Gemeente Utrecht


vragen nr. 26 inzake gevolgen uitspraak Raad van State woningbouw locatie Wilhelminalaan Leidsche Rijn Park


2008 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
26 Vragen van mevrouw G.A. Oskam, de heer drs. C.J. Verhoef en
mevrouw N.A.M.E. Wigny
(ingekomen 6 maart 2008)

Op 29 juni 2006 heeft de gemeenteraad het Bestemmingsplan Leidsche Rijn Park vastgesteld. Naast veel lovende opmerkingen ging een belangrijk deel van de discussie over de categorisering van het weg- en aannemersbedrijf aan de Wilhelminalaan 10. In het kort kwam de discussie neer op het feit dat de gemeente Utrecht van mening was dat het bedrijf ter plaatse als zodanig niet eens bestond , maar uiteindelijk een categorie 2 bedrijf was, waardoor woningbouw rondom het bedrijf mogelijk was. Volgens het bedrijf zelf had men een vrijstelling categorie 3, waardoor men ook vóór 6 uur in de morgen kon laden en lossen. Dit was essentieel voor het voortbestaan van het bedrijf. De hindercirkel voor woningbouw zou derhalve groter moeten zijn. Zowel D66, B&G als CDA hebben bij de raadsbehandeling gepleit voor een bestemmingsplan op dit punt, waarbij het voortbestaan van het bedrijf niet in het geding zou moeten komen.

Na vaststelling van het bestemmingsplan is er door het bedrijf aan de Wilhelminalaan 10, een bezwaarprocedure bij de Raad van State gestart, die op 5 december 2007 is voorgekomen. Op 20 februari jl. is er hierin uitspraak gedaan. Het weg- en aannemersbedrijf is hierbij in het gelijk gesteld. Vanwege de gevolgen voor de voortzetting van het bedrijf en dus de werkgelegenheid, mag de woningbouw zoals bepaald in het Bestemmingsplan Leidsche Rijn Park niet op die manier worden gerealiseerd rondom Wilhelminalaan 10.

Dit brengt de fracties van D66, B&G en CDA op de volgende vragen:

1. Hoe kan het dat het college het bestaan van het bedrijf in eerste instantie ontkende?
2. Hoe kan het dat het college niet op de hoogte was van de juiste vergunning van het bedrijf?
3. Welke acties heeft het college ondernomen n.a.v. de vragen van D66, B&G en CDA ten tijde van de raadsbehandeling op 29 juni 2006 over deze locatie en de toezeggingen die daarop zijn gedaan?
4. De gerechtelijke procedure, waarvoor bovenstaande fracties hebben gewaarschuwd heeft het bedrijf veel geld en werkgevers en werkenmers nog meer kopzorgen en persoonlijke onzekerheid en leed gekost. Hoeveel heeft de gerechtelijke procedure de gemeente gekost?
5. Wat heeft de gemeente Utrecht van deze gang van zaken geleerd?
6. Welke gevolgen heeft de uitspraak van de Raad van State voor de woningbouwlocatie Wilhelminalaan en de opbrengsten ervan?
7. Hoe gaat het college de nu ontstane situatie oplossen met het bedrijf? Is een ruil van locatie voor beide partijen nuttig of mogelijk?


---- --