ChristenUnie
Vragenuur over de opvang van kinderen van verslaafde ouders
Vragenuur over de opvang van kinderen van verslaafde ouders
dinsdag 29 januari 2008 10:33
Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136
van het Reglement van orde.
Vragen van het lid Ortega-Martijn aan de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap over het bericht dat verslaafde moeders zich niet laten
opnemen in verslavingsklinieken vanwege de hoge kosten van de
kinderopvang (AD/Drechtsteden, 26 januari 2008).
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voorzitter. In de verslavingszorg wordt verslaafde ouders de
mogelijkheid geboden om tegen hun verslaving te vechten en terug te
keren in de maatschappij. Om deze behandeling mogelijk te maken is het
vaak noodzakelijk dat kinderen bij hun verslaafde ouders blijven
wanneer die klinisch worden behandeld. Vanwege het ontbreken van
contacten met familie of van een sociaal netwerk kunnen kinderen vaak
niet elders worden ondergebracht. Deze mogelijkheid bestaat slechts
bij enkele instellingen in Nederland, waaronder Stichting De Hoop in
Dordrecht.
Stichting De Hoop heeft de noodklok geluid, omdat deze vorm van zorg
niet langer toegankelijk is voor de meeste verslaafde moeders, doordat
een vergoeding voor de opvang van de kinderen ontbreekt. Voor de
invoering van de Wet kinderopvang betaalde in het geval van De Hoop de
sociale dienst van Dordrecht de kosten van het kinderdagverblijf nog
wel. Door de invoering van de Wet kinderopvang op 1 januari 2005 is de
gemeentelijke vergoeding voor kinderopvang op het kinderdagverblijf in
sommige gevallen weggevallen en in andere gevallen te laag geworden om
kinderen te betrekken bij de klinische behandeling van hun verslaafde
ouders.
De ouders die in De Hoop zijn opgenomen, vallen op dit moment tussen
wal en schip, een positie die niet alleen risicovol is voor de ouders,
maar des te meer voor hun kinderen. Dit is in de ogen van mijn fractie
een onwenselijke situatie. Ik stel de minister en de staatssecretaris
daarom de volgende vragen:
- Bent u bekend met deze problematiek?
- Hoe verklaart u het dat de opvang van kinderen bij de ene instelling
wel en bij de andere niet wordt gefinancierd?
- Deelt u de mening dat het mogelijk moet zijn dat ouders in de
verslavingszorg hun kinderen gedurende hun behandeling bij zich
houden?
- Was deze situatie te voorzien bij de invoering van de Wet
kinderopvang?
- Welke mogelijkheden zijn er binnen de verslavingszorg om de
kinderopvang te bekostigen, ook wanneer de kinderen zelf geen
behandeling ondergaan?
- Bent u bereid om te zoeken naar een oplossing en ervoor te zorgen
dat kinderen van verslaafde ouders niet het slachtoffer worden van de
ontstane situatie?
Minister Klink:
Voorzitter. De problematiek is mij bekend, al was het maar omdat ik er
vanmorgen in de krant over heb gelezen.
Er zijn op dit moment twee instellingen die opvang bieden aan de
kinderen van bij hen opgenomen verslaafden. In het verleden werd de
financiering daarvan op een goede manier door de gemeenten geregeld.
Op dit moment doen zich echter als gevolg van de Wet kinderopvang in
sommige gevallen problemen voor. De achtergrond van de problemen bij
de Stichting De Hoop in Dordrecht is dat zij vanwege haar christelijke
signatuur een landelijke dekking biedt. De gemeente Dordrecht betaalde
daardoor in feite ook voor de kinderopvang van kinderen uit andere
gemeenten.
In de krant is door De Hoop de suggestie gewekt dat er voor deze
kinderen geen enkele voorziening meer zou zijn en er dus een probleem
ontstaat rondom de verslavingszorg. Als dat zo is, moeten wij dat
inderdaad serieus nemen, maar ik wijs er wel op dat, als er geen
opvang voor de kinderen is, Bureau Jeugdzorg het tot zijn reguliere
taak rekent om te zoeken naar inbedding van de kinderopvang. In eerste
aanleg gebeurt dat natuurlijk door een opvangplek te zoeken bij
bijvoorbeeld familie, verwanten of kennissen. Als dat niet lukt, is
het altijd mogelijk om een crisisplaats voor de kinderen in kwestie te
realiseren.
De opvangplaatsen en de crisisplaatsen zijn uitpandig. Daarom blijft
uw vraag overeind in hoeverre een en ander rondom de verslavingszorg
kan worden georganiseerd. Voor zover het om de Zorgverzekeringswet
gaat -- en daar spreken wij sinds 1 januari van dit jaar over -- is
het zo dat de zorg altijd gericht moet zijn op genezing. Op het moment
dat er sprake is van een indicatie die ook het kind betreft, kan er
sprake zijn van opvang in de desbetreffende instelling. Op het moment
dat dit niet het geval is, is er geen dekking voor deze aanspraken op
grond van de Zorgverzekeringswet en zal er wellicht iets geregeld
moeten worden met de gemeente, zoals in het verleden. De gemeente
betaalt dan niet de reguliere kinderopvang, maar wellicht kinderopvang
in de instelling voor de verslavingszorg. Dat zou een mogelijkheid
kunnen zijn, maar ik laat het graag aan de staatssecretaris over om
daarover te spreken. Intergemeentelijk zou men tot arrangementen
kunnen komen op dat gebied. Er is inderdaad sprake van een open einde.
Als het binnen de aanspraken valt van de zorgverzekeringswet, kan het
gerealiseerd worden. Sommige instellingen, met name in het noorden van
het land, zorgen ook voor opvang van kinderen op grond van het feit
dat men veronderstelt dat er hulp nodig is voor zowel de moeder als
het kind.
Staatssecretaris Dijksma:
Voorzitter. Mevrouw Ortega vroeg of ik bekend was met het probleem.
Het antwoord is: ja, ik ben bekend met het probleem, want ik heb de
brief gelezen die de Stichting De Hoop aan de Kamer heeft gestuurd.
Mevrouw Ortega vroeg vervolgens waarom er verschil is in de wijze
waarop in verschillende instellingen de kinderopvang wordt
gefinancierd en wat de relatie is met de invoering van de Wet
kinderopvang. Mevrouw Ortega vroeg ook of ik bereid ben, te zoeken
naar een oplossing. Ik denk dat er zowel in de brief van de Stichting
De Hoop als in uw vragen één veronderstelling zit die ik graag zou
willen weerspreken. De suggestie is, dat er door de invoering van de
Wet kinderopvang een probleem is ontstaan. De suggestie is ook, dat
het vóór de invoering van de wet altijd goed was geregeld. Het is waar
dat in dergelijke gevallen de sociale dienst destijds betaalde, maar
voordat de Wet kinderopvang door uw Kamer was aangenomen, was er op
dit punt helemaal niets geregeld en was iedereen overgeleverd aan de
afwegingen die er op lokaal niveau werden gemaakt. Dat leidde soms tot
toekenning van middelen, maar heel vaak ook niet.
Hoe hebben wij een en ander in de Wet kinderopvang geregeld? Welnu, de
Wet kinderopvang gaat uit van ouders die arbeid en zorg combineren.
Daarvoor hebben wij een landelijk arrangement. Vervolgens is het zo
dat ook andere doelgroepen aanspraak moeten kunnen maken op
kinderopvang.
Ten slotte zijn er mensen die als het ware heel snel buiten de boot
vallen. Dan hebben wij het onder andere over deze groep. Die mensen
kunnen op basis van een sociaalmedische indicatie in aanmerking voor
een vergoeding. Dat is een lokale afweging. Als wij landelijk een
definitie zouden vaststellen, zouden wij iedereen er onder moeten
laten vallen. Dan is het einde zoek. Ook kunnen wij de definitie zo
scherp maken, dat een heleboel mensen die nu lokaal wel de vergoeding
krijgen, er dan niet meer onder vallen. Eigenlijk is het zo geregeld
dat dit een voorziening is die wordt overgelaten aan de gemeenten. Het
Rijk geeft de gemeenten er geld voor. Dat was 21 mln., maar anderhalf
jaar geleden is dit bedrag opgehoogd tot 28 mln. De oplossing ligt
daarin, dat de gemeente Dordrecht, samen met de andere gemeenten die
hiermee te maken hebben, in het kader van het budget dat men krijgt
afspraken hierover maakt. Ik kan mij voorstellen dat het verstandig is
dat wij dit in het reguliere overleg dat ik toch met de VNG voer, aan
de orde stellen. Het is niet zo dat dit een oplossing is die vanuit de
rijksoverheid kan worden geboden.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik bedank de staatssecretaris en de minister voor de beantwoording van
mijn vragen. Ik blijf evenwel met een aantal vragen zitten. Ik vind
het wel erg gemakkelijk om te zeggen dat De Hoop maar met alle
gemeenten moet overleggen over de vergoeding. Ik denk namelijk dat
deze instelling alles in het werk heeft gesteld om de financiering
voor kinderopvang rond te krijgen. De Hoop heeft op dit moment tien
opvangplaatsen voor verslaafde moeders. Slechts twee van deze plaatsen
worden gebruikt, omdat een aantal van deze moeders aangeeft dat zij
zonder hun kinderen niet opgevangen willen worden. Dit kabinet heeft
wat betreft verslavingszorg een hoge ambitie. Wij kennen een
arrangement voor arbeid en zorg. Binnen De Hoop is de gehele
verslavingszorg erop gericht om verslaafde moeders dusdanig te
behandelen dat zij ook gaan participeren op de arbeidsmarkt. In die
zin vind ik het vreemd dat de bal weer wordt neergelegd bij De Hoop.
Overigens blijken de zorgverzekeraars op dit punt verschillend te
handelen. De ene zorgverzekeraar is veel flexibeler dan de andere. Ik
wil graag van de minister van VWS vernemen of hij kan toezeggen dat
hij hierover gaat praten met de zorgverzekeraars.
Minister Klink:
De vraag in hoeverre De Hoop met deze problematiek wordt "opgezadeld"
laat ik ter beantwoording graag over aan de staatssecretaris. Sinds de
overgang naar de Zorgverzekeringswet staat zorg die gericht is op
genezing, centraal. Als er sprake is van een indicatie die ook van
toepassing is op het kind, zal zorg eveneens aan dit kind verstrekt
moeten worden. Als deze indicatie er niet is, dient de vraag zich aan
hoe voorzien kan worden in reguliere kinderopvang. De
verantwoordelijkheid ligt in dit geval bij de gemeenten. Hierover
heeft de staatssecretaris het nodige gezegd.
Staatssecretaris Dijksma:
Mijns inziens leggen wij in onze antwoorden deze problematiek niet
neer bij De Hoop. Wij hebben gezegd dat het, gelet op hun
verantwoordelijkheid, aan de gemeente Dordrecht en aan de VNG is om
dit probleem in onderling overleg op te lossen. Dit betekent dus dat
een individuele instelling niet moet worden opgezadeld met het voeren
van overleg met allerlei gemeenten. Dit is immers niet de taak van een
dergelijke instelling die bovendien wel iets anders te doen heeft. Wij
hebben aangegeven dat de verantwoordelijkheid en de middelen bij de
gemeenten liggen. Zij moeten in onderling overleg dit probleem
oplossen. Ik ben bereid om tijdens het reguliere overleg met de VNG,
de vertegenwoordiger van de gemeenten, dit onderwerp te agenderen om
te bezien of wij de discussie met elkaar aan kunnen gaan.
Mevrouw Sterk (CDA):
Klopt het dat de staatssecretaris met inachtneming van alle
verantwoordelijkheden die zij heeft, dit onderwerp tijdens het
reguliere overleg aan de orde zal stellen? Dit probleem doet zich niet
alleen binnen de verslavingszorg voor. Zo komt het ook voor binnen het
gevangeniswezen, waar moeders worden opgesloten die jonge kinderen
hebben. Binnen het gevangeniswezen is de opvang blijkbaar beter
geregeld dan elders in het land. Stel dat iemand verplicht wordt
opgenomen. Is het dan niet noodzakelijk dat tevens wordt voorzien in
kinderopvang? Als dit wel geldt voor de justitiële omgeving, zou dit
dan ook niet moeten gelden binnen de zorg?
Staatssecretaris Dijksma:
Het antwoord op de eerste vraag van mevrouw Sterk is een simpel "ja".
Ik zal dit overleg aangaan. Ik denk dat de tweede vraag niet alleen op
mijn competentiegebied ligt. Wij organiseren weliswaar landelijk het
aanbod van de kinderopvang en kennen ook een arrangement voor mensen
die zonder deze opvang snel buiten de boot dreigen te vallen. Hiervoor
hebben wij voldoende middelen ter beschikking gesteld. De vraag in
hoeverre er een relatie is met gedwongen opname, zou echter door het
kabinet als geheel beantwoord dienen te worden.
Mevrouw Sterk (CDA):
Kan de staatssecretaris de Kamer een schriftelijk antwoord doen
toekomen?
Staatssecretaris Dijksma:
Dat lijkt mij uitstekend.
Mevrouw Sterk (CDA):
Wellicht kan de staatssecretaris dan tevens aangeven wanneer het
overleg heeft plaatsgevonden?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Er is terecht gesteld dat de problematiek van De Hoop wat specifiek is
doordat deze organisatie een landelijke dekking heeft. Bij
organisaties die regionaal of plaatselijk werken, komen dingen
blijkbaar automatisch goed. Het lijkt mij niet meer dan logisch dat u
in gesprek gaat met gemeenten. Daarnaast lijkt het mij goed om tot
landelijke regels te komen voor organisaties die landelijk werken.
Staatssecretaris Dijksma:
Dat lijkt mij onverstandig. Ik heb net al geprobeerd om uit te leggen
waarom. Wij spreken hier over een groep mensen die op basis van een
sociaal-medische indicatie een recht krijgt. Als wij dat recht
landelijk gaan definiëren, moeten wij ook vaststellen wie onder de
doelgroep valt. Als wij dat in wettelijke regels vastleggen, moeten
wij daar heel precies in zijn. Het grote risico daarvan is dat heel
veel mensen die nu via de lokale route in aanmerking komen voor een
tegemoetkoming in dat geval buiten de definitie vallen. Dan zijn wij
veel verder van huis. Het gesprek met de gemeenten ga ik graag aan om
een praktisch probleem op te lossen. Er is echter indertijd door de
wetgever bewust gekozen -- dat was heel verstandig -- om dit maatwerk
over te laten aan de lokale overheid, die daar een behoorlijke
hoeveelheid middelen voor krijgt. Gemeenten kunnen die
verantwoordelijkheid dus ook op zich nemen.
Mevrouw Agema (PVV):
Wij moeten het er toch over eens zijn dat kinderen niet thuishoren in
een instelling en niet moeten opgroeien tussen de verslaafden? Zij
moeten toch opgroeien in een gewone gezinssituatie? Ik vraag de
minister om een einde te maken aan dit soort instellingen.
Minister Klink:
Daar kun je ook anders tegenaan kijken. Een andere redenatie is dat
een kind bij de moeder hoort, door haar opgevoed moet worden en
wellicht mede behandeld moet worden. Ik heb al gezegd dat vergoeding
op grond van de zorgverzekeringswet mogelijk is bij op genezing
gerichte zorg. Als er een indicatie is voor het kind, is het
vanzelfsprekend dat er voor huisvesting wordt gezorgd. Als dat niet
het geval is, kan er wellicht sprake zijn van een sociaal-medische
indicatie. In dat geval betaalt de gemeente. Er kunnen in dergelijke
gevallen wellicht arrangementen worden gemaakt tussen de gemeente en
de betreffende instelling. Met de opmerking dat binnen instellingen
voor verslavingszorg niet goed voor kinderen wordt gezorgd en dat zij
niet thuishoren in een dergelijke omgeving, wordt volgens mij de plank
misgeslagen.