Onderzoek Algemene Rekenkamer Opvang zwerfjongeren 2007
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DMO/SSO-2826811
21 januari 2008
Naar aanleiding van het rapport zwerfjongeren 2007 van de Algemene
Rekenkamer (AR) dat 17 januari 2008 is verschenen, heeft kamerlid Dibi
(GroenLinks) de minister voor Jeugd en Gezin en mij verzocht om
uiterlijk 22 januari 2008 een schriftelijke reactie op dit rapport aan
uw Kamer te sturen. Met deze brief voldoe ik - mede namens de minister
voor Jeugd en Gezin - aan dit verzoek.
De AR heeft onderzoek gedaan naar het lokale, provinciale en
landelijke beleid voor jongeren tot 25 jaar met meervoudige
problematiek, die dakloos zijn of in de opvang verblijven. De AR schat
het aantal zwerfjongeren op 6.000. Dit is een hogere schatting dan in
2004. Toen werd het aantal zwerfjongeren nog geschat tussen de 3.000
en 5.000. Ik zie echter dat nagenoeg alle gemeenten een redelijk
stabiel aantal zwerfjongeren kennen ten opzichte van 2004. De stijging
van het totale aantal ten opzichte van 2004 is bijna helemaal toe te
schrijven aan enkele gemeenten die voor 2007 een bredere definitie
gebruiken. In Rotterdam bijvoorbeeld is de definitie van de doelgroep
`Jongeren van 16 t/m 23 jaar die onder (intensieve) begeleiding kunnen
wonen en waarvan verwacht kan worden dat zij na het volgen van een
begeleidingstraject zelfstandig kunnen wonen'. Onder deze definitie
valt ook een deel van de risicojongeren. VWS heeft samen met betrokken
partijen de volgende (beperktere) definitie afgesproken:
`Zwerfjongeren zijn jongeren tot 25 jaar met meervoudige problemen,
die dakloos zijn of in de opvang verblijven'.
De AR constateert zelf ook dat op basis van het huidige onderzoek niet
kan worden bepaald dat er werkelijk meer zwerfjongeren zijn.
Ook al is er waarschijnlijk geen sprake van een stijging van het
aantal zwerfjongeren sinds 2004, elke zwerfjongere is er één te veel.
Daarom ben ik verheugd over de toename van activiteiten die in
gemeenten plaatsvinden om zwerfjongeren te helpen. De AR beschrijft
dat het aantal centrumgemeenten dat beschikt over vier of vijf soorten
voorzieningen in de keten, is toegenomen. Het gaat om de volgende
voorzieningen in de keten: preventie, signalering,
opvangvoorzieningen, hulpverlening / begeleiding en vervolgtrajecten /
nazorg. In 23 van de 43 centrumgemeenten zijn zelfs alle soorten
voorzieningen aanwezig. Ook ben ik blij te zien dat 13
centrumgemeenten sinds 2004 een nieuwe probleemanalyse hebben gemaakt
en 21 wijzigingen in hun beleid hebben doorgevoerd. Bovendien zijn er
34 gemeenten die concrete plannen hebben om de hulpverlening aan
zwerfjongeren uit te breiden of om andere activiteiten voor jongeren
stimuleren.
Ik vind voldoende opvang en hulpverlening en een sluitende keten voor
zwerfjongeren erg belangrijk. Ik wil dat de gemeenten en provincies
een integrale aanpak van de zwerfjongerenproblematiek verder
versterken en uitbreiden. Daartoe ga ik hen actief stimuleren. Ik neem
daarvoor de volgende maatregelen.
Een van de aanbevelingen van de AR is dat ik de Stedelijke Kompassen
van de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang (die in het
voorjaar van 2008 gereed zijn), zal bekijken op voldoende aandacht
voor zwerfjongeren. Dat ga ik doen.
Een voorbeeld hoe deze aandacht eruit kan zien, levert Rotterdam.
Allereerst zijn er 400 extra opvangplaatsen gerealiseerd voor
bijzondere huisvesting voor jongeren, zoals zwerfjongeren. Ook in de
ketensamenwerking is de afgelopen jaren het nodige gebeurd.
Zo is in oktober 2007 het Centraal Onthaal Jongeren (COJ) binnen de
gemeente Rotterdam van start gegaan. In het COJ werken 7
convenantpartners vanuit hun eigen expertise samen aan een sluitende
aanpak bij de opvang van jongeren die dak- en/of thuisloos zijn dan
wel dit dreigen te worden, zowel preventief (voorkoming noodzaak tot
opvang) als curatief (opvang in bijzondere jongerenhuisvesting). Het
COJ maakt gebruik van een registratie- en coördinatiesysteem. Hierdoor
is het mogelijk vanaf elk gewenste locatie op elke gewenst tijdstip
nieuwe informatie over deze unieke jongeren in te brengen en te
raadplegen waardoor snelle afstemming van vraag/behoefte en geboden
zorg mogelijk is. Ook niet convenantpartners mogen, na toetsing,
gebruik maken van dit systeem waardoor een totaalbeeld op de omvang
van de doelgroep en hun beweging duidelijk wordt.
Met de centrumgemeenten die momenteel geen plannen hebben om de
hulpverlening aan zwerfjongeren uit te breiden of andere activiteiten
voor jongeren te stimuleren, ga ik overleggen. Ik zal hen, waar nodig,
stimuleren plannen te maken.
Ik heb in 2007 een handreiking laten ontwikkelen voor (alle) gemeenten
voor het opzetten van een samenhangend beleid voor zwerfjongeren. Deze
handreiking heb ik eind 2007 naar alle gemeenten gestuurd. In het
verlengde hiervan subsidieer ik een project waarin gemeenten hulp
krijgen voor het opzetten van een samenhangend beleid. Daarbij zal ik
nog een keer onder de aandacht brengen dat het gaat om het beleid voor
het héle verzorgingsgebied van de centrumgemeenten.
De opbrengsten van dit project zullen ook voor andere gemeenten worden
openbaargemaakt.
Daarnaast wordt te zijner tijd genoemde handreiking op de website
geplaatst die ontwikkeld wordt ten behoeve van de invoering van de
Centra voor Jeugd en Gezin. De komst van deze Centra kan immers een
impuls betekenen voor een meer samenhangende preventieve aanpak van de
problematiek van zwerfjongeren.
Verder zal de Minister voor Jeugd en Gezin de provincies (nogmaals)
specifiek attenderen over het opnemen van hun beleid aangaande
zwerfjongeren in hun beleidskaders en uitvoeringsprogramma's.
De AR beveelt aan om onderzoek te laten verrichten naar de samenhang
tussen maatschappelijke / demografische ontwikkelingen en de
problematiek van zwerfjongeren. Ik ga met de AR praten over de vraag
hoe hierin beter inzicht kan worden verkregen. Doel hiervan is om
beleid beter te kunnen afstemmen op de feiten en ontwikkelingen.
Ik ga ook kijken naar de definitie van zwerfjongeren. Uit het
onderzoek van de AR blijkt, dat in sommige (grote) gemeenten een
ruimere definitie wordt gebruikt dan die is vastgesteld door partijen
in 2004. Ik zal met de Minister voor Jeugd en Gezin, VNG, IPO, de
Federatie Opvang, de gemeenten Rotterdam en Den Haag de definitie van
zwerfjongeren evalueren en zonodig overgaan tot een definitie die
bruikbaarder is.
Aanvullend op bovenstaande maatregelen zal ik samen met de Minister
voor Jeugd en Gezin in 2010 een onderzoek laten doen naar de stand van
zaken met betrekking tot zwerfjongeren in Nederland, waarbij het
effect van de Stedelijke Kompassen en het project waarbij gemeenten
hulp krijgen voor het samenhangend beleid aan de orde komt. Ik ga
ervan uit dat op basis van dit onderzoek, de eventuele aanpassing van
de definitie (zie hierboven) en de reguliere gegevens van onder meer
de maatschappelijke opvang en de jeugdzorg een eenduidig beeld
beschikbaar komt van (de hulp- en opvangketen voor) zwerfjongeren.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker