Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
28 januari 2008 VO/OK/2008/1714 14 januari 2008 2070808190
Onderwerp
Vragen van het lid Van Dijk
Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het lid Van Dijk (SP) van uw Kamer over het groeiende
verschil tussen het schoolonderzoek en het centraal examen.
De vragen zijn mij toegezonden met uw bovenvermelde brief, kenmerk 2070808190.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/4
2070808190
Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, mevrouw Van Bijsterveldt-Vliegenthart, over het groeiende verschil tussen het
schoolonderzoek en het centraal examen. (Ingezonden 11 januari 2008)
1
Wat is uw oordeel over het bericht waaruit blijkt dat scholen lage cijfers voor het centraal
examen goedmaken met hoge cijfers voor het schoolonderzoek? 1)
In mijn brief aan de Kamer (d.d. 19-09-2007, Kamerstuk 31 200 VIII, nr. 4) heb ik al laten
weten dat de problematiek zich concentreert bij bepaalde categorieën scholen en dat ik dit
ontoelaatbaar vind. Het onderzoek van Elsevier geeft geen aanleiding mijn mening te herzien.
2
Wat gaat u ondernemen tegen de scholen die "een punt of meer cadeau geven" bij het
schoolonderzoek?
Ik heb in mijn brief uiteengezet drie sporen te zullen bewandelen om dit probleem terug te
dringen:
1. de verbetering van de kwaliteit van het schoolexamen met behulp van de scholen en
de VO-raad, zie ook de doelstellingen geformuleerd in de Kwaliteitsagenda VO
(Kamerstukken II 2007/08,31 289, nr.1);
2. met de Inspectie wordt overleg gevoerd over een verscherpt toezicht en een
aangepaste escalatieladder om scholen gericht te kunnen aanspreken bij discrepantie
tussen de cijfers voor schoolexamen en centraal examen;
3. Het onderzoek naar verschillende alternatieven om het centraal examen een
zwaardere positie te geven wordt uitgevoerd door Cito. Dit onderzoek wordt door een
klankbordgroep begeleid waarin zitting hebben: VO-raad, Onderwijsraad, LNV, Cevo
en Inspectie.
3
Hoe oordeelt u over de uitspraak "de examenpraktijk laat de scholen ruimte voor
gemarchandeer"?
De formulering getuigt van een negatieve benadering die ik niet volg. Wij hebben in
Nederland gekozen voor een examensystematiek waarbij het schoolexamen volledig plaats
vindt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de school. Het centraal
examen toetst op één moment een gedeelte van de kennis die alle leerlingen moeten hebben.
Het schoolexamen toetst naast kennis ook vaardigheden. Het schoolexamen laat daarnaast
ook zien wat een school nog meer belangrijk vindt in de vorming en ontwikkeling van
leerlingen. Het schoolexamen sluit aan bij de keuzes die als school gemaakt worden. Zeker
met de toegenomen autonomie voor scholen is het essentieel dat het onderwijs zich kan
verantwoorden over de kwaliteit van schoolexamens en hoe deze zich verhouden tot de
behaalde resultaten op het centraal examen. Het is evident dat scholen hierin zullen
verschillen maar het behoort tot het vaste toetsingskader van de Inspectie om toe te zien op
de kwaliteit van de procedures, de toetsing en de beoordeling. Zoals ik al heb aangegeven in
blad 3/4
mijn brief (zie de beantwoording onder 1) heb ik er alle vertrouwen in dat scholen dit ook op
een verantwoorde wijze invullen; natuurlijk kan het altijd beter en is het in sommige gevallen
hard nodig dat er verbetering plaats vindt, daarvoor zijn ook de acties bedoeld zoals verwoord
in de Kwaliteitsagenda VO (Kamerstukken II 2007/08,31 289, nr.1).
4
Wat bedoelt u met de uitspraak: "Verder wil ik de inspectie meer mogelijkheden geven om in
te grijpen bij scholen waar de discrepantie groot blijft"? 2)
Zie de beantwoording van vraag 2.
5
Wanneer ontvangt de Kamer de uitkomsten van uw onderzoek over de vraag "of het zin heeft
om de prestaties voor het centrale examen anders te wegen"? 2)
In februari van dit jaar zal ik de Kamer informeren over de geboekte resultaten en de
conclusies die ik daaraan verbind.
6
Is het waar dat de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven (CEVO) na een steekproef
de eindresultaten vaststelt, wat jaarlijks eenzelfde percentage onvoldoendes oplevert? 3)
Bij de normering zijn de resultaten beschikbaar van een grote landelijke steekproef na eerste
correctie. Deze worden bij de normering betrokken. Dat levert niet jaarlijks eenzelfde
percentage onvoldoendes op. (zie ook het antwoord op vraag 7)
7
Als het antwoord op vraag 6 ontkennend is, hoe worden landelijke eindresultaten dan
vastgesteld? Sluit u uit dat landelijk wordt vastgesteld dat een minimum percentage
leerlingen moet slagen voor het eindexamen in het voortgezet onderwijs? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Bij de normering van het centraal examen wordt een professioneel oordeel over wat nog juist
een voldoende prestatie is, in een getal omgezet. Bij deze omzetting wordt naast de gegevens
van de steekproef ook het inhoudelijk commentaar van docenten, deskundigen, Inspectie en
LAKS meegewogen. Er is geen vooraf vastgesteld percentage dat een voldoende moet halen
voor het centraal examen.
8
blad 4/4
Deelt u de mening dat het aantal geslaagde examenkandidaten op een school voor voortgezet
onderwijs niet van invloed mag zijn op het kwaliteitsniveau? Zo ja, hoe garandeert u dat? Zo
neen, hoe voorkomt u een daling van de kwaliteit van onderwijs?
Het kwaliteitsniveau dient van invloed te zijn op het aantal geslaagde kandidaten, en niet
andersom. Het centraal examen heeft daarbij een belangrijke functie. Het biedt scholen en
overheid een extern meetpunt voor het niveau van zijn leerlingen en daarmee indirect van het
onderwijs. Centrale examinering is een van de middelen om een daling van de kwaliteit van
het onderwijs te voorkomen of tenminste te signaleren. De CEVO heeft tot taak mij te
informeren, als door welke oorzaak dan ook zou blijken dat te veel kandidaten niet langer aan
de tot dan toe naar redelijkheid te stellen eisen kunnen voldoen.
Bovendien is het aantal geslaagden één indicator voor het kwaliteitsniveau van scholen en
onderwijs, maar niet de enige indicator.
1) Elsevier, nummer 2, januari 2008
2) Kamerstuk 31 200 VIII, nr. 4
3) De ondergang van de Nederlandse leraar, Ton van Haperen (Nieuw Amsterdam, 2007),
p. 192