Openbaar Ministerie

Verzoek vervolging militaire top afgewezen

Den Haag, 30 januari 2008

Het openbaar ministerie in Den Haag heeft aangevers mr. Steijnen en mr. Stelling bericht hun verzoek tot vervolging wegens medeplichtigheid inzake oorlogsmisdaden en andere ernstige rechtsschendingen in Afghanistan af te wijzen. Deze aangifte is medio december 2007 gedaan tegen een aantal generaals van de krijgsmacht, de secretaris-generaal van de NAVO en de secretarissen-generaal van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Om de volgende redenen is het verzoek tot vervolging afgewezen.

In de eerste plaats kan het OM op basis van de inhoud van aangifte geen (mogelijk) strafbaar feit construeren, noch gepleegd in Nederland, noch ingevolgde de Wet Internationale Misdrijven gepleegd in Afghanistan. Uit de aangifte blijkt dan ook dat het primair gaat om een verschil van mening over het Nederlandse regeringsbeleid terzake Afghanistan.

Aangever Steijnen heeft in het verleden al regelmatig aangifte gedaan tegen Nederlandse ministers omdat hij het op een aantal terreinen niet eens is met het Nederlandse regeringsbeleid. Het OM heeft deze verzoeken steeds afgewezen onder verwijzing naar artikel 119 van de Grondwet. Dit geeft uitsluitend de Tweede Kamer en de Kroon de bevoegdheid om de procureur-generaal bij de Hoge Raad op te dragen om ministers ter zake van ambtsmisdrijven te vervolgen. De Hoge Raad steunt het OM in deze beslissingen in een in oktober 2007 gewezen arrest (LJN: BA8454).

Ook in de onderhavige aangifte stellen aangevers zich eigenlijk te willen richten tot de betreffende ministers. Onder verwijzing van het het genoemde arrest van de Hoge Raad richten zij zich nu op personen die, met uitzondering van de secretaris-generaal van de NAVO, het beleid van de ministers uitvoeren. Naar de mening van het OM is vervolging van deze mensen als (vermeende) medeverdachten juridisch niet mogelijk, nu een opdracht tot vervolging van ministers ontbreekt. Dit is de tweede reden waarom het verzoek is afgewezen.

Aangevers kunnen zich tegen deze beslissing beklagen bij het gerechtshof op grond van artikel 12 wetboek van Strafvordering.