Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk
12 februari 2008 VO/BenB/2008/53828
Onderwerp
VO-scholen voor islamitisch onderwijs
In mijn brieven van 22 mei 2007, kamerstuk 30800 VIII, nr.133, en 25 september 2007,
kamerstuk 31 200 VIII, nr. 9, heb ik toegezegd u te informeren over de onderstaande onderwerpen:
· voortgang van de ontwikkelingen van het Islamitisch College te Amsterdam (ICA);
· de maatregelen die ik neem met betrekking tot de aangetroffen onregelmatigheden bij de
Islamitische Scholengemeenschap Ibn Ghaldoun te Rotterdam.
Onderstaand treft u deze informatie aan.
Islamitisch College Amsterdam (ICA)
Van januari tot mei 2007 heeft het ICA in het kader van een bestuurlijk natraject een eerste
verbetertraject gerealiseerd. In mijn brief van 22 mei 2007 heb ik gemeld dat ik heb besloten dat het
ICA verder aan verbeteringen kan werken.
Sinds juni 2007 staat het ICA als zeer zwakke school onder geïntensiveerd toezicht van de inspectie. In
dat kader zijn in september 2007 prestatieafspraken vastgesteld tussen het bestuur van het ICA en de
inspectie en de Auditdienst. De inspectie en de Auditdienst hebben een voortgangsonderzoek
uitgevoerd op 7 en 8 november 2007. Het rapport van dit onderzoek is vastgesteld op 12 december
2007. U treft het voortgangsrapport bij deze brief aan. Dit rapport is tevens op de site van de inspectie
geplaatst.
De resultaten van het voortgangsonderzoek leveren een tweeledig beeld op. Aan de ene kant boekt de
school vooruitgang bij het verbeteren van het primaire onderwijsproces, te weten bij de lessen, het
leerstofaanbod, de onderwijstijd, de veiligheid en het schoolklimaat. Anderzijds zijn de
prestatieafspraken op het secundaire proces nog onvoldoende gerealiseerd. Het betreft onder meer het
meerjarenbeleidsplan in relatie tot de meerjarenbegroting, de analyse van de opbrengsten en het
vergroten van de bestuurskracht. Er is wel een begin gemaakt met het treffen van maatregelen die
blad 2/3
onderdeel uitmaken van de realisatie van de betreffende prestatieafspraken. De resultaten daarvan
zijn echter op het moment van het voortgangsonderzoek nog onvoldoende zichtbaar.
Ik constateer dat er voor de leerlingen verbeteringen optreden wat betreft het primaire proces.
Tegelijkertijd moet ik vaststellen dat het bestuur een aantal prestatieafspraken nog niet in voldoende
mate heeft gerealiseerd. Hoewel de termijn kort was om deze afspraken te realiseren, gaat het hier om
belangrijke voorwaarden voor het volwaardig functioneren van een school op de langere termijn. In
juni 2008 zal moeten blijken of er voldoende voortgang geboekt is bij de afgesproken verbeteringen in
het onderwijs, het financiële beleid en de vergroting van de bestuurskracht. Mocht dat niet het geval
zijn dan moet ik overwegen nadere maatregelen te treffen.
Ibn Ghaldoun te Rotterdam
Naar aanleiding van een anoniem signaal van mogelijke onregelmatigheden hebben de inspectie en de
Auditdienst in juni en juli 2007 een incidenteel onderzoek uitgevoerd bij de islamitische
scholengemeenschap Ibn Ghaldoun. Na de verplichte hoor- en wederhoorprocedure is het
onderzoeksrapport op 3 september 2007 vastgesteld. De bevindingen uit dit onderzoek zijn voor mij
aanleiding geweest om op 12 september 2007 aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie inzake een
redelijk vermoeden van strafbare feiten, gepleegd door één of meer van de bestuursleden van de
school. Het rapport van de Auditdienst is openbaar geworden in de vijfde week na vaststelling van het
rapport.
De bevindingen die in het rapport zijn genoemd, houden onder andere in dat:
· het bevoegd gezag in 2001 en 2003 tot en met 2006 een aantal reizen heeft georganiseerd naar de
heilige plaatsen in Saoedi-Arabië. Volgens het bestuur hebben de reizen geen educatief karakter en
vinden ze in de schoolvakanties plaats.
· twee personen op de loonlijst staan met de functie maatschappelijk deskundige die volgens het
bestuur in het dagelijkse leven imam zijn. Ten aanzien van deze twee personen heeft de
Auditdienst niet kunnen vaststellen dat deze daadwerkelijk werkzaamheden hebben verricht ten
behoeve van de school en/of het bestuur.
· in augustus 2003 een aantal touringcars is aangeschaft en Ibn Ghaldoun het leerlingenvervoer in
eigen beheer is gaan uitvoeren.
Daarnaast heeft de Auditdienst geconstateerd dat er in enkele gevallen mogelijk sprake is van
belangenverstrengeling. In het rapport van 3 september 2007 is opgenomen dat vanaf september 2005
de kinderopvang voor personeelsleden in eigen beheer wordt verzorgd door drie dames, waaronder
twee echtgenotes van bestuursleden, het verlenen van managementondersteuning door de echtgenote
van de voorzitter van de centrale directie en het huren van een bedrijfsruimte van de voorzitter van het
bestuur om dit te gebruiken als bestuurskantoor. Ook het oprichten van een afzonderlijke stichting
`voor advies, schoonmaak en onderhoud van de gebouwen en instellingen' door het bestuur van Ibn
Ghaldoun, met als doel de kosten te beperken voor de Stichting Ibn Ghaldoun, heeft geleid tot
niet-transparante verhoudingen.
blad 3/3
Tenslotte heeft de Auditdienst vastgesteld dat bij vier personen de betrekkingsomvang meer dan 120%
van de normbetrekking is geweest, hetgeen in strijd is met de CAO voor het voortgezet onderwijs.
In een vervolgonderzoek heeft de Auditdienst de exacte bedragen vastgesteld die gemoeid zijn met de
bevindingen. Op basis van dit onderzoek heb ik het bestuur op 3 december 2007 schriftelijk op de
hoogte gesteld van mijn voornemen om deze bedragen in een bestuursrechtelijk traject terug te
vorderen.
Op 18 december 2007 heeft hierover een gesprek op het ministerie plaatsgevonden met twee
bestuursleden. In dat gesprek is uiteengezet welke onderdelen van de verstrekte bekostiging volgens de
bevindingen van de Auditdienst onrechtmatig zijn besteed en is aangegeven dat deze bedragen zullen
worden teruggevorderd. In mijn brief van 21 december 2007, kenmerk VO/B&B/2007/53826, heb ik dit
schriftelijk aan het bestuur voorgelegd. Daarbij heb ik het bestuur in de gelegenheid gesteld zijn
zienswijze over het voorgenomen besluit tot terugvordering en te nemen maatregelen vóór 18 januari
a.s. mondeling in een hoorzitting of schriftelijk aan mij kenbaar te maken. In reactie op mijn brief van
21 december heeft het bestuur gemeld dat men graag gebruik maakte van de mogelijkheid om op
17 januari zijn zienswijze in een hoorzitting naar voren te brengen.
Tijdens de hoorzitting op 17 januari 2008 is gemeld dat een aantal zaken die als onrechtmatige
besteding in het rapport van de Auditdienst staan vermeld, inmiddels buiten de school belegd is. Het
bestuur heeft tevens aangegeven nadere, aanvullende informatie te willen verstrekken. De zienswijze
van het bestuur en de aanvullende informatie heb ik betrokken bij de voorbereiding van mijn besluit tot
terugvordering en opschorting. De wijze waarop het bevoegd gezag van de islamitische
scholengemeenschap Ibn Ghaldoun met de onderwijsmiddelen is omgegaan acht ik onacceptabel. Ik
heb daarom het bevoegd gezag inmiddels schriftelijk op de hoogte gesteld van mijn besluit tot
terugvordering van 1.235.224,13.
Ik zal u op de hoogte houden van het verdere verloop.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart