Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap over bijverdiensten van hoogleraren en onderzoekers. (Ingezonden 28
februari 2008)
1
Wat is de reactie van de KNAW (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen) op uw
verzoek om een landelijk register samen te stellen van bijzondere hoogleraren met gegevens over de
financiering van de leerstoelen? 1) 2)
Met de KNAW is afgesproken dat zij een formele reactie opstelt naar aanleiding van de kabinetsreactie
op het advies "Wetenschap op bestelling". Ook is met de KNAW afgesproken op deze reactie te wachten
alvorens te beginnen met de implementatie van de kabinetsreactie. Er ligt derhalve nog geen formeel
verzoek bij de KNAW om een landelijk register samen te stellen van bijzondere hoogleraren. Het
wachten is op de reactie van de KNAW.
2
Bent u van mening dat dit register en de registers van de afzonderlijke universiteiten openbaar moeten
zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat vindt u ervan dat op dit moment bij geen enkele universiteit het
register openbaar is en wat gaat u hieraan doen?
De registers van de afzonderlijke universiteiten komen voort uit de Gedragscode Wetenschaps-
beoefening, artikel IV.7. In de code staat ook vermeld dat deze registers bijvoorkeur openbaar zijn. Ik
onderschrijf deze voorkeur maar zie geen aanleiding om deze openbaarheid te verplichten zoals in de
gestelde vraag besloten ligt. De gedragscode, de wijze waarop de instellingen daaraan uitwerking
geven en de naleving ervan is de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf. Daarin heb ik geen rol.
In dit verband is het wel relevant om te vermelden dat voor alle hoger onderwijsinstellingen een raad
van toezicht verplicht zal worden gesteld.
3
Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat de onafhankelijkheid van onderzoek en onderwijs niet
beter wordt gegarandeerd indien er geen rechtstreekse banden bestaan tussen uitvoerders en
financiers van onderzoek?
Het waarborgen van de academische vrijheid is een wettelijk verankerde verantwoordelijkheid.
Personeel en studenten kunnen zich daar te alle tijde op beroepen. Dit ongeacht of er wel of geen
rechtstreekse banden zijn tussen uitvoerders en financiers van onderzoek. In geval van derde
geldstroom onderzoek waarbij de opdrachtgever en financier van het onderzoek een externe partij is
kan het zeer waardevol en zelf essentieel voor het welslagen van het onderzoek zijn als de
onderzoekers van een universiteit rechtstreeks contact hebben met onderzoekers van de
opdrachtgever.
4
Wat is uw mening in dit opzicht over de CCMO (Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek) die
juist vanwege de risico's van financiële relaties, vragen hierover heeft opgenomen in het algemene
beoordelings- en registratieformulier voor toetsing? 3)
In het algemene beoordelings- en registratieformulier (ABR) heeft de CCMO inderdaad een vraag
opgenomen over de vergoedingen die de arts-onderzoeker ontvangt. Inmiddels is echter gebleken dat
de antwoorden op deze vraag in de praktijk verre van eenduidig zijn. De gegevens zijn niet goed te
interpreteren. Belangrijker is in dit verband het idee van de CCMO om het onderzoekscontract op den
duur standaard onderdeel te laten uitmaken van het onderzoeksprotocol. De eigen ervaringen van de
CCMO met een pilot waarin zij de onderzoekscontracten van het onderzoek dat de commissie zelf
beoordeelt, vormen aanleiding een model-onderzoekscontract te ontwikkelen. Hier moeten uiteraard
de betrokkenen in het veld bij worden betrokken. Als een en ander zijn beslag zal hebben gekregen kan
geëist worden dat beoordeling van de het onderzoekscontract altijd onderdeel uitmaakt van de
beoordeling door METC en CCMO. Persoonlijk financieel gewin door de arts-onderzoeker, wat naar
mijn mening onacceptabel is, zal dan sneller aan het licht komen en effectiever bestreden kunnen
worden.
5
Welke instrumenten zijn er in de praktijk om rechtstreekse banden tussen onderzoekers en financiers
kritisch te bezien? 1) 4)
De instrumenten om de relatie tussen onderzoekers en opdrachtgevers, met inbegrip van hun
financiële relaties, zo goed mogelijk vorm te geven zijn beschreven in de kabinetsreactie op het KNAW-
advies "Wetenschap op bestelling": de Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU, de ARVODI-
regels en de model onderzoeksovereenkomst Arvodi, de Europese aanbestedingswetgeving en de Wet
Openbaarheid van Bestuur. In de reactie op het KNAW-advies heeft het kabinet aangegeven dat
daarmee het algemene kader voor een zorgvuldige, professionele hantering van de contractrelatie
tussen overheid en onderzoekers en hun organisaties goed is geregeld.
6
Bent u van mening dat de gedragscode van de VSNU hier voldoende in voorziet? Zo ja, kunt u dit
toelichten?
Ja, in samenhang met de in het antwoord op vraag 5 overige genoemde instrumenten.
7
Wat was het advies van de KNAW naar aanleiding van de conceptteksten `Model
Onderzoeksovereenkomst ARVODI' 5) en op welke wijze heeft u dit advies opgevolgd? 1)
De advisering van de KNAW heeft zich met name toegespitst op de (technische) mogelijkheden die er
waren om zowel de Nederlandse Onderzoeksdatabank (NOD) als het Data Archiving & Networked
Services (DANS) in stelling te brengen. In goed overleg is in de Model Onderzoeksovereenkomst
ARVODI vastgelegd dat onderzoeksbureaus het uitvoeren van een onderzoek ten behoeve van de
rijksoverheid vooraf moeten melden bij de NOD, en hun onderzoeksdata aan DANS ter beschikking
moeten stellen.
8
Met welke regels van de Europese aanbesteding is de `Verklaring van wetenschappelijke
onafhankelijkheid' in strijd?
De verklaring op zichzelf is niet in strijd met de Europese aanbestedingsregelgeving, maar wanneer
een aanbestedende dienst de eis stelt dat een gegadigde of inschrijver een nationale gedragscode moet
onderschrijven om mee te mogen dingen naar een opdracht, wordt een buitenlandse concurrent op
achterstand gezet, en dat is in strijd met de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-
discriminatie. De gestelde eisen moeten de gegadigden en inschrijvers gelijke toegang bieden en
mogen geen ongerechtvaardigde belemmeringen voor de openstelling van overheidsopdrachten voor
mededinging scheppen.
9
Geldt dat ook voor de gedragscode van de VSNU? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat geldt voor elke nationale gedragscode die nationale ondernemers positief discrimineert ten
opzichte van buitenlandse ondernemers.
10
Hoe stelt u vast of universiteiten en (publieke) kennisinstellingen een gedragscode hanteren en of deze
voldoende vergelijkbaar is met de code van de VSNU en of deze ook wordt toegepast op de werkvloer?
Zie het antwoord op vraag 2.
11
Indien universiteiten hun verantwoordelijkheid onvoldoende nemen, bent u dan bereid op te treden? Zo
ja, welke sancties heeft u? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
1) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007-2008, nr. 1139
2) Kamerstuk 29 338, nr. 68
3) Handelingen, 11 december 2003, Behandeling Geneesmiddelenwet
4) Kamerstuk 30 482, nr. 3; bijlage
5) ARVODI: Algemene Rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van
Diensten