opportunisme van levensbelang om de
parlementaire cultuur te vestigen. Dat zegt Jouke Turpijn die op 17
januari 2008 aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveert. Hij
onderzocht de oorsprong van de praktijk, tradities en omgangsvormen
van de Tweede Kamer. Turpijns boek Mannen van gezag is gebaseerd op
onder meer memoires, dagboeken en veertig jaargangen van de
Handelingen van de Tweede kamer uit de periode 1844-1848.
Turpijns onderzoek laat ook zien dat de parlementaire cultuur niet van
de ene op de andere dag ontstond. `Tot dusver gingen wetenschappers er
vanuit dat het voor de Kamerleden van 1848 duidelijk was wat zij daar
kwamen doen. Maar deze mannen kenden elkaar niet, laat staan dat zij
wisten hoe het er in het parlement aan toe hoorde te gaan. Zij deden
er ongeveer veertig jaar over om de praktijk en mores uit te vinden
zoals wij die nu nog kennen.'
Iedereen keek naar Thorbecke
In het midden van de negentiende eeuw bestonden er nog geen politieke
partijen. De volksvertegenwoordiging bestond uit notabelen die een
kiesdistrict vertegenwoordigden. Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872),
liberaal staatsman en bedenker van de grondwet van 1848, genoot onder
hen het meeste gezag. Volgens Turpijn deed Thorbecke het voorkomen
alsof hij precies wist hoe alles in het parlement moest. `De grondwet
van 1848 voorzag in vele nieuwe politieke instrumenten, zoals het
amendement en de interpellatie, maar niemand wist hoe deze werkten.
Iedereen keek dan naar Thorbecke. Ook hield Thorbecke de andere
Kamerleden voor dat parlementaire politiek nooit "persoonlijk" mocht
zijn. Maar hij kon zelf heel snauwerig zijn wanneer zijn gezag werd
aangevallen. Politiek was in de negentiende eeuw juist wel
persoonlijk.'
Verzonnen tradities
Het beeld van rationeel en rustig debatterende heren-parlementariërs
werd tot dusver door historici bevestigd. Maar volgens Turpijn klopt
dat beeld niet. `Men kon zich ook enorm opwinden. In 1854 voelde een
minister zich zo beledigd dat hij zijn sabel trok tegen eenKamerlid.
Het imago van de rustige parlementariërs hebben ze zelf aangedikt. Zij
publiceerden namelijk op hun oude dag memoires en geschiedenisboeken,
in een tijd waarin de eerste politieke partijen werden opgericht. Om
hun eigen parlementaire wereld in bescherming te nemen tegen deze
partijdige nieuwkomers, stelden zij hun verleden geïdealiseerd voor.
Wetenschappers namen dát beeld later over.'
Opportunisme van levensbelang
De Tweede Kamer voerde in de beginperiode heftige discussies over de
interpretatie van de nieuwe grondwet. In 1848 mochten ministers
bijvoorbeeld tevens lid zijn van het parlement. Jouke Turpijn:
`Tijdens een kamerdebat over de ministeriële verantwoordelijkheid in
mei 1849 overtuigde Thorbecke de anderen ervan dat dat niet meer
mocht. Thorbeckes motieven waren niet zozeer ideëel als wel
opportunistisch: hij wilde de zittende ministers wegjagen. Vervolgens
werd hij zelf minister. Indertijd was Thorbeckes interpretatie niet
bedoeld om het parlement op zichzelf te hervormen, maar diende hij
veeleer een actueel politiek doel.' Dergelijk opportunisme speelde
vaak een grote rol; volgens Turpijn was het zelfs van levensbelang om
de parlementaire cultuur te vestigen. `In de huidige politiek is
opportunisme een vies woord, want mensen vinden dat politici bovenal
betrouwbaar moeten zijn. Maar opportunisme en idealisme gingen in de
negentiende eeuw juist hand in hand: om een ideaal te bereiken
bedienden Kamerleden zich van alle mogelijke tactieken. Opportunisme
creëerde ruimte voor innovatie en bepaalde hoe de Tweede Kamer er uit
kwam te zien.'
Curriculum vitae
Jouke Turpijn (Utrecht 1976) studeerde geschiedenis aan de
Rijksuniversiteit Groningen. Mannen van gezag is zijn proefschrift
binnen het NWO-pionierprogramma `Parlementair en Partijdig' aan
dezelfde universiteit. Zijn onderzoek werd door NWO gefinancierd via
dit pionierprogramma. Turpijn promoveert bij prof. dr. Henk te Velde.
Momenteel is Turpijn werkzaam als docent Nederlandse geschiedenis aan
de Universiteit van Amsterdam./GB
De handelseditie van het proefschrift is verschenen bij Uitgeverij
Wereldbibliotheek in Amsterdam, onder de titel: Mannen van gezag. De
uitvinding van de Tweede Kamer 1848-1888. ISBN 978 90 284 2238 4
Bestellen:
Mannen van gezag
Turpijn, J.
Rijksuniversiteit Groningen