Nederlandse Orde van Advocaten

Wid/MOT verordening niet onverbindend

De Rechtbank in Den Haag heeft op 5 maart 2008 de vordering van de Belangenvereniging van Ondernemende Advocaten tot onverbindendverklaring van de Verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel Wid en Wet MOT) afgewezen. Eerder werd de vordering van de BOA in kort geding afgewezen.

In geding was de vraag of de door het College van Afgevaardigden op 1 december 2005 vastgestelde verordening in strijd is met de artikelen 28, lid 1 en 29, lid 2, Advocatenwet. Van strijd met artikel 28, lid
1, Advocatenwet is geen sprake omdat niet kan worden volgehouden dat met de toepassing van de verordening het beroepsgeheim op onaanvaardbare wijze wordt geschonden. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat -daardoor- de verordening niet in het belang is van een goede praktijkuitoefening. De Rechtbank oordeelde voorts dat in artikel 29, lid 2 Advocatenwet een verdergaande aanvullende verordenende bevoegdheid is neergelegd dan de BOA van mening is en dat met de verordening in kwestie een ander doel is beoogd dan het doel van de Wid en de Wet MOT, hetgeen betekent dat de Orde met de verordening binnen de grenzen van artikel 29, lid 2, Advocatenwet is gebleven.

De volledige uitspraak kunt u hier lezen.

---