VVD


12-2-2008

2008 Beleidsdebat "Duurzame ontwikkeling van de landbouw in Europees en mondiaal perspectief"

BIJDRAGE BEGROTINGSDEBAT LNV door VVD

Datum: 12 februari 2008

Kader: beleidsdebat

Mevrouw de voorzitter, het is een genoegen vandaag een bijdrage te mogen leveren aan het debat over de ontwikkelingen in de Nederlandse land- en tuinbouw; ik wil dit graag doen vanuit een mondiale en Europese context. Ik zal me hierbij beperken tot enkele hoofdthema's en hoop van de minister te vernemen hoe zijn hiermee in haar beleid denkt om te gaan.

Toen ik in de jaren '60 de hogere landbouwschool doorliep moesten wij een boek bestuderen met als intrigerende titel: landbouw en platteland in een stroomversnelling. Als aankomende agrarische ingenieurs moeten we weten in wat voor kaders onze landbouwkennis thuis hoorde. De ooit zo traditionele sector werd in die tijd al danig met beleid op de schop genomen: cultuurtechnisch, technologisch en sociologisch. Het ging om het realiseren van doelstellingen die waren ingegeven door ervaringen uit de tweede wereldoorlog (met name de schrik van de hongerwinter, dus voedseltekorten), snelle technische ontwikkelingen die op gang begonnen te komen, maar ook door de marktordening van de toenmalige EEG die de Nederlandse land- en tuinbouw grote kansen bood. De politiek intervenieerde zwaar in de agrarische sector, dit ook nog met veel doorzettingsmacht. Termen als zelfvoorziening, schaalvergroting, exportbevordering, een evenwichtig markt- en prijsbeleid voor strategische producten en structuurbeleid domineerden het denken en het beleid. Een krachtig en doelgericht ministerie, grote investeringen in onderwijs, onderzoek en voorlichting, alsmede een publiekrechtelijke organisatie van de agrarische sector vormden het fundament van min of meer beheerste ontwikkelingen in de sector.

De stroomversnelling is er gekomen en niet meer verdwenen. Onze agrarische sector heeft onvoorstelbaar geprofiteerd van het nationale en Europese beleid - het importland werd mondiaal de tweede exporteur. Voedselschaarste hebben we in Europa sindsdien niet meer gekend. Echter ook ontwrichtingen als gevolg van het succesvolle beleid dienden zich aan. Niet alleen leden natuur en milieu schade, ook deden zich al snel vormen van marktverstoring voor. Met behulp van compenserend en corrigerend beleid zijn veel van deze ontwrichtingen intussen ook weer rechtgezet. Hoeveel kritiek de er ook op de sector wordt geleverd, op het gebied van productiviteit, de bijdrage aan de Nederlandse economie, voedselveiligheid, diergezondheid en dierwelzijn, alsmede het produceren binnen de randvoorwaarden van natuur en milieu, behoort de Nederlandse agrarische sector tot de wereldtop. Ik zeg dit maar, omdat de moties van treurnis over deze sector zo menigvuldig en luidruchtig zijn, dat enige correctie van het beeld en het temmen van de verbeeldingskracht van criticasters geboden is. Daarmee is de noodzaak van verdergaande veranderingen echter niet van de baan en is ook inbreng van de politiek in deze marktsector nog altijd nodig. En dit binnen ontwikkelingen die nog altijd het karakter van een stroomversnelling hebben. De VVD-fractie vindt een nadere bezinning vanuit het perspectief van markt en overheidsbeleid wenselijk. Het gaat daarbij om zaken als marktordening en structuurontwikkelingen, maar ook om kansen die de technologie de agrarische sector biedt.

Allereerst een opmerkelijke omslag vanuit de context van de markt. Jarenlang kenmerkte de agrarische markt zich door mondiale structurele overschotten (die ook nog eens de prijzen en dus de agrarische inkomens bedierven), naast regionale tekorten als gevolg van allerlei ontwrichtingen. Gesteld moet worden dat het Europese markt- en prijsbeleid door bescherming van de interne markt en gesubsidieerde exporten danig heeft bijgedragen aan deze marktverstoringen. Er lijkt zich nu een kentering voor te doen, wellicht in structurele zin. Mondiaal dreigen weer voedseltekorten, in ieder geval verdwijnen voorraden en lopen ook de prijzen van de belangrijkste producten op. De oorzaken zijn gecompliceerd. Mogelijk is een groeiende vleesconsumptie als gevolg van economische ontwikkelingen in vooral Azië hieraan debet. Wellicht draagt ook de productie van biobrandstoffen hieraan bij. De eerstgenoemde oorzaak bevat een wonderlijke paradox: welvaart die tekorten schept, met name in minder welvarende regio's. Hoe hierop te reageren? Oplopende prijzen hebben zoals gesteld een nadeel, namelijk het effect op de voedselvoorziening van de allerarmsten. Ze hebben ook een voordeel; ze werken namelijk stimulerend op de productie en op de capaciteit van de sectoren te investeren in productiviteit.

Mochten de prijsontwikkelingen zich doorzetten, dan biedt dit intussen mogelijkheden voor het Europese markt- en prijsbeleid voor een wellicht ingrijpende heroriëntatie. Al decennia lang wordt de begroting van de EU gedomineerd door uitgaven ten behoeve van het markt- en prijsbeleid voor de landbouw. Dit remt andere doelstellingen van de EU. Wellicht bieden de ontwikkelingen op de wereldmarkt mogelijkheden hieraan een wending te geven, dit zonder de agrarische sector te schaden. De prijsondersteuning voor strategische producten, zoals graan, suiker, zuivel en andere, zou nu vergaand kunnen worden teruggedraaid. Anders gezegd, deze sectoren kunnen zich richten op een veel opener mondiale markt. De overheidsinterventie op deze markten met behulp van heffingen, subsidies en restituties kan worden beperkt. Budgettair zou dit voor de EU een zegen zijn. Zou de minister duidelijk kunnen maken hoe zij tegen genoemde ontwikkelingen aankijkt en met welke standpunten zij de debatten in Brussel ingaat. De VVD-fractie vindt het verantwoord het huidige momentum te benutten voor een heroriëntatie van het markt- en prijsbeleid. De Nederlandse agrarische sector is veerkrachtig genoeg om hierop in te gaan spelen.

Intussen doet zich in een stroomversnelling voor een andere ontwikkeling: het gebruik van primaire agrarische producten voor de energiewinning. Nederlands en Europees beleid stimuleren dit, via doelstellingen rond het gebruik van biobrandstoffen en daarop gerichte subsidieregelingen. De Europese Unie wil in 2020 10% van alle transportbrandstoffen winnen uit landbouwgewassen; Nederland gaat hierin mee. Mevrouw de voorzitter, waar de markt zich spontaan leent voor het duurzaam gebruik van gewassen die ook als voedsel kunnen worden genuttigd, zoals suikerriet in Brazilië, zou de sturende werking aan de markt kunnen worden overgelaten. Als het energierendement te laag is, bederft de markt als vanzelf de animo voor deze toepassing. Bedenkelijk wordt het echter als de energietoepassing van dergelijke gewassen met subsidies haalbaar moet worden gemaakt. Dit gebeurt op het ogenblik op grote schaal in de USA; hetzelfde dreigt ook in de EU plaats te vinden. Dan wordt echter niet alleen sturend op de markt ingegrepen omwille van een veelal onverantwoord laag energierendement, tegelijk wordt de benutting als biobrandstof tot concurrent gemaakt van het gebruik van voedsel en veevoeders. Een derde van het areaal akkerbouw in Europa zal gebruikt moeten worden voor deze bestemming. Recente studies maken duidelijk dat deze bestemming van de agrarische productie mondiaal niet alleen groteske ecologische gevolgen heeft (door boskap en het gebruik van marginale gronden), maar ook nog eens een negatieve impact heeft op het CO2-beleid. Van dit soort subsidies geldt maar al te gemakkelijk dat ze alles krom dreigen te trekken wat in de markt recht is.

Nu zal dergelijk subsidiebeleid in directe zin weinig betekenen voor de Nederlandse agrarische sectoren. We zijn hier te zeer georiënteerd op intensieve teelten, zowel binnen als buiten de voedselketen. Europees en mondiaal kan dit subsidiebeleid echter wel grote gevolgen hebben. Als een dergelijke gesubsidieerde energieproductie eenmaal op gang is gekomen, is het ondoenlijk de subsidies weer af te schaffen zonder grote schade. Zou de minister willen weergeven hoe het kabinet wil omgaan met dit soort subsidiepolitiek en dus ook met het formuleren van bijmengpercentages voor biobrandstoffen? De VVD-fractie dringt er op aan de EU-doelstelling te heroverwegen. Het lijkt mij veel verstandiger de ondersteuning van de bio-energieproductie te richten op de grote massa's rest- en afvalproducten - analoog aan de wijze waarop onze veehouderij ook nu al het ruwvoer aanvult met rest- en afvalproducten, een nuttige besteding van materiaal waarvoor anders nauwelijks een duurzame bestemming is te vinden. Graag hoor ik de opvattingen van de minister hierover.

Mevrouw de voorzitter, de agrarische sector maakt op steeds grotere schaal gebruik van moderne technieken en technologie. Het gaat hierbij niet alleen om de primaire productie, maar ook om de toelevering en verwerking. Dit kan niet positief genoeg worden gewaardeerd. Niet alleen de productiviteit van de land- en tuinbouw is gebaat bij technologische innovaties, ook de doelstelling het voedsel duurzaam en veilig te kunnen produceren kan niet worden gerealiseerd zonder een enorme investering in moderne technologie. Hoe hoger de hectareopbrengsten en hoe beheerster de processen in de gehele agrarische kolom, hoe meer de vele eisen aan de agrarische sector kan worden voldaan. Een door wetenschap, technologie en techniek ondersteunde sector is dus een zegen. Ik hoor niet tot degenen die van mening zijn dat de agrarische sector op een natuurlijker wijze zou moeten werken om aan doelstellingen als duurzaamheid en veiligheid te kunnen voldoen.

Het is wellicht aardig in dit verband wat nader in te gaan op het begrip natuur en de wijze waarop dit begrip de moderne geest in zijn greep houdt. Sinds de romantiek dominant is geworden in de mondiale cultuur, heeft het natuurbegrip een onvoorstelbare herwaardering ondergaan: in plaats van bedreigend werd ze als zegenrijk geïnterpreteerd. Nu zal ik niet ontkennen dat het aangenaam is in de natuur te vertoeven. Ook is het zinvol natuurwaarden de ruimte te bieden. Natuurherstel, natuurontwikkeling: prima. Maar, let wel, het gaat hier om een beheerste en beheerde, een getemde natuur, een natuur die van haar gevaarlijke kanten is ontdaan. Ten onrechte wordt de natuur als lief, gezond, evenwichtig en gelukzalig geïnterpreteerd. In dit licht gelden de techniek en ander menselijk ingrijpen op de natuur maar al te gemakkelijk als verstorend, als een inbreuk op iets dat zo goed had kunnen zijn. De misvatting is formidabel. In werkelijkheid is de natuur namelijk allerminst evenwichtig (zomin ook de markt als vanzelf evenwichtig is), maar vormt ze een permanente bedreiging voor de mens, zo ook voor een verantwoorde agrarische productie. De natuur is niet zomaar goed en heilzaam, maar voor alles ook een bedreiging. Ik wijs hierbij op het gevaar van ziekten en plagen in de landbouw. De natuur bedreigt mens, dier en plant en zal dus beheerst en beheerd moeten worden om met kwaliteit te kunnen leven. Daarom is een zogenaamde natuurlijke wijze van produceren van agrarische producten een fictie. Ook in de biologische landbouw wordt geploegd en geschoffeld, onnatuurlijker kan het bijna niet. De zogenaamd natuurlijke werkwijzen leiden ook tot een inefficiënte productie, dat wil zeggen lage hectareopbrengsten. Dit dwingt weer tot grotere arealen, maar ook tot het verspillen van grondstoffen (zoals irrigatiewater) en hulpstoffen (zoals meststoffen). Romantische illusies zijn uit den boze. Om reden van het beheersen van onwelgevallige bedreigingen door de natuur moeten chemische bestrijdingsmiddelen dan ook als een zegen voor de mensheid worden opgevat. Onwelgevallige neveneffecten vragen voor alles het ontwikkelen en gebruiken van veilige middelen: ook weer een zaak van technologie. Een ban op dergelijke ontwikkelingen is buitengewoon gevaarlijk. Ik ben geen tegenstander van biologische land- en tuinbouw zolang de markt om dergelijke producten vraagt, maar zou wel willen waarschuwen voor de illusie dat deze productiewijze zomaar veilig en duurzaam kan worden genoemd, laat staan in exclusieve zin. Alleen al teruglopende hectareopbrengsten bedreigen de doelstelling van duurzaamheid. Duurzaamheid en veiligheid vragen een zo hoog mogelijke productiviteit en een adequate bescherming van de agrarische gewassen tegen ziekten en plagen.

Daartoe zou het gebruik van chemische middelen zo snel mogelijk moeten worden aangevuld (en daarmee ook gecompenseerd) met moderne biotechnologie, zoals genetische modificatie in de plantenteelt - en wellicht ook in de veehouderij. Mevrouw de voorzitter, de publieke discussies rond de biotechnologie hebben een hoog emotioneel gehalte, maar komen intussen in Europa nauwelijks uit de taboesfeer. In plaats van een op feiten gebaseerde nuchtere, afgewogen beoordeling van de risico's en voordelen van de verschillende technieken, is er een sfeer gecreëerd van angst, dreiging en activisme: alsof het voortbestaan van de wereld in het geding is. Van concrete risico's is intussen weinig gebleken. Geen wonder dat in grote delen van de wereld op grote schaal wordt overgestapt op genetisch gemodificeerde gewassen. De stelling dat deze technologie in strijd is met de natuur is correct: maar juist daarom in potentie zo zegenrijk. Immers alle techniek en technologie is gericht tegen de tekortkomingen van en bedreigingen door de natuur. De biotechnologie, inbegrepen de genetische modificatie, biedt uitstekende mogelijkheden voor het bestrijden van ziekten en plagen, voor het vervangen van de toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen, voor het tegengaan van misoogsten, voor het opvoeren van de hectareproductie, voor de teelt op nu nog onproductieve bodems - zoals verzilte gebieden. Nederland was altijd een koploper in het ontwikkelen van deze technologie. De VVD-fractie roept op tot nuchterheid. Het is de hoogste tijd het onverantwoorde taboe te doorbreken en het ontwikkelen van deze technologieën te stimuleren. Zou de minister hierover enige beschouwingen willen geven? Is ze bereid deze technologie weer impulsen te geven?

Mevrouw de voorzitter, een enkel woord over structuurontwikkelingen in de land- en tuinbouw en daartoe in te zetten beleid. De naoorlogse stroomversnelling in de agrarische sector heeft een sterke impuls gekregen via het zogenaamde structuurbeleid. De overheid ontwikkelde een integraal perspectief waarheen het met de land- en tuinbouw zou moeten en zette daaraan een groot aantal instrumenten in. Het perspectief was dat van een modern gezinsbedrijf met rationele productiemethoden en voldoende groeipotentieel. Met name het instrument landinrichting heeft ingrijpende gevolgen gehad. Overigens heeft dit instrument voortdurend veranderingen ondergaan en intussen een ecologische gedaante gekregen. De overheid heeft nog altijd bemoeienis met deze structuurinstrumenten. Op vele terreinen hebben echter het bedrijfsleven en de markt het structuurbeleid geabsorbeerd, denk aan voorlichting en marktbewerking. Ook de publiekrechtelijke structuur die dit alles vanuit de sector moest begeleiden is intussen losser geworden; verwezen zij naar het verdwijnen van het Landbouwschap. Wat mij betreft mogen overigens ook de resterende publiekrechtelijke organen worden opgesplitst tussen overheid en bedrijfsleven en dus verdwijnen. Stimulansen vanuit de overheid blijven echter geboden. Het agrarische onderwijs en onderzoek mogen wat de VVD betreft worden versterkt omwille van een moderne agrarische kolom; ik verwijs naar mijn pleidooi voor nieuwe technologieën. Het terugdringen van de overspannen bureaucratie in deze sector zal voor ieder een zegen zijn, ook voor de overheid zelf. De wijze waarop thans met stimuleringsregelingen en handhaving van de regelgeving wordt omgegaan werkt eerder verlammend dan bevorderend op de sector. Dit komt de door de overheid geformuleerde doelen niet ten goede. De kolom van toelevering, verwerking en afzet van agrarische producten is volop in beweging en houdt onze agrarische sector concurrerend.

Blijft het perspectief voor het agrarische bedrijf zelf en de inpassing in het Nederlandse platteland. Er is nog altijd sprake van een stroomversnelling in de ontwikkelingen. De uittocht uit de land- en tuinbouw is groot, groeit zelfs in relatieve zin; dit door vroegtijdige bedrijfsbeëindiging en het ontbreken van opvolgers. De schaalvergroting gaat dan ook versneld door. Moet de politiek daarin nog sturen? Moet de overheid nog iets zeggen over de agrarische bedrijfsstructuur en moet zij structuurinstrumenten inzetten om een bepaald perspectief te bevorderen? Of laten we dit over aan autonome impulsen, zoals die uit de markt en ontwikkelen we daaromheen uitsluitend nog ad hoc beleid als zich een knelpunt voordoet? De bedenkelijke kant van ad hoc beleid is, dat het veelal inspeelt op de waan van de dag, dat het niet werkelijk stuurt of soms zelfs tegenstrijdig is. Vanwege het klimaat moeten de koeien worden opgeruimd, omwille van het landschap moeten ze de wei weer in. Omwille van diergezondheid en milieu moeten dieren onder volledig beheerste omstandigheden worden gehouden, omwille van het welzijn moet de veehouderij worden opengegooid. Plotseling woedt er een discussie rond megastallen; hoe daarop in te spelen? Mevrouw de voorzitter, zonder een goed onderbouwd perspectief is planvorming rond de ruimtelijke ordening in al haar facetten een hachelijke zaak. Ik heb het meegemaakt in discussies over de invulling van het reconstructiebeleid. Langdurige beschouwingen voor welke bedrijfsgrootte er ruimte gecreëerd zou moeten worden: 60, 70, 80 melkkoeien? Voordat dergelijk beleid geëffectueerd kan worden ontwikkelen zich bedrijven van 300 melkkoeien, zo niet nog groter. Hetzelfde geldt de intensieve veehouderij. Harde eisen rond voedselveiligheid, diergezondheid, dierwelzijn, logistieke efficiency, het verwerken en benutten van mest, alsmede het realiseren van een goede concurrentiepositie, dwingen als het ware tot het opzetten van megastallen. Ook landschappelijk kunnen daarmee grote voordelen worden gerealiseerd. Nu echter ploft deze discussie onverwacht in de publieke arena, met alle gebruikelijke reflexen van dien: taboes en nimby-gedrag. Moeten de actuele en gewenste ontwikkelingen niet eens helder op de rij worden gezet?

Als dit niet gebeurt lopen we het risico dat de zogenaamde politieke sturing niet alleen in de marge terecht komt, maar daar ook het heil zoekt. Eigenlijk gebeurt dit al. Een groot deel van de structuurdiscussies in allerlei gebiedsprocessen richt zich op landbouwbedrijven in de niche-sfeer, zoals zorgboerderijen, streekeigen producten en wat niet meer. Prima, maar veel meer dan boeiend en welkom gesleutel in de marge levert dit niet op. Hoe intussen om te gaan met de snel groeiende professionele bedrijven? Wordt het niet tijd om ons nog eens te bezinnen op een toekomstgericht structuurbeleid voor de Nederlandse land- en tuinbouw? Een beleid dat sturend inwerkt op andere planfiguren in de ruimtelijke omgeving en waarvoor de overheid ook adequate instrumenten ontwikkelt? De VVD-fractie zou de minister ook hierover graag horen.