Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Van een kabbelend beekje naar een bruisende waterval?
Evaluatie invoering Wet medezeggenschap op scholen
Frederik Smit
Sanne Elfering
November 2007
ITS Radboud Universiteit Nijmegen
De particuliere prijs van deze uitgave 10,-
Deze uitgave is te bestellen bij het ITS, 024 - 365 35 00.
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK DEN HAAG
Smit, Frederik, Sanne Elfering. / Van een kabbelend beekje naar een bruisende waterval?
Evaluatie invoering Wet medezeggenschap op scholen Nijmegen: ITS Radboud
Universiteit Nijmegen
ISBN 978 90 - 5554 - 328 - 1
NUR 840
Project: 2007.344
© 2007 ITS Radboud Universiteit Nijmegen
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden
verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan
ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming
van het ITS van de Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen.
No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other
means without written permission from the publisher.
iv
Voorwoord
De Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is in januari 2007 van kracht geworden.
De wet heeft zijn werking in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en de ex-
pertisecentra. Deze onderwijssectoren krijgen met de invoering van de WMS een eigen
wettelijk kader voor medezeggenschap.
Op verzoek van de Projectgroep WMS heeft het ITS van de Radboud Universiteit Nij-
megen de invoering van de Wet medezeggenschap op scholen in kaart gebracht. Van dit
onderzoek wordt hier verslag gedaan. Het onderzoek startte april 2007 en is afgesloten in
oktober 2007.
Het onderzoek is uitgevoerd binnen het thema Organisatie van het onderwijs van het ITS
door Frederik Smit en Sanne Elfering. De analyses van het eerste deel van het onderzoek
zijn uitgevoerd door Roderick Sluiter.
De onderzoekers stellen er prijs op te verklaren dat zij op een zeer constructieve wijze bij
opzet en rapportage begeleid zijn door een commissie vanuit de Projectgroep WMS
bestaande uit:
· Rob de Koning, projectleider Projectgroep WMS;
· Janny Arends, lid Projectgroep WMS;
· Loulène Boersma, lid Projectgroep WMS;
· Johan Bokdam, lid Projectgroep WMS (tot en met mei 2007);
· Petra Smolders, lid Projectgroep WMS (vanaf juni 2007).
Een speciaal woord van dank geldt de schoolbesturen, schoolleiders, voorzitters/secreta-
rissen en leden van medezeggenschapsraden van scholen in het primair onderwijs, voort-
gezet onderwijs en de expertisecentra die aan het onderzoek hebben meegewerkt.
ITS - Radboud Universiteit Nijmegen, oktober 2007
dr. J.W. Winkels
directeur
---
vi
Inhoudsopgave
Voorwoord v
1 Managementsamenvatting 1
2 Achtergronden van het onderzoek 7
2.1 Inleiding 7
2.2 Achtergronden 7
2.2.1 Krachtenveld rond functioneren medezeggenschap 7
2.2.2 Invoering Wet medezeggenschap op scholen 10
2.2.3 Medezeggenschapsstatuut en reglement(en) 11
2.2.4 Projectgroep WMS 12
2.2.5 Optimaal functioneren medezeggenschap 13
3 Onderzoeksopzet en -uitvoering 15
3.1 Inleiding 15
3.2 Aanleiding en doel van het onderzoek 15
3.3 Centrale vraagstelling 16
3.4 Onderzoeksopzet en -uitvoering 17
3.5 Verdere opbouw van het rapport 21
4 Voorstellen statuut en reglementen van bestuur aan (G)MR 23
4.1 Inleiding 23
4.2 Voorleggen van statuut en reglement(en) aan (G)MR vóór 1 mei 2007 23
4.3 Betrokkenen bij totstandkoming statuut en reglementen 24
4.4 Redenen waarom geen statuut en reglement(en) zijn voorgelegd 25
4.5 Inschatting aantal maanden waarbinnen voorstellen aan (G)MR worden
voorgelegd en mee instemt 27
4.6 Instemming (G)MR 27
4.7 Redenen geen instemming (G)MR 28
4.8 Gevolgen invoering WMS 28
4.9 Ervaren knelpunten invoering WMS 30
4.10 Functioneren Projectgroep WMS 30
4.11 Contact tussen schoolbestuur en Projectgroep WMS 34
4.12 Voorlichting van Projectgroep WMS 36
4.13 Samenvattend 36
vii
5 Reactie medezeggenschapsraden op voorstellen van bestuur 39
5.1 Inleiding 39
5.2 Voorgelegde statuut en reglement(en) aan (G)MR 39
5.3 Betrokkenheid bij totstandkoming en beoordeling van statuut en
reglementen 40
5.4 Redenen waarom geen statuut en reglement(en) zijn voorgelegd 42
5.5 Tijdpad waarbinnen voorstellen aan (G)MR worden voorgelegd 43
5.6 Betrokkenen bij beoordeling van voorgestelde statuut en reglement(en) 44
5.7 Instemming (G)MR met voorgestelde statuut en reglement(en) 45
5.8 Gevolgen invoering WMS 46
5.9 Ervaren knelpunten invoering WMS 48
5.10 Functioneren Projectgroep WMS 49
5.11 Continuïteit dienstverlening Projectgroep WMS 51
5.12 Samenvattend 53
6 Samenvatting 55
6.1 Inleiding 55
6.2 Aanleiding en onderzoeksvragen 55
6.3 Resultaten 56
6.3 Conclusies en aanbevelingen 58
Bijlagen 63
Bijlage 1 Geraadpleegde literatuur 65
Bijlage 2 Tabel hoofdstuk 3 69
Bijlage 3 Tabellen naar achtergrondvariabelen hoofdstuk 4 71
Bijlage 4 Antwoorden open vragen hoofdstuk 4 73
Bijlage 5 Antwoorden open vragen hoofdstuk 5 77
viii
1 Managementsamenvatting
Op verzoek van de Projectgroep WMS heeft het ITS van de Radboud Universiteit Nij-
megen de invoering van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) in het primair
onderwijs, voortgezet onderwijs en de expertisecentra in kaart gebracht. Van dit onder-
zoek wordt hier verslag gedaan. Het onderzoek startte in april 2007 en is in oktober 2007
afgesloten.
Aanleiding voor het onderzoek vormt het van kracht worden van een nieuwe wet voor de
medezeggenschap op scholen. De wet kent voor het overgrote deel van de scholen twee
belangrijke momenten en deze gaan over het opstellen van een medezeggenschapsstatuut
en medezeggenschapsreglement(en). Het eerste moment is 1 mei 2007. Uiterlijk die
datum moet een schoolbestuur een voorstel voor een statuut en reglement(en) aan de
(G)MR voorleggen. De inhoud van deze documenten is in belangrijke mate vastgelegd in
de wet. Op basis van de wet heeft de projectgroep WMS modelstatuten en -reglementen
ontwikkeld, die men op een eenvoudige wijze kan over nemen. Het tweede moment valt
op 1 september 2007. Medezeggenschapsraden moeten dan aan het bestuur hun instem-
ming met de voorgestelde statuten en reglementen hebben gegeven.
Het onderzoek bestaat uit verschillen onderdelen: (1) een documentenanalyse en oriënte-
rende gesprekken met leden van de Projectgroep WMS en Ministerie OCW; (2) websur-
veys onder in totaal 1.470 schoolbesturen en schoolleiders en bij in totaal 1.997 voorzit-
ters/secretarissen en leden van medezeggenschapsraden in het primair onderwijs, voort-
gezet onderwijs en de expertisecentra; (3) beschrijving van de medezeggenschapspraktij-
ken.
De besturen, managers en (G)MR'en waarvan we de gegevens hebben verzameld, waren
bereid binnen een paar maanden (soms) twee keer aan het onderzoek mee te werken. Ze
waren de eersten die een statuut en nieuwe reglementen hebben opgesteld. Ze vormen
naar verwachting een `kopgroep' in het onderwijs wat betreft de invoering van de WMS.
Daardoor is het mogelijk dat de onderzoeksresultaten een te positief beeld geven van hoe
het momenteel met de implementatie van de WMS in het onderwijs is gesteld.
Het onderzoek wil een antwoord geven op een aantal vragen waar hierna summier op
wordt ingegaan.
---
Onderzoeksvraag 1: In welke mate voldoen de schoolbesturen aan hun verplichting om
vóór 1 mei 2007 een voorstel voor een statuut en reglement(en) te hebben voorgelegd
aan de (G)MR?
Een ruime meerderheid (67%) van de bestuursleden/schoolleiders geeft aan dat er is
voldaan aan de verplichting om vóór 1 mei 2007 een statuut voor te leggen aan de
(G)MR? Aan de verplichting om (een) reglement(en) voor te leggen aan de (G)MR is in
iets sterkere mate voldaan: 70% van de bestuursleden/schoolleiders geeft aan dat deze
is(zijn) voorgelegd aan de (G)MR. Hierbij zijn nauwelijks verschillen tussen de verschil-
lende schooltypen te vinden. Een zorgpunt is dat een derde van de schoolbesturen zich
niet aan de verplichting heeft gehouden om vóór 1 mei 2007 een voorstel voor een sta-
tuut en reglement(en) voor te leggen aan de (G)MR. Bij de tweede meting in september
2007 constateert 72% van de (G)MR-leden dat het bestuur vóór 1 september 2007 een
statuut heeft voorgelegd en 81% meldt reglementen te hebben ontvangen.
Onderzoeksvraag 2: In welke mate is gebruik gemaakt van handreikingen en voorbeel-
den van de Projectgroep WMS?
De overgrote meerderheid (82%) van de besturen heeft de handreikingen en voorbeelden
van de Projectgroep WMS helemaal overgenomen en toegespitst op eigen situatie. Bijna
een tiende (8%) van de bestuurders heeft de handreikingen en voorbeelden van de Pro-
jectgroep WMS als inspiratie gebruikt. Een klein aantal besturen (3%) heeft een (iets)
andere aanpak gehanteerd: de handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep WMS
zijn kritisch bekeken, vergeleken met het oude reglement, grotendeels overgenomen en
op onderdelen aangepast aan de plaatselijke situatie (zoals de omvang van de organisa-
tie). De helft van de (G)MR-leden heeft gebruik gemaakt van de tools en handvatten die
de projectgroep WMS heeft opgesteld. In het voortgezet onderwijs en bij expertisecentra
maakt men vaker gebruik van aangeleverde materialen dan in het primair onderwijs.
Onderzoeksvraag 3: In welke mate is gebruik gemaakt van voorbeelden van anderen?
Besturen die andere organisaties hebben ingeschakeld, hebben zich over het algemeen
(84%) gewend tot besturenorganisaties. Bijna een vijfde van de besturen heeft geput uit
handreikingen en voorbeelden van vakbonden (19%) en organisaties van schoolleiders
(19%). Iets minder vaak (14%) heeft men handreikingen en voorbeelden van ouderorga-
nisaties en de leerlingenorganisatie (5%) gehanteerd. Bijna alle schoolbesturen hebben
handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep gebruikt, omdat vrijwel alle organisa-
ties de statuten en reglementen van de Projectgroep WMS hebben overgenomen en op
hun eigen website gezet of er naar hebben verwezen.
2
Onderzoeksvraag 4: Is er bij de ontwikkeling van een statuut en reglement(en) overleg
geweest met de betrokken partijen (personeel, ouders, leerlingen) en/of (G)MR'en?
Op bijna driekwart (71%) van de scholen is de gehele (G)MR betrokken geweest bij de
totstandkoming van nieuwe regels met betrekking tot de medezeggenschap. Op 13% van
de scholen heeft de personeelsgeleding van de (G)MR een rol gespeeld in het overleg. De
oudergeleding is door bijna een tiende van de besturen gehoord. Van de besturen heeft 36
procent nog anderen gehoord, bijvoorbeeld: klankbordgroep van ouders en personeel,
ouderraden, leerlingenraden, schoolteam, (bovenschools) management(team), algemeen
directeur, schooldirecteuren, directieberaad, Ministerie OCW, gemeentebestuur, koepel-
organisaties, (adviseurs van) besturenorganisaties, vakorganisaties, ouderorganisaties,
leerlingenorganisatie, ondersteuningsinstellingen, administratiekantoren, beleidsmede-
werkers stafbureau, projectgroep voorbereiding van bestuurlijke fusie, schooladviesraad,
coördinator samenwerkingsverband, cursusleider scholingstraject MR, hoofd P&O, ex-
tern juridische adviseurs en onderwijsadviseurs. Bijna een tiende (9%) van de besturen
heeft geen overleg met anderen gevoerd over de totstandkoming van statuut en reglemen-
ten.
Onderzoeksvraag 5: In welke mate stemmen (gemeenschappelijke) medezeggenschaps-
raden in met de door de besturen voorgelegde voorstellen?
Volgens de schoolbesturen/schoolleiders heeft meer dan de helft (57%) van de
(G)MR'en vóór 1 september 2007 ingestemd met het voorgestelde medezeggenschaps-
statuut en reglement(en). In het voortgezet onderwijs en bij de expertisecentra (iets)
vaker dan in het primair onderwijs. Van de (G)MR'en heeft 43% dus (nog) niet inge-
stemd met voorgelegde statuut en reglement(en). Er is dus nog veel werk aan de winkel.
Onderzoeksvraag 6: Op welke wijze en in welke mate hebben (gemeenschappelijke)
medezeggenschapsraden in verband met het verlenen van instemming overleg gevoerd
hebben met de afzonderlijke geledingen van personeel, ouders, leerlingen?
Op (bijna) alle scholen is overleg gevoerd over de beoordeling van het voorgestelde
statuut en reglement(en). Tweederde (66%) van de (G)MR'en heeft intern en veelal in
samenspraak met andere (G)MR'en onder een bestuur een oordeel gevormd over het
voorgelegde statuut en reglement(en). De personeelsgeleding (G)MR en de oudergele-
ding (G)MR zijn op minder dan een vijfde van de scholen afzonderlijk betrokken ge-
weest bij het overleg. De leerlingengeleding (G)MR is op bijna een tiende van de scholen
gehoord. Van de (G)MR'en stelt 14% andere betrokkenen te hebben ingeschakeld, zoals
de achterban van de (G)MR en (beleids)adviseurs van onderwijsorganisaties. Deze lage
percentages maken duidelijk dat de medezeggenschap door de betrokkenen als een ge-
zamenlijke activiteit wordt gezien.
---
Conclusies
1. De invoering van de WMS is door bijna driekwart van de besturen en (G)MR'en
loyaal ter hand genomen om de structuur van de medezeggenschap in het primair
onderwijs, voortgezet onderwijs en de expertisecentra te bespreken en vast te stellen.
De totstandkoming en vaststelling van een statuut en reglement(en) is doorgaans een
intensief samenspel geweest tussen bestuur, (G)MR en schoolleiding. Schoolbestu-
ren en schoolleiding hebben (G)MR'en aangesproken als coproducenten van hun be-
leid, waardoor er een breed draagvlak is ontstaan voor de nieuwe inspraakstructuur
op scholen.
2. De invoering van de WMS heeft een `zachte landing' gemaakt in onderwijs, omdat
de wet tegemoet komt aan de wens om op basis van een nieuwe filosofie en op een
moderne manier de medezeggenschap vorm te geven.
3. De invoering van de WMS heeft de medezeggenschap bij besturen nadrukkelijker op
de agenda gezet.
4. De WMS heeft besturen, schoolleiders en inspraakorganen gestimuleerd om de
(gewenste) inspraak binnen de eigen onderwijsinstelling tegen het licht te houden.
5. Bij de meeste onderwijsinstellingen hebben (G)MR'en de uitdaging opgepakt om
serieus te onderzoeken welke mogelijkheden de WMS biedt om in onderling overleg
zelf invulling te geven aan de gewenste medezeggenschapsstructuur, passend bij de
lokale situatie. Men heeft er de tijd voor genomen om elkaars standpunten te leren
kennen als (sparring)partners bij de medezeggenschap.
6. Het beoordelen van statuut en reglement(en) is op scholen als een gezamenlijke
activiteit van personeel, ouders en leerlingen beschouwd.
7. Besturen en (G)MR-leden hebben bij de invoering WMS met name knelpunten
ervaren wat betreft de tijdsdruk waarbinnen het statuut en de reglementen moesten
worden vastgesteld en de weerstand tegen verandering binnen de organisatie.
8. Een zorgpunt is dat een derde van de schoolbesturen zich niet aan de letterlijke ver-
plichting heeft gehouden om vóór 1 mei 2007 een voorstel voor een statuut en re-
glement(en) voor te leggen aan de (G)MR.
9. Onderwijsinstellingen hebben meer tijd nodig om tot een definitieve vaststelling van
het statuut en reglement(en) te komen dan in de wet is voorzien, omdat men meer
zicht wil hebben op de vele keuzemogelijkheden die de wet biedt wat betreft de in-
richting van de medezeggenschapsstructuur en de consequenties hiervan voor de
verschillende geledingen.
10. De flexibele wijze waarop binnen de organisatie de medezeggenschapsstructuur
wordt ingericht, heeft de belangstelling voor de medezeggenschap binnen schoolor-
ganisaties duidelijk een nieuwe impuls gegeven.
11. De WMS lijkt in vergelijking met de WMO 1992 meer garanties te bieden voor
informatieverstrekking van het schoolbestuur aan de (G)MR.
4
12. De invoering van de WMS heeft de positie van de personeels- en oudergeleding bij
de medezeggenschap versterkt.
13. De positie van leerlingen in het voortgezet onderwijs als afnemers van het `product'
onderwijs is er door de invoering van de WMS enigszins op vooruit gegaan, in ver-
gelijking met hun positie onder de vigeur van de WMO 1992. Al is de optimale situ-
atie nog niet bereikt.
14. De Projectgroep WMS geniet grote bekendheid in het onderwijsveld en heeft een
(zeer) belangrijke rol gespeeld bij de invoering van de WMS.
15. Ruim een kwart van de (G)MR-leden en ruim een tiende van de besturen heeft in de
toekomst behoefte aan voorlichting van de Projectgroep WMS in verband met het
functioneren van de inspraak.
16. De gewenste voorlichting van de Projectgroep WMS omvat een breed spectrum aan
onderwerpen met als doel de kansen en mogelijkheden die de wet biedt te concreti-
seren.
17. De invoering van de WMS lijkt voor (G)MR'en een groei- en ontwikkelingsproces
in te luiden om op basis van gelijkwaardigheid het bestuursbeleid mee vorm te ge-
ven. Het overleg tussen bestuur, management, (G)MR en achterban over medezeg-
genschap heeft zich op een groot aantal scholen ontwikkeld van een kabbelend beek-
je in een bruisende waterval.
18. Voorafgaande aan de invoering van de WMS speelden (G)MR'en een (zeer) beperk-
te rol bij de kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen in het onderwijs, omdat ze
niet alleen over te weinig bevoegdheden, maar ook over te weinig vaardigheden be-
schikten om slagvaardig te kunnen participeren in de besluitvorming. Verdere pro-
fessionalisering van inspraakorganen en imagoversterking richting besturen en ma-
nagement is noodzakelijk om een rol te kunnen spelen bij de borging van de kwali-
teit van het beleid.
Aanbevelingen
Voorstellen voor vervolgonderzoek om de vinger aan de pols te houden wat betreft de
kwaliteit van de medezeggenschap en inzicht te krijgen in:
1. De inhoud van de medezeggenschapsstatuten en -reglementen. Hoe zien ze eruit?
Voldoen ze aan de gestelde wetgeving? Is het een verbetering of juist een verarming
voor de positie van de (geledingen van de) GMR en de MR doordat bijvoorbeeld in-
stemmingsbevoegdheden zijn omgezet in adviesbevoegdheden?
2. Profiel van `koplopers' en `achterblijvers'.Welke verschillen zijn er tussen de scholen
die tot de kopgroep van de medezeggenschap en tot de achterblijvers behoren? Waar
hangen deze verschillen mee samen? Hoe kunnen achterblijvers gestimuleerd worden
de kansen en mogelijkheden die de WMS biedt beter te benutten? Hoe kunnen on-
derwijsinstellingen door uitwisseling van ervaringen van elkaar leren? Welke rol kan
de Projectgroep WMS hierbij spelen?
---
3. Keuze voor gezamenlijkheid én versterking eigenstandigheid. Onder welke condities
functioneert de gezamenlijke medezeggenschap van personeel, ouders/leerlingen en
de versterking van de eigenstandigheid van de geledingen optimaal?
4. Benutting ruimte voor flexibiliteit. In welke mate benutten onderwijsinstellingen de
ruimte voor flexibiliteit op het gebied van overdracht en omzetting van bevoegdheden
en in de wijze waarop binnen de organisatie de medezeggenschapsstructuur wordt in-
gericht? Wat zijn de resultaten?
5. Versterking informatieverstrekking aan (G)MR en initiatiefrecht van (G)MR. Onder
welke condities wordt de (G)MR optimaal geïnformeerd waardoor men beleidspro-
cessen beter kan volgen en controleren? Maakt de (G)MR optimaal gebruik van het
recht om voorstellen te doen en standpunten kenbaar te maken?
6. Versterking rechtsbescherming en rechtszekerheid van de (G)MR. Biedt de geschil-
lenbeslechting via de landelijke geschillencommissie en bij de ondernemingskamer
van het gerechtshof te Amsterdam voldoende rechtsbescherming en rechtszekerheid
aan medezeggenschapsorganen? Wat zijn de ervaringen?
7. Medezeggenschap in internationaal perspectief. Welke verschillen (in opzet en mate
van professionalisering) zijn er tussen Nederland en andere landen wat betreft de me-
dezeggenschap in het onderwijs? Wat kan Nederland hiervan leren?
6
2 Achtergronden van het onderzoek
2.1 Inleiding
In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek dat gericht is op de evaluatie van
de invoering van de WMS. In paragraaf 2.2 geven we een beschrijving van de achter-
gronden en schetsen we een globaal analysekader. In paragraaf 2.3 vatten we het hoofd-
stuk samen.
2.2 Achtergronden
2.2.1 Krachtenveld rond functioneren medezeggenschap
Trends in medezeggenschap volgen de ontwikkelingen in de samenleving, ontwikkelin-
gen binnen de scholen en ontwikkelingen in de omgeving van het onderwijs. Zie Figuur
2.1.
Figuur 2.1 Maatschappelijke krachten rond medezeggenschap (Wissema, Bouts &
Rutgers, 1996)
1. Algemeen
maatschappelijke
ontwikkelingen
3. Ontwikkelingen
2. Ontwikkelingen
binnen school- in de omgeving
organisaties van het onderwijs
4. Trends in
medezeggen-
schap
5. Ervaringen met
medezeggen-
schap
---
1. Algemeen maatschappelijke ontwikkelingen
Ontwikkelingen in de samenleving als secularisatie, uiteenvallen van gezinnen, andere
omgangsvormen in leefeenheden en de komst van nieuwe bevolkingsgroepen hebben er
toe geleid dat de culturele, godsdienstige en levensbeschouwelijke diversiteit van de
West-Europese samenlevingen is toegenomen. Meer buitenshuis werkende moeders en
het toegenomen aantal eenoudergezinnen zorgen ervoor dat scholen steeds meer gaan
functioneren binnen interorganisationele netwerken van welzijnsinstellingen, clusters van
scholen, en vormen van voor- en naschoolse opvang. De laatste decennia zijn ouders en
school verder in toenemende mate verweven geraakt. Tenslotte wordt niet alleen het
gezin, maar ook de school een opvoedende taak toebedacht (Smit, Driessen & Doesborgh
2004).
2. Ontwikkelingen binnen schoolorganisaties
Belangrijke ontwikkelingen binnen schoolorganisaties zijn: innovatie, schaalvergroting,
autonomievergroting en vermaatschappelijking. Er is een grotere afstand gekomen tussen
de top, de bovenschoolse leiding en de rest van de school c.q. scholen. Schoolbesturen
hebben meer eigen beleidsruimte en de zakelijke verantwoordelijkheden zijn toegeno-
men. De besluitvorming ten aanzien van de onderwijsaangelegenheden wordt steeds
vaker onttrokken aan het niveau van de individuele school. Besluiten komen meer en
meer bovenschools tot stand. Het management is doorgaans gemachtigd om namens en
onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag op te treden en het overleg te voeren
met de GMR. Van het bestuur en het management wordt steeds meer verwacht verant-
woording af te leggen richting inspectie, OCW, maar ook naar ouders en lokale gemeen-
schap over besteding van middelen en de geleverde prestaties. `Goed besturen' houdt in
dat verantwoording wordt afgelegd aan direct belanghebbenden zoals personeel, ouders
en in het voortgezet onderwijs ook leerlingen in de (G)MR (Brekelmans, Van Elderen &
Limper, 2004; Brekelmans, Goetheer & Van Schoonhoven, 2006; Brekelmans, 2006;
Huisman, 2007; Onderwijsraad, 2004, 2006a; Zoontjens e.a. 2006; Zoontjens, 2006a,
2007a).
3. Ontwikkelingen in de omgeving van het onderwijs
Er is meer aandacht gekomen voor het belang van sociale cohesie in de samenleving en
de rol van burgers bij de lokale gemeenschap. Participatie van ouders op school en in het
bestuur vormt voor hun kinderen een voorbeeld van actief burgerschap. Met name ouders
in het basisonderwijs voelen zich mededeskundigen en kunnen als gevolg daarvan in hun
ogen dan ook makkelijk naast leraren staan (Vogels, 2002). Cultuurverschillen tussen
gezin en school, gebrek aan samenwerking of conflictueuze relaties gelden als potentiële
risicofactoren voor de medezeggenschap. De sterk op de midden- en hogere sociaal-
economische milieus gerichte opvattingen van scholen over de gewenste ouderlijke be-
trokkenheid, kunnen de communicatie, betrokkenheid en participatie van ouders in de
weg staan (Onderwijsraad, 2006b; Smit e.a., 2005; Smit e.a., 2007a; Smit, 2007b).
8
4. Trends in medezeggenschap
Autonomievergroting, deregulering en partnerschap leiden tot een andere verdeling van
de verantwoordelijkheid tussen de verschillende partijen: personeel, ouders en leerlingen
(voortgezet onderwijs). Daar waar scholen en besturen een grotere mate van autonomie
toebedeeld krijgen, dienen de medezeggenschapsverhoudingen daarop adequaat aan te
sluiten, opdat personeel, ouders en leerlingen optimaal voor hun belangen kunnen opko-
men. Internationaal wordt steeds vaker het begrip `partnerschap' gehanteerd als een
bruikbaar concept om betekenisvolle samenwerkingsrelaties waaronder medezeggen-
schapsrelaties - tussen scholen, ouders en de lokale gemeenschap vorm te geven. Partner-
schap is dan op te vatten als een proces waarin de betrokkenen er op uit zijn elkaar we-
derzijds te ondersteunen en waarin ze proberen hun bijdrage zoveel mogelijk op elkaar af
te stemmen, met als doel de kwaliteit van het onderwijs c.q. het bestuursbeleid te bevor-
deren. De wenselijkheid om personeel, ouders, leerlingen en ook de gemeenschap meer
actief te betrekken bij het bestuur, beheer en beleid van scholen en aan hen verantwoor-
ding af te leggen neemt wereldwijd toe (Vermeulen & Smit, 1998; Smit & Driessen,
2006; Smit e.a., 2007a; Smit e.a., 2007b; Zoontjens, 2006b, 2007b).
5. Ervaringen met medezeggenschap
Medezeggenschap vormt een onderdeel van de formele borging van invloed van belang-
hebbenden: personeel, ouders en leerlingen. Beginselen van `goede medezeggenschap'
concentreren zich op het vermijden van misbruik van bevoegdheid en het verantwoor-
ding afleggen over het gevoerde medezeggenschapsbeleid aan de kiezers van de (G)MR.
Het niet optimaal functioneren van inspraakorganen wordt veroorzaakt door een combi-
natie van factoren: onduidelijkheden in taakstelling en bevoegdheden, rekruteringspro-
blemen bij het vinden van personeel, ouders en leerlingen, gebrek aan (scho-
lings)faciliteiten, onduidelijke rol van het management en de dominante positie van de
personeelsgeleding in raden en bestuurlijk wanbeleid (Huisman, 2007; Karsten e.a.,
2006; Onderwijsraad 2006b).
De versterking van inspraakorganen is noodzakelijk voor een gezond tegenwicht ten
opzichte van de toenemende beleidsvrijheid van bevoegd gezag en management (Boers-
ma, 2007). Het blijft echter gaan om medezeggenschap. De uiteindelijke beslissingsbe-
voegdheid en de daarbij behorende eindverantwoordelijkheid is voorbehouden aan het
bevoegd gezag en voor zover het bevoegd gezag taken en bevoegdheden heeft gemanda-
teerd aan het management (Brekelmans, 2006). Schoolbesturen zouden veel meer moeten
gaan investeren in (G)MR-trainingen en teambuildingsdagen, omdat de opbrengst bestaat
uit binding, motivatie, ambitie, vitaliteit, trots, een positief (G)MR-imago én een (G)MR
als een sterke partner voor het schoolbestuur (Smit & Van Kuijk, 2004; Van Vree, 2006).
Onderzoek van Van der Boom, Uwland & Siegert (2007) bevestigt het beeld dat
(G)MR'en een weinig prominente rol spelen bij de beleidsbepaling in onderwijsinstellin-
gen, zoals bij de invoering van de lumpsum in het primair onderwijs. Verdere professio-
---
nalisering van de (G)MR en imagoversterking richting besturen en directeuren wordt
volgens hen ook noodzakelijk geacht.
2.2.2 Invoering Wet medezeggenschap op scholen
Invoering Wet medezeggenschap op scholen
De Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is op 1 januari 2007 ingegaan en biedt
scholen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de expertisecentra mogelijkhe-
den om de medezeggenschap op een moderne wijze vorm te geven. Scholen staan voor
de uitdaging om condities te creëren om personeel, ouders en leerling meer te betrekken
bij beleidsontwikkeling. De WMS biedt ruimte de inspraak op een manier in te richten
die past bij de lokale situatie en de taakopvatting van de medezeggenschapsraden. Sinds
januari 2007 gelden de bevoegdheden zoals omschreven in de WMS. Aan een school,
een centrale dienst en een regionaal expertisecentrum is een medezeggenschapsraad
verbonden (artikel 3. lid 1, WMS). Het schoolbestuur met meer dan één school onder
beheer stelt een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR) in met wettelijk
vastgelegde bevoegdheden (artikel 4, lid 1, WMS). De leden van de GMR worden geko-
zen door de leden van de afzonderlijke MR'en.
Overgang naar een nieuwe medezeggenschapsstructuur
Binnen 4 maanden na de inwerkingtreding van de WMS legt het bevoegd gezag een
voorstel van reglement(en) en van het medezeggenschapsstatuut voor aan de (G)MR
De (G)MR spreekt zich binnen 4 maanden uit over de voorstellen (artikel 41, WMS).
Scholen staan voor de uitdaging om condities te creëren waarbij personeel, ouders en
leerlingen (voortgezet onderwijs) meer mogelijkheden krijgen om betrokken te worden
bij beleidsontwikkeling (Zoontjens, 2006a). Nieuwe inspraakorganen zoals de thema-
raad, deelraad en groepsmedezeggenschapsraad kunnen creativiteit en innovatie bevorde-
ren (Smit, 2007). De WMS biedt ruimte voor inrichting van de medezeggenschap die het
beste past bij de lokale situatie en de taakopvatting van de (G)MR. De (G)MR kan zich
richten op het gehele belang van de school en/of gericht zijn op deelbelangen van perso-
neelsleden, ouders en VO-leerlingen. De WMS biedt de mogelijkheid tot opsplitsing van
het overleg tussen bestuur met de afzonderlijke geledingen van de (G)MR: personeel,
ouders en VO-leerlingen. Nieuwe afspraken zijn noodzakelijk om duidelijkheid te schep-
pen. Voor succesvolle veranderingen zijn betrokkenheid en draagvlak nodig (Van Kat-
wijk, 2006; Willemsen, 2006).
10
2.2.3 Medezeggenschapsstatuut en reglement(en)
Medezeggenschapsstatuut
De ruimte die de WMS geeft op het punt van de toedeling van bevoegdheden en de in-
richting van de medezeggenschapsstructuur, maakt het noodzakelijk dat het voor alle be-
trokkenen inzichtelijk is welke keuzes er zijn gemaakt. Daartoe heeft de WMS het in-
strument van het medezeggenschapsstatuut geïntroduceerd. De inrichting van de mede-
zeggenschapsstructuur voor de schoolorganisatie moet worden beschreven in het mede-
zeggenschapsstatuut. Het schoolbestuur stelt dit statuut tenminste eenmaal in de twee
jaar vast (artikel 21, WMS). Daarin wordt de specifieke inrichting van de medezeggen-
schapsstructuur vastgelegd (artikel 20, WMS). Het bestuur stelt het slechts vast indien
het voorstel de instemming van twee derden van het aantal leden van de (G)MR heeft
verworven. Het medezeggenschapsstatuut geeft een beeld van het medezeggenschapsor-
ganogram: schematisch overzicht van de organisatie van de medezeggenschapsstructuur.
Medezeggenschapsreglement
Het bevoegd gezag stelt een medezeggenschapsreglement vast voor de (gemeenschappe-
lijke) medezeggenschapsraad voor zover het voorstel de instemming van twee derden
van het aantal leden van de MR onderscheidenlijk van de (G)MR heeft verworven. In het
reglement wordt in ieder geval geregeld (art. 23 WMS): het aantal leden van de mede-
zeggenschapsraad; de aantallen ouders en leerlingen (voortgezet onderwijs) die zitting
nemen in de raad; de wijze en organisatie van de verkiezingen van de leden van de me-
dezeggenschapsraad; de zittingsduur van de leden van de medezeggenschapsraad; wie als
gesprekspartner van de MR optreedt van de schoolleiding/bevoegd gezag; wijze waarop
het bevoegd gezag informatie verschaft aan de medezeggenschapsraad; de termijnen
binnen welke tot instemming of onthouding van instemming dient te worden besloten; de
termijnen binnen welke advies dient te worden uitgebracht (indien ook van toepassing als
bevoegdheden zijn overgedragen aan themaraden en/of deelraden); in welke gevallen en
op welke wijze de medezeggenschapsraad alle bij de school betrokkenen betrekt bij de
werkzaamheden van de medezeggenschapsraad; in welke gevallen geheimhouding wordt
betracht; de procedure voor de beslechting van die geschillen tussen het bevoegd gezag
en de medezeggenschapsraad waarvoor deze wet niet in een geschillenregeling voorziet.
Als (een geleding van) de medezeggenschapsraad een aan een geleding of de raad toe-
komende adviesbevoegdheid wenst om te zetten in een instemmingsbevoegdheid (vice
versa) of een toekomende bevoegdheid wenst over te dragen aan de medezeggenschaps-
raad, wordt die omzetting respectievelijk die overdracht in het reglement geregeld.
In het reglement kan voorts worden geregeld (artikel 24, lid 4 WMS) dat het bevoegd
gezag besluiten neemt met betrekking tot nader in het reglement te omschrijven aangele-
genheden die niet reeds in de wet worden genoemd, instemming dan wel advies behoe-
ven.
---
Eén en ander vraagt een zorgvuldige voorbereiding en dit kost tijd. De WMS gaat er
vanuit dat vóór 1 mei 2007 - een voorstel voor een medezeggenschapsreglement aan de
MR, en indien van toepassing een voorstel voor een reglement wordt voorgelegd aan
de GMR. Een MR en/of GMR moet (en) vóór 1 september 2007 met tweederde van het
aantal leden met de voorstellen instemmen.
2.2.4 Projectgroep WMS
De gezamenlijke organisaties van ouders, leerlingen, vakbonden, directies en besturen in
het veld van het primair, voortgezet onderwijs en de expertisecentra hebben een Project-
groep in het leven geroepen, die concrete handreikingen voor het maken van verant-
woorde reglementen en statuten biedt aan alle betrokkenen. Die handreikingen worden
onder meer verspreid via een eigen internetsite www.infowms.nl. De site bevat interac-
tieve elementen voor het opstellen van statuten en reglementen. Zie Schema 2.2 Boven-
dien wordt via deze site voorlichting gegeven en voorlichtingsactiviteiten georganiseerd.
Schema 2.2 Door projectgroep aangereikte statuten en reglementen*
statuut reglement
bestuur met één school statuut PO MR reglement PO
statuut VO MR reglement VO
statuut SO MR reglement SO
statuut VSO MR reglement VSO
bestuur met meerdere statuut PO GMR reglement PO
scholen statuut VO GMR reglement VO
statuut expertisecentra GMR reglement SO
GMR reglement VSO
overig MR reglement Centrale Dienst
MR reglement voor een Regionaal
Expertise Centrum
Deelraad reglement PO
Deelraad reglement VO
Deelraad reglement SO
Deelraad reglement VSO
* Peildatum oktober 2007
12
2.2.5 Optimaal functioneren medezeggenschap
Wissema, Bouts & Rutgers (1996) onderscheiden de volgende voorwaarden voor het
optimaal functioneren van medezeggenschap:
- de mate waarin afspraken, procedures, overlegstructuren en verantwoordelijkheden
duidelijk zijn (medezeggenschapsstructuur);
- de mate waarin betrokkenen bereid zijn het proces van medezeggenschap gezamenlijk
aan te gaan (medezeggenschapsbereidheid);
- de vaardigheid waarmee de betrokkenen met elkaar omgaan in het kader van de mede-
zeggenschap (medezeggenschapsvaardigheid);
- de wijze waarop betrokkenen met elkaar omgaan in het kader van de medezeg-
genschap (medezeggenschapscultuur). Zie Figuur 2.3.
Figuur 2.3 Voorwaarden optimaal functioneren medezeggenschap
mede- mede-
zeggenschaps- zeggenschaps-
structuur vaardigheid
mede- mede-
zeggenschaps- zeggenschaps-
cultuur bereidheid
De medezeggenschapsstructuur is van grote invloed op de medezeggenschapsbereidheid
en de medezeggenschapscultuur (Smit e.a., 1997; Smit & Van Kuijk, 2004; Smit, 2006b).
Wetgeving is een instrument om met name de structuur te beïnvloeden. Van zo'n struc-
tuur moeten professionals, ouders en leerlingen kunnen zeggen: `daarin voel ik mij thuis'
(vgl. Kortmann, 2001). Minstens zo belangrijk voor het optimaal functioneren van de
WMS zijn de overige garanties. De houding van het bestuur en met name de directie ten
aanzien van de medezeggenschap, de cultuur op een school om de medezeggenschap
(gezamenlijk) vorm te geven en de kennis/vaardigheden van (G)MR-leden ten aanzien
van het mede vorm geven van het beleid, bepalen in hoge mate het functioneren van
inspraakorganen. Deze aspecten zijn door de overheid hoogstens indirect te beïnvloeden
13
(Smit e.a., 2006a; Van Kesteren, 2006; Van Katwijk, 2006; Zoontjens, 2006c; Mertens,
2007).
In de volgende hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet en uitvoering van het onderzoek
beschreven.
14
3 Onderzoeksopzet en -uitvoering
3.1 Inleiding
Paragraaf 3.2 geeft een beschrijving van de aanleiding en het doel van het onderzoek. In
paragraaf 3.3 komt de centrale vraagstelling aan de orde. In paragraaf 3.4 bespreken we
de onderzoeksopzet en uitvoering. Ten slotte wordt in paragraaf 3.5 de verdere opbouw
van het rapport beschreven.
3.2 Aanleiding en doel van het onderzoek
De Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is in januari 2007 van kracht geworden.
De wet heeft zijn werking in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en de exper-
tisecentra. Deze onderwijssectoren behouden met de invoering van de WMS een eigen
wettelijk kader voor medezeggenschap (Brekelmans, 2006; Brekelmans e.a., 2004,
2006).
De WMS heeft de volgende centrale uitgangspunten (Boersma, 2006a; Cluitmans-
Souren, 2006):
· Gezamenlijkheid. Medezeggenschap blijft een zaak van personeel, ouders en leerlin-
gen (in het voortgezet onderwijs) gezamenlijk, omdat dit past bij de specifieke peda-
gogische functie van scholen in de leerplichtige fase van leerlingen.
· Versterking eigenstandigheid medezeggenschap. Eigenstandigheid wil binnen de con-
text van de WMS zeggen een versterking van de posities van leerlingen, ouders en
personeel. Dit als tegenwicht ten opzichte van de toenemende beleidsvrijheid van het
bestuur en management.
· Ruimte en flexibiliteit. De bevoegdheden en het recht op informatie van personeel,
ouders en leerlingen worden gewaarborgd in de nieuwe wet. Daarnaast is er ruimte
voor flexibiliteit op het gebied van overdracht en omzetting van bevoegdheden (bij-
voorbeeld via een deel- of themaraad) om in te kunnen spelen op de wensen van be-
trokkenen binnen de onderwijsinstelling en in de wijze waarop binnen de organisatie
de medezeggenschapsstructuur wordt ingericht.
· Versterking informatieverstrekking MR. De WMS verplicht het bevoegd gezag de MR
jaarlijks informatie te verstrekken over het te voeren beleid. Dit betekent dat de MR
beleidsprocessen beter kan volgen en controleren.
15
· Verplichte gemeenschappelijke medezeggenschapsraad. Dit geldt voor elk bevoegd
gezag met meer dan één school onder beheer. De verplichte GMR heeft een eigen
taak, positie en wettelijk toegekende bevoegdheden. Daarnaast treedt in de WMS de
GMR op indien het gaat om aangelegenheden die alle scholen of de meerderheid van
de scholen aangaan.
· Initiatiefrecht en maatwerk. Het initiatiefrecht van de (gemeenschappelijke) medezeg-
genschapsraad wordt versterkt zodat gebruik kan worden gemaakt van de ruimte die
de WMS biedt om af te wijken van de bevoegdheden en/of de inrichtingsstructuur.
· Landelijke geschillencommissie. Er wordt één landelijke geschillencommissie mede-
zeggenschap ingesteld. Een jaar na inwerkingtreding van de WMS dragen de huidige
geschillencommissies, de onder hen berustende dossiers over aan de nieuwe landelijke
commissie voor geschillen.
De wet kent voor de scholen twee momenten waarop bepaalde zaken gerealiseerd dienen
te zijn wat betreft het medezeggenschapsstatuut en de medezeggenschapsreglementen
(artikel 41, WMS):
· Uiterlijk 1 mei 2007 moet het schoolbestuur een voorstel voor het medezeggenschaps-
statuut en medezeggenschapsreglement(en) aan de (G)MR voorleggen.
· Vóór 1 september 2007 moeten (G)MR'en aan het bestuur hun instemming met voor-
gestelde statuut en reglement(en) hebben uitgesproken.
Uit het `dwingende' karakter van de invoeringsdata (1 mei en 1 september 2007) van de
WMS kan worden opgemaakt dat de wetgever het van algemeen belang vindt dat de
vastgestelde data ook daadwerkelijk worden nageleefd.
3.3 Centrale vraagstelling
Gezien het voorafgaande luidt de centrale vraagstelling van het onderzoek:
1. In welke mate voldoen de schoolbesturen aan hun verplichting op 1 mei 2007 een
voorstel voor een statuut en reglement(en) te hebben voorgelegd aan de (G)MR?
2. In welke mate is gebruik gemaakt van handreikingen en voorbeelden van de Project-
groep WMS?
3. In welke mate is gebruik gemaakt van voorbeelden van anderen?
4. Is er bij de ontwikkeling van een statuut en reglement(en) overleg geweest met de
betrokken partijen (personeel, ouders, leerlingen) en/of (G)MR'en?
5. In welke mate stemmen (G)MR'en in met de door de besturen voorgelegde voorstel-
len?
6. Op welke wijze en in welke mate hebben (G)MR'en in verband met het verlenen van
instemming overleg gevoerd met de afzonderlijke geledingen van personeel, ouders
en leerlingen?
16
3.4 Onderzoeksopzet en -uitvoering
Het onderzoek kent de volgende fasen: een voorbereidingsfase, twee metingen (deelon-
derzoeken) naar de stand van zaken invoering WMS, analyses en rapportage.
Voorbereidingsfase
De voorbereidingsfase had tot doel om, via documentenanalyse en oriënterende (telefoni-
sche) gesprekken met leden van de Projectgroep WMS en het Ministerie OCW een beeld
te krijgen van de state-of-the-art van de invoering van de Wet medezeggenschap op
scholen en de impact van deze wet. De voorbereidingsfase had twee functies: informatie
verzamelen voor de ontwikkeling van de websurveys onder schoolbesturen/schoolleiders
en voorzitters/secretarissen en leden (G)MR; interpretatiekader ontwikkelen voor de
(eind)resultaten van het onderzoek.
Twee metingen stand van zaken invoering WMS, mei en september 2007
In mei en september 2007 zijn vragenlijsten voor bestuursleden/schoolleiders en een
vragenlijst voor voorzitter/secretaris en leden van de (gemeenschappelijke) medezeggen-
schapsraad op de website www.its-nijmegen.nl/wms gezet. Via een brief aan schoolbe-
sturen en voorzitters/secretarissen en leden van (gemeenschappelijke) medezeggen-
schapsraden en een e-mail aan schoolleiders in het primair onderwijs, het voortgezet
onderwijs en expertisecentra zijn zij verzocht om de vragenlijsten in te vullen.
Doel
Het doel van het onderzoek is ten eerste een representatief beeld geven van de invoering
van de WMS in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en bij de expertisecentra.
Ten tweede vaststellen van de mate waarin besturen voldoen aan de verplichting om
uiterlijk 1 mei 2007 een voorstel voor reglement(en) en statuut voor te leggen aan de
(G)MR en of (G)MR'en uiterlijk 1 september 2007 hebben ingestemd met de regle-
ment(en). Ten derde nagaan waarom er geen statuut en reglement(en) zijn voorgelegd
aan de (G)MR en op welke wijze overleg is geweest met (geledingen van) (G)MR'en.
Onderzoeksgroep
Voor de uitvoering van deze onderzoeksfase zijn 1.974 schoolbesturen en schoolleiders
aangeschreven. Daarnaast zijn 8.258 voorzitters/secretarissen en leden (G)MR van scho-
len in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de expertisecentra benaderd om de
data te leveren. Opbrengst eerste meting: netto gegevens over de invoering van de WMS
van in totaal 940 schoolbesturen/schoolleiders (270 schoolbesturen, 670 schoolleiders)
en 1.167 voorzitters/secretarissen en leden van (G)MR'en. De opbrengst van de tweede
meting: 510 schoolbesturen/schoolleiders en 820 voorzitters/secretarissen en leden van
(G)MR'en. Zie Schema 3.1. In totaal hebben we in de eerste meting 21 procent van de
doelgroep bereikt en in de tweede meting 13 procent (met een kleine overlap). De inte-
17
resse in deelname aan onderzoek naar medezeggenschap is over het algemeen gering
(vgl. Van der Boom e.a., 2007; Smit e.a. 1997). De respons is daarom (veel) hoger dan
verwacht. De belangstelling om aan het onderzoek mee te werken zegt waarschijnlijk
ook iets over het belang dat men hecht aan de invoering van een nieuwe medezeggen-
schapsstructuur.
De besturen, managers en (G)MR'en waarvan we de gegevens hebben verzameld, waren
bereid binnen een paar maanden (soms) twee keer aan het onderzoek mee te werken. Ze
waren de eersten die een statuut en nieuwe reglementen hebben opgesteld. Ze vormen
naar verwachting een `kopgroep' in het onderwijs wat betreft de invoering van de WMS.
Daardoor is het mogelijk dat de onderzoeksresultaten een te positief beeld geven van hoe
het momenteel met de invoering van de wet medezeggenschap in het onderwijs is ge-
steld.
Schema 3.1 Verstuurde aantallen verzoeken tot deelname, netto respons eerste en
tweede meting, naar schooltype, in aantallen, meting mei en september 2007
Schoolbesturen/schoolleiders Voorzitters/secretarissen en leden (G)MR
Netto respons Netto respons
N Meting Meting N Meting Meting
mei 2007 september mei 2007 september
2007 2007
Primair Onderwijs 1.265 795 429 6.954 903 669
Voortgezetonderwijs 368 141 39 655 224 134
Expertisecentra 341 24 42 649 50 17
Totaal 1.974 960 510 8.258 1.177 820
Vergelijking scholen in de populatie en respons op enkele achtergrondkenmerken
Komen scholen in de populatie en respons op de metingen in mei en juni 2007 overeen
op achtergrondkenmerken? Uit Tabel 3.2 (zie Bijlage 2) blijkt dat populatie en respons
sterk overeenstemmen. Wat betreft het aantal vo-scholen en expertisecentra die de bestu-
ren onder beheer hebben, zijn er nauwelijks significante verschillen te vinden, evenals
wat betreft de schoolgrootte in het voortgezet onderwijs en bij expertisecentra. De res-
pons en de populatie blijken wat betreft gemiddelde schoolgrootte en de urbanisatiegraad
nauwelijks te verschillen. Wel is er een lichte ondervertegenwoordiging van besturen uit
West-Nederland. Tevens is er sprake van een ondervertegenwoordiging van protestants-
christelijke en algemeen bijzondere besturen en een oververtegenwoordiging van open-
bare en katholieke besturen. We hebben geen tekenen kunnen vinden dat de uitval van
invloed is geweest op de samenstelling van de groep respondenten die wel aan het onder-
zoek heeft deelgenomen. We kunnen concluderen dat de gegevens van de gerealiseerde
respons representatief zijn voor de populatie.
18
Vergelijking respondenten (G)MR bij de metingen in mei en september 2007
Tot welke geleding behoren de respondenten die deelnamen aan de websurveys voor
(G)MR-leden? Tabel 3.3 laat zien dat er, bij de respondenten uit het primair onderwijs,
ongeveer een fifty/fifty-verdeling is van respondenten die deel uit maken van de ouder-
geleding en de personeelsgeleding. Bij respondenten uit het voortgezet onderwijs en van
expertisecentra blijkt dat deze grotendeels de personeelsgeleding vertegenwoordigen. Bij
expertisecentra zijn de overige respondenten afkomstig uit de oudergeleding. In het
voortgezet onderwijs is er daarnaast nog een klein aantal respondenten dat uit de leerlin-
gengeleding komt. De respons van de oudergeleding en de leerlingengeleding in het
voortgezet onderwijs en de expertisecentra is laag. Een mogelijke oorzaak zou kunnen
zijn dat het lastig is om (via een websurvey) ouders en leerlingen te bereiken. Dit is in
lijn met de bevinding van de projectgroep WMS dat de leerlingen in het voortgezet on-
derwijs moeilijk bereikbaar zijn en dat geldt eveneens voor de ouders van leerlingen bij
de expertisecentra.
Tabel 3.3 Tot welke geleding behoort de respondent (alleen GMR), naar schooltype (in
%), metingen mei en september 2007
Meting mei 2007 Meting september 2007
Primair Voortgezet Expertise- Primair Voortgezet Expertise-
onderwijs onderwijs centra onderwijs onderwijs centra
(n=903) (n=224) (n=50) (n=669) (n=134) (n=17)
personeelsgeleding 53 82 88 52 88 94
oudergeleding 47 12 12 48 10 6
leerlingengeleding - 6 - - 2 -
Onderzoeksinstrument
Ten behoeve van de peiling zijn vooraf gestructureerde vragenlijsten ontwikkeld. Deze
zijn in concept voorgelegd aan de opdrachtgever. Zie Schema 3.4.
19
Schema 3.4 Gevraagde informatie schoolbesturen/schoolleiders en voorzitters/secreta-
rissen en leden (G)MR, meting mei en september 2007
Meting mei 2007 Meting september 2007
Bestuur/ (G)MR-leden Bestuur/ (G)MR-leden
management management
1. Voorstellen:
- schoolbesturen (uiterlijk 1 mei 2007) een voorstel
voor een statuut en reglement(en) aan de (G) MR x x x x
voorgelegd
- redenen waarom er geen statuut en reglementen x x x x
zijn voorgelegd aan de (G)MR
- inschatting wanneer het bestuur met voorstellen x x
voor statuut en reglement(en) komt
2. Betrokkenheid en overleg:
- betrokken bij opstellen van een statuut en regle- x x
menten
- indien niet betrokken, was dat wel gewenst wel x
gewild?
3. Instemming
- instemming (G)MR met voorgestelde medezeg-
genschapsstatuut en/of reglementen vóór 1 sep- x x
tember 2007
- redenen waarom (G)MR niet heeft ingestemd met x x
statuut en reglementen
- inschatting wanneer het bestuur met voorstellen x x
voor statuut en reglement(en) komt
4. Betrokkenheid en overleg:
- betrokkenen bij beoordeling van statuut en regle- x
menten
5. Implementatie WMS:
- beoordeling van de veranderingen door invoering
WMS: voeren van afzonderlijk overleg van de
geledingen met bestuur/management, versterking x x x x
eigenstandigheid medezeggenschap, meer flexibili-
teit, versterking informatieverstrekking MR, initia-
tiefrecht en maatwerk
- ervaren knelpunten bij de implementatie van de x x
WMS
20
Meting mei 2007 Meting september 2007
Bestuur/ (G)MR-leden Bestuur/ (G)MR-leden
management management
6. Rol Projectgroep WMS:
- bekendheid met Projectgroep x x x x
- vormen van contact met Projectgroep x x
- suggesties ter verbetering van het contact met x x
Projectgroep
- mate waarin bij opstellen van statuut en reglemen-
ten gebruik is gemaakt van handreikingen en voor- x
beelden van de Projectgroep of van voorbeelden
van anderen
- mate waarin bij beoordelen van een statuut en
reglementen gebruik is gemaakt van handreikingen x x
en voorbeelden van de Projectgroep of van voor-
beelden van anderen
- blijvende behoefte aan voorlichting x x
Analyses
De resultaten zijn met kwantitatieve methoden geanalyseerd en beschreven naar school-
typen en in een enkel geval naar geleding (G)MR, denominatie, stedelijkheid en school-
grootte. De output biedt een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de
invoering van de WMS in het onderwijs en de rol van de projectgroep WMS (in de toe-
komst).
3.5 Verdere opbouw van het rapport
In hoofdstuk 4 van deze rapportage wordt vanuit de optiek van schoolbesturen/school-
leiders besproken in welke mate is voldaan aan de wettelijke plicht om een statuut en
reglementen aan de (G)MR voor te leggen, wat de (gewenste) rol van de projectgroep
WMS is geweest en welke knelpunten zijn ervaren bij de invoering van de WMS. In
hoofdstuk 5 presenteren we de antwoorden op deze vraagstellingen vanuit het perspectief
van de leden van de (G)MR. In het afsluitende hoofdstuk wordt het onderzoek samenge-
vat, conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
21
22
4 Voorstellen statuut en reglementen van bestuur aan (G)MR
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we de resultaten van twee websurveys in mei en september
2007 bij in totaal 1.470 schoolbesturen en schoolleiders in het primair onderwijs, voort-
gezet onderwijs en expertisecentra. We starten in paragraaf 4.2 met een beschrijving van
hoeveel besturen een statuut en reglement(en) aan de (G)MR hebben voorgelegd. In
paragraaf 4.3 geven we inzicht in wie er betrokken zijn geweest bij de totstandkoming
van statuut en reglement(en). Paragraaf 4.4 geeft een beeld wat de redenen zijn geweest
dat geen statuut of reglement(en) zijn voorgelegd aan de (G)MR. Paragraaf 4.5 geeft een
indicatie van het aantal maanden waarbinnen naar verwachting voorstellen aan (G)MR
worden voorgelegd. Paragrafen 4.6 en 4.7 beschrijven hoeveel (G)MR'en hun instem-
ming hebben verleend aan voorstellen van het bestuur en wat de redenen zijn als zij dat
niet hebben gedaan. In paragrafen 4.8 en 4.9 komen de gevolgen van de invoering WMS
en de ervaren knelpunten aan de orde. Paragrafen 4.10 en 4.11 schetsten een beeld van
het functioneren van de Projectgroep WMS en de wijze van contact tussen bestuur en
Projectgroep WMS. In paragraaf 4.12 wordt de voorlichting van de Projectgroep bespro-
ken. In paragraaf 4.13 vatten we de bevindingen samen.
4.2 Voorleggen van statuut en reglement(en) aan (G)MR vóór 1 mei 2007
De WMS is in januari 2007 ingevoerd. Met deze wet is het mogelijk om de medezeggen-
schap bij het bestuur te regelen op een manier die het best bij de eigen organisatie past.
Uiterlijk 1 mei 2007 diende het schoolbestuur een voorstel tot herziening van een voor-
stel voor een medezeggenschapsstatuut en van reglement (en)voor te leggen aan de (ge-
meenschappelijke) medezeggenschapsraad - kortweg (G)MR.
Voorgelegde statuut en reglement(en) aan de (G)MR
Heeft het bestuur vóór 1 mei 2007 een voorstel voor een statuut en reglement(en) voor-
gelegd aan de (G)MR? Van de 940 ondervraagde besturen/schoolleiders blijkt dat een
ruime meerderheid vóór 1 mei 2007 een voorstel voor een statuut (67%) en/of regle-
ment(en) (70%) aan de (G)MR heeft voorgelegd. Zie Tabel 4.1.
23
Tabel 4.1 Heeft het bestuur vóór 1 mei 2007 een voorstel voor een statuut en regle-
ment(en) voorgelegd aan de (G)MR? naar schooltype (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=795) (n=141) (n=24) (n=940)
statuut 67 61 67 67
reglement(en) 70 71 71 70
Verschillen tussen achtergrondvariabelen
Op openbare (32%), protestants-christelijke scholen (29%) en overig bijzondere scholen
(29%) is vaker een voorstel voor een statuut en reglement(en) voorgelegd aan de (G)MR
dan op katholieke scholen (21%). Er zijn bijna geen verschillen tussen (G)MR'en naar
stedelijkheid en schoolgrootte. Zie Bijlage 3, Tabel 4.2.
4.3 Betrokkenen bij totstandkoming statuut en reglementen
Wie zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van statuut en reglement(en)? Op
bijna driekwart (71%) van de scholen is de gehele (G)MR betrokken geweest bij de
totstandkoming van nieuwe regels met betrekking tot de medezeggenschap. Op 13% van
de scholen heeft de personeelsgeleding van de (G)MR een rol gespeeld in het overleg. De
oudergeleding is door een tiende van der besturen gehoord. Opvallend is dat 36 procent
van de besturen nog anderen heeft gehoord, bijvoorbeeld: klankbordgroep van ouders en
personeel, ouderraden, leerlingenraden, schoolteam, (bovenschools) management(team),
algemeen directeur, schooldirecteuren, directieberaad, Ministerie OCW, gemeentebe-
stuur, koepelorganisaties, (adviseurs van) besturenorganisaties, vakorganisaties, ouderor-
ganisaties, leerlingenorganisatie, ondersteuningsinstellingen, administratiekantoren,
beleidsmedewerkers stafbureau, projectgroep voorbereiding van bestuurlijke fusie,
schooladviesraad, coördinator samenwerkingsverband, cursusleider scholingstraject MR,
hoofd P&O, extern juridische adviseurs en onderwijsadviseurs. Dit betekent dat `relatie-
ve buitenstaanders' ook betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van statuut en
reglementen (vgl. Onderwijsraad, 2006a; Vaartjes, 2007). Bijna een tiende (9%) van de
besturen heeft geen overleg met anderen gevoerd over de totstandkoming van statuut en
reglementen. Zie Tabel 4.3.
24
Tabel 4.3 Wie zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van statuut en regle-
ment(en)? Meer antwoorden mogelijk, naar schooltype (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=734) (n=133) (n=23) (n=870)
de gehele (G)MR 71 69 70 71
de oudergeleding van de (G)MR 9 8 0 9
de leerlinggeleding van de (G)MR - 3 - 3
de personeelsgeleding van de (G)MR 12 20 9 13
andere betrokkenen 35 46 61 36
er is geen overleg gevoerd met anderen 9 5 9 9
Betrokkenheid bij de totstandkoming van statuut en reglement(en) en stedelijkheid
Uit de analyse met de overige achtergrondkenmerken volgt dat in sterk stedelijke gebie-
den de (G)MR minder vaak betrokken is geweest bij de totstandkoming van statuut en
reglement(en). Zie Bijlage 3, Tabel 4.4.
Mate van betrokkenheid
Over de mate van betrokkenheid bij de totstandkoming van statuut en reglement(en) zijn
geen vragen gesteld. De respondenten hebben wel de mogelijkheid aangegrepen om vaak
een (uitgebreide) toelichting te geven op de vragen die hen zijn gesteld en hun mening te
ventileren wat betreft de gang van zaken rond de invoering van de WMS (Zie Bijlagen 4
en 5).
4.4 Redenen waarom geen statuut en reglement(en) zijn voorgelegd
Wat zijn de redenen waarom het bestuur geen statuut en reglement(en) heeft voorgelegd?
Ruim een derde (35%) van de besturen/schoolleiders noemt bij de meting in mei 2007 als
reden dat het bestuur en de (G)MR vóór 1 september 2007 of rond september 2007 met
een gezamenlijke statuut en reglementen komen. Iets minder dan een derde (32%) van de
besturen stelt dat de voorstellen nog niet klaar zijn. Een tiende van de bestuur-
ders/schoolleiders heeft geen idee waarom vóór 1 mei 2007 geen voorstel voor een sta-
tuut en reglement(en) is voorgelegd aan de (G)MR.
Bij de meting in september 2007 stelt ruim een kwart (27%) van de besturen/school-
leiders dat de voorstellen nog niet klaar zijn. Op bijna een kwart (24%) van de scholen
komen het bestuur en de (G)MR vóór 1 september 2007 of rond september 2007 met
gezamenlijke statuut en reglement(en). Door 15% van de directies/besturen zijn andere
redenen genoemd waarom de instemming van de (G)MR meer tijd vraagt. Iets meer dan
een derde (34%) van de respondenten kan de vraag niet beantwoorden. Zie Tabel 4.5.
25
Opvallend is dat het percentage katholieke scholen in deze groep aanzienlijk groter is dan
het percentage in de groep respondenten die wel antwoord kon geven op de vraag (res-
pectievelijk 56% en 22%). Verder zijn de scholen in de groep besturen die geen ant-
woord kon geven gemiddeld iets kleiner.
Tabel 4.5 Waarom heeft het bestuur geen statuut en reglement(en) voorgelegd? naar
schooltype (in %), meting van mei en september 2007
meting mei 2007 meting september 2007
Primair Voort- Expertise- Totaal Primair Voort- Expertise- Totaal
onderwijs gezet centra onderwijs gezet centra
onderwijs onderwijs
(n=279) (n=58) (n=9) (n=336) (n=102) (n=8) (n=4) (n=115)
het bestuur en de (G)MR
komen vóór 1 september
2007 of rond september 33 47 45 35 28 13 20 24
2007 met gezamenlijke
statuut en reglement(en)*
voorstel(len) is (zijn) nog 31 41 0 32 29 25 60 27
niet klaar
anders 23 12 44 22 24 37 20 15
weet niet 13 0 11 11 19 25 0 34
totaal 100 100 100 100 100 100 100 100
* Bij de meting in september 2007 is antwoordcategorie: het bestuur en de (G)MR komen binnenkort met
gezamenlijke statuut en reglement(en).
Andere redenen waarom bestuur geen statuut en reglement(en) heeft voorgelegd
Van de bestuurders en schoolleiders noemt 13 procent bij de meting in mei 2007 andere
redenen waarom nog geen statuut of reglement(en) is voorgelegd aan de (G)MR, zoals:
aanstaande besturenfusie, bestuurlijke overdrachtsplannen, functie bovenschools direc-
teur vacant, benoemingsprocedure algemeen directeur, verandering bestuursstructuur,
verzelfstandiging openbaar onderwijs en dat handreikingen en voorbeelden van de Pro-
jectgroep WMS `laat' beschikbaar waren (5 april 2007 op de website), waardoor voor-
leggen aan de (G)MR niet vóór 1 mei 2007 kon plaatsvinden.
26
4.5 Inschatting aantal maanden waarbinnen voorstellen aan (G)MR worden voorge-
legd en mee instemt
Aan de besturen die nog geen voorstellen voor een statuut of reglement(en) hebben voor-
gelegd, is gevraagd binnen welke termijn dit wel gebeurt en wanneer de (G)MR er mee
instemt. Bestuurders/schoolleiders schatten in dat binnen drie maanden het bestuur met
voorstellen voor een statuut en reglementen komt en men er mee instemt. Zie Tabel 4.6.
Tabel 4.6 Geschatte aantal maanden waarbinnen de voorstellen aan de (G)MR worden
voorgelegd en men er mee instemt naar schooltype (in gemiddelden), metingen mei en
september 2007
meting mei 2007 meting september 2007
Primair Voort- Expertise- Totaal Primair Voort- Expertise- Totaal
onderwijs gezet centra onderwijs gezet centra
onderwijs onderwijs
(n=81) (n=28) (n=4) (n=107) (n=(145) (n=11) (n=12) (n=168)
minimaal 0 1 1 1 2 2 1
maximaal 9 7 10 10 6 6 4 6
gemiddeld 2,8 2,5 3,3 2,8 2,6 3,3 3 2,7
standaard deviatie 2,1 1,9 4,5 2,1 1,5 2,3 1,4 1,5
4.6 Instemming (G)MR
Heeft de (G)MR vóór 1 september 2007 ingestemd met het voorgestelde medezeggen-
schapsstatuut en/of reglementen? Meer dan de helft (57%) van de (G)MR'en heeft inge-
stemd met het voorgestelde medezeggenschapsstatuut en/of reglementen. In het voortge-
zet onderwijs en bij de expertisecentra (iets) vaker dan in het primair onderwijs. Zie
Tabel 4.7.
Tabel 4.7 Heeft de (G)MR vóór 1 september 2007 ingestemd met het voorgestelde
medezeggenschapsstatuut en/of reglementen, naar schooltype (in %), meting september
2007
Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Expertisecentra Totaal
(n=381) (n=34) (n=40) (n=455)
statuut 55 68 68 57
reglement(en) 55 65 65 57
27
Dit betekent dat op een ruime meerderheid van de scholen de spelregels voor de mede-
zeggenschap opnieuw zijn vastgesteld volgens het tijdpad dat de wetgever had opgesteld.
4.7 Redenen geen instemming (G)MR
Besturen en directies is gevraagd wat de redenen zijn waarom de (G)MR op 1 september
2007 niet heeft ingestemd met statuut en reglement(en) ( meting mei 2007). Genoemde
argumenten: tijdpad was te krap, vaststelling vraagt (veel) meer tijd dan gedacht, groot
aantal MR'en moeten instemmen, uitstel gevraagd en deskundigen ingeschakeld. Zie
Bijlage 4.
4.8 Gevolgen invoering WMS
Hoe beoordelen bestuurders/schoolleiders de gevolgen van de invoering van de WMS
binnen de organisatie? Van de bestuurders/schoolleiders gaat 62% er van uit dat de intro-
ductie van de WMS leidt tot het voeren van afzonderlijk overleg van het schoolbe-
stuur/management met de afzonderlijke geledingen van personeel, ouders en leerlingen.
Ruim tweederde (68%) van de bestuurders/schoolleiders is van mening dat de invoering
van de WMS de positie van personeel en ouders heeft versterkt. Bij de meting in mei
2007 stelt bijna driekwart (71%) van de bestuurders/schoolleiders dat de positie van
leerlingen versterkt wordt door de nieuwe wet. Bij de meting in september staan minder
(44%) bestuurders/schoolleiders nog op dit standpunt. Waarschijnlijk heeft men door de
ervaringen met de praktijk van de medezeggenschap een ander oordeel gevormd. Een
ruime meerderheid van de bestuurders/schoolleiders is van oordeel dat de WMS de flexi-
biliteit van de inrichting van de medezeggenschap vergroot (57%-62%), de MR meer
garanties heeft dat er informatie wordt verstrekt (59-63%%), het initiatiefrecht van de
MR is vergroot (56%-57%) en de WMS meer maatwerk biedt voor de medezeggen-
schapsstructuur (58%-54%). Zie Tabel 4.8.
28
Tabel 4.8 De invoering van de WMS leidt tot de volgende veranderingen binnen de
organisatie. Meer antwoorden mogelijk, naar schooltype (in %), meting mei en septem-
ber 2007
meting mei 2007 meting september 2007
Primair Voort- Experti- Totaal Primair Voort- Experti- Totaal
onderwijs gezet se-centra onderwijs gezet se-centra
onderwijs onderwijs
(n=707) (n=37) (n=24) (n=849) (n=426) (n=39) (n=41) (n=506)
(zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer)
mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens
voeren van afzonderlijk
overleg met schoolbe-
stuur/management door - - - - 62 44 73 62
personeelsgeleding, ouders-/
leerlingengeleding*
versterking positie personeel 70 56 71 68 - - - -
bij de medezeggenschap **
versterking positie ouders bij 68 71 63 68 59 54 56 59
de medezeggenschap
versterking positie leerlingen - 71 - 71 - 44 - 44
bij de medezeggenschap
vergroting flexibiliteit inrich- 61 68 73 62 59 46 54 57
ting medezeggenschap
meer garanties informatiever- 60 53 63 59 65 39 59 63
sterking aan MR
vergroting initiatiefrecht MR 57 49 54 56 58 39 63 57
vergroting maatwerk inspraak 58 64 63 58 55 39 61 54
* Bij de meting in mei 2007 is deze vraag niet gesteld. ** Bij de meting in september 2007 is dit niet gevraagd.
Bij de tweede meting in september 2007 is men over het algemeen (iets) minder positief
en waarschijnlijk realistischer dan bij de eerste meting in mei 2007, over de gevolgen van
de invoering van de WMS voor de versterking van de positie van de geledingen bij de
medezeggenschap. De leerlingen hebben in vergelijking met personeel en ouders een
grote achterstand bij de medezeggenschap en lijken nog onvoldoende de nieuwe moge-
lijkheden van de WMS te ervaren. De positie van leerlingen in het voortgezet onderwijs
is door de invoering van de WMS er wel enigszins op vooruit te gegaan, omdat de positie
voorafgaande aan de WMS zeer zwak was (Smit e.a., 1997, 2005, 2006a; Steketee e.a.,
2006).
De meningen zijn trouwens verdeeld in welke mate leerlingen als `klanten' van het on-
derwijs medezeggenschap moeten hebben. Eenzijdig `consumentisme' van leerlingen
zou niet passen bij het onderwijs (vgl. De Bont-Hanenkamp, 2007; Ter Beek, 2001,
Zoontjens, 2007).
29
4.9 Ervaren knelpunten invoering WMS
Hebben besturen/schoolleiders knelpunten ervaren bij de invoering van de WMS? Tabel
4.9 laat zien dat driekwart (76%) van hen geen knelpunten heeft ervaren bij de invoering
van de WMS. In het primair onderwijs en bij de expertisecentra heeft men vaker geen
knelpunten ervaren dan in het voortgezet onderwijs. Bijna een kwart van de bestu-
ren/directies heeft knelpunten ervaren bij de invoering van de WMS.
Tabel 4.9 Heeft men knelpunten ervaren bij de invoering van de WMS? naar school
type (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=755) (n=141) (n=14) (n=900)
ja 22 35 29 24
nee 78 65 71 76
totaal 100 100 100 100
Aard van de knelpunten
Bijna een kwart (24%) van de besturen die knelpunten (hebben) ervaren bij de invoering
van de WMS, noemt de volgende knelpunten: weerstand tegen veranderingen, vele keu-
zemogelijkheden van de WMS, praktijk van invoering, tijdsdruk en extra belasting.
Daarnaast wordt genoemd: het niet goed functioneren van de (G)MR, geringe motivatie
(G)MR-leden, materie te ingewikkeld voor ouders en leerlingen en `ruis' in de informa-
tievoorziening van Projectgroep WMS. Zie Bijlage 4.
Knelpunten, denominatie, schoolgrootte en regio
Nadere analyse welke scholen knelpunten ervaren leert dat het iets vaker openbare scho-
len zijn in het westen van het land die problemen ervaren bij de invoering van de WMS.
Zie Bijlage 3, Tabel 4.10.
4.10 Functioneren Projectgroep WMS
De gezamenlijke organisaties van ouders, leerlingen, vakbonden, directies en besturen in
het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de expertisecentra hebben een Project-
groep WMS in het leven geroepen. De Projectgroep geeft concrete handreikingen voor
het maken van verantwoorde reglementen en een statuut (www.infowms.nl). Bovendien
worden via de Projectgroep WMS voorlichtingsactiviteiten georganiseerd.
30
Op de hoogte van bestaan Projectgroep WMS
Aan de bestuurders/schoolleiders is gevraagd of ze op de hoogte zijn van het bestaan van
de Projectgroep WMS. De overgrote meerderheid (80%) is bekend is met de Project-
groep WMS. Zie Tabel 4.11.
Tabel 4.11 Op de hoogte van het bestaan van de Projectgroep WMS? naar schooltype
(in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=764) (n=141) (n=24) (n=909)
ja 79 86 96 80
nee 21 14 4 20
totaal 100 100 100 100
Gebruik handreikingen en voorbeelden Projectgroep WMS of anderen
Is er bij het opstellen van statuut en reglement(en) gebruik gemaakt van handreikingen en
voorbeelden van de Projectgroep WMS of van anderen? Ja, bijna alle scholen hebben
gebruik gemaakt van de handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep WMS. Ruim
een kwart (27%) van de bestuurders/schoolleiders heeft bij het opstellen van statuut en of
reglement(en) alleen gebruik gemaakt van handreikingen en voorbeelden van de Project-
groep WMS. Bijna een kwart (24%) heeft bij het opstellen van statuut en of regle-
ment(en) rechtstreeks gebruik gemaakt van handreikingen en voorbeelden van de Pro-
jectgroep WMS én via anderen. Slechts 4% van de bestuurders/schoolleiders geeft aan
dat men geen gebruik heeft gemaakt van handreikingen en voorbeelden van de Project-
groep WMS of van anderen. Er zijn vrijwel geen scholen die hun statuut en hun regle-
ment zelfstandig hebben ontwikkeld. Opvallend is dat 30% van de bestuurders/school-
leiders niet weet of bij het opstellen van statuut en of reglement(en) gebruik is gemaakt
van handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep WMS of van anderen. Zie Tabel
4.12.
31
Tabel 4.12 Is er bij het opstellen van statuut en of reglement(en) gebruik gemaakt van
handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep WMS of van anderen? naar school-
type (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=734) (n=133) (n=23) (n=870)
ja, van Projectgroep WMS 27 31 48 27
ja, van anderen* 14 23 9 15
ja, van Projectgroep WMS én anderen* 21 38 35 24
nee 4 3 - 4
weet niet 34 5 8 30
totaal 100 100 100 100
* Vrijwel alle organisaties hebben de statuten en reglementen van de Projectgroep WMS op hun eigen
website gezet of met een link daar naar verwezen.
Bovenstaande bevindingen duiden er op dat de voorbeeldstatuut -reglementen van de
Projectgroep WMS een zeer grote rol hebben gespeeld bij het opstellen van eigen statuut
en reglement(en).
Gebruik handreikingen en voorbeelden Projectgroep WMS bestuur met één school of
meer scholen
Van welke handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep WMS hebben besturen
met één of meer scholen gemaakt? Bijna alle besturen in het primair onderwijs, voortge-
zet onderwijs en de expertisecentra met één school of meer scholen die gebruik hebben
gemaakt van handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep WMS hebben zowel
voorbeelden voor een statuut en voorbeelden van reglementen benut voor de (G)MR. In
mindere mate hebben bestuurders van expertisecentra gebruik gemaakt van de handrei-
kingen en voorbeelden. Zie Tabel 4.13.
32
Tabel 4.13 Van welke handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep WMS is
gebruik gemaakt? Meer antwoorden mogelijk, naar schooltype (in %), meting mei 2007
bestuur met één school bestuur met meer scholen onder
(n=199) beheer (n=325)
Primair onderwijs Reglement MR 98 Reglement GMR 99
Statuut 93 Statuut 93
Reglement Deelraad 5
Voortgezet onderwijs Reglement MR 100 Reglement GMR 97
Statuut 98 Statuut 90
Expertisecentra Reglement MR SO 80 Reglement GMR 89
Statuut SO zonder VSO 50 Statuut 100
Reglement MR VSO 40
Statuut VSO 50
Mate gebruik handreikingen en voorbeelden Projectgroep WMS
In welke mate is gebruik gemaakt van de handreikingen en voorbeelden van de Project-
groep WMS? De overgrote meerderheid (82%) van de besturen heeft de handreikingen
en voorbeelden van de Projectgroep WMS helemaal overgenomen en toegespitst op
eigen situatie. Bijna een tiende (9%) van de bestuurders heeft de handreikingen en voor-
beelden van de Projectgroep WMS als inspiratie gebruikt. Een klein aantal besturen (3%)
heeft een (iets) andere aanpak gehanteerd: de handreikingen en voorbeelden van de Pro-
jectgroep WMS kritisch bekeken, vergeleken met het oude reglement, grotendeels over-
genomen en op onderdelen aangepast aan plaatselijke situatie (zoals de omvang van de
organisatie). In een enkel geval heeft men het advies van een `huisjurist' ingewonnen.
Zie Tabel 4.14.
Tabel 4.14 In welke mate is gebruik gemaakt van de handreikingen en voorbeelden van
de Projectgroep WMS? naar schooltype (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=349) (n=91) (n=19) (n=444)
helemaal overgenomen, toegespitst op 82 83 84 82
eigen situatie
ter inspiratie 8 12 5 9
anders 3 3 11 3
weet niet / niet van toepassing 7 2 0 6
Totaal 100 100 100 100
---
Overname handreikingen en voorbeelden door andere organisaties
Van welke andere organisaties zijn handreikingen en voorbeelden afkomstig? Besturen
die andere organisaties hebben ingeschakeld, hebben zich over het algemeen (84%)
gewend tot besturenorganisaties. Bijna een vijfde van de besturen heeft geput uit hand-
reikingen en voorbeelden van vakbonden (19%) en organisaties van schoolleiders (19%).
Iets minder vaak (14%) heeft men handreikingen en voorbeelden van ouderorganisaties
en de leerlingenorganisatie (5%) gehanteerd. Omdat vrijwel alle organisaties de statuten
en reglementen van de Projectgroep WMS hebben overgenomen en op hun eigen website
hebben gezet of er met een link naar hebben verwezen, kan worden vastgesteld dat bijna
alle schoolbesturen handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep hebben gebruikt.
Zie Tabel 4.15.
Tabel 4.15 Van welke andere organisaties zijn handreikingen en voorbeelden afkom-
stig? naar schooltype (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=259) (n=81) (n=10) (n=341)
ouderorganisaties* 17 6 0 14
leerlingenorganisatie* - 5 - 5
besturenorganisaties* 85 79 80 84
organisatie van schoolleiders* 20 15 10 19
vakbonden* 18 22 30 19
anders 4 5 20 5
* Vrijwel alle organisaties hebben de statuten en reglementen van de Projectgroep WMS op hun eigen
website gezet of met een link daar naar verwezen.
4.11 Contact tussen schoolbestuur en Projectgroep WMS
Op welke wijze is er contact geweest tussen het (bestuur van) de school/scholen en de
Projectgroep WMS? Voor de bestuurders zijn de website (47%) en brochures (26%) van
de Projectgroep WMS de belangrijkste contactvormen geweest met de Projectgroep.
Minder frequent zijn er ook contacten geweest via nieuwsbrieven (16%), voorlichtings-
bijeenkomsten (15%), e-mail verkeer, telefoon en brief (12%). Een klein aantal (3%)
bestuurders/schoolleiders noemt andere contactvormen: via cursusleiders, trainers en
adviseurs van onderwijsorganisaties en de stand op de NOT (Nederlandse Onderwijs
Tentoonstelling). Ruim een kwart (26%) van de bestuurders en schoolleiders weet niet of
er contact is geweest met de Projectgroep. Zie Tabel 4.16.
34
Tabel 4.16 Wijze waarop er contact geweest tussen schoolbestuur en de Projectgroep?
Meer antwoorden mogelijk, naar schooltype (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=600) (n=121) (n=23) (n=726)
via voorlichtingsbijeenkomst(en) 15 16 17 15
via de website 43 62 52 47
via e-mail / telefoon / brief 12 14 26 12
via brochures 26 27 35 26
via nieuwsbrieven 16 15 13 16
anders 3 2 13 3
er is geen contact geweest 10 16 13 11
weet niet 30 8 9 26
Het belangrijkste middel in de voorlichting is de website www.infowms.nl. Deze website
is inmiddels meer dan 45.000 maal bezocht. Daarnaast is er ook intensief mailverkeer
met de redactie van info@infowms.nl. De redactie heeft ruim 4000 mails ontvangen en
vrijwel allemaal binnen drie dagen kunnen beantwoorden. Slechts een enkele keer is een
mail `zoekgeraakt' of `vergeten' en dat leidt dan direct tot een boze reactie (De Koning,
2007).1
Suggesties verbetering contact met Projectgroep WMS
Hebben bestuurders/schoolleiders suggesties hoe het contact met de Projectgroep WMS
verbeterd zou kunnen worden. Tabel 4.17 laat zien dat een klein aantal (5%) van be-
stuurders en schoolleiders suggesties heeft ter verbetering van het contact met de Pro-
jectgroep WMS.
Tabel 4.17 Heeft men suggesties hoe het contact met de Projectgroep WMS verbeterd
zou kunnen worden? naar schooltype (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=785) (n=141) (n=24) (n=940)
ja 5 6 4 5
nee 95 94 96 95
1 De website is inmiddels meer dan 55.000 maal bezocht. Daarnaast zijn er 4500 mails ontvangen en
beantwoord (peildatum 1 oktober 2007).
35
Genoemde suggesties met betrekking tot verbetering contact met Projectgroep WMS
hebben betrekking op de kwaliteit van de website, de interactie met de Projectgroep, de
kwaliteit van de antwoorden van de Projectgroep op vragen van besturen/directies en het
voortbestaan van de Projectgroep. Zie Bijlage 4.
4.12 Voorlichting van Projectgroep WMS
Behoefte aan voorlichting
Hebben besturen/schoolleiders in de toekomst behoefte aan voorlichting van de Project-
groep WMS? Van de besturen/directies weet 57% niet of dat nodig is. Bijna een derde
(30%) zegt geen behoefte aan voorlichting te hebben en 13% heeft er wel behoefte aan.
Zie Tabel 4.18.
Tabel 4.18 - Heeft u in de toekomst behoefte aan voorlichting van de Projectgroep
WMS? naar schooltype (in %), meting september 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=426) (n=39) (n=14) n=506)
ja 13 15 13 13
nee 29 44 24 30
weet niet 58 41 63 57
Inhoud gewenste voorlichting
Degenen die behoefte hebben aan voorlichting van de Projectgroep WMS zijn met name
geïnteresseerd in informatie met betrekking tot wet- en regelgeving, (nieuwe) voorbeeld-
reglementen, nieuwe ontwikkelingen, basiskennis voor (nieuwe) (G)MR-leden en nieuwe
bestuursleden, voorlichtingsactiviteiten op locatie en jurisprudentie met betrekking tot de
WMS. Daarnaast worden ook scholingsactiviteiten genoemd. Een enkeling zegt ook hulp
nodig te hebben. Zie Bijlage 4.
4.13 Samenvattend
In dit hoofdstuk zijn de resultaten van een websurveys in mei en september 2007 onder
bestuurders/schoolleiders in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en van expertise-
centra beschreven over de invoering van de WMS.
36
Een ruime meerderheid (70%) van de bestuurder/schoolleiders geeft aan dat er is voldaan
aan de verplichting om vóór 1 mei 2007 een reglement voor te leggen aan de (G)MR.
Tweederde (67%) van de besturen heeft ook een statuut voorgelegd aan de (G)MR.
Ruim een derde van de bestuurder/schoolleiders stelt dat het bestuur en de (G)MR in of
rond september 2007 gezamenlijk met een statuut en reglement(en) komt. Tevens geeft
ongeveer een derde van de bestuurder/schoolleiders aan dat de voorstellen simpelweg
nog niet klaar zijn. De bestuurder/schoolleiders die opmerkten dat de voorstellen nog niet
klaar waren, verwachten dat dit binnen drie maanden zal gebeuren.
Bijna driekwart van de bestuurder/schoolleiders geeft aan dat de gehele (G)MR betrok-
ken is geweest bij de totstandkoming van het statuut en reglement(en). Soms zijn buiten
de (G)MR-leden, ook anderen nog betrokken geweest bij de totstandkoming. Belangrijk-
ste redenen waarom het bestuur nog geen statuut en reglement(en) heeft voorgelegd in
september 2007: wetgever heeft een te strak tijdpad voorgeschreven, groot aantal MR'en
moet nog instemmen, men heeft deskundigen en achterban om advies gevraagd en men is
nog in onderhandeling met de (G)MR over bijstelling van de voorgelegde medezeggen-
schapsstatuut en/of reglement(en).
Meer dan de helft (57%) van de (G)MR'en heeft in september 2007 ingestemd met het
voorgestelde medezeggenschapsstatuut en/ reglement(en). In het voortgezet onderwijs en
bij de expertisecentra (iets) vaker dan in het primair onderwijs. Dit betekent dat op een
ruime meerderheid van de scholen de spelregels voor de medezeggenschap opnieuw zijn
vastgesteld volgens het tijdpad dat de wetgever heeft opgesteld. Bijna de helft (43%) van
(G)MR'en heeft echter nog niet ingestemd met medezeggenschapsstatuut en/ regle-
ment(en), een kwart (25%) is nog in gesprek en een kwart (25%) heeft nog geen actie
ondernomen en negeert daarmee het `dwingende' karakter van het invoeringsproces van
de WMS.
Een meerderheid van de bestuurders en schoolleiders geeft aan dat (bijna) alle geformu-
leerde doelen van de WMS worden gerealiseerd: versterking positie personeel bij de
medezeggenschap, versterking positie ouders bij de medezeggenschap, versterking posi-
tie leerlingen bij de medezeggenschap, vergroting flexibiliteit inrichting medezeggen-
schap, meer garanties informatieverstrekking aan de MR, vergroting initiatiefrecht MR
en vergroting maatwerk inspraak. Zeventig procent van de bestuurder/schoolleiders is het
eens met de stellingen dat de positie van personeel, leerlingen en ouders is versterkt. Een
kwart van de bestuurder/schoolleiders geeft aan knelpunten te hebben ervaren bij de
implementatie van de WMS. Hierbij werd tijdsdruk, kwaliteit van de (G)MR en kwaliteit
van de WMS als knelpunten genoemd.
Acht van de tien bestuurder/schoolleiders is op de hoogte van het bestaan van de Project-
groep WMS. De Projectgroep is beter bekend onder bestuurders/schoolleiders van exper-
tisecentra en scholen in het voortgezet onderwijs dan onder bestuurders/schoolleiders
37
bestuursleden in het primair onderwijs. Bijna alle bestuurder/schoolleiders heeft direct of
via andere organisaties gebruik gemaakt van de modelstatuten en -modelreglementen van
de Projectgroep WMS. Vrijwel niemand van de bestuurder/schoolleiders geeft aan ge-
bruik gemaakt te hebben van het reglement voor deelraden. De overgrote meerderheid
(82%) van de besturen heeft de handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep WMS
overgenomen en toegespitst op eigen situatie.
38
5 Reactie medezeggenschapsraden op voorstellen van bestuur
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we de resultaten van de websurveys in mei en september
2007 bij in totaal 1.997 voorzitters/secretarissen en leden van medezeggenschapsraden in
het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de expertisecentra. Paragraaf 5.2 geeft
een beeld of aan de (G)MR een statuut en/of reglement(en) zijn voorgelegd. In paragraaf
5.3 komt aan de orde wie betrokken zijn geweest, of betrokken hadden willen worden, bij
de totstandkoming van statuut en/of reglementen. In paragraaf 5.4 worden de redenen
beschreven waarom aan de (G)MR geen statuut en reglement(en) zijn voorgelegd. Para-
graaf 5.5 geeft inzicht in het tijdpad waarbinnen naar waarschijnlijkheid voorstellen voor
een statuut en reglement(en) aan de (G)MR worden voorgelegd. Paragrafen 5.6 en 5.7
laten zien wie betrokken zijn geweest bij de beoordeling van voorgestelde statuut en/of
reglement(en) en of de (G)MR heeft ingestemd met voorgestelde statuut en/of regle-
ment(en). Paragrafen 5.8. en 5.9 tonen de gepercipieerde gevolgen van de invoering van
de WMS en de ervaren knelpunten. Paragrafen 5.10 en 5.11 gaan in op het functioneren
van de Projectgroep WMS en de gewenste continuïteit van deze dienstverlening. We
sluiten het hoofdstuk af met een samenvatting.
5.2 Voorgelegde statuut en reglement(en) aan (G)MR
De randvoorwaarden voor medezeggenschap zijn in de WMS geregeld. Het bestuur en de
geledingen van de (G)MR bepalen zelf hoe de medezeggenschap vorm krijgt. Bij een
terugtredende overheid zijn schoolbestuur en (G)MR steeds meer op elkaar aangewezen
waar het gaat om de borging van de kwaliteit van het beleid (Brekelmans, 2006).
Aan de leden van medezeggenschapsraden is allereerst gevraagd of het bestuur vóór 1
mei 2007 een voorstel voor een statuut en reglement(en) heeft voorgelegd aan de (G)MR.
In Tabel 5.1 worden de antwoorden gepresenteerd naar schooltype. Deze Tabel laat zien
dat bij de eerste meting in mei 2007 aan 49% van de raden een statuut is voorgelegd en
54% van de medezeggenschapsraden reglementen heeft ontvangen van het bestuur. In
het basisonderwijs zijn iets vaker een statuut en reglement(en) voorgelegd dan in het
voortgezet onderwijs en bij expertisecentra.
Bij de tweede meting in september 2007 constateert 72% van de (G)MR-leden dat het
bestuur vóór 1 september 2007 een statuut en reglement(en) heeft voorgelegd en 81%
meldt een statuut te hebben ontvangen. Zie Tabel 5.1.
39
Tabel 5.1 Heeft het bestuur een voorstel voor een statuut en reglement(en) voorgelegd
aan de (G)MR? naar schooltype (in %), meting mei en september 2007
meting mei 2007 meting september 2007
Primair Voort- Expertise- Totaal Primair Voortge- Expertise- Totaal
onderwijs gezet centra onderwijs zet on- centra
onderwijs derwijs
(n=903) (n=224) (n=50) (n=1167) (n=669) (n=134) (n=17) (n=820)
statuut 51 44 42 49 71 77 77 72
reglement (en) 56 45 40 51 81 79 82 81
5.3 Betrokkenheid bij totstandkoming en beoordeling van statuut en reglementen
Medezeggenschap is vooral een procedurerecht. Er vindt controle van macht plaats via
procedures. In de literatuur wordt dit juridisch fenomeen wel omschreven als meeweten
(het recht op informatie), meepraten (het recht op overleg en het recht van advies en
initiatief), meebeslissen (het adviesrecht met beroepsmogelijkheid en het instemmings-
recht (Brekelmans, 2006).
Wie zijn betrokken geweest bij de totstandkoming en beoordeling van statuut en regle-
ment(en)? Uit de eerste meting van mei 2007 blijkt dat de totstandkoming van een statuut
en reglementen op meer dan een derde van de scholen een samenspel is geweest tussen
bestuur, (G)MR en schoolleiding. De personeelsgeleding en de oudergeleding zijn op
minder dan een tiende van de scholen er bij betrokken geweest. In het primair onderwijs
heeft de gehele GMR vaker een rol gespeeld dan bij de andere schooltypen. Op ruim een
tiende van de scholen waren andere betrokkenen bij de totstandkoming van een statuut en
reglementen, zoals: beleidsmedewerkers en (juridische) adviseurs van besturenorganisa-
ties, vakorganisaties, ouderorganisaties, gemeenteraad, raad van toezicht, centrale direc-
ties, algemeen directeur, bovenschools management, externe deskundigen via adviesbu-
reaus, beleidsmedewerkers van de gemeente, een afvaardiging van de PMR, ouderraad,
schoolcommissie, vakbond, werkgeversvereniging, stafbureau, werkgroep WMS, pro-
jectleiding fusietraject en een ouderforum. Op bijna alle (90%) scholen is overleg ge-
voerd tussen (G)MR met bestuur en schoolleiding over de totstandkoming van een sta-
tuut en reglement(en).
Wie zijn betrokken geweest bij de totstandkoming en beoordeling van statuut en regle-
ment(en)? Bij de beoordeling van statuut en reglement(en) heeft tweederde van de
(G)MR'en zelfstandig (éénpitters) en/of in samenspraak met elkaar ( meer raden onder
een bestuur) een oordeel gevormd over het voorlegde statuut en reglement(en). De per-
soneelsgeleding en de oudergeleding zijn op 14%-15% van de scholen er bij betrokken
40
geweest; de leerlingengeleding op bijna een tiende van de scholen. Van de (G)MR'en
heeft 14% externe deskundigen ingeschakeld. Zie Tabel 5.2.
Tabel 5.2 Wie zijn betrokken geweest bij de totstandkoming en beoordeling van statuut
en reglement(en)?Meer antwoorden mogelijk, naar schooltype (in %), meting mei en
september 2007
Totstandkoming van statuut en Beoordeling van statuut en
reglement(en) reglement(en)
meting mei 2007 meting september 2007
Primair Voort- Experti- Totaal Primair Voort- Experti- Totaal
onderwijs gezet se- onder- gezet se-
onderwijs centra wijs onderwijs centra
(n=868) (n=214) (n=47) (n=1121) (n=587) (n=116) (n=14) (n=717)
bestuur 75 59 68 71 - - - -
schoolleiding 32 52 45 36 - - - -
gehele GMR 39 23 34 36 70 45 86 66
gehele MR 32 36 38 33 66 70 50 66
oudergeleding van de 6 10 2 7 14 16 14 14
(G)MR
leerlinggeleding van de - 4 - 4 - 9 - 9
(G)MR
personeelsgeleding van 7 18 6 9 13 22 14 15
de (G)MR
andere betrokkenen 12 17 23 14 14 16 71 14
er is geen overleg ge- 10 9 11 10 3 0 0 2
voerd met anderen
* Bij de meting in september 2007 is niet gevraagd naar de betrokkenheid van bestuur en schoolleiding, omdat zij
doorgaans de voorstellen voor een statuut en reglementen hebben opgesteld.
De totstandkoming en beoordeling van statuut en reglement(en) laat het beeld zien van
een grote (inter)actieve betrokkenheid van bestuur en inspraakorganen wat betreft de
medezeggenschap. Dit duidt er op dat men in elkaar heeft geïnvesteerd om elkaars
standpunten te leren kennen als (sparring)partners. De medezeggenschap vaart daar wél
bij, omdat door (grote) betrokkenheid van (G)MR-leden bij de totstandkoming en
beoordeling van statuut en reglement(en), als coproducenten bij het vaststellen van de
medezeggenschapsstructuur, hoogstwaarschijnlijk ook zal leiden tot draagvlak,
consensus en acceptatie voor de invoering van de WMS (vgl. Brekelmans, 2006; Limper,
2006; Van den Boezem, 2006; Van Katwijk, 2006).
41
Gewenste betrokkenheid
Aan (G)MR-leden die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van voorstellen,
is gevraagd of ze dat wel hadden gewild. Ruim driekwart van hen was graag betrokkenen
geweest bij het concipiëren van statuut en reglementen. Dit duidt op een grote behoefte
aan participatie bij de beleidsvorming. Zie Tabel 5.3.
Tabel 5.3 Had u betrokken willen worden bij de totstandkoming van dit voorstel? naar
schooltype (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=86) (n=19) (n=5) (n=109)
ja 78 95 100 82
nee 22 5 0 18
totaal 100 100 100 100
5.4 Redenen waarom geen statuut en reglement(en) zijn voorgelegd
Wat zijn de redenen dat het bestuur geen statuut en/of reglement(en) aan de (G)MR heeft
voorgelegd? De belangrijkste genoemde reden bij de meting van mei 2007 is dat de
voorstellen nog niet klaar zijn en dat het bestuur en de (G)MR vóór 1 september 2007 of
rond september 2007 met een gezamenlijke statuut en reglement(en) komen. Ruim een
vijfde (21%) van de voorzitters/secretarissen en leden van medezeggenschapsraden is
niet op de hoogte waarom het bestuur geen statuut of reglement(en) heeft voorgelegd.
Door 17 procent van de voorzitters/secretarissen en leden van medezeggenschapsraden
zijn andere redenen genoemd waarom het bestuur geen statuut en reglement(en) heeft
voorgelegd.
Van de (G)MR-leden die nog geen voorstellen hebben ontvangen zegt bij de meting in
september 2007 een derde (34%) de reden niet te weten. Ruim een kwart (27%) van de
(G)MR-leden die nog geen voorstellen heeft ontvangen, constateert dat de voorstellen
nog niet klaar zijn. Een kwart (24%) van hen merkt op dat het bestuur en de (G)MR
binnenkort met een gezamenlijk statuut en reglement(en) komen. Van de (G)MR-leden
noemt 15% bij de meting in september 2007 nog andere redenen. Zie Tabel 5.4.
42
Tabel 5.4 Waarom heeft het bestuur vóór 1 mei 2007 geen statuut of reglement(en)
voorgelegd? naar schooltype (in %), meting van mei en september 2007
meting mei 2007 meting september 2007
Primair Voort- Experti- Totaal Primair Voort- Experti- Totaal
onder- gezet se- onder- gezet se-
wijs onder- centra wijs onder- centra
wijs wijs
(n=471) (n=135) (n=31) (n=629) (n=214) (n=35) (n=4) (n=253)
het bestuur en de (G)MR
komen vóór 1 september
2007 of rond september 30 31 48 30 25 23 0 24
2007 met gezamenlijke
statuut en reglement(en)*
voorstel(len) is (zijn) nog 29 43 23 32 26 31 50 27
niet klaar
anders 18 10 23 17 12 26 50 15
weet niet 23 16 6 21 37 20 0 34
totaal 100 100 100 100 100 100 100 100
* Bij de meting in september 2007 is de antwoordcategorie: het bestuur en de (G)MR komen binnenkort met
gezamenlijke statuut en reglement(en).
Andere redenen waarom het bestuur geen statuut en reglement(en) heeft voorgelegd
Door 17 procent van de voorzitters/secretarissen en leden van medezeggenschapsraden
zijn bij de meting in mei 2007 de volgende andere redenen genoemd waarom het bestuur
geen statuut en reglement(en) heeft voorgelegd: reorganisaties, nieuwe organisatiestruc-
tuur en fusieperikelen, onvoldoende kennis en deskundigen ingeschakeld, werkgroep
ingesteld/in behandeling, initiatief bij (G)MR neergelegd, geen prioriteit/tijdgebrek bij
bestuur, verschil van mening binnen en tussen (G)MR en bestuur en onduidelijkheid over
de redenen van bestuur.
Van de (G)MR-leden noemt 15% bij de meting in september 2007 de volgende andere
redenen: (G)MR heeft zelf een statuut en reglement(en) opgesteld, we willen nog extern
advies inwinnen, we zijn nog met elkaar in gesprek en medezeggenschap heeft voor het
bestuur geen prioriteit in verband met `stormachtige'' ontwikkelingen binnen de onder-
wijsinstelling waar men de handen vol aan heeft. Zie Bijlage 5.
5.5 Tijdpad waarbinnen voorstellen aan (G)MR worden voorgelegd
Wat is het aantal geschatte maanden waarbinnen voorstellen aan de (G)MR worden
voorgelegd? Tabel 5.5 presenteert de geschatte periode waarbinnen voorstellen aan de
(G)MR worden voorgelegd. We zien dat men in mei en september 2007 inschat dat het
43
bestuur tussen twee en drie maanden met voorstellen voor een statuut en reglement(en)
komt. Dit gemiddelde inschatting ligt in het voortgezet onderwijs iets hoger.
Tabel 5.5 Geschatte aantal maanden waarbinnen de voorstellen aan de (G)MR worden
voorgelegd, naar schooltype (in gemiddelden), metingen mei en september 2007
meting mei 2007 meting september 2007
Primair Voort- Experti- Totaal Primair Voort- Experti- Totaal
onderwijs gezet se- onderwijs gezet se-
onderwijs centra onderwijs centra
(n=157) (n=49) (n=9) (n=213) (n=272) (n=44) (n=7) (n=323)
minimaal 0 0 1 0 0 1 2 0
maximaal 12 14 4 14 10 8 2 10
Gemiddeld 2,3 2,7 2,7 2,4 2,6 2,8 2 2,7
Standaard deviatie 2,0 2,9 1,2 2,2 1,5 2,1 - 1,6
5.6 Betrokkenen bij beoordeling van voorgestelde statuut en reglement(en)
Wie zijn betrokken geweest bij de beoordeling van het door het bestuur voorgelegde
statuut en/of reglement(en)? Op (bijna) alle scholen is overleg gevoerd over de beoorde-
ling van het voorgestelde statuut en reglement(en). Tweederde (66%) van de (G)MR'en
heeft in eigen kring en/of in samenspraak met andere raden onder een bestuur een oor-
deel gevormd over het voorlegde statuut en reglement(en). Van de (G)MR'en stelt 14%
andere betrokkenen te hebben ingeschakeld. Zie Tabel 5.6.
Tabel 5.6 Wie zijn betrokken geweest bij de beoordeling van statuut en reglement(en)?,
meer antwoorden mogelijk, naar schooltype (in %), meting september 2007
Primair on- Voortgezet Expertise- Totaal
derwijs onderwijs centra
(n=587) (n=116) (n=14) (n=717)
de gehele GMR 70 45 86 66
de gehele MR 66 70 50 66
de oudergeleding van de (G)MR 14 16 14 14
de leerlinggeleding van de (G)MR - 9 - 9
de personeelsgeleding van de (G)MR 13 22 14 15
andere betrokkenen 14 16 71 14
er is geen overleg gevoerd met anderen 3 0 0 2
44
Andere betrokkenen ingeschakeld bij beoordeling statuut en reglement(en)
Van de (G)MR'en stelt 14% andere betrokkenen te hebben ingeschakeld, zoals de ach-
terban van (G)MR en (beleids)adviseurs van onderwijsorganisaties. Zie Bijlage 5.
5.7 Instemming (G)MR met voorgestelde statuut en reglement(en)
Heeft de (G)MR vóór 1 september 2007 ingestemd met het voorgestelde statuut en re-
glement (en)? Van de (G)MR'en heeft 45% ingestemd met het voorlegde statuut en 48%
met de voorgelegde reglement(en). Zie Tabel 5.7.
Tabel 5.7 Heeft de (G)MR vóór 1 september 2007 ingestemd met het voorgestelde
statuut en reglement(en)?, naar schooltype (in %), meting september 2007
Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Expertisecentra Totaal
(n=587) (n=116) (n=14) (n=717)
statuut 44 51 50 45
reglement(en) 48 50 50 48
Bij de tweede meting in september 2007 antwoordde 72% van de (G)MR-leden dat het
bestuur vóór 1 september 2007 een statuut en reglement(en) heeft voorgelegd en 81%
van de (G)MR-leden stelde een statuut te hebben ontvangen. Zie Tabel 5.1.
Uit het feit dat iets meer dan de helft van de (G)MR'en nog niet heeft ingestemd met het
voorgestelde statuut en reglement (en) kan worden opgemaakt dat personeel, ouders en
leerlingen de uitdaging hebben opgepakt om serieus te onderzoeken welke mogelijkhe-
den de WMS hen biedt om in onderling overleg zelf invulling te geven aan de gewenste
medezeggenschap en een medezeggenschapsstructuur te ontwikkelen die past bij de
lokale situatie (vgl. Geelkerken, 2006).
Over welke bevoegdheden beschikt de (G)MR zolang er geen statuut en nieuw medezeg-
genschapsreglement is vastgesteld? Volgens het overgangsrecht (artikel 41, WMS) ver-
valt het medezeggenschapsreglement van de (G)MR, zoals bedoeld in de Wet medezeg-
genschap onderwijs 1992, met ingang van 1 augustus 2009. Een breed samengestelde
commissie WMS is van oordeel dat het uitgangspunt dient te zijn dat met ingang van 1
januari 2007 een MR tenminste beschikt over de bevoegdheden uit de WMS. Bevoegd-
heden in het bestaande reglement blijven hun werking dan behouden tot er een nieuw
reglement ligt of uiterlijk tot 1 augustus 2008, wanneer zij niet in negatieve zin afwijken
van de WMS.2
2 Zie: www.infowms.nl/faq.
45
5.8 Gevolgen invoering WMS
Hoe beoordelen (G)MR-leden de gevolgen van de invoering van de WMS binnen de
organisatie? De meerderheid van leden van medezeggenschapsraden is van mening dat
invoering van de WMS de positie van personeel en ouders versterkt. Men is ook van
mening dat de WMS meer garanties biedt voor informatieversterking aan MR, vergroting
van het initiatiefrecht van de MR en een vergroting van maatwerk van de inspraak. Bij de
tweede meting in september 2007 is men minder vaak van mening dat de positie van de
geledingen is versterkt dan bij de eerste meting in mei 2007. Iets minder dan een vijfde
van de (G)MR-leden vindt nog maar dat de positie van leerlingen is versterkt door de
WMS. Hierbij moet wel worden opgemerkt, dat het totaalpercentage van de vraag of de
positie van leerlingen versterkt is, in de meimeting volledig bepaald wordt door respon-
denten het voortgezet onderwijs. In de septembermeting daarentegen hebben responden-
ten bij de expertisecentra wel antwoord gegeven op deze vraag. Het totaalpercentage van
deze meting is dan ook mede beïnvloed door de mening van respondenten uit dit school-
type en die is klaarblijkelijk verschillend van de respondenten uit het voortgezet onder-
wijs. Het percentage respondenten uit het voortgezet onderwijs dat het in de september-
meting eens is met de stelling dat de positie van leerlingen versterkt is, is nog bijna even
groot als in de meimeting (respectievelijk 61% en 54%). De respondenten bij de experti-
secentra zijn in de septembermeting duidelijk minder positief met respectievelijk 12%,
met als gevolg dat het totaalpercentage in de septembermeting veel lager is dan in de
meimeting. Omdat de bevinding dat men bij de expertisecentra minder positief is over de
positie van leerlingen bij de medezeggenschap dan in het voortgezet onderwijs, overeen-
komt met de bevindingen van de projectgroep WMS, kan worden aangenomen dat het
totaalpercentage in de meimeting in werkelijkheid waarschijnlijk lager is dan de huidige
61%. Zie Tabel 5.8.
De versterking van de positie van de geledingen op bepaalde terreinen roept de vraag op
in hoeverre daardoor de positie van de medezeggenschapsraad als geheel wordt onder-
graven (vgl. De Bont-Hanenkamp, 2007).3
De WMS lijkt met name meer garanties te bieden voor informatieverstrekking aan de
MR en meer kansen te bieden door de flexibeler structuur van de medezeggenschap in de
school. Deze wet zal daarom een verrijking (kunnen) betekenen ten opzichte van de
WMO 1992, omdat met name de informatieverstrekking door het schoolbestuur soms
problematisch verliep, reglementen `papieren tijgers' bleken te zijn als een bestuur de
(G)MR niet serieus nam en er behoefte ontstond aan een nieuwe filosofie, aan nieuwe
3 Aandachtspunt van de dagvoorzitter, mr. B. Olivier, op de studiedag WMS, 3 november 2006, te
Utrecht.
46
uitdagingen, een nieuw elan en nieuwe vormen van beleidsbeïnvloeding binnen school-
organisaties (Jansen, 2006; Smit e.a., 1997; Smit & Van Kuijk, 2004; Willemsen, 2006).
Tabel 5.8 De invoering van de WMS leidt tot de volgende veranderingen binnen de
organisatie, meer antwoorden, naar schooltype (in %), meting mei en september 2007
meting mei 2007 meting september 2007
Primair Voort- Expertise- Totaal Primair Voort- Expertise- Totaal
onderwijs gezet centra onderwijs gezet centra
onderwijs onderwijs
(n=796) (n=206) (n=46) (n=1042) (n=669) (n=134) (n=17) (n=820)
(zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer)
mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens
het voeren van afzonder-
lijk overleg met school-
bestuur/management door - - - - 51 44 71 50
personeelsgeleding,
ouders/leerlingen-
geleding*
versterking positie perso-
neel bij de medezeggen- 64 59 74 64 53 60 71 55
schap
versterking positie ouders 62 58 67 62 54 55 53 54
bij de medezeggenschap
versterking positie leer-
lingen bij de medezeggen- - 61 - 61 - 54 12 19
schap
vergroting flexibiliteit
inrichting medezeggen- 68 62 76 67 62 62 71 62
schap
meer garanties informa- 61 51 59 59 64 56 88 64
tieverstrekking aan MR
vergroting initiatiefrecht 61 52 58 59 60 52 82 59
MR
vergroting maatwerk 58 50 62 56 54 51 71 54
inspraak
* Deze vraag is niet gesteld bij de meting in mei 2007.
Gevolgen invoering WMS volgens de geledingen
Hoe kijken de geledingen zelf aan tegen de invoering van de WMS? Over de hele linie
hebben personeels-, ouder- en leerlingengeleding ongeveer dezelfde inschatting wat
betreft de gevolgen van de invoering van de WMS voor henzelf en voor de andere gele-
dingen wat betreft de inrichting van de medezeggenschap, de informatieverstrekking
47
door bestuur, initiatiefmogelijkheden en maatwerk van inspraak passend bij de schoolsi-
tuatie. Bij de tweede meting in september 2007 is men echter over het algemeen minder
positief, c.q. realistischer dan bij de eerste meting in mei 2007, over de gevolgen van de
invoering van de WMS voor de versterking van de positie van de geledingen bij de me-
dezeggenschap. De positie van leerlingen lijkt er door de invoering van de WMS het
minst er op vooruit te zijn gegaan. Zie Tabel 5.9.
Tabel 5.9 De invoering van de WMS leidt tot de volgende veranderingen binnen de
organisatie, meer antwoorden mogelijk, naar geleding (in %) en gemiddelden, meting
mei en september 2007
meting mei 2007 meting september 2007
perso- ouder- leerlin- Totaal perso- ouder- leerlin- Totaal
neels- geleding gen- neels- geleding gen-
geleding geleding geleding geleding
(n=663) (n=442) (n=14) (n=1119) (n=535) (n=390) (n=7) (n=934)
(zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer) (zeer)
mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens mee eens
versterking positie
personeel bij de 65 62 42 63 59 47 29 54
medezeggenschap
versterking positie
ouders bij de 62 61 58 61 53 53 29 53
medezeggenschap
versterking positie
leerlingen bij de 40 33 77 38 22 16 57 19
medezeggenschap
vergroting flexibi-
liteit inrichting 68 67 64 67 61 60 57 60
medezeggenschap
meer garanties
informatiever- 61 56 80 59 63 60 43 62
strekking aan MR
vergroting initia- 61 57 55 59 60 53 43 57
tiefrecht MR
vergroting maat- 57 54 64 56 55 46 29 51
werk inspraak
5.9 Ervaren knelpunten invoering WMS
Heeft men knelpunten ervaren bij de invoering van de WMS? Van de voorzit-
ters/secretarissen en leden (G)MR heeft 38% knelpunten ervaren. Zie Tabel 5.10.
48
Tabel 5.10 Heeft men knelpunten ervaren bij de invoering van de WMS? naar school-
type (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=889) (n=222) (n=49) (n=1150)
ja 36 43 45 38
nee 64 57 55 62
totaal 100 100 100 100
De ervaren knelpunten bij de invoering WMS hebben betrekking op de tijdsdruk waar-
binnen het statuut en de reglementen moesten worden vastgesteld, de weerstand tegen
verandering, de kwaliteit van het bestuur, de kwaliteit van de (nieuwe) GMR en de werk-
baarheid van de WMS. Zie Bijlage 5.
5.10 Functioneren Projectgroep WMS
Op de hoogte van Projectgroep WMS
Aan de voorzitters/secretarissen en leden van medezeggenschapsraden is de vraag voor-
gelegd of ze op de hoogte zijn van het bestaan van de Projectgroep WMS. Tabel 5.11 laat
zien dat bijna driekwart (72%) van hen bekend is met de Projectgroep. De bekendheid is
in het voortgezet onderwijs en bij expertisecentra iets hoger dan in het primair onderwijs.
Tabel 5.11 Bent u op de hoogte van het bestaan van de Projectgroep WMS? naar
schooltype (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=900) (n=224) (n=50) (n=1164)
ja 71 77 76 72
nee 29 23 24 28
totaal 100 100 100 100
Op de hoogte van Projectgroep WMS, naar geleding
We zijn ook nagegaan of er verschillen zijn tussen de geledingen van de (G)MR wat
betreft kennis van de Projectgroep. Uit deze analyses blijkt dat de personeelsgeleding iets
vaker op de hoogte is van het bestaan van de Projectgroep dan de ouder- en de leerlin-
gengeleding. Zie Tabel 5.12.
49
Tabel 5.12 Bent u op de hoogte van het bestaan van de Projectgroep WMS? naar gele-
ding (in %), meting mei 2007
personeelsgeleding oudergeleding leerlingengeleding Totaal
(n=663) (n=442) (n=14) (n=1119)
ja 76 67 64 72
nee 24 33 36 28
totaal 100 100 100 100
Wijze van contact met Projectgroep WMS
Aan de voorzitters/secretarissen en leden van medezeggenschapsraden is vervolgens de
vraag voorgelegd op welke wijze er contact is geweest tussen de Projectgroep en de
(G)MR. De belangrijkste contactvormen zijn de website van de Projectgroep (51%) en
brochures die de projectgroep heeft geproduceerd (41%). In mindere mate zijn er ook
contacten geweest via nieuwsbrieven (25%) en voorlichtingsbijeenkomsten (20%), e-
mail, telefoon en brief (16%). Zo'n 5 procent van de (G)MR'en heeft via het volgen van
een cursus contact gehad met de Projectgroep WMS, of is door een ouder- of een perso-
neelsorganisatie op deze organisatie geattendeerd. Een tiende van de (G)MR'en heeft
geen contact gehad met de Projectgroep. Zie Tabel 5.13.
Tabel 5.13 Op welke wijze is er contact geweest tussen de Projectgroep en de (G)MR?
meer antwoorden mogelijk, naar schooltype naar schooltype (in %), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=638) (n=172) (n=38) (n=839)
via voorlichtingsbijeenkomst(en) 19 23 24 20
via de website 46 66 61 51
via e-mail / telefoon / brief 16 13 26 16
via brochures 44 31 47 42
via nieuwsbrieven 25 22 32 25
anders 6 2 11 5
er is geen contact geweest 11 12 8 11
weet niet 8 4 3 7
Contact tussen Projectgroep WMS en (G)MR, naar geleding
Uit aanvullende analyses komt naar voren dat de personeelsgeleding en de leerlingenge-
leding vaker dan de oudergeleding contact hebben gehad via de website. Voor de perso-
neelsgeledingen zijn de brochures vaker een belangrijke informatiebron geweest dan
50
voor de ouder- en leerlingengeledingen. Voor de leerlingen zijn de website en de nieuws-
brieven belangrijke informatiekanalen. Zie Tabel 5.14.
Tabel 5.14 Op welke wijze is er contact geweest tussen de Projectgroep en de (G)MR?
meer antwoorden mogelijk, naar geleding (in %), meting september 2007
personeels- oudergeleding leerlinggeleding Totaal
geleding
(n=663) (n=442) (n=14) (n=839)
via voorlichtingsbijeenkomst(en) 21 19 22 20
via de website 52 47 56 51
via e-mail / telefoon / brief 17 12 - 16
via brochures 45 37 22 42
via nieuwsbrieven 26 22 33 25
anders 4 6 11 5
er is geen contact geweest 9 13 22 11
weet niet 6 7 11 7
Handreikingen en voorlichting
Hebben (G)MR-leden gebruik gemaakt van de handreikingen en voorbeelden van de
Projectgroep WMS? Tabel 5.15 presenteert het gebruik van handreikingen en voorbeel-
den van de Projectgroep WMS naar schooltype. We zien dat de helft van de (G)MR-
leden gebruik heeft gemaakt van de tools en handvatten die de projectgroep WMS heeft
opgesteld. In het voortgezet onderwijs en bij expertisecentra maakt men vaker gebruik
van de aangeleverde materialen dan in het primair onderwijs.
Tabel 5.15 - Heeft u wel eens gebruik gemaakt van handreikingen en voorbeelden van de
Projectgroep WMS? meting september 2007
Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Expertisecentra Totaal
(n=669) (n=134) (n=17) (n=820)
ja 45 69 76 50
nee 55 31 23 50
5.11 Continuïteit dienstverlening Projectgroep WMS
Het fundamentele verschil in eindverantwoordelijkheden in de relatie tussen schoolbe-
stuur en (G)MR maakt deze relatie asymmetrisch. Dat wil zeggen: het zwaartepunt bij de
51
realisering van `gelijkwaardige' partnerschap ligt bij het schoolbestuur. Immers, het
bestuur heeft de eindverantwoordelijkheid voor het beleid en de inrichting van de school-
organisatie als leef- en leergemeenschap. Bij een terugtredende overheid dient in het
onderwijs geïnvesteerd te worden in zowel de `zelfredzaamheid' van scholen als het
ontwikkelen van een `democratische houding' binnen schoolorganisaties om te voorko-
men dat bij het onderwijs teveel zeggenschap bij te weinig personen komt (De Winter,
2004; Van Katwijk, 2006; Zoontjens, 2007c). De Projectgroep WMS beoogt via diverse
activiteiten de medezeggenschap in het onderwijs te optimaliseren en inspraakorganen
beter toe te rusten om hun taken te kunnen uitvoeren.
Behoefte aan voorlichting van Projectgroep WMS
Hebben (G)MR-leden in verband met hun functioneren in de toekomst behoefte aan
voorlichting van de Projectgroep WMS? Ruim een kwart (26%) van de (G)MR-leden
zegt hieraan behoefte te hebben. Van de (G)MR-leden weet 60% (nog) niet of men be-
hoefte heeft aan voorlichting. Zie Tabel 5.16.
Tabel 5.16 - Heeft u in de toekomst behoefte aan voorlichting van de Projectgroep
WMS? naar schooltype (in procenten), meting september 2007
Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Expertisecentra Totaal
(n=669) (n=134) (n=17) (n=820)
ja 26 30 24 26
nee 14 13 12 14
weet niet 60 57 64 60
Gewenste voorlichting
De WMS is een instrument om met name de structuur van de medezeggenschap te beïn-
vloeden. Minstens zo belangrijk voor het optimaal functioneren van inspraak is dat be-
trokkenen de kennis en vaardigheden bezitten ten aanzien van de gewenste beleidsbeïn-
vloeding (Arends, 2006; Smit, Driessen & De Vroom, 2006b). Zoals we hiervoor zagen
heeft een kwart van de leden van (G)MR'en in de toekomst behoefte aan voorlichting
van servicepunt www.infowms.nl. Uit de opmerkingen van (G)MR-leden blijkt dat de
gewenste voorlichting een breed spectrum aan onderwerpen omvat en door hen als zeer
belangrijk en noodzakelijk geacht wordt om de concretisering en verbetering van de
medezeggenschap vorm te kunnen geven. Genoemde thema's zijn: behoefte aan prak-
tisch toepasbare informatie om de WMS te kunnen hanteren, minder afhankelijk van het
bestuur te kunnen opereren, gewenste aanpassingen in statuut en reglement(en) te kunnen
doorvoeren en als (G)MR beter te kunnen functioneren. Zie Bijlage 5.
52
Suggesties ter verbetering contact met Projectgroep WMS
Tenslotte is de vraag voorgelegd of men suggesties heeft voor verbetering van het con-
tact met de Projectgroep. Een tiende van de voorzitters/secretarissen en leden van
(G)MR'en heeft suggesties aangeleverd hoe het contact met de Projectgroep WMS te
verbeteren. Zie Tabel 5.17.
Tabel 5.17 Heeft u suggesties hoe het contact met de Projectgroep WMS verbeterd zou
kunnen worden? naar schooltype (in procenten), meting mei 2007
Primair Voortgezet Expertise- Totaal
onderwijs onderwijs centra
(n=520) (n=145) (n=34) (n=693)
ja 12 6 12 10
nee 88 94 88 90
Genoemde aanbevelingen om het contact met de Projectgroep WMS te verbeteren heb-
ben betrekking op de aard en de kwaliteit van de informatie. Zie Bijlage 5.
5.12 Samenvattend
Op minder dan de helft van de scholen is aan de (G)MR vóór 1 mei 2007 een statuut
voorgelegd en meer dan de helft van de medezeggenschapsraden heeft vóór 1 mei regle-
menten ontvangen van het bestuur. In het basisonderwijs zijn iets vaker een statuut en
reglementen voorgelegd dan in het voortgezet onderwijs en bij expertisecentra. De in-
schatting van de meeste besturen en (G)MR'en was bij de eerste meting dat men vóór 1
september 2007 of rond september 2007 met een gezamenlijke statuut en reglement(en)
zou komen. Bij de tweede meting in september 2007 constateert 72% van de (G)MR-
leden dat het bestuur vóór 1 september 2007 een statuut en reglement(en) heeft voorge-
legd en 81% meldt een statuut te hebben ontvangen.4
De totstandkoming van een statuut en reglementen is veelal een samenspel geweest tus-
sen bestuur, (G)MR en schoolleiding. In het primair onderwijs heeft de gehele GMR
vaker een rol gespeeld dan bij de andere schooltypen. Van de voorzitters/secretarissen en
leden GMR die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van statuut en regle-
ment(en) had ruim driekwart dit wel gewild.
4 Besturen schetsen wat betreft het stadium van implementatie van de WMS over het algemeen een iets
positiever beeld dat de (G)MR'en.
53
De WMS biedt volop ruimte aan de vormgeving van de medezeggenschap ter plaatse.
Meer ruimte in structurering betekent dat daar waar die ruimte wordt benut er (veel)
meer tijd nodig is voor overleg (vgl. Brekelmans, 2006).
De meerderheid van de voorzitters/secretarissen en leden van (G)MR'en zijn van mening
dat invoering van de WMS de positie van personeel, ouders en leerlingen versterkt. Men
is ook van mening dat de WMS meer garanties biedt voor informatieversterking aan de
MR, vergroting van het initiatiefrecht van de MR en een vergroting van maatwerk van de
inspraak.
Ruim een derde van de leden van (G)MR'en heeft knelpunten ervaren bij de invoering
van de WMS. Tijdsdruk, startproblemen, weerstand tegen verandering, kwaliteit van de
WMS en communicatie met bestuur speelden hen parten.
Bijna driekwart van leden, voorzitters/secretarissen en leden is bekend met de Project-
groep WMS. De belangrijkste contactvormen met de Projectgroep waren de website en
brochures van de Projectgroep. In mindere mate zijn er ook contacten geweest via
nieuwsbrieven en voorlichtingsbijeenkomsten, e-mail, telefoon, brief en heel soms via
een cursus die men heeft gevolgd bij de Projectgroep. Een tiende van de (G)MR'en heeft
geen contact gehad met de Projectgroep. Genoemde suggesties ter verbetering van het
contact met Projectgroep WMS zijn: wijze van informatieverstrekking, taalgebruik en
kwaliteit van de website.
54
6 Samenvatting
6.1 Inleiding
In dit rapport wordt verslag gedaan van twee deelonderzoeken naar de invoering van de
Wet medezeggenschap op scholen. In paragraaf 6.2 worden de aanleiding en de onder-
zoeksvragen geschetst. In paragraaf 6.3 komen de resultaten aan de orde. We sluiten het
hoofdstuk af met conclusies en aanbevelingen.
6.2 Aanleiding en onderzoeksvragen
Aanleiding
De Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is op 1 januari 2007 ingevoerd. Sinds die
datum gelden de bevoegdheden zoals omschreven in de WMS. Aan een school, een
centrale dienst en een regionaal expertisecentrum is een medezeggenschapsraad verbon-
den. Het schoolbestuur met meer dan één school onder beheer stelt een gemeenschappe-
lijke medezeggenschapsraad (GMR) in met wettelijk vastgelegde bevoegdheden. De
leden van de GMR worden gekozen door de leden van de afzonderlijke MR'en.
Scholen kunnen sinds de invoering van de WMS op initiatief van de (G)MR de mede-
zeggenschap inrichten op basis van lokale behoeften, wensen, ambities en mogelijkheden
binnen de door de wetgever gestelde kaders. Concreet gaat het om het instellen van
nieuwe inspraakorganen zoals de themaraad en deelraad. Voor succesvolle veranderin-
gen zijn betrokkenheid en draagvlak nodig.
Onderzoeksvragen
1. In welke mate voldoen de schoolbesturen aan hun verplichting op 1 mei 2007 een
voorstel voor een statuut en reglement(en) te hebben voorgelegd aan de (G)MR?
2. In welke mate is gebruik gemaakt van handreikingen en voorbeelden van de Project-
groep WMS?
3. In welke mate is gebruik gemaakt van voorbeelden van anderen?
4. Is er bij de ontwikkeling van een statuut en reglement(en) overleg geweest met de
betrokken partijen (personeel, ouders, leerlingen) en/of (G)MR'en?
5. In welke mate stemmen (G)MR'en in met de door de besturen voorgelegde voorstel-
len?
---
6. Op welke wijze en in welke mate hebben (G)MR'en in verband met het verlenen van
instemming overleg gevoerd met de afzonderlijke geledingen van personeel, ouders
en leerlingen?
6.3 Resultaten
Per onderzoeksvraag worden de belangrijkste uitkomsten weergegeven.
Onderzoeksvraag 1: In welke mate voldoen de schoolbesturen aan hun verplichting om
vóór 1 mei 2007 een voorstel voor een statuut en reglement(en) te hebben voorgelegd
aan de (G)MR?
Een ruime meerderheid (67%) van de bestuursleden/schoolleiders geeft aan dat er is
voldaan aan de verplichting om vóór 1 mei 2007 een statuut voor te leggen aan de
(G)MR. Aan de verplichting om (een) reglement(en) voor te leggen aan de (G)MR is in
iets sterkere mate voldaan: 70% van de bestuursleden/schoolleiders geeft aan dat deze
is(zijn) voorgelegd aan de (G)MR. Hierbij zijn nauwelijks verschillen tussen de verschil-
lende schooltypen te vinden. Een zorgpunt is dat een derde van de schoolbesturen zich
niet aan de verplichting heeft gehouden om vóór 1 mei 2007 een voorstel voor een sta-
tuut en reglement(en) voor te leggen aan de (G)MR. Bij de tweede meting in september
2007 constateert 72% van de (G)MR-leden dat het bestuur vóór 1 september 2007 een
statuut heeft voorgelegd en 81% meldt reglementen te hebben ontvangen.
Onderzoeksvraag 2: In welke mate is gebruik gemaakt van handreikingen en voor-
beelden van de projectgroep?
De overgrote meerderheid (82%) van de besturen heeft de handreikingen en voorbeelden
van de Projectgroep WMS helemaal overgenomen en toegespitst op eigen situatie. Bijna
een tiende (8%) van de bestuurders heeft de handreikingen en voorbeelden van de Pro-
jectgroep WMS als inspiratie gebruikt. Een klein aantal besturen (3%) heeft een (iets)
andere aanpak gehanteerd: de handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep WMS
zijn kritisch bekeken, vergeleken met het oude reglement, grotendeels overgenomen en
op onderdelen aangepast aan de plaatselijke situatie (zoals de omvang van de organisa-
tie).
De helft van de (G)MR-leden heeft gebruik gemaakt van de tools en handvatten die de
projectgroep WMS heeft opgesteld. In het voortgezet onderwijs en bij expertisecentra
maakt men vaker gebruik van aangeleverde materialen dan in het primair onderwijs.
56
Onderzoeksvraag 3: In welke mate is gebruik gemaakt van voorbeelden van anderen?
Besturen die andere organisaties hebben ingeschakeld, hebben zich over het algemeen
(84%) gewend tot besturenorganisaties. Bijna een vijfde van de besturen heeft geput uit
handreikingen en voorbeelden van vakbonden (19%) en organisaties van schoolleiders
(19%). Iets minder vaak (14%) heeft men handreikingen en voorbeelden van ouderorga-
nisaties en de leerlingenorganisatie (5%) gehanteerd. Maar omdat vrijwel alle onderwijs-
organisaties de statuten en reglementen van de Projectgroep WMS hebben overgenomen
en op hun eigen website hebben gezet, kan worden vastgesteld dat bijna alle schoolbestu-
ren handreikingen en voorbeelden van de Projectgroep hebben gebruikt.
Onderzoeksvraag 4: Is er bij de ontwikkeling van een statuut en reglement(en) overleg
geweest met de betrokken partijen (personeel, ouders, leerlingen) en/of (G)MR'en?
Op bijna driekwart (71%) van de scholen is de gehele (G)MR betrokken geweest bij de
totstandkoming van nieuwe regels met betrekking tot de medezeggenschap. Op 13% van
de scholen heeft de personeelsgeleding van de (G)MR een rol gespeeld in het overleg. De
oudergeleding is door bijna een tiende van de besturen gehoord. Van de besturen heeft
36% nog anderen gehoord, bijvoorbeeld: klankbordgroep van ouders en personeel, ou-
derraden, leerlingenraden, schoolteam, (bovenschools) management(team), algemeen
directeur, schooldirecteuren, directieberaad, Ministerie OCW, gemeentebestuur, koepel-
organisaties, (adviseurs van) besturenorganisaties, vakorganisaties, ouderorganisaties,
leerlingenorganisatie, ondersteuningsinstellingen, administratiekantoren, beleidsmede-
werkers stafbureau, projectgroep voorbereiding van bestuurlijke fusie, schooladviesraad,
coördinator samenwerkingsverband, cursusleider scholingstraject MR, hoofd P&O, ex-
tern juridische adviseurs en onderwijsadviseurs.
Bijna een tiende (9%) van de besturen heeft geen overleg met anderen gevoerd over de
totstandkoming van statuut en reglementen.
Onderzoeksvraag 5: In welke mate stemmen (gemeenschappelijke) medezeggen-
schapsraden in met de door de besturen voorgelegde voorstellen?
Volgens de schoolbesturen/schoolleiders heeft meer dan de helft (57%) van de
(G)MR'en vóór 1 september 2007 ingestemd met het voorgestelde medezeggenschaps-
statuut en reglement(en). In het voortgezet onderwijs en bij de expertisecentra (iets)
vaker dan in het primair onderwijs. Van de (G)MR'en heeft 43% dus (nog) niet inge-
stemd met een statuut en reglement(en). Er is dus nog veel werk aan de winkel.
57
Onderzoeksvraag 6: Op welke wijze en in welke mate hebben (gemeenschappelijke)
medezeggenschapsraden in verband met het verlenen van instemming overleg gevoerd
hebben met de afzonderlijke geledingen van personeel, ouders, leerlingen?
Op (bijna) alle scholen is overleg gevoerd over de beoordeling van het voorgestelde
statuut en reglement(en). Tweederde (66%) van de (G)MR'en heeft intern en veelal in
samenspraak met andere (G)MR'en onder een bestuur een oordeel gevormd over het
voorgelegde statuut en reglement(en). De personeelsgeleding (G)MR en de oudergele-
ding (G)MR zijn op minder dan een vijfde van de scholen afzonderlijk betrokken ge-
weest bij het overleg. De leerlingengeleding (G)MR is op bijna een tiende van de scholen
gehoord. Van de (G)MR'en stelt 14% andere betrokkenen te hebben ingeschakeld, zoals
de achterban van de (G)MR en (beleids)adviseurs van onderwijsorganisaties. Deze lage
percentages maken duidelijk dat de medezeggenschap door de betrokkenen als een ge-
zamenlijke activiteit wordt gezien.
6.3 Conclusies en aanbevelingen
De besturen, managers en (G)MR'en waarvan we de gegevens hebben verzameld, waren
bereid binnen een paar maanden (soms) twee keer aan het onderzoek mee te werken. Ze
waren de eersten die een statuut en nieuwe reglementen hebben opgesteld. Ze vormen
naar verwachting een `kopgroep' in het onderwijs wat betreft de invoering van de WMS.
Daardoor is het mogelijk dat de onderzoeksresultaten een te positief beeld geven van hoe
het momenteel met de implementatie van de WMS in het onderwijs is gesteld.
Conclusies
1. De invoering van de WMS is door bijna driekwart van de besturen en (G)MR'en
loyaal ter hand genomen om de structuur van de medezeggenschap in onderwijs te
bespreken en vast te stellen. De totstandkoming en vaststelling van een statuut en re-
glement(en) is doorgaans een intensief samenspel geweest tussen bestuur, (G)MR en
schoolleiding. Schoolbesturen en schoolleiding hebben (G)MR'en aangesproken als
coproducenten van hun beleid, waardoor er een breed draagvlak is ontstaan voor de
nieuwe inspraakstructuur op scholen.
2. De invoering van de WMS heeft een `zachte landing' gemaakt in onderwijs, omdat
de wet tegemoet komt aan de wens om op basis van een nieuwe filosofie en op een
moderne manier de medezeggenschap vorm te geven.
3. De invoering van de WMS heeft de medezeggenschap bij besturen nadrukkelijker op
de agenda gezet.
58
4. De WMS hebben besturen, schoolleiders en inspraakorganen gestimuleerd om de
(gewenste) inspraak binnen de eigen onderwijsinstelling tegen het licht te houden.
5. Bij de meeste onderwijsinstellingen hebben (G)MR'en de uitdaging opgepakt om
serieus te onderzoeken welke mogelijkheden de WMS biedt om in onderling overleg
zelf invulling te geven aan de gewenste medezeggenschapsstructuur, passend bij de
lokale situatie. Men heeft er de tijd voor genomen om elkaars standpunten te leren
kennen als (sparring)partners bij de medezeggenschap.
6. Het beoordelen van statuut en reglement(en) is op scholen als een gezamenlijke
activiteit van personeel, ouders en leerlingen beschouwd.
7. Besturen en (G)MR-leden hebben bij de invoering WMS met name knelpunten
ervaren wat betreft de tijdsdruk waarbinnen het statuut en de reglementen moesten
worden vastgesteld en de weerstand tegen verandering binnen de organisatie.
8. Een zorgpunt is dat een derde van de schoolbesturen zich niet aan de letterlijke ver-
plichting heeft gehouden om vóór 1 mei 2007 een voorstel voor een statuut en re-
glement(en) voor te leggen aan de (G)MR.
9. Onderwijsinstellingen hebben meer tijd nodig om tot een definitieve vaststelling van
het statuut en reglement(en) te komen dan in de wet is voorzien, omdat men meer
zicht wil hebben op de vele keuzemogelijkheden die de wet biedt wat betreft de in-
richting van de medezeggenschapsstructuur en de consequenties hiervan voor de
verschillende geledingen.
10. De flexibele wijze waarop binnen de organisatie de medezeggenschapsstructuur
wordt ingericht, heeft de belangstelling voor de medezeggenschap binnen schoolor-
ganisaties duidelijk een nieuwe impuls gegeven.
11. De WMS lijkt in vergelijking met de WMO 1992 meer garanties te bieden voor
informatieverstrekking van het schoolbestuur aan de (G)MR.
12. De invoering van de WMS heeft de positie van de personeels- en oudergeleding bij
de medezeggenschap versterkt.
13. De positie van leerlingen in het voortgezet onderwijs als afnemers van het `product'
onderwijs is er door de invoering van de WMS enigszins op vooruit gegaan, in ver-
gelijking met hun positie onder de vigeur van de WMO 1992. Al is de optimale situ-
atie nog niet bereikt.
14. De Projectgroep WMS geniet grote bekendheid in het onderwijsveld en heeft een
(zeer) belangrijke rol gespeeld bij de invoering van de WMS.
15. Ruim een kwart van de (G)MR-leden en ruim een tiende van de besturen heeft in de
toekomst behoefte aan voorlichting van de Projectgroep WMS in verband met het
functioneren van de inspraak.
16. De gewenste voorlichting van de Projectgroep WMS omvat een breed spectrum aan
onderwerpen gericht op concretisering van de kansen en mogelijkheden die de wet
biedt.
17. De invoering van de WMS lijkt voor vele (G)MR'en een groei- en ontwikkelings-
proces in te luiden om op basis van gelijkwaardigheid het bestuursbeleid mee vorm
59
te geven. Het overleg tussen bestuur, management, (G)MR en achterban over mede-
zeggenschap heeft zich op een groot aantal scholen ontwikkeld van een kabbelend
beekje in een bruisende waterval.
18. Voorafgaande aan de invoering van de WMS speelden (G)MR'en een (zeer) beperk-
te rol bij de kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen in het onderwijs, omdat ze
niet alleen over te weinig bevoegdheden, maar ook over te weinig vaardigheden be-
schikten om slagvaardig te kunnen participeren in de besluitvorming. Verdere pro-
fessionalisering van inspraakorganen en imagoversterking richting besturen en ma-
nagement is noodzakelijk om een rol te kunnen spelen bij de borging van de kwali-
teit van het beleid.
Aanbevelingen
Voorstellen voor vervolgonderzoek om de vinger aan de pols te houden wat betreft de
kwaliteit van de medezeggenschap en inzicht te krijgen in:
1. De inhoud van de medezeggenschapsstatuten en -reglementen. Hoe zien ze eruit?
Voldoen ze aan de gestelde wetgeving? Is het een verbetering of juist een verarming
voor de positie van de (geledingen van de) GMR en de MR doordat bijvoorbeeld in-
stemmingsbevoegdheden zijn omgezet in adviesbevoegdheden?
2. Profiel van `koplopers' en `achterblijvers'.Welke verschillen zijn er tussen de scholen
die tot de kopgroep van de medezeggenschap en tot de achterblijvers behoren? Waar
hangen deze verschillen mee samen? Hoe kunnen achterblijvers gestimuleerd worden
de kansen en mogelijkheden die de WMS biedt beter te benutten? Hoe kunnen on-
derwijsinstellingen door uitwisseling van ervaringen van elkaar leren? Welke rol kan
de Projectgroep WMS hierbij spelen?
3. Keuze voor gezamenlijkheid én versterking eigenstandigheid. Onder welke condities
functioneert de gezamenlijke medezeggenschap van personeel, ouders/leerlingen en
de versterking van de eigenstandigheid van de geledingen optimaal?
4. Benutting ruimte voor flexibiliteit. In welke mate benutten onderwijsinstellingen de
ruimte voor flexibiliteit op het gebied van overdracht en omzetting van bevoegdheden
en in de wijze waarop binnen de organisatie de medezeggenschapsstructuur wordt in-
gericht? Wat zijn de resultaten?
5. Versterking informatieverstrekking aan (G)MR en initiatiefrecht van (G)MR. Onder
welke condities wordt de (G)MR optimaal geïnformeerd waardoor men beleidspro-
cessen beter kan volgen en controleren? Maakt de (G)MR optimaal gebruik van het
recht om voorstellen te doen en standpunten kenbaar te maken?
6. Versterking rechtsbescherming en rechtszekerheid van de (G)MR. Biedt de geschil-
lenbeslechting via de landelijke geschillencommissie en bij de ondernemingskamer
van het gerechtshof te Amsterdam voldoende rechtsbescherming en rechtszekerheid
aan medezeggenschapsorganen? Wat zijn de ervaringen?
60
7. Medezeggenschap in internationaal perspectief. Welke verschillen (in opzet en mate
van professionalisering) zijn er tussen Nederland en andere landen wat betreft de me-
dezeggenschap in het onderwijs? Wat kan Nederland hiervan leren?
61
62
Bijlagen
64
Bijlage 1 Geraadpleegde literatuur
Arends, J. (2006). Nieuw in de medezeggenschapsraad. In F. Smit (ed.), Surfen op de
golven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van zaken 2006 (pp. 52-
54). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Beek, F. van ter (2001). Mede-ik-heb-niet-veel-te-zeggen-schap. In F. Smit (ed.).
Dwangbuis of maatwerk? Medezeggenschap op de universiteit. (pp. 37-39). Nijme-
gen: ITS.
Boersma, L. (2006a). Belangrijkste wijzigingen in wetsvoorstel medezeggenschap op
scholen op een rij. Tweede kamer aan zet. School & Medezeggenschap, 22, (2), pp.
3-4.
Boersma, L. (2006b). WMS een feit. Tweede kamer akkoord. MR magazine, 22, (6/7),
pp. 6-7.
Boersma, L. (2007). WMS in werking. Eerste kamer stemt in met WMS. MR magazine,
23, (1), pp. 16-17.
Boezem, R. van den (2006). WOR of WMS doet er niet toe. In F. Smit (ed.), Surfen op
de golven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van zaken 2006 (p. 37).
Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Bont-Hanenkamp, M. de (2007). Studiedag WMS. In F. Smit, A. Cluitmans-Souren, H.
Jansen & C. van Vught (eds.). Handboek Wet medezeggenschap op school (pp. 5100,
1-45). Den Haag: Sdu uitgevers.
Boom, E. van der, Uwland, A. & Siegert, J. (2007). Slotmonitor invoering lumpsum po.
Rotterdam: ECORYS.
Brekelmans, F. & Noorlander, C. (2001). Bovenbestuurlijke medezeggenschap per con-
venant:een juridisch onderzoek naar de mogelijkheid van bovenbestuurlijke mede-
zeggenschap per convenant in het kader van de samenwerkingsverbanden WSNS en
VO-VSO. Utrecht: AOb.
Brekelmans, F., Elderen, J. van & Limper, R. (2004). Focus op versterking. Advies Ex-
pertgroep Medezeggenschap.
Brekelmans, F, Goetheer, G., Schoonhoven, R. van (2006). De Wet medezeggenschap op
scholen: veranderingen, opbouw en thema's. Den Haag: Elsevier.
Brekelmans, F. (2006). Waarom een medezeggenschapswet in het onderwijs?. In F. Smit
(ed.), Surfen op de golven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van za-
ken 2006 (pp. 16- 25). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Cluitmans-Souren, A. (2006). Naar een nieuwe WMS., in: Handboek Medezeggenschap
op School., I-9100- 1/9100-24, Den Haag: Sdu uitgevers.
Geelkerken, P. (2006). Naar een flexibele medezeggenschapswet. In F. Smit (ed.), Surfen
op de golven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van zaken 2006 (pp.
42-43). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
65
Huisman, P. (2007). Goed onderwijsbestuur en de rol van medezeggenschap. In F. Smit,
A. Cluitmans-Souren, H. Jansen & C. van Vught (eds.). Handboek Wet medezeggen-
schap op school (pp. 6120, 1-20). Den Haag: Sdu uitgevers.
Jansen, H. (2006). De nieuwe school leidt tot nieuwe medezeggenschap. In F. Smit (ed.),
Surfen op de golven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van zaken
2006 (pp. 111-115). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Kamps, P. (2006). Leerlingenparticipatie staat op een laag pitje. In F. Smit (ed.), Surfen
op de golven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van zaken 2006 (pp.
63-65). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Karsten, S., Jong, U. de, Ledoux, G., & Sligte, H. (2006). De positie van ouders en leer-
lingen in het governancebeleid. Amsterdam: SCO-Kohnstamm instituut.
Katwijk, W. van (2006). De nieuwe medezeggenschap is een lakmoesproef voor het
onderwijs. In F. Smit (ed.), Surfen op de golven van medezeggenschap in het onder-
wijs. MR- stand van zaken 2006 (p. 35). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Koning, R. de. (2007). Groeiproces naar evenwichtige verhoudingen. Stand van zaken
rond invoering WMS. MR magazine, 23, (8/9), 16-17.
Kortmann, C. (2001). Vertegenwoordiging en medezeggenschap in de universiteit. In F.
Smit (ed.). Dwangbuis of maatwerk? Medezeggenschap op de universiteit. (pp. 51-
57). Nijmegen: ITS.
Kesteren, I. van (2006). Een school is de Hema niet! In F. Smit (ed.), Surfen op de gol-
ven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van zaken 2006 (pp. 35-36).
Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Limper, R. (2006). Het belang van medezeggenschap. In F. Smit (ed.), Surfen op de
golven van medezeggenschap in het onderwijs (pp. 49-50). Alphen aan den Rijn:
Kluwer.
Mertens, H. (2007). Primeur: MR bij de Ondernemingskamer. Bevoegd gezag komt
verplichtingen niet na. MR magazine, 23, (11), 7.
Onderwijsraad (2006a). Duurzame onderwijsrelaties. Hoe kan partnerschap tussen de
school en de omgeving verantwoord vorm krijgen? Den Haag: Onderwijsraad.
Onderwijsraad (2006b). Een vlechtwerk van opvang en onderwijs. Den Haag: Onderwijs-
raad.
Onderwijsraad (2007). De maatschappelijke onderneming als rechtsvorm in het
onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad.
Rooyen, M. van (2006). Medezeggenschap van ouders bij de WMS. In F. Smit (ed.),
Surfen op de golven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van zaken
2006 (pp. 71-73). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Rooyen, M. van (2006). Invoering WMS. Wat betekent dat voor de (G)MR? In: Ouders
en School, nr. 5 pp 14 en 15). Den Haag: Nederlandse Katholieke vereniging van
Ouders.
66
Smit, F., Ojen, Q. van, Vegt, A. van der, Brink, M. & Claessen, J. (1997). Werking van
de Wet medezeggenschap onderwijs 1992. Nijmegen/Ubbergen: ITS/Regioplan On-
derwijs en Arbeidsmarkt.
Smit, F. & Kuijk, J. van (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeien met de riemen
die je hebt. Nijmegen: ITS.
Smit, F., Driessen, G., & Doesborgh, J. (2004). Opvattingen en wensen van allochtone
ouders: tussen wens en werkelijkheid. Een inventarisatie van de verwachtingen en
wensen van ouders ten aanzien van de basisschool en educatieve activiteiten in Rot-
terdam. Nijmegen: ITS.
Smit, F., Driessen, G., Vrieze, G., Kuijk, J. van, & Sleegers, P. (2005). Opvoedings- en
opvangactiviteiten van scholen in het primair en voortgezet onderwijs. Een inventari-
satie van de stand van zaken met betrekking tot de relatie onderwijs-opvoeding-
opvang in het Nederlandse onderwijs. In Onderwijsraad, Onderwijs in thema's (pp.
159-228). Den Haag: Onderwijsraad.
Smit, F. (2006a). Modernisering inspraak primair en voortgezet onderwijs. Wet mede-
zeggenschap op scholen. Den Haag: Sdu-uitgevers.
Smit, F. (2006b). Een kauwgombal van een wet. In F. Smit (ed.), Surfen op de golven
van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van zaken 2006 (pp. 30-34). Alp-
hen aan den Rijn: Kluwer.
Smit, F., & Driessen, G. (2006). Ouders en scholen: partners in een multiculturele en
multireligieuze samenleving. In C. Hermans (ed.), Partnerschap als waardegemeen-
schap (pp. 103-122). Budel: Damon.
Smit, F., Vrieze, G., Kuijk, J. van, Hietbrink, M. (2006a). Leerlingenparticipatie in het
voortgezet onderwijs: medezeggenschap van onderop is het antwoord. In F. Smit
(ed.), Surfen op de golven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van za-
ken 2006 (pp. 66-69). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Smit, F., Driessen, G. & Vroom, X., de (2006b). School en ouders moeten investeren in
communicatie. In F. Smit (ed.), Surfen op de golven van medezeggenschap in het on-
derwijs. MR- stand van zaken 2006 (pp. 82-85). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Smit, F. (2007). Spaghetti aan inspraakorganen. WMS biedt kansen voor nieuwe vor-
men van medezeggenschap. MR magazine, 23 jaargang, nr. 2, pp. 4-7.
Smit, F. & R. Sluiter (2007). Solo of samenwerken? Nieuwe afspraken noodzakelijk
over rol (G)MR en geledingen. MR magazine, 23 jaargang, nr. 6/7, pp. 7-9.
Smit, F., Driessen, G., Sluiter, R. & Brus, M. (2007a). Ouders, scholen en diversiteit.
Ouderbetrokkenheid en -participatie op scholen met veel en weinig achterstands-
leerlingen. Nijmegen: ITS.
Smit, F., Driessen, G., Sluiter, R. & Meijvogel, R. (2007b). Brood en spelen. Condities
voor een optimale tussenschoolse opvang. Nijmegen: ITS.
Steketee, M. Mak, J., Graaf, P. van der & Huygen, A. (2005). Jeugdparticipatie: wat
levert het op? Utrecht: Verwey Jonker Instituut.
67
Vermeulen, B. & Smit, F. (1998). De veranderende positie van ouders in het primair en
voortgezet onderwijs. Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijs-
beleid, mei, pp. 27-37.
Vogels, R. (2002). Ouders bij de les. Betrokkenheid van ouders bij de school van hun
kind. Den Haag: SCP.
Vaartjes, J. (2007). Geef buitenstaanders van scholen plek in de MR MR magazine, 23,
(1), 10-11.
Vree, W. van (2006). Aangenaam zakelijk vergaderen op school. In F. Smit (ed.), Surfen
op de golven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van zaken 2006 (pp.
89-94). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Willemsen, G. (2006). Ongedeelde medezeggenschap gedeeld. In F. Smit (ed.), Surfen
op de golven van medezeggenschap in het onderwijs. MR- stand van zaken 2006 (pp.
41-42). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Willemsen, G. (2007). Van WMO naar WMS. In F. Smit, A. Cluitmans-Souren, H. Jan-
sen & C. van Vught (eds.). Handboek Wet medezeggenschap op school (pp. 1020, 1-
17). Den Haag: Sdu uitgevers.
Winter, M. de (2004). Opvoeden: waarden en waartoe. In R. Diekstra, M. van den Berg
& J. Rigter (eds.), Waardevolle of waardeloze samenleving? Over waarden, normen
en gedrag in samenleving, opvoeding en onderwijs (pp.175-186). Uithoorn: Karkater
Uitgevers.
Wissema, J., Bouts, W. & Rutgers, B. (1996). Medezeggenschap op maat, van toetsende
naar interactieve medezeggenschap. Van Gorcum & Comb bv, Assen.
Zoontjens (2004). Burgerschap en onderwijs. De school als leergemeenschap raakt be-
langen van ouders diep. School & Medezeggenschap, 20e jaargang, nr. 10, pp. 6-7.
Zoontjens, P. (2006a). Medezeggenschap en lumpsum: meer ruimte in het primair on-
derwijs. In F. Smit (ed.), Surfen op de golven van medezeggenschap in het onderwijs
MR- stand van zaken 2006 (pp. 51-53). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Zoontjens, P. (2006b). Ouders willen maatwerk. In: MR magazine, 22, (8/9), 14-15.
Alphen aan den Rijn. Kluwer.
Zoontjens, P. (2006c). In het funderend onderwijs moet medezeggenschap ongedeeld
zijn. In F. Smit (ed.), Surfen op de golven van medezeggenschap in het onderwijs
MR- stand van zaken 2006 (pp. 34). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Zoontjens, P., Delnooz, H. & Vermeulen, B. (2006). Governance in het openbaar on-
derwijs. Tilburg: Schoordijk Instituut.
Zoontjens, P. (2007a). Bureaucratisering is relatief. In: MR magazine, 23, (1), 12-13.
Alphen aan den Rijn. Kluwer.
Zoontjens, P. (2007b, in druk). Ouders, leerlingen en de school: van rechten naar plich-
ten. In F. Smit (ed.), Modernisering relatie ouders en school. Den Haag: Sdu Uitge-
vers.
68
Bijlage 2 Tabel hoofdstuk 3
Tabel 3.2 Vergelijking scholen in de populatie en respons op enkele achtergrondken-
merken, naar schooltype (%), schoolgrootte (gemiddelden), regio(%), denominatie (%),
en aantallen besturen, metingen mei en september 2007
Populatie Respons Respons
Meting mei Meting
2007 september
2007
aantal scholen (%) primair onderwijs 84 84 83
voortgezet onderwijs 8 14 13
expertisecentra 8 2 4
totaal 100 100 100
schoolgrootte (gemiddelden) primair onderwijs 224 230 237
voortgezet onderwijs 1.98 1.525 1970
expertisecentra 168 217 162
totaal 312 345 381
regio (%) Noord-Nederland 13 15 16
Oost-Nederland 24 26 21
West-Nederland 47 39 36
Zuid-Nederland 16 20 27
denominatie (%) protestants-christelijk 25 28 26
katholiek 29 23 35
openbaar 32 27 20
overig bijzonder 14 22 19
aantallen besturen 1.974 940 510
69
70
Bijlage 3 Tabellen naar achtergrondvariabelen hoofdstuk 4
Tabel 4.2 Heeft het bestuur vóór 1 mei 2007 een voorstel voor een statuut en/of regle-
ment(en) voorgelegd aan de (G)MR? naar denominatie, stedelijkheid en schoolgrootte
(in %), meting mei 2007
Statuut Reglement(en)
naar denominatie (%) Openbaar 60 66
Protestants-Christelijk 66 69
Rooms-Katholiek 74 78
Overig bijzonder 68 67
Totaal 67 70
naar stedelijkheid (%) Zeer sterk stedelijk 68 72
Sterk stedelijk 71 74
Matig stedelijk 66 69
Weinig stedelijk 63 68
Niet-stedelijk 68 70
Totaal 67 71
naar schoolgrootte (%) kleine scholen 60 65
gemiddelde scholen 70 73
grote scholen 69 72
Totaal 67 70
Tabel 4.4 Wie zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van statuut en regle-
ment(en)? Meer antwoorden mogelijk, naar stedelijkheid (in %), meting mei 2007
Zeer sterk Sterk Matig Weinig Niet- Totaal
stedelijk stedelijk stedelijk stedelijk stedelijk (n=870)
(n=94) (n=188) (n=196) (n=168) (n=124)
gehele (G)MR 60 72 71 73 74 71
oudergeleding van de (G)MR 15 9 9 9 7 9
leerlingengeleding van de 3 - 1 - 1 3
(G)MR
personeelsgeleding van de 20 12 11 13 14 13
(G)MR
andere betrokkenen, 31 41 38 32 36 36
geen overleg gevoerd met 12 7 10 8 5 9
anderen
71
Tabel 4.10 Heeft men knelpunten ervaren bij de invoering van de WMS? naar school-
type, denominatie, schoolgrootte en regio (in %), meting mei 2007
ja (n=219) nee (n=681)
24 76
Bekend met Projectgroep WMS ja 63 58
nee 37 42
Denominatie openbaar 33 27
protestants-christelijk 17 23
rooms-katholiek 25 30
overig bijzonder 25 20
Schoolgrootte klein 28 27
middel 39 42
groot 33 31
Regio Noord-Nederland 17 14
Oost-Nederland 22 25
West-Nederland 44 35
Zuid-Nederland 17 26
72
Bijlage 4 Antwoorden open vragen hoofdstuk 4
Antwoorden geordend naar de frequentie waarin ze zijn genoemd door de respondenten.
Paragraaf 4.7: Redenen waarom volgens besturen/schoolleiders de GMR op 1 septem-
ber niet heeft ingestemd met statuut en reglement(en), meting september 2007
- Tijdpad was te krap: tijdpad is niet gehaald, op de voorstellen van bestuur zijn wijzi-
gingen voorgesteld, die zijn nog in behandeling, met name over de samenstelling van
de GMR en het overhevelen van advies naar instemming.
- Vaststelling vraagt (veel) meer tijd dan gedacht: voorstellen worden nog bestudeerd,
wordt nog besproken door de (G)MR, men is bezig wijzigingen in de tekst aan te
brengen van het reglement en er is nog overleg over de voorstellen, de besluitvorming
vraagt soms meer tijd, omdat MR'en geen zeggenschap kwijt willen raken aan andere
inspraakorganen.
- Groot aantal MR'en moeten instemmen: procedure duurt soms (veel) langer, omdat
voorstellen eerst in een klein comité zijn behandeld en zijn afgestemd tussen bestuur
en GMR. Een voorbeeld: van de 28 scholen onder een bestuur heeft elke MR zijn
mandaat afgegeven aan de GMR om namens iedere individuele MR over de door het
bestuur voorgelegde voorstellen te onderhandelen. Vervolgens heeft er intensief over-
leg plaatsgevonden tussen de algemene directie, namens het bestuur, en de GMR over
de wensen die er op tafel liggen.
- Uitstel gevraagd: men wenste meer tijd voor overleg met achterban en deskundigen,
omdat de materie als lastig en ingewikkeld wordt ervaren. Er is meer tijd nodig om in-
zicht te krijgen wat de voorgenomen (bestuurlijke) fusie met een andere school bete-
kent voor de inrichting van een GMR.
- Deskundigen ingeschakeld: deskundigen ingeschakeld in verband met geschilpunten
tussen medezeggenschapsorganen en bestuur. Men wacht op beantwoording van vra-
gen door deskundigen.
Tabel 4.9: Ervaren knelpunten door bestuurders/schoolleiders bij de invoering van
de WMS, meting mei 2006
- Weerstand tegen veranderingen: (grote) weerstand tegen verandering bij (G)MR-
leden: GMR-leden hoeven geen MR-lid meer te zijn en de kans om van een vertegen-
woordiging van alle scholen naar een kleiner gekozen GMR te gaan, heeft voor com-
motie gezorgd in de geledingen van de (G)MR. De omslag in denken is nog niet echt
`bovenschools', nog geen vertrouwen in vertegenwoordiging door een andere school.
De invoering van de WMS wordt soms als extra werk beschouwd en het is wennen
aan de nieuwe situatie, omdat oude bestuursvormen en oude culturen moeilijk passen
bij vernieuwde medezeggenschap. De invoering van de WMS is één van de vele ver-
73
anderingen in het onderwijs waardoor besturen/directies niet echt voluit willen mee-
werken. MR'en werken soms zeer traag mee bij de invoering van de WMS, omdat de
materie tamelijk complex is en het nu goed loopt met de medezeggenschap. De MR
gaat soms nogal terughoudend om met de WMS, omdat men nog onvoldoende op de
hoogte is van de nieuwe kansen en mogelijkheden die de wet biedt. De GMR staat bij
een aantal instellingen nogal ver van de school af. De initiatieven die deze GMR'en
nemen wekken soms weerstand op, mede door de `hoogdravende' taal die ze hanteren.
Besturen signaleren soms achterdocht bij de GMR wat betreft de bedoelingen van de
wetgever met de WMS. De invoering van een GMR wordt vaak als volkomen overbo-
dig en als extra werkbelasting ervaren voor besturen met maar twee scholen.
- Vele keuzemogelijkheden van de WMS: de WMS wordt als te ingewikkeld en te detail-
listisch ervaren. De wet gaat er vanuit dat een BRINnummer en een school synonie-
men zijn. Dat mag formeel zo zijn voor de overheid, in praktijk is het soms anders.
BRINnummers vallen niet altijd samen met scholen/locaties, vandaar dat soms gekun-
stelde constructies nodig zijn om voor delen van scholen/locaties om een MR in te
stellen. Men kan dan niet volstaan met deelraden. De WMS wordt nogal eens als zwa-
re kost ervaren, omdat er zoveel keuzemogelijkheden zijn. Bepalingen vindt men soms
onlogisch, zoals de (rigide) bepaling dat het aantal ouders/leerlingen en personeel in
de MR aan elkaar gelijk dient te zijn.
- Praktijk van invoering: De invoering van de WMS valt soms samen met een wijziging
van de organisatiestructuur van de school. Omdat de medezeggenschapsstructuur op
de nieuwe organisatiestructuur moet aansluiten geeft dit complicaties. De omvang van
de GMR is soms aanmerkelijk toegenomen. Een genoemd knelpunt is de combinatie
van PO/WEC/VO en leerling-/oudervertegenwoordiging vanwege de `clustervierpo-
pulatie'. Genoemd wordt ook de beperking om één GMR te hebben voor PO, VO en
SO.
- Tijdsdruk en extra belasting: Kost veel tijd om `netjes' voorstellen te maken. Er be-
stond onduidelijkheid over koppeling GMR - MR en het loslaten hiervan. Het krappe
tijdpad: vijf maanden voor een bestuur om met voorstellen te komen en de (G)MR, die
amper tijd heeft om het te bespreken i.v.m. mei- en zomervakantie. De termijn om
nieuwe zaken als themaraden te overwegen was te kort. Veel te veel nieuwe wetge-
ving in het primair onderwijs leidde tot behandeling van WMS als bijzaak. De invoe-
ring van lumpsum, voor-, tussen- en naschoolse opvang, verzelfstandiging van open-
baar onderwijs, competentieontwikkeling werkplek, de ontwikkeling van een school-
plan, schoolgids en de tijd die we moesten besteden aan inspectierapporten leidde er
toe dat we de invoering van de WMS op een laag pitje hebben gezet. Voor een relatief
kleine school is de invoering van de WMS een hele klus. De WMS geeft weinig (ver-
diepings)tijd, veel intern overleg over concept-statuut en /reglement nodig tussen
GMR en MR, daarnaast was ook nog afstemming nodig tussen MR en deelraden.
74
- Niet goed functioneren (G)MR: (G)MR is te weinig betrokken, (G)MR leden missen
kennis van zaken, interne problemen bij de (G)MR, in korte tijd moet er heel veel ge-
regeld worden. De impact van veranderingen wordt niet door alle betrokkenen juist
ingeschat. Het verschil in niveau van sommige ouders in de GMR en de personeelsle-
den blijft een lastig punt.
- Geringe motivatie (G)MR-leden: je kunt als bestuur en als management wel veel
waarde aan inspraak en medezeggenschap hechten en dienovereenkomstig handelen,
maar wanneer dit door de geledingen (G)MR niet zo wordt opgepakt, blijft het trekken
aan een dood paard. Slecht functionerende GMR stagneert het invoeringsproces.
- Materie te ingewikkeld voor ouders en leerlingen; Niet op elke school lukt het om
ouders en leerlingen goed bij de invoering van de WMS te betrekken, omdat de mate-
rie te ingewikkeld is, het de gemiddelde ouder niet interesseert. Het is veel werk en het
is onduidelijk wat de concrete verbeteringen inhouden.
- `Ruis' in informatievoorziening van de Projectgroep: te laat beschikbaar zijn van
voorbeeldstatuut en voorbeeldreglementen en te weinig op de hoogte gehouden van de
plannen van de gemeente. Storende fouten in de aangereikte modellen en slechte in-
formatie naar (G)MR-leden gaf wrevels. Het (landelijk) model werd in april nog ge-
wijzigd; pas toen kwam er een apart model voor MR en GMR. Veel dubbelingen tus-
sen statuut en reglement. De definitieve wettekst was veel te laat beschikbaar, de
tijdspanne was te kort voor goede invoering WMS.
Tabel 4.17: Suggesties van besturen/schoolleiders voor verbetering van het contact met
de Projectgroep WMS, meting mei 20075
- Kwaliteit van de website: sneller en overzichtelijker op de website plaatsen van voor-
beelden van statuten en reglementen zonder hinderlijke inlogcodes en wachtwoorden.
- Interactie met Projectgroep: zo snel als mogelijk (telefonisch en via de mail) reageren
op vragen.
- Voortbestaan Projectgroep: meer bekendheid geven van het functioneren van de Pro-
jectgroep ten behoeve van nieuwe leden van inspraakorganen.
5 Onderzoeksbevindingen hebben inmiddels geleid tot verbeteringen van de kwaliteit van de website, de
interactie tussen Projectgroep WMS en bestuurders en het vergroten van de naamsbekendheid van de
Projectgroep ten behoeve van nieuwe leden van inspraakorganen.
75
Tabel 4.18: Genoemde onderwerpen door besturen/schoolleiders waarover men in de
toekomst geïnformeerd zou willen worden door de Projectgroep WMS, meting septem-
ber 2007
- Wet- en regelgeving: uitleg over wet- en regelgeving en in het bijzonder welke moge-
lijkheden de WMS biedt: o.a: hoe met advies en instemming om te gaan, organiseren
van verkiezingen, omgaan met geschillen en jurisprudentie.
- Voorbeeldreglementen: behoefte aan voorbeeldreglementen en formats voor nieuwe
inspraakorganen (bijvoorbeeld voor themaraden).
- Nieuwe ontwikkelingen: op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen die van
belang zijn voor de praktijk van de medezeggenschap via de website, capita selecta,
via email, nieuwsbrief en via bulletins.
- Basiskennis voor (nieuwe) (G)MR-leden: informatie over welke (basis)kennis (G)MR-
leden dienen te beschikken, hoe optimaliseren functioneren (G)MR, hoe met prakti-
sche problemen om te gaan, hoe een huishoudelijk reglement op te stellen, hoe ge-
bruik te maken van initiatiefrecht en werkwijzen GMR.
- Voorlichtingsactiviteiten op locatie: Met name als er wisselingen in de samenstelling
van de (G)MR heeft plaatsgevonden, is er behoefte aan voorlichting.
- Uitwisselen ervaringen/casuïstiek: behoefte aan (goede) praktijkervaringen functione-
ren WMS.
- Scholingsactiviteiten: kwaliteitscriteria scholing voor (G)MR-en.
76
Bijlage 5 Antwoorden open vragen hoofdstuk 5
Antwoorden geordend naar de frequentie waarin ze zijn genoemd door de respondenten.
Tabel 5.4: Andere redenen volgens (G)MR-leden waarom het bestuur geen statuut of
reglement(en) heeft voorgelegd aan de (G)MR, meting mei 2007
- Reorganisaties en fusieperikelen: wegens reorganisaties en fusies is de invoering
verschoven naar 2008. Door op handen zijnde fusie gaat men door met de oude regle-
menten tot na de fusie. Veelal buigen werkgroepen bestaande uit een externe deskun-
dige, ouders, personeel en bestuur/directie zich gezamenlijk over de aanpassingen van
de medezeggenschapsstructuur. Deze werkgroepen hebben hun taak nog niet afge-
rond.
- Onvoldoende kennis/deskundigen ingeschakeld: voorstel voor een reglement kwam
pas na aandringen van de (G)MR. Bestuur was niet altijd op de hoogte dat er ook een
statuut gezonden moest worden. Er is sinds kort een gezamenlijk denkproces gestart
en het wachten is nu op bestuur die het op papier zet. Eerst een scholingscursus ge-
volgd, omdat er te weinig kennis was bij directie en GMR. Vervolgens zijn samen met
bestuur en GMR diverse overlegbijeenkomsten belegd met specialisten vanuit de be-
sturenorganisatie.
- Werkgroep ingesteld/in behandeling: vanuit de GMR is eerst een werkgroep opgestart
(waar ook directieleden zitting in hebben) die de WMS is gaan bestuderen en met
voorstellen zou komen. Soms heeft de werkgroep bijeenkomsten belegd voor alle
MR'en van de betrokken scholen waar een deskundige de mogelijkheden van de wet
heeft uitgelegd. Dit kostte meer tijd.
- Initiatief bij GMR neergelegd: het bestuur heeft aan de GMR gevraagd een voorstel te
formuleren. GMR heeft taken van het bestuur overgenomen (dit was in het verleden
doorgaans ook het geval). Soms was onduidelijk of het bestuur of de GMR het initia-
tief zou nemen. De GMR heeft uiteindelijk het voortouw genomen.
- Initiatief bij MR neergelegd: MR heeft initiatief genomen. Het bestuur vond dat we
eerst moesten nadenken over eventuele deelraden. Zij wilde niet eerst een document
opstellen en dan daarna weer veranderen. Bestuur moet ons voorstel nog goedkeuren.
- Geen prioriteit/tijdgebrek bij bestuur: bestuur verzuimt haar plicht omdat het te veel
andere `belangrijke' zaken aan het hoofd heeft. `Gemakzucht' bij het bestuur leidt er
toe dat (G)MR pas na de zomervakantie een statuut en reglement(en) kon verwachten.
- Onvoldoende informatieverstrekking bestuur: we weten van niets, bestuur houdt ons
niet op de hoogte, bestuur is wellicht niet helemaal klaar met het één en ander. De
communicatie loopt hierover niet soepel. Voorstellen liggen soms nog ter goedkeuring
bij bestuur nadat ze in de GMR zijn besproken, zonder dat data zijn vastgesteld wan-
neer het bestuur een besluit neemt.
---
- Verschil van mening binnen en tussen (G)MR en bestuur: verschillen van inzichten
hebben tot vertraging geleid.
Tabel 5.4 Andere genoemde redenen door (G)MR-leden waarom het bestuur geen
statuur en/of reglementen heeft voorgelegd, meting september 2007
- (G)MR heeft zelf reglement en statuten opgesteld: bestuur functioneert op afstand en
(G)MR heeft zelf reglement en statuut opgesteld.
- Willen nog extern advies inwinnen: GMR en bestuur hebben contacten met een exter-
ne deskundige en binnenkort gaan we samen een op maat geschreven statuut en re-
glement opstellen.
- Zijn nog met elkaar in gesprek: er is een begin gemaakt: een `basisstatuut' opgesteld,
maar dat is nog niet uitgewerkt, er zijn verschillende reglementen, men is het er nog
niet over eens welk reglement zal gelden, er moet gezamenlijk overleg gepland wor-
den met betrekking tot overdracht van bevoegdheden van MR naar GMR.
- Heeft voor bestuur geen prioriteit: door fusies en reorganisaties is het op de lange
baan geschoven en heeft de GMR zelf het statuut en de reglementen opgesteld.
Tabel 5.6 Andere betrokkenen volgens (G)MR-leden bij de beoordeling van statuut en
reglement(en), meting september 2007
- Werkgroep WMS opgericht: waarin zitting hebben GMR-leden, schooldirecties, cen-
trale directies, rectoren, teams van betrokken scholen.
- Achterban van (G)MR en adviseurs van onderwijsorganisaties: vertegenwoordigers
van deelraden, coördinatoren en leden beleidsvergadering, commissies vanuit MR en
GMR, afvaardiging van MR'en en afgevaardigden uit alle geledingen, adviseurs van
(colleges van) besturen en commissies vanuit GMR, ouderorganisaties, personeels- en
besturenorganisaties.
Tabel 5.10 - Ervaren knelpunten door (G)MR-leden bij de invoering WMS, meting mei
2007
Ervaren knelpunten bij de invoering van de WMS:
- Tijdsdruk: overlegmomenten zijn nauwelijks te plannen. Gigantische hoeveelheid
werk die op een (G)MR afkomt, maakt het haast onmogelijk om te voldoen om vóór 1
september 2007 met een nieuw statuut en reglementen te komen. Wanneer het boven-
schoolse bestuur naast de WMS een aantal zeer intensieve projecten om handen heeft
(schaalvergroting en verzelfstandiging), is de invoering van de WMS wel erg veel
werk in korte tijd. Wegens te late aanlevering van statuten/reglementen door bestuur
zijn (G)MR'en in tijdnood gekomen. Voor ouders speelt mee dat ze zich `vrijwilli-
gers' voelen die het naast hun dagelijkse activiteiten de medezeggenschap er bij doen.
78
Daarnaast kunnen andere `grote' operaties als fusies, invoering lumpsum en organisa-
tie van verkiezingen veel tijd vragen. Onvoldoende facilitering, slechte interne com-
municatie, en onderschatting van de impact van de veranderingen zorgt er voor dat de
WMS nog niet merkbaar is ingevoerd.
- Startproblemen en weerstand tegen verandering: de invoering komt vanuit de (G)MR
en niet vanuit directies of besturen die er moeite mee hebben dat de (G)MR zelf meer
initiatieven onderneemt. Het bestuur zal op een andere manier moeten werken en dat
gaat niet geheel zonder problemen. De knelpunten liggen vaak in de communicatie
met directies en besturen over de veranderingsprocessen.
- Kwaliteit van bestuur: besturen hebben een afwachtende houding aangenomen om
met voorstellen te komen. Besturen en directies waren niet goed op de hoogte van de
nieuwe wetgeving en gaven de (G)MR niet (op de tijd) de juiste informatie.
- Kwaliteit functioneren (nieuwe) GMR: veel onduidelijkheid wat betreft de vertegen-
woordiging van de scholen binnen de GMR en het overhevelen van bevoegdheden.
- Kwaliteit WMS: men vindt het doorgaans nogal complex wat er is veranderd met
betrekking tot de wetgeving. Het `cafetariamodel' van de WMS geeft veel mogelijk-
heden, maar ook veel meer onzekerheden. Binnen de ingewikkelde regelgeving van de
WMS mist men de vertrouwde termen als ouderraad en leerlingenraad. Men heeft het
gevoel te weinig tijd te hebben gehad om de WMS goed te bestuderen en zit men met
nog veel basisvragen over bijvoorbeeld wie precies bepaalt wat in de GMR of de MR
behandelt dient te worden. Men heeft de WMS nog niet in de vingers. (G)MR'en heb-
ben niet het idee dat de WMS hen helpt makkelijker en effectiever te functioneren. De
WMS wordt (nog) als een obstakel gezien om inspraak een nieuwe impuls te geven op
scholen.
Tabel 5.16 Gewenste informatie bij (G)MR-leden van Projectgroep WMS, september
2007
- Praktisch toepasbare informatie hoe de WMS te interpreteren: behoefte aan toelich-
ting, advies en voorbeelden over het opzetten van een (G)MR, de invulling en inter-
pretatie van onduidelijkheden, vage zaken en `twijfelgevallen' van de regelgeving in
de WMS, wat precies de rechten en plichten zijn, wat belangrijk is voor het optimaal
functioneren van de (G)MR. Concreet: we willen aanwijzingen hoe de theorie in de
praktijk toe te passen.
- Informatie om minder afhankelijk van het bestuur te kunnen opereren: aanwijzingen
waar we op moeten letten in overlegsituaties met bestuur, praktijkvoorbeelden wat be-
treft het omgaan met onduidelijkheden in overleg met het bestuurjaarplan-
nen/verslagen.
- Hoe gewenste aanpassingen van statuut/reglementen te realiseren: behoefte aan steun
bij aanpassingen van statuut/reglementen.
79
- Informatie om als (G)MR beter te kunnen functioneren: de betekenis van de inspraak-
mogelijkheden, beoordelen van begrotingen, opstellen van een activiteitenplan met
een bijbehorende financiële paragraaf, verbeteren van de communicatie met de achter-
bannen, beoordelen van scholingscursussen, attenderen op belangrijke nieuwe regelin-
gen.
- Informatie over nieuwe ontwikkelingen: behoefte aan informatie over de stand van
zaken en nieuwe ontwikkelingen.
Tabel 5.17: Suggesties van (G)MR-leden ter verbetering contact met Projectgroep
WMS, meting mei 20076
- Aard van de informatieverstrekking: graag een meer persoonlijke benadering, indien
nodig ook telefonisch advies geven naar aanleiding van de gestelde vragen, stimuleren
van inhoudelijke discussies over belangrijke thema's, op de website veel gestelde vra-
gen aan de orde stellen en zonodig voorlichting op locatie (blijven) geven, organiseren
van interessante bijeenkomsten.
- Kwaliteit aanbod: duidelijker aangeven wat de visie is van de projectgroep, wat de
toegevoegde waarde is van de informatie voor de GMR'en en besturen. Duidelijker
aangeven wat het cursusaanbod; is, geen foldertjes, maar een structurele handreikin-
gen wat wel en niet mag volgens de WMS.
- Taalgebruik: de taal in de brieven nog `eenvoudiger', meer praktijk gericht. De voor-
lichtingen voor leerlingen begrijpelijker maken.
6 Suggesties hebben inmiddels geleid tot verbeteringen in de communicatie tussen Projectgroep WMS en
het onderwijsveld.
80