`De pedagogie achter het beleid rond probleemgezinnen is zwak'


Vakblad G: hulp vergt vooral opvoedkundige aanpak

WOERDEN, 20080228 -- Niemand wil dat kinderen leed wordt aangedaan. Maar werkt het om hoe dan ook in te grijpen, desnoods onder dwang? Lijdt de complexe werkelijkheid van `probleemgezinnen' niet onder een uniforme aanpak? G, vakblad over gezondheid en maatschappij, zet de voors en tegens op een rij. Hoe kun je zinvol ingrijpen waar kinderen in de knel komen?

`Voor je overgaat tot radicalere maatregelen kun je gerichte, tijdelijke en intensieve opvoedingsondersteuning geven. Dat doen we in Nederland te weinig. Daarvoor is er altijd iemand nodig, een persoon, die naast dat gezin gaat staan en samen met de ouders een plan maakt. Het traditionele idee dat opvoedingsondersteuning alleen kan door instituties met specialisten is onzinnig. Kinderen voed je op in gezinnen, op school, in de straat, in de wijk.' Pedagoog Jo Hermanns laat zich in G1/08 kritisch uit over het steeds scherper wordende beleid om de problemen rond jeugd en opvoeding aan te pakken. Hij constateert een neiging om harder op te treden, om sneller te signaleren en in te grijpen. Maar dat gebeurt zonder duidelijke pedagogische visie, waardoor de overheid te makkelijk de grens van toelaatbaar ingrijpen overschrijdt. Louter op grond van `risicokenmerken, zonder te kijken naar wat er echt gebeurt, mag je dat niet doen, vindt Hermanns.

Net zo min als andere deskundigen uit wetenschap, beleid en praktijk die in G aan het woord komen, pleit Hermanns overigens voor `laissez faire'. Ingrijpen moet in sommige gevallen wel degelijk, maar dan wel met een doordachte opvoedkundige motivatie. Goede opvoedingsondersteuning kan alleen als je dichtbij het gezin blijft. Hermanns: `Je moet proberen zo snel mogelijk bij een "risicoproces" te zijn, en dat ombuigen door het verbeteren van omstandigheden of aanbieden van hulp. Dat gebeurt nog veel te weinig, de pedagogie achter het overheidsbeleid is zwak.'

Van effectieve steun dichtbij, gebaseerd op betrokkenheid en pedagogische wijsheid, zijn veel voorbeelden te vinden. In deze G komen ze uitgebreid aan bod. Van de subtiele aanpak vanuit de presentietheorie van Andries Baart, tot de no-nonsense organisatie van concrete hulp door de `brandpuntfunctionaris' van Almere. En van de `integrale aanpak' van de gezinscoaches van het Leger des Heils tot de peer-ondersteuning door vrijwillige moeders van Home-start.
Wat écht lijkt te werken is niet het met de beleidsmatige stormram binnenkomen bij probleemgezinnen, maar `vakmanschap, veel praktische wijsheid en liefdevolle trouw'. Dat vergt - aansluitend op het pleidooi van Hermanns - een herwaardering van de rol van school, straat en wijk in de opvoeding. Zoals Baart het stelt: speeltuinwerk is meer dan toezicht op wipkip en glijbaan. `Professionals moeten duidelijk maken dat juist in die speeltuin de maatschappelijke coherentie vorm krijgt, en de vroegsignalering van probleemkinderen begint.'

Verder in dit nummer:
- `Goed patiëntschap' volgens de RVZ: mondigheid met de hoed in de hand?
- Blaasvoetbal: `ketenzorg belemmert het centraal stellen van de patiënt'
- De Beterende Hand: hoe voorkom je pesten op de basisschool?