Rapport Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
4 februari 2008
VGP/ADT 2826868
U hebt mij een reactie gevraagd op het rapport dat het BOR heeft
opgesteld ten behoeve van de vaste commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport van uw Kamer over de rapportages met betrekking tot
de risicoschatting paddogebruik, opgesteld door het CAM.
Het BOR trekt, samengevat, twee conclusies:
1) de onderzoeksmethodologie van het CAM, de mondelinge
Delphi-methode, ontbreekt het aan wetenschappelijke benadering van de
casus. Hierdoor zijn de resultaten van de risicoschatting, die de
relatie tussen paddogebruik en medische en maatschappelijke effecten
in kaart brengt, niet hard genoeg om zinvolle conclusies te trekken.
2) Het kabinetsbesluit wijkt sterk af van het advies van het CAM.
Volgens het BOR wordt er te gemakkelijk voorbij gegaan aan de
aanbevelingen van het CAM en de argumentatie daarbij is zwak.
Ik zal achtereenvolgens op deze conclusies ingaan.
Ad 1
De procedure die het CAM volgt acht ik wel degelijk een
wetenschappelijke benadering van de problematiek. De basis voor de
risicobeoordeling wordt gevormd door een informatierapport. Dit
bestaat uit een literatuurstudie, uitgevoerd door het RIVM, waarin de
beschikbare informatie uit wetenschappelijke publicaties is
samengevat, aangevuld met feitelijke informatie over de Nederlandse
situatie. Het informatierapport is dus niet slechts een toelichting
met enige verdieping in de materie.
Deze procedure is weliswaar niet opgezet volgens de klassieke
wetenschappelijke methode, maar is wel een beproefde methode om op
basis van de bestaande informatie over een complexe materie met behulp
van een multidisciplinair panel van deskundigen een zo goed mogelijk
gewogen oordeel te verkrijgen. Daarbij is de score indicatief voor de
omvang van het risico en geven de kwalitatieve omschrijvingen ervan de
inhoud weer. Een evaluatie van deze procedure is enige jaren gelden
gepubliceerd in het (peer-reviewed) tijdschrift Regulatory Toxicology
and Pharmacology (JGC Van Amsterdam, W Best, A Opperhuizen, FA de
Wolff, 2004). Daaruit blijkt dat de gevolgde procedure een betrouwbare
beoordeling oplevert.
Een vergelijkbare methode als het CAM hanteert is beschreven in een
artikel dat begin 2007 in the Lancet verscheen (D Nutt, LA King, W
Saulsbury and C Blakemore), waaraan het BOR in zijn reactie refereert.
Via deze procedure werd een twintigtal psychotrope stoffen, inclusief
alcohol en tabak, gerangschikt volgens de kans op schade op
lichamelijk, psychisch en sociaal terrein.
Tot slot wordt een dergelijke methode ook door het Europese
Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving in samenwerking met
Europol aanbevolen als onderdeel van de onlangs verschenen hernieuwde
richtlijnen ten behoeve van het "Early-warning system on new
psychoactive substances" (EMCDDA and Europol, 2007).
In de medische/gezondheidswetenschappen is een methode zoals het CAM
hanteert een gangbare procedure die doorgaans betrouwbare resultaten
oplevert. Ik noem bijvoorbeeld de inzet van een panel van deskundigen
in het kader van studies naar ziektelasten. Ook daarbij wordt gebruik
gemaakt van de subjectieve oordelen van experts, maar uit onderzoek is
gebleken dat de interne consistentie tussen verschillende panels van
deskundigen hoog is.
Overigens zijn in het informatierapport de uitkomsten van
experimentele studies, voor zover die uit de literatuur review naar
voren komen, wel degelijk meegenomen.
Ik deel dan ook niet de mening van het BOR, dat de risicoschatting
niet hard genoeg zou zijn om zinvolle conclusies te trekken over de
relatie tussen paddogebruik en maatschappelijke en medische effecten.
Integendeel: door de brede multidisciplinaire samenstelling van de
expert-commissie is de risicobeoordeling voor mij beleidsmatig van
meer waarde dan een enkel experimenteel design zou kunnen zijn.
Samengevat ben ik van mening, dat de instelling van het CAM en de
methode die het CAM hanteert een betrouwbaar en waardevol instrument
is ten behoeve van de beleidsvoorbereiding.
Ook in het verleden, het CAM bestaat sinds 1999, is dit herhaaldelijk
gebleken.
Ad 2
Het CAM concludeerde dat een verbod een onevenredig zware maatregel
zou zijn en pleitte voor meer en verbetering van het
voorlichtingsmateriaal. Ook gaf het in overweging de handel in paddo's
te reguleren, zonodig door aanpassing van de Warenwet, en de
verpakkingseenheid te verkleinen om overdosering te voorkomen.
In mijn brief van 19 oktober 2007 aan de TK heb ik geschreven om welke
redenen ik afwijk van het advies. Het BOR vindt deze redenen te weinig
onderbouwd. In het bijzonder is het van mening dat niet bewezen is dat
a) voorlichting slechts een kleine bijdrage kan leveren aan het
verbeteren van het gedrag bij paddogebruik, dat b) geen concrete
cijfers worden geleverd over de hulpvraag, en dat c) het feit dat in
andere EU-landen paddo's verboden zijn, dit geen reden is om ook in
Nederland tot een verbod over te gaan.
Ik zal op deze drie argumenten hier kort ingaan.
a) mogelijkheden tot voorlichting
In de winkels waar paddo's worden verkocht (dat zijn smartshops, maar
ook bijvoorbeeld souvenirwinkels in Amsterdam) vindt in zeer
wisselende mate voorlichting plaats. De paddobakjes zijn voorzien van
etiketten met productinformatie. Daarnaast vindt voorlichting plaats
in de vorm van het verstrekken van flyers of folders, eventueel
aangevuld met mondelinge adviezen aan klanten.
Het is bekend dat voorlichting alleen, wanneer deze niet gecombineerd
wordt met aanvullende preventieactiviteiten of wettelijke maatregelen,
niet of nauwelijks tot gedragsverandering leidt. Daarnaast in het zeer
de vraag of klanten en potentiële gebruikers wel voldoende
ontvankelijk zijn voor deze voorlichting, die bovendien gegeven wordt
door degenen die een zakelijk belang bij de verkoop hebben. Ik merk op
dat ondanks het feit dat vanaf maart 2007 de risico's van paddogebruik
uitvoerig in de media en diverse andere fora aan de orde zijn geweest
naar aanleiding van een sterfgeval in Amsterdam, het aantal
gezondheidsincidenten in die stad niet substantieel is verminderd.
Via de Warenwet is het alleen mogelijk eisen aan etikettering te
stellen, maar aan die voorwaarden werd al grotendeels voldaan. Voor
andere regulering, zoals specifieke eisen aan de omvang van de
verpakkingseenheid, zou notificatie via Brussel nodig geweest zijn.
Dat heb ik als een ongewenste procedure beoordeeld, zeker gezien de
omstandigheid dat in de meeste EU-landen de handel en verkoop van
paddo's verboden is.
Er is mij alles aan gelegen om gezondheidsincidenten met paddo's
zoveel mogelijk te voorkomen. Intensivering van voorlichting biedt
daarvoor mijn inziens onvoldoende mogelijkheden.
b) cijfers over de hulpvraag
De Centrale Post Ambulancevervoer in Amsterdam is voor zover mij
bekend de enige instantie die een registratie bijhoudt van incidenten
gerelateerd aan paddogebruik. De gegevens worden door de GG&GD
Amsterdam geanalyseerd en gepubliceerd. Ofschoon het inderdaad niet
mogelijk is concrete cijfers uit andere bronnen te leveren, acht ik
het niet meer dan logisch dat de werkelijke hulpvraag hoger ligt. De
verkooppunten van paddo's zijn over het hele land verspreid, en het
gebruik leidt niet altijd tot een crisissituatie waarbij de hulp van
een ambulance ingeroepen dient te worden. Daarom zullen gebruikers
zich ook wenden tot een huisarts of tot de afdeling spoedeisende hulp
van een ziekenhuis, zowel in Amsterdam als elders in het land.
c) Europees beleid
Inderdaad is het voor Nederland mogelijk een eigen beleid te voeren op
het gebied van paddo's, en is ons land niet gebonden aan het beleid in
andere landen. In feite heeft Nederland dit tot nu toe ook gedaan.
Tegelijkertijd constateert ook het CAM, dat de beschikbaarheid van
paddo's de laatste jaren is toegenomen, evenals het aantal
verkooppunten. In de meeste Europese landen is al sprake van een
verbod. Dit gegeven kan er toe leiden dat de uitzonderingspositie van
Nederland potentiële gebruikers uit andere landen aantrekt, met alle
risico's van dien gezien hun kwetsbare situatie als toerist.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid als minister voor volksgezondheid
vind ik het volstrekt ongewenst tegenover onze buurlanden dat
buitenlandse jongeren relatief grote gezondheidsrisico's lopen als
gevolg van het ruime aanbod van paddo's. Tot slot kan ik u mededelen
dat het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur aan uw Kamer zal
worden overgelegd, conform de bepalingen van de Opiumwet.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink