Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

's-Gravenhage, 20 december 2007

Bij Kabinetsmissive van 22 november 2007, no.07.003784, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de nota van wijziging op het voorstel van wet houdende regels voor een inkomensvoorziening voor oudere werklozen (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen), met toelichting.

Door de nota van wijziging wordt het wetsvoorstel van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) zodanig gewijzigd dat de IOW zal gelden voor personen die na 1 oktober 2006 werkloos zijn geworden en bij aanvang van de werkloosheid 60 jaar of ouder zijn. De Raad van State onderschrijft de strekking van de nota van wijziging, maar maakt opmerkingen met betrekking tot onder meer de noodzaak van de regeling.


1. De wijziging wordt gemotiveerd door te wijzen op de wetstechnische en uitvoeringstechnische complexiteit van het bestaande voorstel. De Raad merkt op dat het gewijzigde voorstel nog steeds een uitgebreide en zelfstandig uit te voeren regeling naast de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) introduceert, die een speciaal uitkeringsregime tot stand brengt voor een inmiddels veel kleinere doelgroep dan in het oorspronkelijke voorstel. Als gevolg van de wijziging wordt naar het oordeel van de Raad de vraag naar de noodzaak van deze regeling als zodanig klemmender. In de toelichting wordt naar het oordeel van de Raad onvoldoende beargumenteerd waarom gelet op de voorgestelde wijzigingen de aldus aangepaste regeling naast de IOAW nog nodig wordt geacht, te meer nu het een tijdelijke regeling betreft.
De Raad adviseert gelet op het bovenstaande de noodzaak van het gewijzigde wetsvoorstel nader te motiveren of anders van de voorgestelde regeling af te zien.


2. Als gevolg van onderdeel 3 van de nota van wijziging wordt artikel 4, vierde lid (oud) gewijzigd. Artikel 4, vierde lid (oud), bepaalt dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het tot derde lid vernummerde vierde lid zal thans bepalen dat het UWV de uitkering binnen zes weken na indienen van de aanvraag zal betalen. Naar het oordeel van de Raad heeft deze wijziging gevolgen voor de vaststelling van het recht op uitkering. Immers nu zal het recht op uitkering dat op grond van artikel 3, eerste lid, bestaat ook kunnen worden vastgesteld over perioden gelegen vóór 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om uitkering werd ingediend. Uit de toelichting blijkt niet of dit ook is beoogd. De Raad adviseert de toelichting aan te vullen, en zo nodig het voorstel aan te passen.


3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat de nota van wijziging wordt gezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het
vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

AAN DE KONINGIN

De Vice-President van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no.W12.07.0430/III met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.


- In artikel 10, vierde lid, (nieuw) 'het inkomen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid,'vervangen door: het inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven, bedoeld in het eerste en tweede lid, en het inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het derde lid.

- Artikel 10, zevende lid, (nieuw) vervangen door: Een uitkeringsgerechtigde kan niet meer uitkering ontvangen op grond van deze wet dan 70% van het minimumloon.

- Het door onderdeel 10 te wijzigen artikel 24, zevende lid, luidt reeds als voorgesteld.

- De bevoegdheid van artikel 28 (nieuw) tot het kunnen stellen van regels omtrent de hoogte van het op grond van artikel 32, eerste of tweede lid, te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt opnemen in artikel 32 (nieuw).

- Daar artikel 34 (oud) geen leden heeft, dient de nieuwe inhoud van artikel 34 ook niet als eerste lid te worden aangeduid.

- De afwijking van de Awb in artikel 32, vierde lid, (nieuw) dient te worden toegelicht.

- De toelichting bij onderdeel 27 is niet goed leesbaar.

- De wijziging in onderdeel 30 niet doorvoeren.

- De verschillende wijzigingen betreffende de aanpassingen aan de Vierde tranche Awb beter toelichten.