Openbaar Ministerie

Requisitoir in de zaak tegen de verdachte van de moord op Louis Sévèke

22 februari 2008

Requisitoir van Officier van Justitie A. Van Veen in de zaak tegen de verdachte van de moord op Louis Sévèke

Edelachtbaar college,

Inleiding

Het affiche van deze strafzaak is in meerdere opzichten indrukwekkend: tienduizenden uren opsporingsonderzoek zijn verricht, 15 ordners procesdossier geproduceerd, er zijn 2 tenlasteleggingen uitgebracht met daarop naast een moord nog 13 gewelddelicten, er is grote belangstelling voor deze zaak van publiek en media, niet alleen vandaag, maar eigenlijk al bijna 2,5 jaar lang: ik noemde een en ander net âindrukwekkendâ maar âoverweldigendâ is hiervoor wellicht een nog beter woord. Desalniettemin is de onderhavige zaak in de kern een overzichtelijke.
Waarom overzichtelijk? Allereerst omdat de vragen die uw rechtbank het meest prangend moet beantwoorden bekende vragen zijn:


1) Is er voldoende bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een of meer van de hem tenlastegelegde feiten? en zo ja,
2) Wat voor straf (of/en maatregel) is daarbij passend?

En daarnaast overzichtelijk omdat de antwoorden op die vragen relatief eenvoudig te vinden zijn. Zeker op de vraag naar het bewijs.. Maar ook als het gaat om de vraag welke straf of maatregel er uiteindelijk moet volgen zal blijken dat er uiteindelijk maar weinig mogelijkheden zijn waaruit u kunt kiezen. Dat maakt de zaak overzichtelijk. Ik zeg daarmee niet dat de keuze uiteindelijk gemakkelijk is. Nee, zeker niet, maar overzichtelijk is het wel.

A) DE BEWIJSVRAAG


1. Is er voldoende bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten op de tenlastelegging


1.1 De moord op LS

Ik begin met het feit waar het zogenaamde Bamboe onderzoek uiteindelijk mee begonnen is en dat âzonder de andere feiten op de tll te willen bagatelliseren ook verreweg het zwaarst weegt: de moord op Louis Sévèke op 15 november 2005 in Nijmegen.

Het antwoord op de eerste vraag luidt volmondig: ja, er is.... Te gemakkelijk zou het vervolgens zijn om daar aan toe te voegen: de verdachte heeft immers bekend hem te hebben vermoord. Een dergelijk simpele redenering zou de mogelijkheid open laten dat verdachte een fantast is, bekend heeft onder druk van de politie of door een derde goed zou zijn geïnstrueerd. Het is een tendens, ingegeven door enkele geruchtmakende strafzaken uit het verleden en daarop volgende rapporten en evaluaties â om een bekentenis niet lijdzaam over te nemen en enkel op basis daarvan een veroordeling uit te spreken, maar deze kritisch te beschouwen.

Nu kun je een bekentenis â als alle verklaringen â van twee kanten bezien; je kunt bevestiging zoeken van de bekentenis (verifiëren) of je kunt proberen deze te ontkrachten (falsificeren)


1.1.1 verificatie

Ik begin met de verificatie. Enerzijds is in casu sprake van een bekentenis die elementen bezit met een grote overtuigingskracht, anderzijds bevat het dossier daarnaast nog een groot aantal onderzoeksresultaten biedt die de bekentenis bevestigen. Uw rechtbank heeft ze al benoemd. Ik som ze kort nogmaals op:

⢠De bekennende verklaring bevat een aantal elementen die op daderschap duiden/zeer overtuigend zijn (zie p 3291 voor pv wat er met de âdaderinfoâ gedurende het onderzoek is gebeurd).


- in eerste verklaring (p 1539) spreekt verdachte al over jachtgeweer; een Luger: (1564); dat daarvan ook sprake was kan worden afgeleid uit (2027/2028); de voorshandse conclusie TR op basis van munitie + geen hulzen (later bevestigd door het NFI); alsmede uit een aantal getuigenverklaringen, die oa een vlam uit de loop zien komen: (getuige G. ziet flits; 2353/2345; idem G.: 2656 en getuige V.: 2669; zie ook over een âpijpâ in verklaring van getuige De H. (p 2365)); het soort wapen is ook niet in media geweest; alleen een keer is er door een redacteur van de Nijmeegse Stadkrant over gespeculeerd op internet; maar verder door media is dit niet opgepakt; ik heb zelfs regelmatig het woord âpistoolâ gezien in berichtgeving; de raadsvrouwe moet mij maar corrigeren als dat niet zo is; op verzoek heeft zij van de politie alle verschenen berichten gekregen;
- in zijn eerste verklaring spreekt verdachte ook al over twee schoten, waarvan de eerste in de rug van slachtoffer (p 2327; zie voor de objectieve juistheid daarvan het NFI-rapp; p 2295; schootsafstand niet minder dan een meter, althans daarvan/daarvoor zijn geen sporen/aanwijzingen aangetroffen); zie ook p. 3293; .Wat betreft het aantal schoten is op de zitting in juli door de raadsvrouwe het punt opgeworpen dat het om drie schoten zou gaan; ik denk dat dat berust op een niet geheel juiste lezing van het dossier; op p 2328 beschrijft de patholoog-anatoom dat er drie behoorlijke letsels aan de voorkant zichtbaar zijn: 1 uitschot en 2 andere letsels; het ene in de borst is overduidelijk een inschot. Het tweede âandereâ letsel aan de voorkant wordt bezien in relatie tot dit eerste letsel; het bevindt zich aan het einde van een streep bloeduitstortingen en hagelpuntjes; in 1 rechte lijn ten opzichte van het eerste schot (zie 2328 in combi met foto 11 op p 2226). Ook de beschrijving van de schotbanen maakt geen aparte melding van het letsel D; wel van een baan vanaf C en B. (twee kanalen; twee schoten); ten slotte bevindt ( de ppâs 2264 t/m 2267) zich in het dossier onderzoek aan de schotresten waaruit blijkt dat alle aangetroffen schotresten te koppelen zijn 2 patronen; een hagel met 85-95 bolletjes en de Breneke, waarvan de loden prop is aangetroffen op straat met bloed er aan (p 2259))
- verdachte spreekt â geheel conform de technische bevindingen- (1541;) over twee verschillende soorten munitie: grove hagel, 4 mm en een Breneke (zie Nfi-rapp p 2267)

- ook geeft hij in eerste verklaring al aan na het schieten gezegd te hebben: âbel de politie, er is iemand neergeschotenâ (1541/1562) ; ook 3293; dit is conform verklaringen van verschillende getuigen die verdachte in de Vlaamse Gas is gepaseeerd: (âH. (2581), E. (2590), A. (2594), T. (2620)): âdaar wordt geschotenâ.

- Ten slotte maakt verdachte volgens zijn eigen verklaring voor het schieten een lusje naar rechts de Eilbrachtstraat in (vgl getuige G.; 2344; hij â schutter - kwam een beetje van rechts). Een detail als dit laatste laat mijns inziens maar heel weinig ruimte voor een alternatief scenario dan dat verdachte de schutter zou zijn geweest.

⢠Er zijn nog andere getoetste factoren in de verklaringen verdachte:


- het signalement (weliswaar zeer algemeen) is de verdachte niet uitsluitend zie (p 2062 waar de âgemene delerâ van alle getuigen is weergegeven): daarbij valt als bevestigend op hetgeen over een accent wordt gesteld; nl dat getuige H. (2581) spreekt over âLimburgs accentâ, evenals A. (2594), O. beschrijft het als: beetje als een Antilliaan, maakte woorden wat langer;

- camerabeelden van 15 november om iets voor half tien op het station in Nijmegen tonen een man met rood-witte tas op het treinperron (3071); de man loopt dezelfde route en komt op dezelfde locatie als verdachte beschrijft; ook tijdstechnisch sluit het nauw aan op zijn verhaal, de politie heeft dit nagelopen (3088); Daarnaast zijn ook zijn bewegingen op het perron zoals door v beschreven, nl dat ie een aantal minuten (10 oid) heeft staan wachten en toen in de trein is gestapt die uit de richting Arnhem kwam. Daarnaast is de man ook nog in bezit van rood-witte tas; verdachte beschrijft te zijn geweest in het bezit van een Media-markttas; rood-zwart noemt ie m (1564); ( op p 3987) In het dossier bevindt zich een foto van een dergelijk tas; deze is veeleer rood-wit dan rood-zwart;; op foto-materiaal van de in beslag genomen camera van verdachte staat ook een rood-witte tas (p 3083); verdachte zegt zelf over de beelden: âzou ik kunnen zijnâ.
- vastgesteld is dat een jachtgeweer door verdachte is gekocht dd 28 augustus 2004; (Map 11, p 280/284/291 ev); nb geen zekerheid kan worden gegeven over de meegegeven munitie; (zie map 11, p 3070 )
- vastgesteld is dat verdachte de nacht na en voor de moord zijn verblijf heeft gehad in een hotel in Tilburg (3095);

⢠Dan is er de vastgestelde relatie tot âEdmund Dantesâ, een mailer die â onder de naam van een personage uit een verhaal dat om wraak gaat - blijkbaar contact zoekt met LS


- verdachte heeft erkend Edmund Dantes te zijn; heeft ook erkend als Edmund Dantes middels de vraag âzijn jullie er nog steeds gevestigd in de GB ?â (eigen verklaring daaromtrent op p 1555); te hebben getracht het slachtoffer te lokaliseren.
- daarnaast is er een aantal tactische onderzoeksresultaten die verdachte aan âDantesâ koppelen zoals: 1) K 6, 276: stukje over De Graaf van Monte Christo in verdachteâs autobiografie; zie p 2092: 2) de nabijheid van internetcafeâs gebruikt door ED in België bij zijn woning (map 11,150); 3) het linken aan die internetcafeâs in België van een andere door verdachte gebruikt persoonlijkheid: nl die van CarterMeccoy (vertaler van Thank you, see ya, Engelse versie van een boek door verdachte over de bankovervallen); en de 4) opgegeven postcode van ED bij aanmaken van de account (11, 147); ten slotte het 5) ten tijde van de mail uit Nijmegen in Nijmegen zijn door verdachte (2093)

⢠Verder zijn er de passages uit de autobiografie in combinatie met aangetroffen hitlijst en daarbij behorende data-interpretatie; daaruit je zou kunnen afleiden dat verdachte de moord op LS heeft beschreven. Hierover heeft verdachte verklaard dat alles wat erin staat waar is (3309)en dat al de aangetroffen spullen zijn eigendom zijn; (3347)


- K 6, 275: zonder Happy End komt er voor de aftiteling nog een afrekening

- K 6,277; Op de hitlijst ((svo nr 2308); aangetroffen in een blauwe map in een rood-witte kist bij Shurgard: zie p 2087 voor tekst) staan de mensen die van mij een bezoek krijgen op de dag van de afrekening;

Ik lees voor uit de hitlijst:
âBovenaan staan de mensen uit Nijmegen die me hebben verraden, die me hebben uitgemaakt voor infiltrant. En daarmee hebben ze mijn leven verwoest. In feite hebben ze mij toen vermoord. ât Wordt tijd met gelijke munt terug te betalen. Dan de bewoners van Krisus die me voor 12000 gulden belazerd hebben. Daarna volgen nog een paar onbelangrijke figurenâ


- De eerdergenoemde passage uit de autobiografie gaat vervolgens verder: dat moment (lees: de dag van de afrekening) was aangebroken en aldus geschiedde. Ik verwachtte dat de film hier zou eindigen maar hoeveel geluk kun je hebben, ik loop nog steeds vrij rond.
- K 6, 278, - in de autobiografie direct daarop volgend - maar ik heb snel geld nodig; dus ga ik weer naar Leiden. Vervolgens plakt verdachte in zijn biografie een gedownloade nieuwspagina met een overval op 16 november 2005, de dag na de moord op Louis Sévèke;
- K 6, 282; (inmiddels is verdachte blijkbaar in Spanje en vermoedt ie dat iemand hem opnieuw beschuldigt van lid-zijn van een geheime dienst): âGodverdommeâ, een zinloze herhaling van zetten; Degene die hiermee is begonnen heeft inmiddels de rekening gepresenteerd gekregen.


- 1.1.2 falsificatie

Overtuigend bewijs dus; maar wellicht nog steeds een beschouwing van de bekentenis van de verdachte op een relatief weinig kritische manier: immers zoekend naar elementen die de verklaringen van verdachte bevestigen. Met name rechtspsychologen beweren wel dat de kracht van een verklaring pas echt duidelijk wordt als je deze ook tracht te falsificeren, met andere woorden elementen zoekt en âbij voorkeur niet vindt â die tegen de verklaring/ in dit geval bekentenis pleiten. Nu, daar zijn er in deze toch ook wel enige van te vinden:


- Er is door verschillende getuigen een signalement gegeven dat niet op de verdachte past; ook de eerste signalementen: âkale neger met een rood-blauwe sporttasâ wijzen in andere richting dan verdachte (pv bev getuige R.; p 2200 Andere getuigen noemen weer iets heel anders: Van G.: Turks of Marokkaans; De meeste getuigen noemen evenwel een blank dader: (G.: G.: R.:, A.:, O.: L.); Deze getuigen kan een misser overigens nauwelijks euvel worden geduid; in het dossier bevindt zich een lux-meting (lichtsterkte ter plekke) en als die gelegd wordt naast de lichttabel van Wagenaar waarin de combinatie van afstand en lux bepaalt in hoeverre een getuige als een betrouwbaar waarnemer kan worden aangemerkt, dan zijn er niet veel getuigen in deze die daarbinnen vallen

- Het wapen is niet gevonden bij het duiken terwijl in het dossier staat beschreven (1616) dat de kans aanwezig wordt geacht het terug te kunnen vinden (p 3052:) ik merk op dat onder water niet alles zichtbaar was en dat er is gedoken op 2 mei 2007 hetgeen 1,5 jaar na dato delict is

- dan is er door de raadsvrouwe op gewezen dat verdachte verklaard heeft ten tijde van het schieten (1556) een dunne zwarte jas aan had; dit zou afwijken van de gemene deler van het signalement: dat klopt; gemene deler signalement (2062) rept van een donkerkleurig gewatteerd jack. Maar al het overige in die gemene deler: blanke man van 25 tot 40, slank postuur van 1.80 tot 1.90 lang, met kort haar en/of kalend; een spijkerbroek en qua kleur een donkere jas, kan zo op verdachte en zijn verklaring passen.

- Ook over de jas die de verdachte aan heeft gehad na het omkleden heeft de raadsvrouwe de vorige keer iets opgemerkt; dat was volgens verdachte zijn verklaring een spijkerjack (1557); de man op de camerabeelden heeft een anderskleurige jas aan; nl een donkere dikke jas; ik constateer met de raadsvrouwe dat dat onderdeel van de verklaring van verdachte niet overeenstemt met de rest van de bevindingen. Ik wijs op nog iets aangaande de man op de camerabeelden dat mogelijk vragen op kan roepen. De man stapt in de trein, zo rept het verbaal, die richting Venlo vertrekt. Dit terwijl verdachte naar Tilburg ging volgens eigen zeggen, dus richting Den Bosch. Om misverstanden te voorkomen wijs ik u er op (zie het bijgevoegde kaartje op p 3062) dat de verbalisant slechts twee rijrichtingen onderscheid; Arnhem en Venlo. De treinen die feitelijk naar Venlo gaan vetrekken niet van perron 3; de treinen die van daar richting Venlo gaan leiden feitelijk naar Den Bosch.

- Dan: wellicht meeste vragen oproepend: de lezing van hetgeen op de plaats delict is gebeurd en beschreven door verdachte. Deze komt niet op alle punten overeen met andere resultaten uit het dossier; a) verdachte beschrijft twee schoten waarmee Louis Sévèke om het leven kwam en beide zouden Louis Sévèke in de rug hebben getroffen; dit is feitelijk niet juist. Het eerste schot was in de rug. Tweede was van voren. b) verdachte verklaart dat Louis Sévèke geen handelingen verrichte ((p 1560); toch is gebleken dat Louis Sévèke vlak voor het neerschieten met iemand belde; c) verdachte zegt nog slechts 1 jongen te hebben gezien die achter hem de straat in liep (er waren er meer: G./K. en O.: laatstgenoemden zelfs dat hij naar hun kijkt tussen eerste en tweede schot; 2433 en 2645); ik zou hierover een paar dingen willen opmerken: wat betreft het tweede schot (a) verdachte verklaart dat LS zich na het eerst schot wel heeft opgedraaid; wat er daarna gebeurde in zijn eigen beleving; daar kwam hij gisteren na doorvragen door uw rechtbank ook niet uit; ik houd het ervoor dat hij zo geconcentreerd aan het schieten was, dat hij hier een onjuiste herinnerring van heeft; wat betreft de door LS wel of niet verrichte handelingen (b); het staat niet vast dat Louis Sévèke stond, hij kan ook lopend hebben gebeld; daarbij kan het â omdat verdachte op dat moment met name druk bezig is met het uitpakken van de sporttas dat ie het bellen gewoon niet heeft gezien; ook komt verdachte van rechts hetgeen maakt dat ie het bellen gemist kan hebben. Wat betreft meerdere aanwezigen in de steeg (c): in zijn verhoren heeft verdachte ook verklaard dat er wel anderen in de buurt waren en dat hij zich zo heeft gepositioneerd dat ze niet werden geraakt (is dat wellicht het kijken tussen eerste en tweede schot). Dat er mogelijk verder nog getuigen zijn die hem niet zijn opgevallen acht ik ook niet heel vreemd; als verdachte wordt gevraagd wat er toen door hem heen ging tijdens het schieten antwoordt hij in de zin van: ik was beheerst en geconcentreerd. Blijkbaar is hij vooral bezig met het schieten. Andere elementen van hetgeen daar is gebeurd verklaart v wel helder: Louis Sévèke zakte op zijn knieën en slaakte een kreet: Aaaaah.

Ik concludeer ook na falsificatie van de bekentenis dat er niet voldoende is om af te doen aan de overtuiging dat T. Louis Sévèke ook daadwerkelijk zelf heeft doodgeschoten.

Ten slotte merk ik â op het punt van de bekennende verklaring van verdachte nog het volgende op. Verdachte is door 4 deskundigen onderzocht en beoordeeld. Deze deskundigen zijn het â als het gaat om de bij verdachte te stellen diagnose- niet eens gebleken. Wat evenwel wel een gemene deler is in de rapportages is dat in geen van de vier beschouwingen ook maar een begin van twijfel aan de door verdachte ook bij hen afgelegde bekennende verklaringen wordt geuit. Ook niet â en vandaar dat ik bij de behandeling van de rapportages die vraag nav vragen van de raadsvrouwe nog maar even stelde â besloten liggend in het gebruik van de woorden âindien bewezenâ. Rijnders zei het nog. Dat doen we altijd, dat is zorgvuldig.


1.1.3 het motief

De krantenlezer zou wellicht nog kunnen twijfelen aan T. als dader in verband met hetgeen tot op heden in de media is verschenen over het door hem gestelde motief en de reacties daarop. Het door hem gestelde motief van wraak zou bij niemand steun vinden. Hij zou nooit als informant zijn beschuldigd, nauwelijks een bekende zijn van Louis Sévèke en nooit met hem enig conflict hebben gehad.

Bezien wij de verklaringen van T. op dit punt; zakelijk weergegeven:

p 1549; de kraakbeweging had wellicht door dat ik aanslagen had gepleegd; ze informeerden en keken naar mijn reactie; ik hield me van de domme; ze hebben mij toen bevraagd en in mijn kamer gekeken; ze vertrouwden me niet en zagen me als een BVD infiltrant; organisatoren daarvan moeten Frank en Louis zijn geweest van OBIV; vervolgens kwam Krisus, toen hebben ze me geld door de neus geboord; toen besloot ik het ze betaald te zetten; (p 1554) Louis besloot ik te vermoorden omdat hij een van de belangrijkste figuren was die het allemaal tegen mij hebben georganiseerd)
(p 1736; ik kende Louis wel; aantal keer met hem gesproken; we hadden niet echt gezamenlijke activiteiten; ik zag hem wekelijks; woonde in de GB waar boekhandel Assata was gevestigd waar ik werkte. Verder weet ik dat Louis bij onderhandelingen Krisus betrokken was; hij heeft volgens mij bepaald dat er geen geld mocht worden aangenomen.)
(p 1737; men heeft mij nooit rechtstreeks gevraagd of ik infiltrant was; mensen begonnen een gesprekje. Insinuaties en ik maakte het op uit hun vragen. Chris stelde mij allerlei vragen. Ik ga er vanuit dat ik ook ben achtervolgd. Rondneuzen op mijn kamer is gebeurd en de deur is opengebroken)

Zijn verklaringen zo bekeken is het een combinatie geweest van 2 factoren die als âhet motiefâ zouden kunnen worden bestempeld.

Allereerst de uitkoop uit Krisus, deze leveren bij T wraakgevoelens op ( het PBC-rapport schrijft daarover dat deze in de loop van de jaren zijn verdwenen (p 58) en zijn verworden tot oa afkeurgevoelens van de personen uit het linkse milieu) . Wat is gebleken van het de Krisus-geschiedenis? Onderzoek heeft geleerd dat er inderdaad sprake is geweest van een voorstel door Rodamco om uit te kopen â zelfs een contract in september 2000 opgesteld - en dat de beslissing om dat niet te doen koud op het dak is gevallen bij T. (zie handgeschreven stukken uit dossier op ppâs 3097 tot 3125). Daarnaast kunnen we vaststellen dat de ontstane vertrouwensbreuk grond is geweest voor het verdwijnen uit het pand aan de Scheidemakershof, terwijl ten slotte wordt bevestigd dat LS geadviseerd heeft het aanbod van Rodamco niet aan te nemen. (p 3236 getuige S.)
Een en ander loopt blijkbaar over in de idee van T. â dat eveneens als motief relevant is gemaakt door hem - dat hij beschuldigd werd van het zijn van een infiltrant, nu vlak voordat hij uit het pand vertrekt op
10 januari 2001 de deur van zijn kamer is opengebroken (zie handgeschreven stuk op p 3108) Hij schrijft: âze wilden gewoon in mijn kamer rondneuzen en âzeâ zijn die Jansen en Jansen-typesâ.

Het dossier bevat verklaringen van huisgenoten van verdachte uit die tijd (zoals getuige van D. (p3169), getuige P. (p 3178) en getuige S. (p3239)); waaruit blijkt dat men hem een loner vond, niet vertrouwde en met elkaar sprak over het mogelijk zijn van een infiltrant; getuige van D. erkent zijn adres te hebben gecheckt toen ie in de GB ging werken en oude huisgenoten van T. te hebben gesproken; getuige S. bevestigt dat de deur van kamer van T. is opengebroken toen ie al 2 maanden niet meer in huis was geweest en erkent aan T. te hebben gevraagd of ie infiltrant was.(dat hij dat gevraagd heeft wordt bevestigd door getuige P. (p 3250)

Over de relatie met Louis Sévèke en zijn rol hierin heeft verdachte zelf gesteld dat hij hem niet heel goed heeft gekend en weinig met hem heeft gesproken. Dat is niet anders dan anderen hebben verklaard. Wat we op dit punt ook in ieder geval kunnen vaststellen is dat Louis Sévèke bemoeienis had met het ontmaskeren van informanten.. (De ppâs
2070 ev beschrijven de onderzoeksresultaten op dit punt.) Bekend zijn de boeken Tragiek van de Geheime Dienst en Operatie Homerus. Hieraan refereert T. ook in zijn autobiografie: (K 6,217: Boeken vol over de BVD die teveel bevoegdheden heeft, te veel privacy schendt etc â Verder in K 6, p 289: in de âboekenkastâ van Teunnissen wordt Operatie Homerus genoemd,) en ook in het verhoor heeft ie verklaard in âOHâ en TrvdGDâ te hebben gelezen hoe ze, Louis en Frank, te werk gingen.

Aldus vindt het gestelde motief dus wel degelijk enige feitelijke steun in het dossier. Dat neemt niet weg dat het voor logisch redenerende mensen moeilijk voorstelbaar is dat een feitenconstellatie als dit, welke jaren oud is, vooral basis vindt in de beleving van verdachte zelf en bestaat uit â ook als ze er geweest zouden zijn - betrekkelijk geringe beschuldigingen, waarbij nu juist LS niet betrokken lijkt te zijn geweest, de basis is geweest voor de moord op Louis Sévèke op een zo rücksichtsloze wijze als hier is geschied.


1.1.4 voorbedachte raad

Een en ander strekkende tot beantwoording van de vraag: is er voldoende bewijs voor de stelling dat verdachte de moord op Louis Sévèke heeft gepleegd. Volgens mij heeft het voorgaande voldoende overtuigend aangetoond dat T degene is geweest die heeft geschoten. Dat heeft ie â zo valt uit zijn overtuigende verklaringen af te leiden, ook gedaan met voorbedachte raad: Het juridisch criterium is dat verdachte zich â kort gezegd - heeft kunnen beraden op zijn daad ( HR 27-6-2000, NJ 2000, 605) slechts enkele elementen uit zijn eigen verklaring die daarvan blijk geven: het zich al eerder voornemen op iemand wraak te nemen (p 1554), op Louis Sévèke twee weken voor de moord, het op enig moment kopen van extra munitie, de Breneke omdat hij bang was dat de hagel onvoldoende effect zou hebben (p 1574), het afzagen van de loop van het wapen om het te kunnen meenemen in een sporttas, en het eerder zoeken van contact als Edmund Dantes om Louis Sévèke te lokaliseren (p 1551).
Ligt nog het punt voor dat verdachte ook heeft verklaard op de betreffende avond eigenlijk ter voorbereiding naar Nijmegen te zijn gekomen en vervolgens te zijn overvallen door de mogelijkheid Seveke dood te schieten. Daar zou dan een potentieel verweer in schuilen dat het handelen van verdachte meer als opwelling (lees: doodslag) dan als kalm beraad en rustig overleg kan worden gekwalificeerd. Een dergelijk verweer zal niet slagen.Â
Verdachte is op 15/11 naar Nijmegen gekomen. Hij had reeds lang daarvoor besloten tot het doodschieten van Seveke over te gaan op enig moment. Welk moment? Impliciet: zodra hij de kans had. Dat die kans zich ook op 15/11 zou voordoen, daar hield hij terdege rekening mee: hij had zijn âvermommingkledingâ bij zich/ al aan, zijn wapen meegenomen en reeds geladen. En ook op die 15e november zitten verschillende momenten van beraad: hij ziet Louis zitten en besluit rond te lopen, hij ziet Louis lopen en loopt achter hem aan. Toen ging Louis stil staan, verdachte beraadde zich opnieuw en schoot.. Ten slotte wijs ik op hetgeen in het PBC-rapport (op pagina 59) staat: dat betrokkene zelfs na het eerste schot nog een mogelijkheid tot stoppen zou hebben overwogen maar toch zou zijn doorgegaan. Veel meer beraad en overleg is niet te bedenken.


2. bewijs bankovervallen en aanslagen

Als het gaat om de bewijsvraag bij de andere feiten zal ik aanzienlijk korter zijn. Ook hier geldt steeds dat er een bekennende verklaring is; ook is er in meer of mindere mate wel steunbewijs te vinden in het dossier.
Ik leg uw rechtbank bij de schriftelijke versie van dit requisitoir een overzicht van de in deze relevante bewijsmiddelen over. Die noem ik niet allemaal- wellicht in repliek als de raadsvrouwe het overtuigend karakter van een of meer van die feiten bij pleidooi blijkt te betwisten.. Enkele belangrijke steunelementen:


2.1 Mbt bankovervallen:


- GWK Nijmegen 1999: videobeelden;

- ABN-AMRO Utrecht 2001; verdachte noemt precieze bedrag aan buit
- ABN-AMRO Leiden 2001; getuige noemt doorladen van het wapen hetgeen verdachte in zijn autobiografie beschrijft

- ANB-AMRO Breda 2002: getuige die direct begon te huilen; komt ook in verklaring verdachte voor; verder bevat de autobiografie het kantenartikel van de aanhouding van een ander, waarbij verdachte als commentaar schrijft: verkeerde dader gepakt

- ABN AMRO Leiden 2005: laten vallen van het magazijn; wordt bevestigd door getuige; ook in autobiografie commentaar op de compo;
- ABN-AMRO Breda 2006 en ABN Leiden 2006: 2 x videobeelden die herkend zijn door ouders van verdachte


2.2 Mbt aanslagen:

Wat betreft de aanslagen geldt dat het steunbewijs minder sprekend is. Zeker als het gaat om de twee brandstichtingen maar ook als het gaat om twee aanslagen die voltooid zijn â BASF en Banque Paribas â is het aantal dader-wetenschaps-elementen klein. Weliswaar is er de leus van ELF op de BP in Nijmegen en er is de claimbrief naar Ravage toe maar dat zijn elementen die je ook uit de media kon halen. Evenzo de koekblikken van de Xenos. Dat geldt echter niet voor de samenstelling van de bom die niet afging bij de Credit Lyonnais; (ad info-feit). De samenstelling daarvan, die verdachte haarfijn weet te reproduceren, maakt zijn bekennende verklaring zeer overtuigend. Die verklaring straalt bovendien â zeker in combinatie met de aangetroffen goederen in de box van Shurgard â zodanig uit over de andere aanslagen dat zijn verklaring daarover ook overtuigend wordt. Daarbij noem ik ook dat alle aanslagen in de autobiografie worden genoemd als door hem gepleegd. Een eventuele stelling als zou verdachte dit allemaal hebben verzonnen om de een of andere reden, bijv om zichzelf een identiteit aan te meten, acht ik niet waarschijnlijk . Dan had het in de reden gelegen dat verdachte er opener over was geweest op een ander, eerder moment en/of andere manier dan slechts in zijn geschriften die in een box verborgen waren. Bovendien, de identiteit van anarchist, waar deze aanslagen bij hoorden, heeft hij reeds lang afgezworen. Waarom daar dan nu mee pochen? Ten slotte wijs ik wederom op de waarheidsgetrouwe indruk die 4 gedragskundige klaarblijkelijk van zijn verklaringen hebben overgehouden.
Enige aandacht verdient in deze nog wel het verschil in springstoffen dat er lijkt te zijn tussen aantreffen in de bommen van BASF en BP en de verklaringen van verdachte. Toch moet ook dat worden gerelativeerd: de conclusies dat er EGDN is aangetroffen bij de CL en TNT bij de BASF worden door het NFI al gerelativeerd: er zijn slechts âzeer geringe aanwijzingen dat er die stoffen zouden zijn geweestâ, dat is uitdrukkelijk geen vaststelling dat die stoffen zijn gebruikt.. Resteert het zoeken naar een verklaring voor de aanwezigheid voor RDX en PETN bij de aanslag bij de Bank Paribas. Wat de RDX betreft: deze is ook aangetroffen op het slagpijpje in de bom die bij de CL niet afging. De beschrijving van verdachte daaromtrent is zo adequaat dat dat hem als bekennende dader overtuigend maakt. Een van de door het NFI genoemde verklaringen voor de verschillen: contaminatie (lees: vervuiling) door de maker, komt dan ook direct in beeld. Verder geeft het NFI als andere mogelijkheden: contaminatie bij NFI, contaminatie op de PD of een onjuiste verklaring van verdachte; de afwezigheid van ammoniumnitraat-sporen zou daar op kunnen wijzen. . Wat het precies moet zijn, ik weet het niet. Ik acht in ieder geval de bewijsmiddelen in deze in onderlinge samenhang â bijvoorbeeld drie keer het gebruik nitromethaan, drie keer een gebruikt blik, drie keer het moment van plegen in de zogenaamde âEarthweekâ â en daarbij de verklaring van verdachte zodanig dat de feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.

Kort en goed: alle feiten op beide tll kunnen worden bewezen.


3 Intermezzo; iets over het onderzoek

Alvorens ik overga op de tweede vraag, die naar de straf, wil ik iets zeggen over het onderzoek in deze zaak en enkele vragen â noem het gewetensvragen - beantwoorden die op de persconferentie waarin de aanhouding van de verdachte werd gemeld, zijn gesteld maar door het OM nog niet zijn beantwoord. Past T. in een van de scenarioâs? En, is het vinden van de verdachte niet louter geluk geweest? Zou T. zijn aangehouden zonder de info uit het onderzoek uit Hollands-Midden De eerste vraag laat zich het meest eenvoudig beantwoorden. De 23 motiefscenarioâs zijn bedacht vanuit het perspectief (lees: motief) zoals een dader dat voor ogen heeft gehad; Een van de scenarioâs is daarbij dat van âde ontmaskerde informantâ, daarbinnen is ook een categorie onderscheiden van âten onrechte als informant aangemerktâ. De door de verdachte gestelde motieven bezien, past hij dus binnen die categorie, zijnde een van de scenarioâs.
De tweede vraag is eigenlijk niet te beantwoorden omdat we niet weten hoe het zou zijn gelopen. De naam van de verdachte kwam weliswaar niet voor in het onderzoek totdat het Vlinderteam aan de bel hing, maar als Edmund Dantes was hij natuurlijk al lang in beeld. Bovendien lag er bij het Bamboe-team een plan van aanpak klaar om op korte termijn de opsporing in België en Duitsland te verhevigen. Overigens was het politieteam al eerder aan de deur geweest van de wapenzaak waar verdachte zijn wapen had gekocht, maar die was inmiddels gesloten. Een volgende stap zou zijn geweest om de boekhouding van de gesloten winkel te achterhalen. Maar wat had dat opgeleverd; met veel geluk de naam van een Nederlander die in 2004, meer dan een jaar eerder een jachtwapen kocht; munitiesoort werd niet genoteerd. Op zijn naam â toen die eenmaal bekend werd- sloeg de omgeving van het slachtoffer niet direct aan. Gezien de gedegenheid van het onderzoek, schat ik toch in dat ondanks deze voorbehouden in verband met incident in Krisus T. dan uiteindelijk toch in de categorie âmeer dan interessantâ terecht zou zijn gekomen. Maar een en ander blijft hoe dan ook speculatie.
Wellicht dat â ongeveer binnen hetzelfde kader â de vraag rijst of verdachte niet veel eerder had kunnen worden opgespoord nu er beelden van hem blijken te zijn op het station in Nijmegen van na de moord. Het onderzoek heeft zich â ook bij het bekijken van die beelden - geconcentreerd op een wegvluchtende, gehaaste, man met bepaalde kleding aan en een sporttas in een relatief korte periode na de moord. Van dat soort mannen staan er ook enkele op de beelden en het opsporen daarvan heeft veel energie gekost. Als er ook nog rekening moet worden gehouden met omkleden, een andere tas, een stuk later tijdstip en een rustige verdachte, dan komt ook een persoon met lange haren en een jurk (tijdens omkleden is immers alles mogelijk) die de tas evt in de Waal zou hebben gegooid en 2 uur later op het station is voor onderzoek in aanmerking. Ergens houdt het op.
Het onderzoek is uitgebreid geweest: duizenden namen zijn geanalyseerd, vele honderden personen gehoord; er is gebruik gemaakt van vele nieuwe technieken en de capaciteitsinzet is zodanig geweest dat er in die periode in Gelderland-Zuid vele zaken zijn blijven liggen. Het onderzoek is in meerdere opzichten indrukwekkend en wat mij betreft van hoge kwaliteit geweest â ik heb veel bewondering voor de betrokkenen van de politie die ook in tijden dat het onderzoek wat stugger liep onverminderd doorgingen; De resultaten van het onderzoek â zo is op eerdergenoemde persconferentie ook gemeld â waren van dien aard dat de info uit Hollands-Midden als ontbrekende puzzelstukjes het verhaal compleet maakte: er was een profiel van een individualist, er was een signalement dat klopte en een compositietekening met toch wel opvallende gelijkenis, Edmund Dantes speelde een belangrijke rol, het motief zou wel eens heel ver gezocht kunnen zijn en de verdachte was â vanuit ook de omgeving van Louis Sévèke bezien â niet een voor de hand liggende persoon.
Ten slotte wil ik niet onvermeld laten de verklaring van een getuige op pagina 3249 van het dossier die verklaart: âhet vreemde is dat ik na de dood van Louis dacht dat Marcel wel eens de dader kon zijn; ik heb dat niet gemeld omdat ik niemand valselijk wilde beschuldigen en niet zeker was van mezelfâ. Ik merk in het algemeen op dat het soms heel goed kan zijn om âzachteâ gedachten toch te uiten, ook al begrijp ik wel dat vanuit het gedachtegoed van onder andere Louis Seveke mensen zeer terughoudend zijn met het uiten van beschuldigingen die objectief niet direct waar te maken zijn..

B) Welke straf of maatregel is passend

De tweede door mij eerder benoemde vraag is die naar de op te leggen straf. Ik realiseer me overigens dat U nog twee andere vragen moet beantwoorden. Die naar de strafbaarheid van het feit â lijkt me geen discussie over; en die naar de strafbaarheid van de dader. Ook die laatste vraag kan snel â onder verwijzing naar de rapportages van de deskundigen â positief worden beantwoord. Ongeacht aan welke rapportage van de twee voorliggende men de meeste waarde hecht, ook bij conclusies als verminderd en sterk verminderd toerekeningsvatbaar (zoals in het rapport van K/B) geldt verdachte toch als strafbaar en kan dus straf worden opgelegd. Overigens zal ik bij het formuleren van een strafvoorstel nog nader op de rapportages in gaan.

Ik kom toe aan de motivering en formulering van een strafeis. En daarbij kijk ik allereerst naar de ernst van de te bewijzen feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.


4.1 ernst van de strafbare feiten

Verdachte wordt in mijn beleving veroordeeld terzake 14 geweldsdelicten waaronder een moord. Ieder van deze delicten op zich rechtvaardigt reeds een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. De ernst van de feiten behoeft eigenlijk weinig onderstreping maar ik wijt er toch enkele woorden aan:Â

Het gaat hier allereerst om maar liefst 8 Bankovervallen: het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers er veelal voor kortere of langere duur een trauma aan over houden; tenminste bij een van de overvallen barst een meisje meteen in huilen uit; mevrouw K. heeft bij haar civiele vordering aangegeven wat de gevolgen voor haar nog steeds zijn. Haar civiele vordering van mevrouw K. verzoek ik u dan ook in zijn geheel toe te wijzen (kosten zijn redelijk en blijkend gemaakt).

Dan zijn er 5 aanslagen, waaronder bomaanslagen, een soort van feit dat we in Nederland niet zo vaak zien en alleen om die reden al beangstigend is: de schade is groot geweest (BASF, enkele honderdduizenden euroâs) en al heeft verdachte steeds gezegd dat hij zorgvuldig keek of er niemand in het gebouw of in de buurt was die door de aanslagen gewond kon raken, moet die relativering ook weer uitdrukkelijk worden gerelativeerd: de Credit Lyonnais in Nijmegen ligt in een huizenblok dat had kunnen afbranden, de aanslagen in Arnhem hebben uitgewezen dat rondvliegend glas voor slachtoffers had kunnen zorgen en ten aanzien van de mislukte aanslag op de CL in Arnhem moet worden opgemerkt dat verdachte geen enkele controle had op de situatie rondom de bom zodra hij de kookwekker had afgesteld en deze nog enkele minuten moest aftikken totdat deze de detonator zou laten ontploffen: dus zo ongevaarlijk waren deze handelingen niet De civiele vordering van slachtoffer W. vraagt in dit kader nog bespreking. Nu niet duidelijk is hoe dit verzekeringstechnisch is afgehandeld en ik had lastig vind de hoogte van het geclaimde smartengeld in redelijkheid te bepalen, denk ik dat u deze vordering niet-ontvankelijk moet verklaren.

En dan is: de moord op Louis Sévèke; T. pleegde de meest ernstige der misdrijven en deed hij op een rücksichtsloze laffe wijze. Met gebruik van een zwaar vuurwapen met allesvernietigende munitie schoot hij Louis van achteren in de rug. Louis kreeg niet eens de kans om zich te verdedigen, niet tegen de geweldpleging van T., daartegen was ie sowieso kansloos gebleven, maar ook niet tegen de zo moeilijk te begrijpen nauwelijks te beredeneren beschuldigingen van T. die de grondslag voor zijn daad vormden. Sévèke was een man van de uitwisseling van argumenten, principieel en vasthoudend maar met oog voor procedures, redeneringen en open voor argumenten. T. gaf hem niet eens een minieme kans om argumenten uit te wisselen, T. kwam naar Nijmegen en schoot tweemaal.
De gevolgen van de moord op Sévèke zijn er voor alles voor de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer. Zij moeten hem missen en dat gemis voelen ze ook; als broer, als collega, als vriend of bekende.
Daarnaast is er ook de schok die door de samenleving ging ,in ieder geval door de plaatselijke Nijmeegse samenleving ging, die de burgemeester ingaf om een persconferentie te houden met enige vorm van uitleg over hetgeen gebeurd was en een verzoek om noodzakelijke rust. In beginsel is de samenleving bij iedere moord geschokt, althans zou dat in mijn beleving moeten zijn, maar als het de moord op een semipubliek figuur betreft, in het centrum van een stad gepleegd onder de ogen (en oren) van een kleine dertig getuigen dan is dat des te schokkender.

Ik kan het op dit punt niet laten om een persoonlijke noot aan dit requisitoir toe te voegen. Drie dagen na de aankomst in Nederland en 2 dagen na de bekendmaking van de aanhouding van verdachte T. bezocht ik een concert in de Vereniging in Nijmegen. Aan het eind van het optreden zong de artiest een lied over vrede en voordat ie dat lied zong zei hij iets in de trant van: âgeweld is overal in de wereld, ook hier in Nijmegen is men daar anderhalf jaar geleden weer eens pijnlijk mee geconfronteerd; en hoewel Louis Sévèke daar niet mee terug komt ben ik toch blij dat er een verdachte is opgepakt. Laten we dit liied zingen voor Louis Sévèkeâ. De hele zaal, een kleine 1000 man stond op en begon te applaudisseren. Hoewel het wel naar enige vorm van vals sentiment riekt, een dergelijke opmerking, geeft dit incident toch ook weer hoe zeer deze zaak de Nijmeegse gemeenschap indertijd heeft geraakt.

4.2 de persoon van de verdachte; de rapportages

Bij oplegging van een straf dient u niet alleen rekening te houden met de ernst van de verweten gedraging en de omstandigheden waaronder dit feit wordt begaan maar ook met de persoon van de dader. Verdachte heeft een oud, niet heel relevant strafblad, maar de âafwezigheidâ daarvan heeft in verhouding tot de door hem gepleegde feiten alsmede de lange periode waarin de feiten gepleegd zijn, geen waarde.

Dan komt in dit kader op de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Het antwoord op die vraag hangt nauw samen met de waardering van 2 â in ieder geval qua conclusie en advies maar toch ook qua onderzoeksresultaten - fundamenteel van elkaar verschillende rapportages. Wij moeten kiezen. Ik heb de mogelijkheid overwogen van een derde deskundige die gemotiveerd een keuze maakt; maar wat levert dat op; 4 professionals â ik heb geen enkele reden om aan hun kwaliteiten te twijfelen â hebben hun argumenten op tafel gelegd, zij hebben gereageerd op elkaar en 3 van de 4 zijn ttz gehoord. Ik zie niet wat een vijfde of zesde gedragswetenschapper daaraan toe kan voegen. Wij moeten kiezen en ik kan dat ook. Ik kies voor de conclusies van het Pieter Baan Centrum. Dat doe ik om de volgende combinatie van factoren:


- de rapportage van Baneke en Kaiser hangt de conclusie van verminderde of sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid erg op aan het geconstateerde, sterk vermoede, syndroom van Asperger.
- Het bestaan van het syndroom van Asperger bij verdachte, althans die hypothese is door het Pieter Baan Centrum gemotiveerd verworpen
- Bij die verwerping speelt ongetwijfeld een grote rol het âintermenselijke gedragâ dat verdachte heeft laten zien tijdens de observaties; het opnemen voor medegedetineerden, het complimenten uitdelen voor een maaltijd; zo is er nog wel meer te zien;
- Kaiser en Baneke hebben niet de luxe gekend van een langduriger observatieperiode; zij hebben zich in enkele gesprekken geconfronteerd gezien met een verdachte in wiens persoonlijkheid het gelegen is om zich niet heel snel bloot te geven/open te stellen; een persoon met mijdende persoonlijkheidstrekken die ook niet bereid is gebleken om veel van zichzelf aan K/B te laten zien. Hier ter terechtzitting hebben we nog ervaren hoe blijkbaar beschrijvingen (het katenluik-incident) door de deskundigen anders zijn opgepakt dan blijkbaar door T. bedoeld.

- Dat verdachte een lastig te duiden persoonlijkheid had, ervoeren ook Kaiser en Baneke bij de bespreking van hun rapportage met verdachte. Toen zagen zij tekenen die hun eerste conclusie minimaal nuanceerde. Het is heel wel voorstelbaar dat, hadden zij meer tijd gehad, hun eindoordeel nog anders was gaan luiden, mogelijk verstrekkender anders. Ter terechtzitting noemt Baneke het âeen veranderingsslag van gevoelsmatigheidâ

- Uiteindelijk valt inhoudelijk ten opzichte van het syndroom van Asperger ook wel op dat in de jeugd van verdachte geen aanwijzingen voor dit syndroom pregnant zijn te duiden. Daar waar de vragen van de raadsvrouwe die kant op gaan, ben ik het wel met haar eens.
- Als het voorts gaat om de verschillen in de rapportages op punten die voor de toerekeningsvatbaarheid van belang zijn wijst Baneke hier ttz nog op de gevonden ernst van het narcisme en krenking. Vergelijk ik de paginaâs 45 KB met 36 PBC dan valt het wel mee met dat verschil. Ook dit maakt dus niet overtuigend dat de conclusie van toerekeningsvatbaarheid anders zou moeten zijn;
- Als het gaat om het vinden van een andere stoornis die dan ten tijde van het delict aanwezig zou zijn of elementen van belang die zouden hebben;

Met de keuze voor het rapport van het PBC moet er vanuit gegaan worden dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van de door hem gepleegde delicten. In het rapport staat ook dat verdachte weliswaar toen â net als nu nog â leed aan een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis met wantrouwende trekken maar dat deze stoornis niet van invloed is geweest op het plegen van de verschillende strafbare feiten, incluis de moord op Luis Seveke.(PBC 56 t/m 59).Daarmee verdwijnt de mogelijkheid om TBS op te leggen aan verdachte uit beeld. De wet â (uitgelegd in de wetsgeschiedenis; zie Kamerstukken II 1987/1988 20372 A en nr 3 p 2); - eist immers een ten tijde van het delict bestaande stoornis die ten minste enigerlei van invloed is geweest bij het plegen van delict(en) Bovendien dient voor het opleggen van TBS aangenomen te kunnen worden dat juist ten gevolge van die stoornis er een gevaar op herhaling bestaat.(Kamerstukken II 1979/80, 11270 nr 12, p 28). Ook daarvan is hier volgens de deskundigen van het PBC geen sprake.

Nu TBS uit beeld is, is enkel de onvoorwaardelijke gevangenisstraf opportuun als straf. En ook daarbij staat u volgens mij voor een heldere keuze. Het is of de maximale tijdelijke gevangenisstraf. Of een levenslange gevangenisstraf. Weliswaar is het sinds 1 februari 2006 mogelijk om een tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar op te leggen , maar slechts voor moorden gepleegd na 1 februari 2006 en hier is het feit van november 2005. Dus is 20 jaar de maximale gevangenisstraf.
Een gevangenisstraf van minder dan 20 jaar zou u gezien de optelsom aan strafbare feiten niet eens moeten overwegen. Voor een moord met een vuurwapen op de openbare weg door een toerekeningsvatbare dader wordt nauwelijks minder dan 15 tot 18 jaar uitgedeeld. Ook zonder dat er sprake is van moord zou voor de 8 bankovervallen (normaal toch zeker 2 jaar per stuk) en vijf (bom)aanslagen (3 jaar per feit is niet vreemd) een gevangenisstraf van 16 jaren kunnen worden opgelegd. Dat maakt dus dat u voor de keuze staat tussen 20 jaar en levenslang. Een overzichtelijke keuze. Niet gemakkelijk, maar wel overzichtelijk.

4.3 levenslang of niet?

Uit de kleine optelsom die ik hierboven maakte waar het strafoplegging voor de onderhavige feiten betreft kunt u al afleiden dat ik 20 jaar gevangenisstraf in relatie tot de feiten weinig vind. Anderzijds kan dat an sich absoluut geen reden zijn om dan maar een levenslange gevangenisstraf te eisen. Daarvoor is de stap naar levenslang te groot, te meer nu levenslang in Nederland ook veelal daadwerkelijk levenslang betekent. De enige mogelijkheid die een veroordeelde dan rest is gratie. Een dergelijk verzoek is in Nederland slechts twee keer gehonoreerd.
Bij het opleggen van levenslange gevangenisstraf is de grootst mogelijke terughoudendheid geboden. Dat is ook terug te lezen in de motivering van de strafoplegging in verschillende zaken (LJN AE8167, AF7291, AR 7339) waarin de vraag levenslang of niet aan de orde was â oa de zaak Volkert vd G- :

âin de praktijk van de straftoemeting komt ook bij de ernstigste misdrijven betekenis toe aan het inzicht dat de pleger van die misdrijven vanuit overwegingen van humaniteit in beginsel perspectief moet worden geboden dat hij op enig moment weer in de samenleving moet (kunnen) terugkeren. Het is om die reden dat in ons land de grootste terughoudendheid bij het opleggen van een levenslange gevangenisstraf wordt betracht.â

Ook de praktijk van oplegging van levenslange gevangenisstraf laat die terughoudendheid zien. Er zijn nogal wat voorbeelden te vinden waarin sprake is van feiten die â bij elkaar opgeteld â dik boven de 20 jaar gevangenisstraf zouden kunnen opleveren, waarin TBS niet aan de orde is ivm toerekeningsvatbaarheid, maar waarin desalniettemin niet gekozen wordt voor een levenslange gevangenisstraf: 2 moorden, 20 jaar (Rechtbank Rotterdam 2003, LJN AK454), 2 moorden en 3 vrijheidsberovingen, 16 jaar, (Rechtbank Amsterdam, LJN AK3454) 3 moorden, 20 jaar (Hof Den Haag 2003, LJN AI0976). En zo zijn er meer. Aan de andere kant zijn er ook nogal wat voorbeelden te vinden waarin levenslang is opgelegd bij veroordelingen waarbij, naast andere feiten, âslechtsâ 1 moord is gepleegd. Bijvoorbeeld Jan S, de moordenaar van Naomi Eleveld en âdoor uw rechtbank - Frank B. ivm de moord op Hennie Klein Overmeen in 2004. Was in die zaken nog steeds sprake van een TBS-advies dan wel een recediverende TBS-er. Dit was niet het geval bij Errol K. In 1993 veroordeeld onder andere voor overvallen en het doodschieten van een politieagent tijdens een achtervolging, Hong H, vermoordde voor de ogen van zijn kinderen zijn vrouw in 1998, Bennie S, in 1998 onder andere veroordeeld voor de moord op een AT-agente bij zijn arrestatie, en bijvoorbeeld in 2002 veroordeelde Baybasin, 1 moord, een aantal door politie verijdelde uitlokkingspogingen moord en grote drugshandel. Al deze verdachten werden volledig toerekeningsvatbaar geacht, pleegden slechts 1 moord en werden desalniettemin tot levenslang veroordeeld. Zo ook ten slotte Mohammed B.

In eerste aanleg werd in 2005 ook tot levenslang veroordeeld de Duitser Rudolf B (appel-zaak LJN AX 9524; 28 juni 2006). Hij schoot een politieman dood die hem wilde fouilleren in Enschede en schoot in de achtervolging op nog meer politiemensen waarvan hij er 1 raakte. In die zaak heeft het Gerechtshof Arnhem in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Almelo vernietigd en uiteindelijk 20 jaren opgelegd. Het Gerechtshof heeft daarbij overwogen welke elementen allemaal een rol kunnen of moeten spelen bij het opleggen van levenslang of niet. Het Gerechtshof noemt de volgende elementen:


- het aantal dodelijke slachtoffers

- de aard van het letsel bij andere slachtoffers
- de context waarbinnen de feiten zich hebben afgespeeld en het tijdsbestek waarbinnen dat valt

- de geestelijke gezondheidstoestand van de verdachte
- de mate waarin de feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend
- eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten
- de kans dat verdachte wederom soortgelijke feiten pleegt

Als het voorgaande iets duidelijk maakt dan is het dat het opleggen van levenslang of niet vooral casuïstisch is en dat een algemene lijn moeilijk te trekken is, wel is helder welke elementen een rol moeten spelen bij de beslissing om hiertoe over te gaan.

In het licht van de hierboven benoemde elementen constateer ik in deze zaak het volgende:


- verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een feiten complex met weliswaar maar 1 dodelijk slachtoffer. Daarnaast is echter aan een groot aantal andere slachtoffers op meerderlei wijze immateriële schade toegebracht; aan de nabestaanden van Seveke, aan getuigen en slachtoffers van de aanslagen en de bankovervallen (â zie resp de verklaringen van het slachtoffer W., en het slachtoffer K. ; laatstgenoemde heeft in 2007 â zo lijkt het - nog steeds last van een overval uit 1999).

- De door verdachte gepleegde strafbare feiten zijn van zeer wisselende aard en vanuit een zeer wisselend motief â derhalve in steeds verschillende context gepleegd; de aanslagen vanuit een omarmd ideologisch anarchisme, de bankovervallen getypeerd als antisociaal getinte verwervingscriminaliteit (p 58 PBC-rapp), de moord op Louis Seveke als sluitstuk van zijn eigen failliete leven omdat hem door het slachtoffer en diens linkse omgeving iets zou zijn aangedaan in het verleden. Dit verschil in context maakt zijn criminele handelen als totaal voor mij ondefinieerbaar en zeer ongrijpbaar;
- Aan het meest ernstige strafbare feit heeft verdachte een redenering ten grondslag gelegd die weliswaar door deskundigen is beschreven maar in ieder geval door mij niet is te begrijpen. Dit hangt nauw samen met de relatieve kleinheid van de door verdachte aangevoerde achtergrond: âhet beschuldigen als informantâ, waarvan niet is vastgesteld dat LS dat heeft gedaan, âde ontwikkelde afkeer van het linkse milieuâ, âhet hem onthouden van 12000 gulden â waarvan je je af kunt vragen aan welke rechtsgrond überhaupt aanspraak op een dergelijke beloning kan worden gemaaktâ en ten slotte als trigger; âhet mislopen van de liefde van een door verdachte geïdealiseerde vrouw, een ontmoette prostitueeâ. Verdachtes redenering is beschreven maar de verklaring is allesbehalve geruststellend. Zijn delictgedrag is klaarblijkelijk niet typisch en/of van de een of andere van te voren in te schatten situatie afhankelijk. In dit licht is de constatering van het PBC (p 59) dat verdachte in zijn leven ook al op andere momenten teleurstellingen en verliezen heeft geleden en daar niet op heeft gereageerd ook niet meer dan een constatering.
- Voor zover de door verdachte gepleegde feiten iets gemeenschappelijks lijken te hebben dan is het dat verdachte telkens zijn eigen belangen en/of normen laat prevaleren boven die van anderen en daarbij geweld als oplossing voor eigen problemen kiest. Daarbij toont hij aan de gevolgen voor anderen in ieder geval niet voldoende te overzien. Met verdachte kan ik meegaan als hij stelt bij de bankovervallen het geweld tot een minimum te beperken door een alarmpistool te gebruiken maar een opmerking als âhet is maar een heel klein deel dat er lang last van houdtâ (PBC p 35) is een voorbeeld van het bagatelliseren van de gevolgen van deze feiten (erkent v ook zelf op p 49 PBC-rapport). Ook ten aanzien van de bomaanslagen geldt zoiets: hij zoekt locaties uit waar op dat moment geen slachtoffers in de buurt zijn maar overziet blijkbaar niet â al eerder door mij gememoreerd â dat de kookwekker bij de mislukte aanslag bij de CL ook af had kunnen gaan op een moment dat er inmiddels iemand in de buurt was. En ook ten aanzien van de moord op Louis Seveke heeft verdachte gehandeld zonder alle gevolgen te overzien: (p 35) door het PBC opgetekend; als het gaat om het veroorzaakt verdriet: âik wist niet dat ie een broer en zus had. Een vader en moeder? Ik dacht dat ie daar niet mee omging vanwege zijn activiteitenâ.Â

- De door verdachte gepleegde en ieder voor zich als zeer ernstig te kwalificeren strafbare feiten hebben zich voorgedaan over een periode van meer dan 10 jaar. Op geen enkele wijze heeft het plegen van een van die feiten en de gevolgen daarvan â die ook voor verdachte zichtbaar waren in de maatschappij â hem weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Meest stuitende voorbeeld is mogelijk wel dat verdachte de dag na de moord op Louis Seveke opnieuw een bankoverval pleegt. Ook heeft zich in die periode blijkbaar geen ontwikkeling ten aanzien van verdachte voorgedaan waardoor hij minder gemakkelijk is overgegaan tot het plegen van ernstige strafbare feiten.
- de feiten kunnen verdachte volledig worden toegerekend; er is geen stoornis die van invloed is geweest op de feiten en kan worden behandeld in enige setting, ook om gevaar op herhaling in te perken; we zullen het â in de toekomst, als die er zou zijn- met deze persoonlijkheid van de verdachte moeten doen;

- Verder met betrekking tot de persoonlijkheid van de verdachte: ook al heeft verdachte dan geen benoemde stoornis in bovenbedoelde zin, in beide rapporten wordt â tamelijk gelijkluidend - een aantal opvallende persoonlijkheidskenmerken beschreven:

⢠Krenkinggevoeligheid en narcistische kenmerken; hij valt weliswaar niet op in het onderzoek door pathologische krenkbaarheid, maar wordt wel genoemd: ânarcistisch kwetsbaar (K/B p 45, PBC p 36) En ook uit het PBC-rapport (p 40): bij het lezen van zijn verhaal springt naast eenzaamheid en wanhoop ook wrok en krenking in het oog. Voorts is er een neiging tot overwaardig denken (K/B; PBC ppâs 36 en 38): verdachte overwaardeert zichzelf en loopt frustratie op als ie doelen niet weet te bereiken
⢠Wantrouwende trekken: PBC op p 59 spreekt over âeen gebruikelijk wantrouwenâ Van Deutekom noemt ttz zijn persoonlijkheidsstoornis een vermijdende met âsterk wantrouwen op de voorgrondâ ⢠rigiditeit; mn bij inhoudelijk denken (zie K/B op p 30; PBC op p 50); verdachte zelf zegt bij het PBC (p 44 bovenaan); âik pas me niet aan als iets me niet bevaltâ; het PBC constateert ook (p 54) âhalsstarrigheid en een strenge moraalâ in zijn autobiografie schrijft hij: (p276) over het wraak nemen: âik had een afspraak met mezelf en daar moet ik me aan houdenâ; in de eerste onderzoeken zegt verdachte bij K/B (p 28) het volgende âik heb gedaan wat ik moest doen, ik heb gedaan wat hoorde, ik heb gedaan volgens mijn eigen regels en als ik iets doe dat ik volgens mijn eigen regels moet doen, schaam ik me daar niet voor.â Dicht daar tegenaan ligt hetgeen het PBC weer optekent: (op p 49); hij had weliswaar gevoelens van spijt na het doodschieten van LS maar toch ook van opluchting: ânou heb ik je te pakken gekregen, stelletje kankerlijers, ze hebben het gevoeld, ze hebben het gekregenâ;
⢠Het PBC stelt dat de gewetensfunctie van verdachte ongestoord is. Hij krijgt genoeg signalen/beseft voldoende dat ie iets doet wat naar algemene normen niet aanvaard wordt maar (p 40 van het PBC); hij weet dat wat ie doet niet hoort, niet mag, niet kan maar toch heeft hij een zo sterke ratio dat deze het steeds van het geweten wint. Elke keer weer. Zelfs in de meest extreme omstandigheden is hij in staat zijn geweten weg te drukken. Vergelijk zijn ervaringen rondom de schoten op Seveke: ' (p 35 PBC); alles in je lijf schreeuwt om het niet te doenâ; en toch schiet ie. Dan volgt er zelfs nog een tweede schot â na wederom een moment van beraad en weggedrukte twijfel. Om vervolgens na afloop voor zichzelf zelfs het meest vergaande strafbare handelen te rechtvaardigen; ik vind het zeer angstaanjagend.


- ten slotte het gevaar op herhaling;

Als we kijken naar wat de deskundigen over het herhalingsgevaar bij T. zeggen valt op dat het PBC daar geen uitspraken over doet. Ter zitting hebben we ook gehoord waarom niet: dit is een principiële keus, men concludeert slechts over herhalingsgevaar als dat voortvloeit uit geconstateerd pathologie; daar is hier geen sprake van. Uitdrukkelijk zegt men ook niet dat er geen gevaar voor herhaling is. Kaiser en Baneke hebben de vraag naar gevaar op herhaling wel beantwoord. Ook vanuit een wat andere benadering dan het PBC. Zij hebben (p 29 en 46) die kans in eerste instantie als vergroot en tamelijk groot benoemd; vervolgens in hun nadere rapport wat verminderd genoemd maar nog steeds aanwezig, voldoende aanwezig om TBS te dragen; is dus substantieel.. Zeker, zowel in hun eerste rapport als in hun aanvulling speelt een rol de vermoede stoornis â Asperger; die inmiddels uit beeld is verdwenen; dit maakt dat andere elementen uit hun rapport met zorgvuldigheid moeten worden bekeken - maar â en daar is hun benadering - ook los van de al dan niet aanwezige stoornis- fundamenteel anders dan het PBC â zij betrekken bij hun oordeel ook een groot aantal andere elementen: het feitelijk gedrag, de persoonkenmerken en het gebrek aan bepaalde vormen van spijt, schuld en schaamte. Nu die elementen nog steeds pal staan, mogen we aan hun oordeel nog steeds â zij het met enige reserves - waarde hechten waar het de inschatting van het recidivegevaar betreft. Daarnaast is zeker ten aanzien van de bankovervallen moeilijk in te zien waarom verdachte na een periode van detentie, terwijl hij opnieuw geld nodig zal hebben, niet opnieuw zal vervallen in het plegen van deze delicten. Min of meer schamper kondigt hij het eigenlijk al aan (opm 44-10 rapport K/B); âals het leven een beetje meezit is de recidivekans laag, maar om realistisch te zijn lijkt de kans op een leuke baan en een eenvoudig leven er niet groter op gewordenâ. Ten slotte teken ik uit de mond van verdachte de volgende zaken op en dat ziet op de moord op Seveke: (PBC p 48): â ik zat zo diep, ik gaf niets meer om mijn eigen leven, het respect an sich ben ik kwijtgeraakt. Er is niks meer dat er dan nog toe doet. (..) Als je niks meer met jezelf op hebt, dan heb je dat ook niet met je medemens en al helemaal niet met bepaaldeâ. Zo was het blijkbaar in 2005 vlak voor de moord op Seveke. Stel je daar tegenover wat verdachte in zijn eigen commentaar nav de rapportage van K/B (opm 25-3) recent schrijft: âWaar Baneke gelijk in heeft is dat ie nu geen compassie en empathie kan ontdekken. Ik heb nu ook geen compassie meer met die mensen, van mij kan iedereen doodvallen (inclusief mezelf) of het nu van de honger is of iets andersâ. Ik zie niet veel verschil in beleving bij verdachte als ik beide citaten vergelijk. En waarom zou dat over 12 jaar anders zijn?

Al met al constateer ik dat voor u ligt een strafzaak waarin sprake is van een enorme diversiteit aan zeer ernstige strafbare feiten waaronder een moord; ik constateer dat de aanleiding van die feiten in voorkomende gevallen futiel is, het complex aan feiten ongrijpbaar en moeilijk voor te stellen. Daarnaast is sprake van een verdachte met een persoonlijkheid met kenmerken die â zeker in combinatie met elkaar
- gevaarlijk blijken te zijn; dat bewijzen de feiten. Thans ligt geen mogelijkheid voor om af te dwingen dat de persoonlijkheid van verdachte verandert. Er is ook geen enkele reden om er vanuit te gaan dat dat in de komende 12 jaar (ongeveer de nog resterende effectieve gevangenisstraf bij oplegging van 20 jaar) wel zal gaan gebeuren. Dat is onheilspellend. Ten slotte zijn er â ook in de hiervoor genoemde omstandigheden â vele argumenten om aan te nemen dat er een groot risico is dat verdachte ook in de toekomst opnieuw een zeer ernstig strafbaar feit zal begaan.

Gezien de ernst van de feiten en het gevaar dat van verdachte uitgaat is het naar mijn oordeel noodzakelijk dat verdachte uit de vrije samenleving wordt uitgesloten. Ik stel u dan ook voor om aan verdachte T. op te leggen een levenslange gevangenisstraf.