Ministerie van Financiën

Aanbieding Nota n.a.v. verslag en Nota van wijziging inzakewetsvoorstel basisregistraties Inkomen en WOZ

31 085 Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet waardering

onroerende zaken en enige andere wetten in verband met de invoering van een basisregistratie inkomen en een basisregistratie waarde onroerende zaken

Nota naar aanleiding van het verslag

Inhoudsopgave

Inleiding.......................................................................................................................... 2 Basisregistratie Inkomen (BRI)...................................................................................... 3 Basisregistratie Waarde Onroerende Zaken (BR WOZ) ............................................... 6 Eenmalig verstrekken gegevens.................................................................................... 9 Loongegevens/jaaropgaaf...........................................................................................10 Privacy.........................................................................................................................12 Samenhang Walvis/WFSV ..........................................................................................15 Administratieve lasten..................................................................................................15 Financiering .................................................................................................................16 Terugmeldplicht ...........................................................................................................17 Algemene herzieningsplicht.........................................................................................18 Bezwaar en beroep......................................................................................................18 Verantwoordelijkheidsverdeling...................................................................................20


---

Inleiding

Met belangstelling is kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van het CDA, de PvdA, de SP, de VVD en de ChristenUnie. Het kabinet deelt de visie van de leden van de fractie van het CDA dat het uitgangspunt van een heldere communicatie met de burger en een goede rechtsbescherming van toepassing behoort te zijn op alle basisregistraties, waarbij de burger (in)direct belanghebbende is. Het verheugt het kabinet dat de leden van de fracties van de PvdA en de SP de doelstellingen van onderhavig wetsvoorstel ondersteunen. Ook is het kabinet verheugd dat de leden van de fractie van de VVD overtuigd zijn van de achterliggende motieven van het onderhavige wetsvoorstel en dat zij de introductie van de basisregistratie inkomen (BRI) in principe ondersteunen. Bij de beantwoording van de vragen is zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. Voor zover hiervan is afgeweken, is op de oorspronkelijke plaats van de vraag in het verslag een verwijzing opgenomen naar het onderdeel waar die vraag is beantwoord.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het niet verstandiger is eerst te zorgen dat de huidige systemen naar behoren werken, voordat een dergelijke operatie in gang gezet wordt. De leden van de fractie van de SP vragen zich af of de huidige problemen met de loonaangifteketen mogelijk nog een belemmering voor een goede functionering van het basisregister vormen. Voorts vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie hoezeer deze exercitie de systemen van de Belastingdienst belast. Ook vragen deze leden of de regering kan garanderen dat de omschakeling naar het systeem van basisregistratie zo verloopt dat er geen problemen uit voortvloeien. Tot slot vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie hoe de afstemming met het UWV, omdat bij het verkrijgen van de gegevens over het fiscale loon de Belastingdienst onder andere afhankelijk is van het UWV, wordt vormgegeven en hoe kan worden gegarandeerd dat het proces probleemloos verloopt. Gezien de samenhang tussen deze vragen beantwoord ik deze hierna gezamenlijk. Voorop zij gesteld dat het overgrote deel van de systemen van de Belastingdienst naar behoren werkt. De werkzaamheden die verband houden met de invoering van de BRI zijn voornamelijk ingebed in de bestaande systemen van de Belastingdienst voor de heffing van de inkomstenbelasting en de loonbelasting. De extra belasting van de bestaande systemen als gevolg van de BRI zal dan ook beperkt zijn. Wel treden er accentverschuivingen op, vooral op het gebied van de gegevensuitwisseling met de afnemers. De veranderingen betreffen meer de organisatie en technische wijze van gegevensuitwisseling die noodzakelijk zijn. De voorbereidingen daarvoor zijn reeds gestart.
Waar de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het niet verstandiger is eerst te zorgen dat de huidige systemen naar behoren werken, doelen deze leden
---

naar ik aanneem op de problemen in de loonaangifteketen. Ook de leden van de

fractie van de SP vragen hiernaar. In de integrale probleemanalyse die naar uw Kamer is gezonden1, zijn de maatregelen opgenomen om voor 2008 te komen tot een werkende loonaangifteketen. De inzet en verwachting is dat eind 2008 kan worden geconstateerd dat deze werkende keten is bereikt. In de integrale probleemanalyse zijn ook maatregelen opgenomen om de samen- werking tussen het UWV en de Belastingdienst te versterken. Dit gebeurt onder meer door het instellen van een Kernteam waarin de bestuurlijk verantwoordelijken binnen beide organisaties elkaar treffen en waarbij mogelijke afstemmingsproblemen aan de orde kunnen komen en kunnen worden opgelost. Als zich problemen voordoen, dan zullen deze zo snel, goed mogelijk en met zo min mogelijk overlast voor derden worden opgelost. Juist met het oog op de zekerheid van het gereed zijn van de systemen en het beschikbaar zijn van jaarloongegevens (zonodig door de ontbrekende of onbruikbare fiscale jaarloongegevens uit te vragen bij de werkgever) is gekozen voor inwerkingtreding bij Koninklijk Besluit. Gezien vorenstaande ben ik van mening dat voldoende maatregelen zijn en worden getroffen om de BRI zonder problemen in te voeren.

Basisregistratie Inkomen (BRI) De leden van de PvdA-fractie vragen om een inschatting van het aantal afnemers dat in de toekomst door aansluiting bij de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) gebruik zal maken van de BRI. De Awir bestaat uit twee pijlers, te weten het geharmoniseerde begrippenkader voor inkomensafhankelijke regelingen en de regels voor de te volgen procedures bij uitvoering door de Belastingdienst/Toeslagen. Voor het toepassingsbereik van de BRI is de eerstgenoemde pijler van belang, meer in het bijzonder de aansluiting bij het toetsingsinkomen van de Awir. Dat inkomensbegrip is immers het aangrijpingspunt geweest voor het inkomensgegeven van de BRI. Over de reikwijdte van de Awir merk ik het volgende op. Alle nieuwe inkomens- afhankelijke regelingen, dat wil zeggen de regelingen die van kracht zijn vanaf 1 januari 2006 (het eerste berekeningsjaar van de Awir) vallen direct onder de werkings- sfeer van de Awir. Dit betekent dat bijvoorbeeld de Wet op het kindgebonden budget vanaf het moment van inwerkingtreding onder de reikwijdte van de Awir valt. Hetzelfde geldt voor de Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders. Overigens is in beide genoemde regelingen de uitvoering opgedragen aan de Belastingdienst/- Toeslagen. Er zullen dus voor deze regelingen geen nieuwe afnemers van het inkomensgegeven bijkomen. Wel zal invoering van deze nieuwe regelingen leiden tot een uitbreiding van het toepassingsbereik van de BRI.


1 Kamerstukken II 2007/08, 31 066, nr. 14. Zie ook Kamerstukken II 2007/08, 26 448, nr. 346.
---

Overigens kan het aantal afnemers ook groeien zonder onder de reikwijdte van de

Awir te vallen. Immers, voor toepassing van de BRI is van belang of in de betrokken regeling wordt aangesloten bij het inkomensgegeven zoals dat voor de BRI is gedefinieerd. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijs samen te gaan met een toename van de reikwijdte van de Awir.

De leden van de fractie van de SP vragen een nadere toelichting op de keuze om de inspecteur als basisregistratiehouder aan te wijzen en B/CA als centrale beheerder. De leden vragen naar de verhouding en de verschillen tussen registerhouder en registerbeheerder. Tevens vragen deze leden waarom er niet gekozen is voor één centrale registerhouder.
Allereerst merk ik op dat met registerbeheerder en registerhouder hetzelfde wordt bedoeld. Er is voor gekozen om de inspecteur aan te wijzen als basisregistratie- houder. Hiermee is voor de BRI aangesloten bij de bestaande organisatie van de Belastingdienst. De inspecteur die verantwoordelijk is voor de heffing van inkomsten- en loonbelasting wordt ook verantwoordelijk voor de bepaling van het inkomens- gegeven. En de inspecteur (in casu B/CA) die verantwoordelijk is voor de centrale verwerking van gegevens wordt ook verantwoordelijk voor de verwerking van de inkomensgegevens (waaronder de verstrekking van gegevens aan afnemers en het ontvangen van terugmeldingen). Binnen de Belastingdienst zullen de gegevens op één plaats worden opgeslagen, namelijk bij het onderdeel van de Belastingdienst waar de massale werkstromen zijn belegd, de B/CA. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid voor de BRI formeel in één hand, namelijk in die van de inspecteur. Materieel worden de taken die samenhangen met de BRI uitgevoerd door meerdere functionarissen die als inspecteur zijn aangewezen, overeenkomstig de bestaande organisatiestructuur van de Belastingdienst.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of er in de BRI per persoon één inkomensgegeven als authentiek wordt aangemerkt of dat er per jaar één inkomens- gegeven als authentiek wordt aangemerkt.
In de BRI wordt per persoon voor elk afzonderlijk jaar één authentiek inkomens- gegeven vastgelegd. De BRI bouwt een historisch overzicht op. Dit betekent dat, als de BRI met ingang van 2009 in werking treedt, er na drie jaren van een persoon drie authentieke inkomensgegevens in de basisregistratie aanwezig zijn: één voor 2008, één voor 2009 en één voor 2010. Per kalenderjaar zal er per persoon slechts één inkomensgegeven authentiek zijn.
Voorts vragen deze leden hoe in dit verband wordt omgegaan met de afnemingsplicht indien een bestuursorgaan besluiten neemt op basis van inkomensgegevens uit eerdere jaren.

4

Omdat er van een persoon voor elk kalenderjaar een authentiek inkomensgegeven in

de BRI zit, kunnen aan een afnemer die besluiten neemt op basis van inkomensgegevens uit eerdere jaren de inkomensgegevens uit die eerdere jaren geleverd worden. En omdat die inkomensgegevens in de BRI beschikbaar zijn, is het bestuursorgaan ook verplicht dit gegeven van de BRI af te nemen. Voor de goede orde merk ik nog op dat de artikelen van de BRI voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot inkomensgegevens over het kalenderjaar voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 21a van de AWR. Dit betekent dat de BRI niet gevuld zal worden met inkomensgegevens over oudere jaren.

Met betrekking tot de vraag van de leden van de fractie van de SP of de huidige problemen met de loonaangifteketen mogelijk nog een belemmering vormen voor een goed functioneren van de basisregistratie, verwijs ik naar mijn antwoord onder `Inleiding'.

De leden van de fractie van de SP zouden graag zien dat de informatiestromen in het kader van de BRI alsnog met een stroomschema inzichtelijk worden gemaakt. Hieronder is dit stroomschema opgenomen. Jaar t is het kalenderjaar waarop het inkomensgegeven betrekking heeft (bijvoorbeeld 2008), de vulling van de BRI vindt plaats na afloop van dat kalenderjaar (in het voorbeeld dus vulling van de BRI met gegevens over 2008 in 2009).


5

Het stroomschema laat zien dat de BRI wordt gevuld vanuit de processen voor de inkomsten- en de loonbelasting. Op de horizontale as is het tijdsverloop weergegeven, terwijl verticaal aan de linkerkant de verschillende bronnen zijn weergegeven van waaruit het inkomensgegeven in de BRI komt. Het schema laat zien dat reeds vanaf 1 januari jaar t+1 de BRI met gegevens wordt gevuld, namelijk voor degenen die in jaar t zijn overleden en degenen die al vanaf 1 januari jaar t+1 aangifte doen. Het schema laat tevens zien dat in het voorjaar van jaar t+1 de BRI zodanig met gegevens is gevuld, dat gebruik van het authentieke inkomensgegeven door Belastingdienst/ Toeslagen kan plaatsvinden. Daarna volgen de overige afnemers. In het afnemers- overleg wordt besproken welke afnemers wanneer inkomensgegevens zullen afnemen. Zo zal bijvoorbeeld de IB-groep het authentieke inkomensgegeven in juni en in september gebruiken. Het wettelijke voorschrift van de afnemer, waarin het bevoegde gebruik van het inkomensgegeven is opgenomen, bepaalt op welk moment de afnemer het authentieke inkomensgegeven krijgt.

Basisregistratie Waarde Onroerende Zaken (BR WOZ)
De leden van de SP-fractie vragen waaruit de vulling van de Basisregistratie WOZ (BR WOZ) plaatsvindt.
De Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) regelt reeds sedert 1995 het verzamelen, opslaan en verstrekken van de gegevens betreffende onroerende zaken en de waardering daarvan ten behoeve van de belastingheffing door het Rijk, de
6

gemeenten en de waterschappen. De gemeenten verzamelen de relevante gegevens

en verrichten de taxaties. De WOZ-waarden die aldus door de gemeenten worden vastgesteld en die door hen ook in WOZ-beschikkingen aan belanghebbenden worden medegedeeld, vormen de vulling van de BR WOZ.

De leden van de fractie van de SP zijn benieuwd in hoeverre er taxaties kunnen worden vervangen.
Of een taxatie kan worden vervangen door de WOZ-waarde is een vraag die het betrokken bestuursorgaan zelf beantwoordt en waartoe het zelf een regeling moet treffen. Voorwaarde voor het ontvangen van het waardegegeven uit de BR WOZ is immers dat het bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd is tot gebruik van dat gegeven. Zo hebben bestuursorganen de mogelijkheid om de WOZ- waarde te hanteren bij toetsing van de redelijkheid van een vast te stellen schadevergoeding of subsidie. Zoals aangekondigd2 publiceert de Vereniging Platform Waardering Onroerende Zaken binnenkort een inventarisatie van de mogelijkheden van breder gebruik van de WOZ-waarde.

De leden van de VVD-fractie plaatsen vraagtekens bij de verheffing van de waarde onroerende zaken tot basisregistratie per 2009. Zij vragen op welke termijn het de bedoeling is dat gemeenten door middel van elektronisch berichtenverkeer ­ in plaats van door toezending van bestanden ­ hun afnemers informeren met betrekking tot de Wet WOZ. Tevens vragen zij of het onderzoek van de Waarderingskamer ter zake al is afgerond.
De WOZ-waarde is in mijn ogen geschikt als authentiek gegeven in de BR WOZ. Verbreding van de toepassing van het waardegegeven binnen de overheid moet namelijk niet met zich meebrengen dat de burger gevraagd zal worden naar de WOZ- waarde; met een BR WOZ wordt dit bereikt. Op dit moment wordt bekeken hoe en wanneer de landelijke voorziening en de overgang van bestanden- naar berichtenverkeer zijn te realiseren. Beide elementen kunnen zonodig bij lagere regelgeving geregeld worden. De conclusie van het inmiddels afgeronde onderzoek van de Waarderingskamer naar de invoering van een landelijke voorziening was dat de introductie van een landelijke voorziening WOZ voor de afnemers neutraal tot positief is. Overigens is de invoering van een BR WOZ niet afhankelijk van de invoering van elektronisch berichtenverkeer of landelijke voorziening. Het elektronische berichtenverkeer en een landelijke voorziening zouden slechts bijdragen aan een vergemakkelijking in de uitvoering.

De leden van de fractie van de VVD hebben aangegeven geen voorstander te zijn van openbaarmaking van de WOZ-waarde en vragen op dit punt ook een opvatting van de

2 Kamerstukken II 2006/07, 30 800, IXB, nr. 40, blz. 3.
---

regering. In de brief van 23 maart 20073 aan de Tweede Kamer over de realisatie van

de Verbetervoorstellen Wet WOZ, heb ik aangegeven dat ik zou bezien of en zo ja, in welke mate en op welke termijn, WOZ-waarden openbaar zouden kunnen worden. Hoewel ik ook de voordelen ervan zie, heeft de privacygevoeligheid van de WOZ- waarde bij mij de doorslag gegeven om de openbaarheid van de WOZ-waarde niet te verruimen. Enerzijds besef ik dat meer openbaarheid van de WOZ-waarde kan bijdragen aan een grotere maatschappelijke controle van waardegegevens en de kwaliteit en de toepasbaarheid ervan ten goede zou kunnen komen, anderzijds zegt het waardegegeven iets over de individuele financiële en fiscale positie van de belanghebbende bij de desbetreffende onroerende zaak. Het feit dat het waardegegeven een element is dat een rol speelt bij de vaststelling van iemands belastingschuld, maakt het gegeven privacygevoelig. De huidige beperkte openbaarheid van het waardegegeven doet naar mijn mening derhalve recht aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een belanghebbende c.q. belastingplichtige. Het verstrekken van informatie over waardegegevens van niet- woningen kan bovendien een indicatie zijn van bedrijfsrendementen. Niettemin is het nu al mogelijk om met een (schriftelijke) machtiging van degene ten aanzien van wie de WOZ-beschikking is genomen de desbetreffende WOZ-waarde op te vragen.

De leden van de fractie van de VVD vragen verder of niet onderzocht zou moeten worden of het openbaarheidregime van het Kadaster aanpassing behoeft. Aanpassing van het openbaarheidregime van het Kadaster is niet noodzakelijk, noch wenselijk. Immers het in Nederland vigerende stelsel van openbare registers voor registergoederen (onroerende zaken, schepen en luchtvaartuigen) is een instrument om de rechtszekerheid ten aanzien van deze goederen te bevorderen. Effectuering van het recht van eigendom brengt mee dat registergoederen, rechten en rechthebbenden in registers, registraties en kaarten worden bijgehouden en dat ten aanzien van die gegevens openbaarheid bestaat. Voor zover daarbij persoonsgegevens in het geding zijn, zijn bepalingen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer opgenomen. De beschikbaarheid van volledige en juiste informatie over de rechtstoestand en de feitelijke gesteldheid van de grond (waaronder gebruik) draagt bij aan meer transparantie voor degenen die zich bezig houden met vastgoedhandel.

De leden van de fractie van de VVD vragen aan welke situaties en aan welke gegevens wordt gedacht bij de opmerking in de memorie van toelichting dat er bevoegde afnemers zouden kunnen zijn die naast het burgerservicenummer (BSN)

3 Kamerstukken II 2006/07, 30 800, IXB, nr. 30.

---

nog een ander identificerend authentiek gegeven uit een andere basisregistratie

meegeleverd willen hebben.
De situaties zullen afhankelijk zijn van de behoefte van de afnemers. Op dit moment bestaat daar nog geen zicht op. Wel merk ik op dat waardegegevens veelal worden gekoppeld aan een subject (natuurlijke persoon/niet natuurlijke persoon) via het BSN dan wel het unieke nummer dat ingevolge het Nieuw Handelsregister (NHR) aan niet- natuurlijke personen wordt toegekend. Het valt echter niet uit te sluiten dat er bevoegde (niet-belastingheffende) afnemers zullen zijn die naast deze nummers nog een ander identificerend authentiek gegeven uit een andere basisregistratie meegeleverd willen hebben. Het zal daarbij naar verwachting gaan om naam- of adresgegevens uit de GBA en het NHR, respectievelijk de basisregistraties adressen en gebouwen.

De leden van de fractie van de VVD vragen of het voorstel voor een basisregistratie ook gedaan zou zijn als - eventueel op termijn - het voornemen zou zijn om de OZB in het geheel af te schaffen.
Gelet op het feit dat er op dit moment voldoende afnemers zijn die veelvuldig de WOZ-waarde nodig hebben om de invoering van een BR WOZ te rechtvaardigen, is de vraag of het voorstel voor een BR WOZ ook zou zijn gedaan als het voornemen er zou zijn om de onroerende-zaakbelasting (OZB) in het geheel af te schaffen, thans niet aan de orde.

Eenmalig verstrekken gegevens
De leden van de PvdA-fractie vragen of op het moment van de beoogde inwerkingtreding per 2009 van de BRI en de BR WOZ burgers inderdaad nog maar eenmalig benodigde gegevens hoeven te verstrekken. Uitgangspunt van de BRI en BR WOZ is dat burgers de authentieke gegevens die in deze basisregistraties zijn opgenomen niet meer hoeven te verstrekken, tenzij de gegevens in onderzoek zijn. Vanaf het moment van inwerkingtreding hoeven de burgers inderdaad nog maar hooguit eenmalig de benodigde gegevens te verstrekken. Voor zover het authentieke verzamelinkomen wordt bepaald aan de hand van de gegevens uit de aangifte inkomstenbelasting levert de burger eenmalig de daarvoor benodigde gegevens via de aangifte aan. Voor zover het authentieke jaarloon wordt bepaald, wordt de benodigde informatie verstrekt door de werkgever. De burger hoeft in dat geval dus in het geheel geen inkomensgegevens te verstrekken. Het authentieke WOZ-waardegegeven wordt bepaald door het college van burgemeester en wethouders. Dit gegeven hoeft daardoor evenmin door de burger te worden verstrekt, ook niet via de aangifte inkomstenbelasting.


---

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie wat de sancties zijn voor een

bestuursorgaan indien deze toch gegevens aan een burger vraagt die het ook al uit een van de basisregistraties had kunnen krijgen.
In het wetsvoorstel zijn hiervoor geen sancties opgenomen. Dit is in lijn met de andere basisregistraties. Het systeem van basisregistraties zal leiden tot een kwalitatief hoogstaande gegevenshuishouding, waardoor bestuursorganen het belang inzien de gegevens uit de basisregistraties te halen. Zij kunnen deze gegevens zonder nader onderzoek gebruiken. Bovendien mag van bestuursorganen worden verwacht dat zij de wet naleven en burgers niet om gegevens vragen waarvan de wet voorschrijft dat deze gegevens uit een basisregistratie moeten worden gehaald. Het wetsvoorstel bevat wel een regeling dat de burger geen gegevens hoeft te verstrekken die het bestuursorgaan verplicht uit de BRI of de BR WOZ moet halen. Ook deze regeling is in lijn met de andere basisregistraties.

Loongegevens/jaaropgaaf
De leden van de fractie van het CDA vragen of bij uitvraag door instellingen vermeld wordt of en in hoeverre een bepaald verzamelinkomen nog kan veranderen. Het wettelijke voorschrift van de afnemer, waarin het bevoegde gebruik van het inkomensgegeven is opgenomen, bepaalt op welk moment de afnemer het authentieke inkomensgegeven krijgt. In het afnemersoverleg kunnen de afnemers aangeven aan welke bijbehorende meta- en temporele kenmerken zij behoefte hebben. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om het kenmerk dat het verzamelinkomen is bepaald uit de aangifte die de betrokkene heeft ingediend, dan wel uit de vaststelling van een aanslag.

De leden van de fractie van de PvdA verzoeken een indicatie te geven van de termijn die nodig is om het voorinvullen van belastinggegevens technisch mogelijk te maken. Met de voorbereidingen rond een verantwoorde invoering van het voorinvullen van belastinggegevens op de aangifte inkomstenbelasting, waarbij ook de technische mogelijkheden worden bezien, is reeds gestart. Zodra er meer duidelijkheid is, wordt uw Kamer hierover separaat geïnformeerd.

De leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD vragen op welke termijn de verplichting voor de werkgever tot het verstrekken van de jaaropgave aan de werknemer zou kunnen vervallen.
Deze termijn is mede afhankelijk van de ervaringen die zullen worden opgedaan met het voorinvullen van de aangifte inkomstenbelasting en is vooralsnog niet bekend. Eerst zal bekeken worden hoe het voorinvullen in de praktijk verloopt. Na een overgangsperiode waarin de jaaropgave en het voorinvullen van de jaarloongegevens naast elkaar zullen bestaan, kan de verplichting daadwerkelijk vervallen.
10

Streven is wel om deze verplichting zo spoedig als mogelijk is te laten vervallen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het vanuit het oogpunt van informatieverstrekking aan de burger toch niet wenselijk blijft dat de verplichte jaaropgave blijft bestaan. De leden van de fractie van de SP vragen om een reactie op de stelling dat het wellicht efficiënter is om, in het geval burgers veelvuldig gegevens over hun jaarloon nodig zouden hebben, hetzij de verplichte verstrekking van de jaaropgaaf in stand te laten, hetzij de Belastingdienst de jaarloongegevens automatisch te laten verstrekken.
Het fiscale jaarloon wordt - als toegepast authentiek inkomensgegeven - binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar bekendgemaakt via een besluit van Belastingdienst/Toeslagen.
Daarnaast blijft voor de burger die behoefte heeft aan informatie over zijn fiscale jaarloon de mogelijkheid bestaan om aan de inspecteur een verklaring omtrent zijn jaarloon te vragen. Ook kan de burger, door gebruik te maken van zijn reeds bestaande inzagerecht, inzage krijgen in zijn loongegevens. Tevens zal het in de toekomst mogelijk worden om via de persoonlijke internetpagina inkomensgegevens in te zien. Het is op termijn dan ook niet langer nodig de verstrekking van de jaaropgaaf als fiscale verplichting in stand te laten. Dit laat onverlet dat het individuele werkgevers vrij staat in onderling overleg met hun werknemers te besluiten een dergelijke opgaaf in stand te houden. Omdat het laten vervallen van de verplichting voor werkgevers een administratieve lastenverlichting oplevert, stel ik voor de verplichte jaaropgaaf te laten vervallen. Van belang is nog dat de in het wetsvoorstel gekozen systematiek uitgaat van de gedachte dat de burger niet onnodig moet worden lastiggevallen.

De leden van de fractie van de SP vragen of er voor de burger kosten verbonden zullen zijn aan een verzoek tot verstrekking van het jaarloon door de Belastingdienst. Aan een dergelijk verzoek zullen geen kosten verbonden zijn voor de burger.

De leden van de fractie van de SP vragen of is onderzocht hoe vaak en waarvoor burgers gegevens over hun jaarloon nodig zouden hebben, buiten de inkomens- afhankelijke regelingen die gebruik maken van de authentieke inkomensgegevens. Een onderzoek naar hoe vaak en waarvoor de burger zijn fiscale jaarloon ­ buiten de inkomensafhankelijke regelingen - nodig heeft, is niet verricht.

Met betrekking tot de vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie hoe de afstemming met het UWV wordt vormgegeven en hoe gegarandeerd kan worden dat het proces probleemloos verloopt, verwijs ik naar mijn antwoord onder `Inleiding'.


---

Privacy

De leden van de fractie van de PvdA willen weten of punten met betrekking tot privacy in relatie tot de basisregistratie niet alsnog actueel zouden kunnen worden op het moment dat die registratie voor andere dan de huidige gebruikers wordt opengesteld. De BRI en de BR WOZ zijn gesloten basisregistraties. Deze registraties zijn alleen toegankelijk voor daartoe bevoegde bestuursorganen. Concreet betekent dit dat er een wettelijk voorschrift moet zijn waaruit de bevoegdheid tot gebruik van het authentieke inkomens- of waardegegeven door dat bestuursorgaan blijkt. Voor zover nieuwe gebruikers bestuursorganen zijn die bevoegd zijn tot gebruik van voornoemde authentieke gegevens op grond van een wettelijk voorschrift, kan worden volstaan met de in onderhavig wetsvoorstel opgenomen aanvullende waarborgen voor een zorgvuldig gebruik van die authentieke gegevens. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet niet in een gebruik van die authentieke gegevens door niet-bestuursorganen. Het specifieke, gevoelige karakter van het gegeven maakt dat gebruik buiten de overheid ­ net als nu ­ is uitgesloten. Er zijn, zoals hiervoor al aangegeven, zelfs aanvullende waarborgen voor een zorgvuldig gebruik binnen de overheid in het wetsvoorstel opgenomen. Een gebruik van de authentieke WOZ-waarde door banken ten behoeve van hypotheekverstrekking zou, dit in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA hiernaar, dan ook een wijziging van de Wet WOZ vergen. Zo'n wijziging is nu niet aan de orde omdat ik op dit moment geen voorstander ben van gebruik buiten de overheid.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de voorwaarden voor gebruik buiten de overheid. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de punten met betrekking tot privacy in relatie tot gebruik door niet-bestuursorganen, zoals doelbinding, bijzondere aandacht zouden verdienen. Ook zou het gebruik in ieder geval een wettelijke basis en advies van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) vergen. De concrete voorwaarden zouden van geval tot geval kunnen worden geformuleerd zodra aan de orde.

De leden van de fractie van de PvdA vragen wat de belemmeringen zouden zijn om de WOZ toegankelijk te maken voor partijen bij (ver)koop van een onroerende zaak. Zij vragen zich af of dit niet ook een bijdrage zou kunnen zijn in de strijd tegen malafide onroerend goed transacties. Deze leden vragen voorts of het mogelijk is om de toegankelijkheid van de BR WOZ te beperken tot de partijen die bij een (ver)koop betrokken zijn, zonder dat er sprake is van algemene openbaarheid. Zoals hiervoor aangegeven ben ik geen voorstander van verdere verruiming van de openbaarmaking van de WOZ-waarden. Het toegankelijk maken voor partijen bij (ver)koop van een onroerende zaak is niet mogelijk binnen de huidige regelgeving. Of iemand een daadwerkelijk belang heeft bij de WOZ-waarde als mogelijk potentiële koper is niet te controleren en uit te voeren. Een koper van een pand kan wel op eigen
12

initiatief de verkoper verzoeken om de WOZ-beschikking vrijwillig te geven. In verband

met de gebruikelijke verrekening van de OZB tussen verkoper en koper zal de waarde ook meestal wel bekend zijn. Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van de PvdA of de WOZ- waarde zou kunnen worden gebruikt bij de bestrijding van malafide onroerend goed transacties, deel ik mee dat dit punt zal worden meegenomen in de algemene aanpak van de problematiek rondom misbruik van vastgoed4.

De leden van de fractie van de PvdA vragen tevens of het nu al praktijk is in veel gemeenten om de WOZ-waarde van woningen openbaar te maken. Dit is niet het geval. Op verzoek kan het waardegegeven van een onroerende zaak worden verstrekt aan degene die een zogenaamd gerechtvaardigd belang bij het waardegegeven heeft. Belanghebbende dient aan te geven om welke onroerende zaken het gaat. Een taxatieverslag mag alleen worden verstrekt aan degene ten aanzien van wie een WOZ-beschikking is genomen. Voordat de gemeente een taxatieverslag verstrekt, moet zij op enigerlei wijze vaststellen of de verzoeker ook inderdaad de belanghebbende is. Wanneer een belanghebbende bij de balie het taxatieverslag komt opvragen, kan een identiteitsbewijs worden gevraagd. Veel gemeenten bieden al de mogelijkheid om een taxatieverslag online te raadplegen. Dit kan niet zomaar worden gedaan, unieke toegangscodes zoals Digid, moeten voorkomen dat een ander dan de belanghebbende het taxatieverslag kan opvragen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen wat er op tegen is de WOZ-waarde van woningen openbaar te maken. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven ben ik uit privacy-overwegingen geen voorstander van een verdere dan in dit wetsvoorstel geregelde verruiming van de openbaarheid van de WOZ-waarde.

Zoals de leden van de VVD-fractie opmerken moet er een wettelijk voorschrift zijn waaruit de bevoegdheid tot gebruik van waardegegevens door het bestuursorgaan blijkt (eenzelfde voorwaarde geldt voor het gebruik van inkomensgegevens). Dit wettelijk voorschrift hoeft niet een wet in formele zin te zijn, maar kan ook afkomstig zijn van een decentraal overheidsorgaan, bijvoorbeeld een gemeentelijke of provinciale verordening. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of dit uit het oogpunt van eenduidige privacybescherming gewenst is. De term `wettelijk voorschrift' is afkomstig uit de Algemene wet bestuursrecht en ziet op elk algemeen verbindend voorschrift, zowel van de rijksoverheid als van decentrale overheden. Er is voor gekozen om in de BRI en de BR WOZ hierbij aan te sluiten. Ook de systematiek van artikel 67 van de AWR, zoals dat artikel luidt met ingang van 1

4 Kamerstukken II 2007/08, 29 911, nr. 9.

13

januari 2008, gaat uit van een wettelijk voorschrift als juridische grondslag voor

gegevensverstrekking. De achterliggende gedachte is dat de bekendmaking van gegevens ten behoeve van de uitvoering en handhaving van overheidsregelingen als toereikende rechtvaardiging voor doorbreking van het aan de verwerking van (persoons)gegevens ten grondslag liggende doelbindingsbeginsel geldt. Daarbij is niet relevant of deze overheidsregelingen afkomstig zijn van de rijksoverheid of de decentrale overheden.
Het feit dat sterk uiteenlopende gemeentelijke verordeningen als grondslag voor de bevoegdheid tot gebruik van gegevens uit de BRI en de BR WOZ gelden, vloeit voort uit de autonomie die de formele wetgever aan de decentrale overheden heeft gegeven. Dit in antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie. De leden van de VVD-fractie vragen naar de relevantie van provinciale verordeningen. Ik merk daarover in relatie tot eerdergenoemd artikel 67 van de AWR het volgende op. De provincies zijn belast met het toezicht op de Grondwaterwet. Bij provinciale verordeningen worden door de provincies regels gesteld ter zake van het onttrekken van grondwater. In dat verband zijn de provincies geïnteresseerd in de controlebevindingen van de Belastingdienst met betrekking tot de feitelijk onttrokken hoeveelheden grondwater.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de kwaliteit en actualiteit van de WOZ- waarde zodanig is dat die geschikt is voor waarderingsgebruik ten behoeve van genoemde andere fiscale en overige doeleinden dan de huidige. Met ingang van 1 januari 2007 is de jaarlijkse waardering ingevoerd en met ingang van 1 januari 2008 ligt de waardepeildatum één jaar voor het gebruiksjaar. Uitgaande van het beoogde eerste verplichte gebruiksjaar ­ 2009 ­ voor de BR WOZ zijn de kwaliteit en de actualiteit van de WOZ-waarde dus reeds op een zodanig niveau gebracht.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het Cbp als toezichthouder betrokken blijft in de ontwikkeling van de systemen van basisregistratie. Het Cbp heeft op grond van het eerste lid van artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de taak toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde. Deze toezichthoudende taak strekt zich uit over wetten en (andere) wettelijke regelingen op grond waarvan persoonsgegevens worden verwerkt, dus ook over bij wet aangewezen basisregistraties waarin persoonsgegevens zijn opgenomen.


14

Samenhang Walvis/WFSV

Naar aanleiding van de tabel met afnemers van het inkomensgegeven op blz. 6-7 van de memorie van toelichting vragen de leden van de CDA-fractie of zij het juist lezen dat de huur-, zorg- en kinderopvangtoeslag berekend worden op basis van peiljaar t-1. Ik begrijp de verwarring. Ter verduidelijking merk ik het volgende op. Ingevolge artikel 8 van de Awir worden de inkomensafhankelijke tegemoetkomingen gebaseerd op het inkomen in het berekeningsjaar zelf, stel jaar t. Dit sluit het beste aan bij de draagkracht van een huishouden. Van toepassing is dan het inkomensgegeven uit de BRI dat betrekking heeft op jaar t. De BRI brengt geen verandering in het peiljaar.

De organisaties die op pag. 6 van de memorie van toelichting genoemd worden ontvangen naar de mening van de leden van de fractie van het CDA in de WALVIS/WFSV-systematiek ook allemaal al de inkomensgegevens van de polisadministratie. Deze leden vragen om hier nader op in te gaan. Deze leden veronderstellen dat de genoemde organisaties de inkomensgegevens, zijnde het verzamelinkomen of fiscale jaarloon, uit de polisadministratie ontvangen. Dit is echter niet het geval. Zij ontvangen de inkomensgegevens van de Belastingdienst, niet van de polisadministratie.

Administratieve lasten
De leden van de fractie van het CDA vragen uit te leggen waarom het onontbeerlijk is om de basisregistratie inkomen (BRI) en de basisregistratie lonen, arbeid- en uitkeringsverhoudingen (BLAU) naast elkaar op te richten. Bij de genoemde basisregistraties gaat het om verschillende authentieke gegevens. Bij de BRI gaat het om fiscale jaarloongegevens en bij de BLAU om actuele verzekerings- en (maand) sv-loongegevens en om gegevens omtrent arbeidsverhoudingen. Welke authentieke gegevens het bij de BLAU precies betreft, zal nog nader worden uitgewerkt in het wetstraject rond de totstandkoming van die basisregistratie. Eén en hetzelfde gegeven kan niet zowel in de BRI als in de toekomstige BLAU worden aangemerkt als authentiek gegeven. Gezien vorenstaande kunnen beide basisregistraties dan ook naast elkaar bestaan. In aanvulling op het antwoord5 op vraag 10 in het kader van de loonaangifteketen merk ik het volgende op in relatie tot de polisadministratie. De polisadministratie wordt gevoed met werknemersgegevens uit de loonaangifte van de werkgever. Een deel van de polisadministratie bevat gegevens voor de uitvoering van de taken van de Belastingdienst. Van deze gegevens in de polisadministratie is de Belastingdienst de `eigenaar'. Een ander deel van de polisadministratie bevat gegevens voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen, waarvan het UWV de `eigenaar' is. Beide voorziene basisregistraties (BRI en BLAU) zullen uit de polisadministratie

5 Kamerstukken II 2007/08, 31 066, nr. 17, blz. 7.
15

putten, zij het ieder uit een ander deel van de polisadministratie. De BRI maakt

gebruik van de 'bak' van gegevens waarvoor de Belastingdienst als enige de verantwoordelijke, de 'eigenaar', is (voorheen de gegevens uit de Fi-base), zonodig worden de ontbrekende of onbruikbare fiscale jaarloongegevens uitgevraagd bij de desbetreffende werkgever. Welke gegevens uit het deel van de polisadministratie waarvoor UWV de verantwoordelijke is, worden gebruikt voor de BLAU ­ ik ga ervan uit dat daarop wordt gedoeld als de leden van de CDA-fractie vragen naar de gegevens die in de BLAU worden gebruikt voor het sv-loon ­ zal duidelijk worden in het wetstraject rond de totstandkoming van de BLAU.

De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering nog steeds het voornemen heeft het sociale verzekeringsloon en het fiscale loon te harmoniseren. Ik merk op dat het uitgangspunt van harmonisering van het loonbegrip voor de premieheffing werknemersverzekeringen met het loonbegrip voor de loonheffing een belangrijke rol speelde bij de Walvis-wetgeving en de WFSV. Bij brief van 8 oktober 2007 heeft het kabinet voorstellen gedaan voor een verdere vereenvoudiging van het stelsel van de loon- en premieheffingen6. Ook bij deze voorstellen vormt de harmonisatie van loonbegrippen voor de loon- en premieheffing het uitgangspunt.

Ook vragen de leden van de fractie van het CDA hoe het onderhavige wetsvoorstel zich verhoudt tot de zojuist genoemde brief over harmonisering. Naar aanleiding van deze vraag merk ik het volgende op. In de BRI zal van personen aan wie geen aanslag inkomstenbelasting wordt opgelegd het fiscale jaarloon worden opgenomen. Het fiscale loon vormt thans het uitgangspunt voor het sociale verzekeringsloon (artikel 16 van de WFSV). Indien het mogelijk blijkt op de langere termijn over te gaan tot een verdere harmonisatie van voornoemde loonbegrippen, zal er in ieder geval een fiscaal loonbegrip blijven bestaan (als enige loonbegrip of als loonbegrip dat, zoals nu, leidend is voor het sociale verzekeringsloon) dat voor de BRI het uitgangspunt is.

Financiering
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het mogelijk is dat de financiering van werkzaamheden ten behoeve van de BRI mogelijk blijft uit het reguliere budget van de Belastingdienst naarmate er steeds meer afnemers komen van de BRI. De werkzaamheden ten behoeve van de invoering van de BRI en de daarmee gemoeide kosten zien voornamelijk op het inrichten van de registratie zelf. Gegevensuitwisseling met andere bestuursorganen vindt ook nu al plaats. De extra kosten voor het verstrekken van het inkomensgegeven aan nieuwe afnemers, zullen hooguit bestaan uit extra handelingkosten voor de Belastingdienst. Daartegenover staan besparingen door een meer efficiënte manier van gegevensuitwisseling.

6 Kamerstukken II 2007/08, 31 236, nr. 1.

16

De leden van de fractie van de PvdA geven aan dat er bij de BR WOZ van uit wordt gegaan dat er geen sprake is van extra kosten ten opzichte van de huidige werkwijze van gemeenten. Zij vragen of dit verandert op het moment dat bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers gebruik kunnen gaan maken van de authentieke gegevens uit de BR WOZ. Zij vragen voorts of het mogelijk of wenselijk is dat in het laatste geval een vergoeding voor verstrekking van WOZ-gegevens kan worden gevraagd. Het is niet mijn intentie om bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers gebruik te laten maken van gegevens uit de BR WOZ. Zoals eerder aangegeven hecht ik eraan het bestaande, beperkte, openbaarmakingregime te handhaven. Het is op dit moment dan ook niet aan de orde om een standpunt in te nemen over de vraag of bij een verdergaande openbaarmaking de verstrekking van de WOZ-waarde tegen vergoeding zou kunnen plaatsvinden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om meer inzicht in het effect op de uitvoeringskosten van de Belastingdienst van de nieuwe opdracht op het gebied van het onderhouden van de basisgegevens en het verstrekken van de gegevens aan afnemers.
De Belastingdienst verstrekt ook nu gegevens aan andere bestuursorganen met het oog op het vervullen van hun taak. Naast de incidentele kosten zoals genoemd in onderdeel 2.9.2 van de memorie van toelichting voor aanpassingen in gegevens- huishouding en ondersteunende systemen, communicatie met de burger, en de afhandeling van terugmeldingen en verzoeken om herziening, zal de Belastingdienst dus slechts marginaal aanvullende structurele kosten maken voor het verstrekken van inkomensgegevens aan afnemers.

Terugmeldplicht
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe wordt gewaarborgd dat de terugmeldplicht door afnemers wordt nageleefd. Zij vragen wat de sancties zijn voor het niet naleven van de meldplicht.
In het wetsvoorstel is geen instrumentarium opgenomen voor handhaving van de terugmeldplicht door de bestuursorganen. Dit is ook niet gebruikelijk in bestuurlijke verhoudingen. Er moet van uitgegaan kunnen worden dat bestuursorganen de wet naleven. Bovendien voorziet het stelsel van basisregistraties in feite in zijn eigen naleving, doordat afnemers van de basisregistraties alle belang hebben bij juiste gegevens en daarom bereid zullen zijn om eventuele onjuistheden terug te melden aan de registratiehouders. Zo heeft een terugmelding als effect dat gedurende de periode waarin een gegeven de status «in onderzoek» draagt, de verplichting tot gebruik vervalt, waardoor bij bestuursorganen de mogelijke frustratie wordt
17

voorkomen dat zij in de praktijk onjuist gebleken gegevens verplicht moeten

gebruiken.

Algemene herzieningsplicht
De leden van de fractie van de SP constateren dat een wijziging van het authentieke inkomensgegeven uit de BRI en het authentieke waardegegeven uit de BR WOZ niet betekent dat besluiten gebaseerd op dat gegeven automatisch worden herzien door de desbetreffende bestuursorganen. Zij zijn van mening dat de regering met het uitgangspunt geen algemene herzieningsplicht op te nemen voorbij gaat aan het feit dat het authentieke gegeven uit zowel BRI als BR WOZ sterk aan verandering onderhevig is en in ieder geval jaarlijks zal veranderen. De leden van de fractie van de SP vragen of dit geen reden vormt om toch te overwegen een algemene herzieningsplicht in te voeren. De authentieke inkomens- en waardegegevens worden voor elk afzonderlijk jaar opnieuw bepaald. Het gaat immers bij de toepassing van zo'n gegeven om het inkomen dat betrokkene in een specifiek kalenderjaar heeft genoten en om de WOZ-waarde die geldt voor een specifiek kalenderjaar. Dat is en blijft zo. De voor een specifiek kalenderjaar bepaalde authentieke gegevens kunnen naderhand nog wijzigen. Van belang is dan dat de huidige sectorale regelgeving in combinatie met de uitvoeringspraktijk van de afnemers eigen herzieningsregelingen kent. Ik noem drie voorbeelden. Op grond van artikel 18a van de AWR wordt een wijziging van de WOZ-waarde automatisch gevolgd voor de belastingheffing. Wijzigingen in het inkomensgegeven worden voor de berekening van toeslagen, uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen, op grond van artikel 20 van de Awir eveneens automatisch gevolgd. Ook de Wet studiefinanciering 2000 kent in artikel 7.1 een eigen herzieningsprocedure. Ik verwacht overigens niet dat de voor een specifiek kalenderjaar bepaalde authentieke gegevens sterk aan verandering onderhevig zullen zijn. Zo geeft het overgrote deel van de aangiften inkomstenbelasting bij de vaststelling van de aanslag geen aanleiding tot correcties en dus ook niet tot een wijziging van het desbetreffende inkomensgegeven. En bij de WOZ is de laatste jaren het aantal bezwaarschriften tegen de WOZ-beschikking fors gedaald. Met de jaarlijkse vaststelling van de WOZ-waarde per 2007 en de waardepeildatum per 2008 gelegen één jaar voor het gebruiksjaar, wordt de WOZ-waarde nog actueler en is de verwachting dat nog minder bezwaarschriften zullen worden ingediend. Gelet op het feit dat de herzieningsmogelijkheid op het niveau van de afnemers adequaat is geregeld, zie ik geen aanleiding een algemene herzieningsplicht in te voeren.

Bezwaar en beroep
De leden van de fractie van het CDA vragen of de voorziene lichte afname van het aantal procedures ná het vaststellen van de aanslag en de voorziene lichte stijging
18

van het aantal gevallen van bezwaar en beroep, gevolgen moet hebben voor

termijnen van het opleggen van de aanslag en het indienen van bezwaar en beroep. Deze vraag beantwoord ik ontkennend. Er is voor gekozen om de regels voor de BRI op te nemen in de AWR. Doorslaggevend hierbij is geweest dat de uitvoering van de BRI een taak betreft die zeer nauw verweven is met de bestaande processen en procedures van de heffing van de inkomstenbelasting en loonbelasting. Ook is zoveel mogelijk aangesloten bij wat er al is en volgt de BRI in beginsel de formele regels voor de belastingheffing. De introductie van de BRI vraagt niet om een wijziging binnen de fiscaliteit van de termijn voor het opleggen van de aanslag of het indienen van bezwaar en beroep.

De leden van de fractie van het CDA verzoeken aan te geven welke instantie ervoor zorg draagt dat de burger op een adequaat tijdstip bekend is met zijn inkomensgegeven nu het voor de burger van belang is dat hij bijtijds weet hoe te handelen wanneer hij een wijziging in zijn inkomensgegeven wil of het niet eens is met het inkomensgegeven dat voor hem geldt.
Zodra een belastingplichtige zijn aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend en deze in de systemen van de Belastingdienst is verwerkt, geldt het verzamelinkomen zoals dat uit de aangifte voortvloeit als authentiek inkomensgegeven. Deze belasting- plichtige is bekend met dit inkomensgegeven. Als na afloop van het belastingjaar een voorlopige aanslag wordt opgelegd, wordt tegelijk met die aanslag het verzamel- inkomen bekend gemaakt. Vervolgens maakt de Belastingdienst het authentieke inkomensgegeven bekend tegelijk met de definitieve aanslag die naar aanleiding van de aangifte inkomstenbelasting wordt vastgesteld. De afnemer maakt het fiscale jaarloon tegelijk bekend met het besluit van de afnemer waarin hij de burger informeert over de toepassing van bijvoorbeeld een inkomensafhankelijke regeling. In één schrijven worden twee beschikkingen bekendgemaakt: de beschikking inkomensafhankelijke regeling en de beschikking authentiek inkomensgegeven. Op de desbetreffende geschriften is aangegeven hoe de burger gebruik kan maken van zijn rechtsmiddelen. Deze werkwijze, in combinatie met de introductie van artikel 21k van de AWR, biedt de burger een uitgebreider palet van rechtsbescherming dan hem momenteel wordt geboden. Tevens zal in de toekomst aan de burger de mogelijkheid worden geboden om via zijn persoonlijke internetpagina zijn inkomensgegeven in te zien.

De leden van de fractie van de PvdA stemmen ermee in dat een (gedeeltelijke) afwijking van een verzoek om ambtshalve vermindering van het verzamelinkomen of jaarloon voortaan bij voor bezwaar vatbare beschikking plaatsvindt. Zij vragen wat dit naar verwachting betekent voor de belasting van de rechterlijke macht.
19

De Raad voor de Rechtspraak heeft via het ministerie van Justitie onderschreven dat

het wetsvoorstel per saldo (zie paragraaf 2.9.1 van de memorie van toelichting bij onderhavig wetsvoorstel) naar verwachting niet tot meer gerechtelijke procedures zal leiden. In verband hiermee was het niet nodig de Raad voor de Rechtspraak officieel om advies te vragen op het wetsvoorstel.

Verantwoordelijkheidsverdeling De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën voor de BR WOZ zich verhoudt tot de zeggenschap en de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders voor de BR WOZ. Zij vragen tevens of hier sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid of dat de minister van Financiën de beoogde eindverantwoordelijke is. De BR WOZ wordt opgenomen in de Wet WOZ en borduurt daarmee voort op de reeds bestaande situatie, dat wil zeggen de colleges van burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet WOZ in hun gemeente en daarmee dus ook voor de BR WOZ. De politieke eindverant- woordelijkheid berust bij de minister van Financiën.

De leden van de SP-fractie vragen of het niet eenvoudiger en duidelijker zou zijn geweest om de verantwoordelijkheid voor alle basisregistraties onder één bewindspersoon te laten vallen, bijvoorbeeld de minister of staatssecretaris van Binnenlandse Zaken.
Bij de start van de realisatie van het stelsel van basisregistraties is er voor gekozen alleen de verantwoordelijkheid voor de coördinatie van het stelsel van basisregistraties centraal te beleggen7, momenteel bij de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit omvat tevens de verantwoordelijkheid voor het realiseren van bepaalde gemeenschappelijke voorzieningen in dit kader (zoals een terugmeldfaciliteit)8. Daarnaast is als een van de uitgangspunten voor het opzetten van een basisregistratie geformuleerd dat een minister politiek verantwoordelijk is voor het realiseren en functioneren van de desbetreffende basisregistratie9. De regie over het proces van daadwerkelijke realisatie is een zaak van de eerstverantwoordelijke ministers10, zo ligt de verantwoordelijkheid voor het realiseren en functioneren van de BRI en de BR WOZ bij de minister van Financiën. Doordat basisregistraties bij wet worden aangewezen is ook duidelijk welke bewindspersoon politiek verantwoordelijk is.

7 Kamerstukken II 2002/03, 26 387, nr. 18, blz. 3. 8 Kamerstukken II 2007/08, 31 200 hoofdstuk VII, nr. 2, blz. 72. 9 Kamerstukken II 2002/03, 26 387, nr. 18, blz. 15. 10 Kamerstukken II 2002/03, 26 387, nr. 18, blz. 3.
20

De leden van de fractie van het CDA vragen wat er op tegen is om de WOZ-

objectafbakening en het WOZ-objectnummer nu al onderdeel te laten uitmaken van de authentieke gegevens in de BR WOZ.
Ten aanzien van authentieke gegevens geldt een verplicht gebruik door bestuurs- organen en een terugmeldplicht bij gerede twijfel aan de juistheid van het gegeven, reden om goed na te gaan of er voldoende afnemers dan wel afnemingen van een gegeven zijn om het gegeven te kwalificeren als authentiek gegeven. Van een zelfstandige vraag binnen de overheid naar de afbakening op grond van de Wet WOZ van een onroerende zaak (een WOZ-object) is niet gebleken, reden om de WOZ- objectafbakening niet als authentiek gegeven in de BR WOZ aan te merken. Van het WOZ-objectnummer heb ik aangegeven dat het al dan niet authentiek worden van dat gegeven mogelijk heroverwogen zal worden, als blijkt dat het toch als een uniek koppelingsnummer met bijvoorbeeld objectidentificerende gegevens uit andere basisregistraties kan fungeren.

De leden van de fractie van het CDA vragen om een reactie op hun opmerking dat de invoering van de BR WOZ naar hun mening technisch gesplitst zou kunnen worden van de invoering van de BRI.
De wijzigingsvoorstellen tot invoering van de BR WOZ en BRI zijn in één wetsvoorstel vervat. Technisch zou splitsing in afzonderlijke wetsvoorstellen kunnen. Uit oogpunt van wetgevingsefficiency ligt het in de rede beide basisregistraties die inhoudelijk veel raakvlakken met elkaar hebben en die beide onder mijn politieke verantwoordelijkheid vallen te vervatten in één wetsvoorstel. Ook is het beoogde tijdpad voor de invoering van de BRI en BR WOZ hetzelfde, de beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2009. Door de flexibele inwerkingtredingbepaling kunnen zonodig voor verschillende onderdelen van het wetsvoorstel verschillende tijdstippen van inwerkingtreding worden vastgesteld.

De Staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

21


---- -- 31 085 Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de

Wet waardering onroerende zaken en enige andere wetten in verband met de invoering van een basisregistratie inkomen en een basisregistratie waarde onroerende zaken

NOTA VAN WIJZIGING

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:


1.

Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
a. In artikel 21d, eerste lid, onderdeel d, komt de zinsnede ", tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald" te vervallen.


b. Aan het slot van artikel 21h, derde lid, onderdeel a, wordt na "blijven" toegevoegd:, omdat de terugmelding niet van belang is voor het bijhouden van de basisregistratie.


c. Artikel 21k komt te luiden: Artikel 21k

1. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen wordt een onjuist inkomensgegeven door de inspecteur ambtshalve verminderd.
2. Voor zover aan de toepassing van het eerste lid een verzoek van betrokkene ten grondslag ligt dat geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking.


2.

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:


a. In onderdeel A wordt na "in Nederland gelegen onroerende zaken" toegevoegd: ten behoeve van afnemers.


b. Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: Da. In artikel 11, eerste lid, wordt "colleges van burgemeester en wethouders" vervangen door: colleges.


c. In onderdeel K wordt aan het slot van artikel 37f, derde lid, onderdeel a, na "blijven"

toegevoegd:, omdat de terugmelding niet van belang is voor het bijhouden van de basisregistratie.


d. Na onderdeel K wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: L. In artikel 38 wordt "college van burgemeester en wethouders" vervangen door: college.


3.

Aan artikel V, onderdeel B, wordt een lid toegevoegd, luidende: 8. Het achtste tot en met elfde lid vervallen.


4.

In artikel VI, onderdeel b, wordt "voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel" vervangen door: waarin dat artikel in werking treedt.

Toelichting
I. ALGEMEEN
Hoofdmoot van deze nota van wijziging is uitvoering te geven aan de motie Jurgens (Kamerstukken I 2006/07, 26 200 VI, nr. 65, D) die in mei 2007 in de Eerste Kamer is aangenomen. Deze motie heeft tot strekking dat bij lagere regelgeving niet mag worden afgeweken van hogere regelgeving. Wat betreft onderhavig wetsvoorstel betekent dit dat de artikelen 21d, 21h en 21k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 37f van de Wet waardering onroerende zaken zijn aangepast in lijn met de motie. Verder is artikel 1 van de Wet waardering onroerende zaken verduidelijkt wat betreft de reikwijdte van deze wet. Ook zijn de artikelen 11 en 38 van de Wet waardering onroerende zaken terminologisch in overeenstemming gebracht met de wijziging van artikel 2 van de Wet waardering onroerende zaken. Tot slot komt de tijdelijke regeling van rechtsbescherming inzake het fiscale jaarloon in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen te vervallen.

II. ONDERDEELSGEWIJS

Onderdeel 1
Artikel I, onderdeel B (artikel 21d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) Met deze wijziging wordt uitvoering gegeven aan de motie Jurgens. In het onderdeel d is de mogelijkheid om bij ministeriële regeling af te wijken van de wet komen te vervallen. Artikel I, onderdeel B en artikel II, onderdeel K (artikel 21h van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 37f van de Wet waardering onroerende zaken) Het terugmelden van mogelijke fouten is een belangrijke maatregel om de kwaliteit van de basisregistraties te verhogen. Het is denkbaar dat in de praktijk zal blijken dat terugmelding in een bepaald geval geen zin heeft, bijvoorbeeld omdat het authentieke gegeven definitief vaststaat, niet meer kan worden gewijzigd en ook geen ander redelijk belang met de terugmelding is gediend. Het kan daarbij zowel gaan om het authentieke inkomens- of waardegegeven, als om een meegeleverd authentiek gegeven uit andere basisregistraties. In een ministeriële regeling zullen zonodig de gevallen worden aangewezen waarin terugmelding niet hoeft, omdat die terugmelding niet van belang is voor het bijhouden van de basisregistra- ties. In lijn met de motie Jurgens is dit aspect meer expliciet in de wet opgenomen. Artikel I, onderdeel B (artikel 21k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) Om tegemoet te komen aan de hiervoor genoemde motie Jurgens is het derde lid geschrapt en is in het eerste lid een meer ingeperkte mogelijkheid opgenomen om onjuiste inkomensgegevens te verminderen. Het tweede lid is redactioneel verbeterd. Onderdeel 2
Artikel II, onderdeel A (artikel 1 van de Wet waardering onroerende zaken) In de voorgestelde wettekst was geen beperking aangebracht op de reden van de waardebepaling (of de vaststelling of de verstrekking). Dit, gecombineerd met de algemene wijze waarop de artikelen in hoofdstuk III van de Wet WOZ zijn geformuleerd, maakt dat in theorie iedere waardebepaling in Nederland aan de Wet WOZ onderworpen zou zijn. Ook als deze bijvoorbeeld door een makelaar voor een particulier plaatsvindt. Om de ongewenste ruime interpretatie ongedaan te maken, wordt de tekst van artikel 1, eerste lid, aangevuld. Met de keuze voor "afnemers" is ondervangen dat publiekrechtelijke rechtspersonen die privaatrechtelijk handelen ook niet gebonden zijn. Dit kan van belang zijn als bijvoorbeeld een gemeente een pand zou verkopen aan een derde en daarvoor de waarde bepaalt of laat bepalen.

Artikel II, onderdelen Da en L (artikelen 11 en 38 van de Wet waardering onroerende zaken)

Het betreft wijzigingen in verband met het vervangen van college van burgemeester en wethouders door college.
Onderdeel 3
Artikel V, onderdeel B (artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) Ingevolge artikel XVI van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2008 wordt artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen uitgebreid met vier leden (achtste tot en met elfde lid). In die leden is een regeling opgenomen die aan betrokkenen meer rechtsbescherming biedt bij de bepaling van toeslagen die zijn gebaseerd op het fiscale jaarloon. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel OFM 2008 is aangegeven dat deze regeling een tijdelijk karakter heeft en zal worden vervangen door een structurele regeling zoals voorgesteld in onderhavig wetsvoorstel (artikel 21j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Bij de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel kan de "tijdelijke" regeling in artikel 8, achtste tot en met elfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen dus komen te vervallen.

Onderdeel 4

Artikel VI, onderdeel b (inwerkingtredingsbepaling) Aangegeven is in de memorie van toelichting dat de beoogde inwerkingtreding van de BR WOZ 1 januari 2009 is. Bij nader inzien heeft het de voorkeur dat voor alle bestaande afnemers het eerste beoogde verplichte gebruiksjaar 2009 is. Dit betekent dat de voorschriften in het kader van de BR WOZ voor het eerst toepassing vinden op de WOZ-waarden die gelden voor het kalenderjaar 2009. Concreet betekent dit dat de gemeenten en waterschappen in 2009 het authentieke waardegegeven gebruiken, en de Belastingdienst in 2010 (voor het belastingjaar 2009). Met onderhavige wijziging wordt dit bewerkstelligd. Dit betekent eveneens dat de eerste vulling van de BR WOZ geschiedt met waardegegevens over 2009 en niet 2008 of eerder.

De staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager


---- --