Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Afspraken tussen de Inspectie van het Onderwijs en de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) over de rolverdeling tussen NVAO en Inspectie.
Januari 2008

Preambule

Toezicht door of namens de overheid is gericht op de borging van publieke belangen. In het hoger onderwijs zijn de publieke belangen: toegankelijkheid, kwaliteit en naleving van regelgeving, waaronder begrepen financiële rechtmatigheid. Toezicht draagt bij aan het publiek vertrouwen in het hoger onderwijs. Goed toezicht is gelegitimeerd (wettelijke basis), transparant, professioneel, proportioneel en doelmatig. Voor het hoger onderwijs bestaat naast één geïntegreerde toezichthouder (inspectie, AD/RS en CFI-toezicht) één onafhankelijke binationale accreditatieorganisatie, de NVAO.

De Kaderstellende visie op toezicht van het Rijk is voor de Ministeries van OCW en LNV vertaald naar Vertrouwen in Toezicht, toezicht in vertrouwen. Per brief van 10 september 2007 heeft de Minister van OCW, mede namens de minister van LNV, deze visie met de beleidsreactie op de evaluatie van de WOT aan de Tweede Kamer gezonden. Aangekondigd werd een samenwerkingsprotocol waarin afspraken tussen Inspectie en NVAO worden vastgelegd. Op 3 oktober 2007 is voor deze visie een breed draagvlak in de Tweede Kamer gebleken. De implementatie daarvan volgt de strategische agenda voor het hoger onderwijs. De Tweede Kamer heeft de daarin uitgezette lijnen onderschreven.

Oogmerk van dit samenwerkingprotocol is afstemming van werkprocessen door NVAO en Inspectie van het Onderwijs, zodanig dat zowel voor de overheid als voor instellingen en andere belanghebbenden een logisch, effectief en samenhangend toezicht op het hoger onderwijs wordt gerealiseerd. Het toetsingskader (NVAO) en de normen en handhavingsniveaus (Inspectie van het Onderwijs) worden
- na overleg met o.a. de toezichthouders - door de ministers bepaald. De toezichthouders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het toezicht en het toepassen van de interventies die zij nodig achten, uiteraard met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheden van de drie organisaties. Het samenwerkingsprotocol volgt het wettelijk kader. Dat wil zeggen dat met de geleidelijk scherpere contouren van de volgende fase van het accreditatiestelsel en mutatis mutandis het nieuwe toezicht van de inspectie, er ook behoefte kan ontstaan aan andere afspraken. Deze afspraken worden gemaakt in het kader van de ontwikkeling van de rolverdeling tussen de organisaties op hoofdlijnen.
---

Rolverdeling

Essentieel verschil tussen de sector hoger onderwijs en de andere sectoren in het onderwijs is dat in het hoger onderwijs accreditatie de basiskwaliteit van het onderwijs waarborgt.

De NVAO is een bij verdrag opgerichte, binationale, onafhankelijke organisatie voor accreditatie van het hoger onderwijs. De onafhankelijkheid is tweeledig, zowel t.o.v. OCW en LNV en Inspectie enerzijds, als t.o.v. de instellingen voor hoger onderwijs anderzijds. Deze onafhankelijkheid is vereist als gevolg van de afspraken zoals die zijn vastgelegd in de Bologna-verklaring, waaraan Nederland zich verbonden heeft. De NVAO operationaliseert doelen die door de wetgever met accreditatie en toetsing van nieuwe opleidingen worden nagestreefd en legt jaarlijks verantwoording af aan het Comité van Ministers over de mate waarin deze doelen zijn bereikt. De in dit protocol neergelegde samenwerkingsafspraken zijn uitsluitend van toepassing op de werkzaamheden die de NVAO verricht binnen de kaders van het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs.

Het werkgebied van de NVAO is de kwaliteit(szorg) van het hoger onderwijs op opleidings- en instellingsniveau. De NVAO voert haar werkzaamheden uit door accreditaties, toetsen van nieuwe opleidingen (TNO) en het maken van vergelijkende analyses met betrekking tot (aspecten van) de kwaliteit van het hoger onderwijs op basis van de bevindingen in het accreditatieproces. In het kader van de nieuwe werkwijze voor het toezicht op het onderwijs zal het accreditatieproces meer proportioneel worden uitgevoerd. Om dat uit te voeren heeft de NVAO een meer flexibel instrumentarium nodig. Daaruit voortvloeiende interventies en sancties in het kader van accreditatie zullen tot de taak van de NVAO behoren. Consequenties van deze besluiten voor bekostiging en aanwijzing zijn en blijven de verantwoordelijkheid van de ministers van OCW en LNV.

De Inspectie van het Onderwijs ressorteert onder de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en voor het landbouwonderwijs onder de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en heeft voor het hoger onderwijs de volgende taken:

1. Toezicht houden op en rapporteren over ontwikkelingen in het stelsel, met inbegrip van het stelsel van accreditatie. Het gaat hier met name om themaonderzoeken, gericht op alle publieke belangen, dus inclusief de kwaliteit. Themaonderzoeken dragen bij aan kennis van en inzicht in de stand van zaken in het hoger onderwijs mede ten dienste van beleidsevaluatie en beleidsontwikkeling, zowel voor de overheid als voor instellingen. Jaarlijks integraal product is het onderwijsverslag.

2. Uitvoeren van incidenteel onderzoek in situaties waar de bestaande "checks and balances" in en rondom de instelling tekort schieten en waarvoor geldt dat zij naar aard en effecten de afzonderlijke instelling te boven gaan (de zgn. "brandweerfunctie"). Het kan hierbij gaan om zowel
---

naleving van regelgeving, rechtmatigheid als kwaliteit. De inspectie krijgt in de toekomst (wijziging WOT) de bevoegdheid om naar aanleiding van dergelijk onderzoek passende interventies te plegen.
3. Toezicht houden op de naleving van regelgeving en financiële rechtmatigheid1 op het niveau van de instelling. De inspectie voert ten behoeve van het instellingstoezicht jaarlijks risicogerichte analyses uit. Zij legt hierbij het accent op onderwerpen die worden geselecteerd in het kader van programmatisch handhaven. Zonodig doet de inspectie nader onderzoek en rapporteert daarover. In de toekomst kan de inspectie daarbij interventies plegen. De zwaarste interventies, te weten aanwijzingen tot wijziging van het bestuur van een instelling en ingrepen in de bekostiging, blijven de bevoegdheid van de ministers van OCW en LNV. De inspectie adviseert hierover op basis van door haar verricht onderzoek.


1 Financiële rechtmatigheid is hier opgenomen omdat de inspectie per 1 januari 2008 de taken van de afdeling Rekenschap van de Audit-Dienst van OCW heeft overgenomen. Binnenkort worden enkele taken van de Audit- dienst van LNV overgenomen door de inspectie. Voor de samenwerking met de NVAO heeft deze aanpassing geen gevolgen.

---

Afspraken

A. Algemeen

1. Het samenwerkingsprotocol heeft een werkingsduur tot en met 2009, het einde van de eerste accreditatiecyclus. Wanneer het nieuwe stelsel verder bekend en ontwikkeld is, vindt een herijking plaats zodat er voor de nieuwe accreditatieperiode vanaf 2010 een actueel protocol beschikbaar is.
2. Na een half jaar wordt bezien of de afspraken werken en of het protocol aanpassing behoeft.
3. NVAO en Inspectie plegen regelmatig (in de regel tweemaandelijks) overleg over de uitvoering van de genoemde verantwoordelijkheden en de wijze waarop samenwerking plaatsvindt.
4. De NVAO en de Inspectie verschaffen elkaar alle noodzakelijke informatie, waaronder in elk geval de agenda's voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van de NVAO en van de inspectieleiding. De Inspectie heeft toegang tot de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van de NVAO (`open stoel'). De NVAO heeft toegang tot vergaderingen van de inspectieleiding. Zij maken daar selectief en na overleg met elkaar gebruik van, waarbij de inhoud van te bespreken onderwerpen leidend is. Zij nemen over en weer niet deel aan de besluitvorming.
5. Over de wederzijdse informatievoorziening worden in het regelmatige overleg nadere afspraken gemaakt, zodat deze naar inhoud en vorm aansluit bij de wederzijdse behoeften.

B. Overleg
In het Onder A.3. genoemde overleg komen in elk geval de volgende onderwerpen aan de orde:
1. Indien de Inspectie signalen ontvangt over het niet adequaat functioneren van opleidingen of van het accreditatiestelsel neemt zij contact op met de NVAO over de wijze waarop hiermee zal worden omgegaan. Voor signalen over het niet adequaat functioneren van een opleiding geldt dat alleen interventies (hetzij door de NVAO, hetzij door de inspectie) plaatsvinden indien de NVAO beoordeelt dat de basiskwaliteit van die opleiding in het geding is. Indien zij dit noodzakelijk acht informeert de Inspectie ook de ministers van OCW en LNV.
2. Indien de NVAO bij de uitvoering van haar taak relevante overtredingen van wet- en regelgeving constateert informeert zij daarover de Inspectie van het Onderwijs. Indien zij dit noodzakelijk acht informeert de NVAO ook de ministers van OCW en LNV.
3. Jaarlijks vindt tijdig overleg plaats tussen Inspectie en NVAO over de afstemming tussen de jaarwerkplanning van beide organisaties en tussen het jaarverslag van de NVAO en het Onderwijsverslag van de Inspectie.

4. Voor afstemming in de bredere context participeren beide organisaties in het Regieoverleg Toezichthouders Hoger onderwijs, waar afstemming plaatsvindt over
· het organiseren van de betrokkenheid van de toezichthouders (handhaafbaarheidstoets) bij de inrichting van toezicht en handhaving bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving;
---


· de werking van het toezicht op bestaande regelgeving waar het gaat om het richten van de inzet van het toezichthouders op prioriteiten, de normstelling en het bepalen van het handhavingsniveau.
Het Regieoverleg Toezichthouders Hoger Onderwijs is in de praktijk een belangrijk instrument voor de interactie tussen beleidsdirectie en toezichthouders.

C. Toekomstige veranderingen in accreditatie en toezicht
1. NVAO, Inspectie en de ministeries van OCW en LNV werken samen aan de ontwikkeling van de volgende fase van accreditatie vanaf 2010 en nieuw toezicht vanaf 2008. Dit ontwikkelingsproces wordt onderling afgestemd door wederzijdse betrokkenheid bij elkaars pilots die worden uitgevoerd om deze veranderingen te concretiseren.
2. Bij de ontwikkeling van de nieuwe vormen van accreditatie en toezicht worden de criteria voor goed toezicht die voortvloeien uit de rijksbrede kaderstellende visie op toezicht en de vertaling daarvan naar het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als leidraad genomen.

De Voorzitter van de De Inspecteur-Generaal van het Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie Onderwijs namens deze,

Dr. K.L.L.M. Dittrich Mevrouw mr. R.G.K. Voss De Hoofdinspecteur hoger onderwijs


---