Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
28 januari 2008 HO/BL/2008/1211 20 december 2007 2070807140
Onderwerp
vragen van het Kamerlid Van Dijk
Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het lid Van Dijk van uw Kamer inzake `bijverdiensten
van hoogleraren en onderzoekers'.
De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 2070807140.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
6
44
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OCW 11 Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl
blad 2/5
Antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Van Dijk van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ingezonden d.d. 20 december 2007
kenmerk 2070807140)
1. Vraag: Wat is uw oordeel over het bericht "Niemand zegt te weten hoeveel de profs bijverdienen",
waaruit blijkt dat 1200 hoogleraren door derden worden betaald, ondermeer door bedrijven, kerken,
patiëntenclubs, multinationals en overheden? 1)
Antwoord: In het artikel wordt de suggestie gewekt dat hoogleraren die met publiek geld worden
aangesteld veel bijklussen en aan inkomens - maximalisatie doen. Bovendien zou dit ten koste gaan van
de wetenschappelijke onafhankelijkheid.
In het artikel loopt een tweetal zaken door elkaar. Allereerst wordt gerefereerd aan bijverdienende
hoogleraren. Het is goed om te weten dat dit een vraagstuk is dat al sinds begin van de jaren `90 speelt.
De Commissie Zeevalking heeft daar in 1993 naar gekeken. Deze commissie heeft gesteld dat de
universiteiten primair zelf verantwoordelijk zijn in het kader van hun rol als werkgever. Ik deel dit
uitgangspunt. Universiteiten hebben deze verantwoordelijkheid ook op zich genomen en in de
Gedragscode Wetenschapsbeoefening afgesproken een register met nevenwerkzaamheden bij te
houden. In de kabinetsreactie op het advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van
Wetenschappen "Wetenschap op bestelling", over de onafhankelijkheid van wetenschappelijk
onderzoek, heb ik aangegeven dat ik de KNAW, op basis van deze gegevens, zal vragen een landelijk
register bij te houden.
Daarnaast wordt gesproken over `uitgeleende' hoogleraren in relatie tot de toegenomen gehele externe
financiering van universiteiten. Ik neem aan dat hier mee gedoeld wordt op bijzondere hoogleraren die
een universiteit parttime of fulltime kan aanstellen maar die in formele zin niet in dienst zijn bij de
universiteit en waarvoor de financiering van derden komt. Bijzondere hoogleraren zijn van groot
belang voor de valorisatie van de kennis die binnen onze kennisinstellingen aanwezig is. Zij kunnen een
belangrijke brug vormen tussen universiteit en bedrijfsleven. Tevens wordt op deze manier een
investering gepleegd in het onderwijs vanuit derden. Dit zijn dus zeker positieve effecten die naar mijn
mening in het artikel onderbelicht blijven.
In eerder genoemde kabinetsreactie heb ik aangegeven dat wat betreft de onafhankelijkheid van
opdrachten die tot stand komen bij leerstoelen met bijzondere hoogleraren de verantwoordelijkheid bij
de universiteiten ligt. Om de nodige transparantie te bieden heb ik aangegeven dat ik de universiteiten
zal vragen een register bij te houden met betrekking tot bijzondere hoogleraren met daarin de
gegevens over financiering van de leerstoel en de hoofdbetrekking van de betrokkene.
2. Vraag: Is het waar dat u niet weet welke hoogleraren worden "uitgeleend" door bedrijven omdat die
informatie niet in de jaarverslagen staat?
Antwoord: Het klopt dat hiervoor momenteel geen register over wordt bijgehouden. Zie verder het
antwoord op vraag 1.
3. Vraag: Is het waar dat u de mening deelt dat professoren hun nevenfuncties niet in de jaarverslagen
hoeven te publiceren omdat dit onderdeel is van het integriteitsbeleid van de instelling?
Antwoord: Ja. Zie verder het antwoord op vraag 1
4. Vraag: Is het waar dat in een conceptversie van de gedragscode stond dat iedere universiteit een
openbaar overzicht van de nevenfuncties moet bijhouden, maar dat die zinsnede is gesneuveld?
Antwoord: Ik neem aan dat gedoeld wordt op de Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Deze
gedragscode is de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf en is door de gezamenlijke instellingen
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl
blad 3/5
vastgesteld. Over de precieze wijze van totstandkoming hiervan kan ik niets zeggen, aangezien het
ministerie daarbij geen betrokkenheid heeft.
5. Vraag: Hoe kunnen universiteiten aan u de juiste verantwoording afleggen als niet alle hoogleraren
op de loonlijst staan en niet alle informatie in de jaarverslagen staat?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 1.
6. Vraag: Deelt u de mening dat transparantie en onafhankelijkheid van onderzoek en onderwijs alleen
kunnen bestaan indien er volstrekte openheid bestaat over de financiering van het onderzoek? Wilt u
uw antwoord toelichten?
Antwoord: Ja. Ik ben dan ook tevreden dat de Gedragscode Wetenschapsbeoefening hierover geen
enkel misverstand laat bestaan. Artikel V uit deze gedragscode geeft zeer expliciet aan op welke wijze
de instellingen dit waarborgen. Artikel V.5 stelt dat externe financiers van uitgevoerde opdrachten bij
naam genoemd worden.
7. Vraag: Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van onderzoek en onderwijs beter wordt
gegarandeerd indien er geen rechtstreekse banden bestaan tussen de uitvoerders van onderzoek en de
financiers ervan?
Antwoord: Nee.
8. Vraag: Staat u achter de gedragscode van de Vereniging van Universiteiten (VSNU), waarin staat dat
iedere universiteit een register moet bijhouden met de nevenfuncties van zijn werknemers? Vindt u dat
ook het aantal bijzondere leerstoelen moet worden bijgehouden? 2)
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 1 en vraag 4.
9. Vraag: Deelt u de mening dat het register van de VSNU openbaar moet zijn, in plaats van dat het bij
voorkeur openbaar moet zijn, zoals de gedragscode stelt? Zo ja, wilt u de VSNU hiertoe aanzetten of dit
op een andere manier waarborgen? Zo neen, hoe garandeert u volledige openbaarheid over
nevenfuncties?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 1.
10. Vraag: Bij welke universiteiten is dit register met nevenfuncties van werknemers nog niet
openbaar? Kent u de redenen hiervan en bent u bereid dit bij de betreffende instellingen aan de orde te
stellen?
Antwoord: Voor zover mij bekend is op dit moment bij geen enkele universiteit het register openbaar.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
11. Vraag: Deelt u de mening dat ook de nevenfuncties van medewerkers aan de publieke
onderzoeksinstellingen openbaar dienen te zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Antwoord: Nee, wel wil ik de transparantie ten aanzien van nevenfuncties bevorderen. Voor de wijze
waarop verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
12. Vraag: Heeft u de universiteiten en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
(KNAW) al gevraagd een register bij te houden van bijzondere hoogleraren, met daarin gegevens over
de financiering van de bijzondere leerstoel en de hoofdbetrekking van de betrokkenen? 3) Zo ja,
wanneer kan de Kamer een overzicht verwachten en worden hiermee alle bijzondere hoogleraren in
kaart gebracht? Indien dat laatste niet het geval is, hoe gaat u dat dan doen?
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl
blad 4/5
Antwoord: Zoals ook in de kabinetsreactie op "Wetenschap op bestelling"is aangegeven ligt de
verantwoordelijkheid van de benoeming van bijzonder hoogleraren bij de universiteiten. Dat geldt ook
voor de wetenschappelijke toetsing en de onafhankelijkheid. Ik zal op korte termijn de universiteiten
verzoeken een register inzake bijzonder hoogleraren bij te houden. De KNAW zal ik op korte termijn
verzoeken een landelijk register hiervan samen te stellen. Het al dan niet openbaar maken van een
dergelijk register is de verantwoordelijkheid van de instelling in kwestie.
13. Vraag: Op welke manier is met de nieuwe Algemene Rijksvoorwaarden voor het verstrekken van
Opdrachten tot het verrichten van Diensten (Arvodi-regels) tegemoet gekomen aan de kritiek van de
KNAW dat deze regels eisen stellen aan onderzoeksinstellingen die strijdig zijn met onafhankelijk
onderzoek? 4)
Antwoord: Hieraan is tegemoetgekomen door een "Model Onderzoeksovereenkomst ARVODI" op te
stellen, die een aanvulling is op de wat algemener geformuleerde ARVODI-regels. Daarin wordt onder
meer geregeld dat contractonderzoekers de algemene beginselen van professioneel wetenschappelijk
handelen moeten hanteren en dat de opdrachtgever de onafhankelijkheid van de opdrachtnemer
(onderzoeker) niet mag schenden.
14. Vraag: Zijn er nieuwe regels of richtlijnen die gelden voor alle departementen en zijn eisen zoals
standaard geheimhouding van resultaten, overdracht van intellectueel eigendom en auteursrecht
hieruit verdwenen?
Antwoord: Zoals in het antwoord op de vorige vraag al is aangegeven is voor het verrichten van
onderzoeksopdrachten een apart model onderzoeksovereenkomst opgesteld. Daarin is onder meer
opgenomen dat onderzoeksresultaten die zich lenen voor meervoudig gebruik, geschoond van
vertrouwelijke en volgens de wet niet openbaar te maken gegevens, binnen drie maanden na publicatie
van het eindrapport door de Opdrachtnemer aan het Data Archiving and Networked Services (DANS)
van de KNAW moeten worden aangeboden.
Voor wat betreft het intellectuele eigendom en het auteursrecht geldt dat de in de ARVODI opgenomen
bepalingen zijn gehandhaafd en waar nodig nader zijn geconcretiseerd.
15. Vraag: Zijn deze nieuwe Arvodi-regels of richtlijnen voorgelegd aan de KNAW? Zo neen, wilt u dit
alsnog doen?
Antwoord: De ARVODI-regels zijn richtlijnen die door de overheid worden opgesteld. Vanwege de
bepalingen die in de modelovereenkomst onderzoeksopdrachten zijn opgenomen en betrekking hebben
op de Nederlandse Onderzoeksdatabank en DANS, beide van de KNAW, is vanzelfsprekend eerst
contact opgenomen met de KNAW en zijn de conceptteksten aan de KNAW voorgelegd.
16. Vraag: Wat is de reactie van de KNAW op het feit dat u de `Verklaring van wetenschappelijke
onafhankelijkheid' niet wilt overnemen? Deelt de KNAW de mening dat het probleem niet overschat
moet worden en dat het hanteren van een Verklaring onevenredige bureaucratische rompslomp met
zich mee zou brengen? Indien de KNAW nog niet heeft gereageerd, wilt u dat verzoek dan bij de KNAW
neerleggen?
Antwoord: In de kabinetsreactie op het advies "Wetenschap op bestelling"van de KNAW is aangegeven
dat de verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid niet wordt overgenomen. Informeel is aan
de KNAW te kennen gegeven dat het stellen van specifieke eisen aan de nationale onderzoeksinstituten
in strijd is met de Europese aanbestedingsregelgeving en dat ik alleen daarom al niet zo ver kan gaan
als de KNAW zou willen.
17. Vraag: Indien alle universiteiten en publieke kennisinstellingen een gedragscode hanteren, hoe
controleert u dan of de inhoud van de code voldoet en of deze ook wordt toegepast op de werkvloer?
Welke sancties heeft u indien blijkt dat dit niet het geval is?
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl
blad 5/5
Antwoord: Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4. Zoals eerder aangegeven waardeer ik het
dat de instellingen hun verantwoordelijkheid hebben genomen en gezamenlijk een code hebben
afgesproken. Zo dient, blijkens de code, de instelling in het jaarverslag aan te geven hoe is omgegaan
met de nevenfuncties van de werknemers; de instelling registreert de relevante nevenfuncties. Op de
afspraken over openbaarmaking van de nevenfuncties en van externe financiers is hierboven al
ingegaan. Deze code is een afspraak tussen instellingen; daarin heb ik geen rol. Het toezicht op
naleving van de code is dan ook een vraagstuk van de instelling zelf. In dat verband is relevant dat voor
alle ho-instellingen een raad van toezicht verplicht zal worden gesteld. Nu geldt een dergelijke
verplichting alleen voor de openbare universiteiten.
Voor zover relevant merk ik verder nog op dat de academische vrijheid gewaarborgd dient te zijn. Dit
recht is wettelijk verankerd. Personeel en studenten kunnen zich hierop beroepen.
Al met al ben ik van mening dat op deze wijze het toezicht op de wetenschappelijke onafhankelijkheid
voldoende is gewaarborgd.
1) Dagblad De Pers, 17 december 2007
2) "Gedragscode Wetenschapsbeoefening" (VSNU)
3) Kamerstuk 29338-68 (Kabinetsreactie op KNAW-advies `Wetenschap op Bestelling')
4) Kamerstuk 29338-38
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl