Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over kritiek op de dynamisering van de onderzoeksfinanciering (ingezonden 5 maart 2008)


1.
Wat is uw oordeel over het bericht "Alle drie TU's hekelen beleid minister Plasterk" met betrekking tot de dynamisering van de onderzoeksbekostiging?

Ik heb kennisgenomen van het interview met de scheidend voorzitter van de Technische Universiteit Delft in de Volkskrant van 1 maart 2008. De discussie over de dynamisering van de onderzoeksbekostiging is gevoerd met de VSNU, en hierover is tussen betrokken partijen overeenstemming is bereikt, waar ook de voorzitter van de TU Delft voor getekend heeft. Ook in de Kamer is hier uitvoerig over gesproken. Ik verwijs in dit verband naar het verslag van een algemeen overleg op 26 september 2007 over onder andere het ontwerpbesluit tot wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW (Kamerstuk 31200 VIII nr. 22) en naar het stenografisch verslag van het notaoverleg over de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid (Kamer 31288, nr. 18).


2.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de scheidend voorzitter van de TU Delft (Hans van Luijk) dat er geen enkele consistentie in het hoger onderwijsbeleid zit en dat men vanwege de "speeltjes" van bewindslieden geen langdurig beleid kan voeren? Is dit voor u aanleiding om uw beleid te heroverwegen?

Het beleid voor hoger onderwijs en onderzoek kent als hoofdlijnen het bieden van ruimte aan excellente onderzoekers en excellente onderzoeksgroepen, het zorgen voor focus en massa en het zorgen voor een goede maatschappelijke en economische benutting van onderzoeksresultaten. Deze hoofdlijnen van beleid zijn de afgelopen jaren niet gewijzigd. Wel heb ik een accentverschuiving aangebracht. Die komt erop neer dat jong wetenschappelijk talent in een vroeger stadium in de wetenschappelijke loopbaan kansen en mogelijkheden krijgen om eigen onderzoekslijnen op te zetten en onderzoeksgroepen te vormen. Dat is nodig omdat onderzoekers hun beste resultaten, de echte doorbraken, vaak vroeg in hun wetenschappelijke carrière behalen. Ik ben ook niet van plan mijn beleid, dat al uitvoerig met de Kamer is besproken (zie boven) op dit punt te heroverwegen.


3.
Is het waar dat u de adviezen met de strekking dat onderzoeksfinanciering wel gedynamiseerd mag worden, mits daar extra geld voor beschikbaar komt, niet heeft opgevolgd? Zo ja, bent u het eens dat de overheveling van 100 miljoen vanwege de dynamisering in één of drie jaar, een keuze tussen twee kwaden was?

Ik heb die adviezen opgevolgd, want er is in het Coalitieakkoord ook extra geld beschikbaar gekomen voor de universiteiten, in totaal 145 miljoen. De structurele investeringen die dit kabinet in universiteiten doet zijn zelfs aanzienlijk hoger dan bij voorgaande kabinetten, zie hiervoor de financiële paragraaf van de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid (Kamerstuk 31288 nr. 1). Omdat de enveloppemiddelen later in deze kabinetsperiode beschikbaar

komen (ze staan namelijk deels nog op de Aanvullende Post bij Financiën) en het kabinet nu haast wil maken met een hoofdlijn van het beleid, het versterken van het primaat van ongebonden en zuiver wetenschappelijk onderzoek, heeft het kabinet besloten naast de enveloppemiddelen ook bestaand geld, via de overheveling, in te zetten voor zijn prioriteiten. Wat de laatste vraag betreft merk ik op dat de keuze niet was of de overheveling in één dan wel drie jaar zou moeten plaatsvinden, dat was de uitkomst van het convenant. De keuze waar ik voor stond was of al het nieuwe geld naar NWO, of het extra geld naar de universiteiten en een (bescheiden en gefaseerde) overheveling. Voor dit laatste heb ik gekozen.


4.
Hoe verhoudt uw idee over de kenniseconomie zich tot het feit dat er 33 miljoen bij de TU's wordt weggehaald, waardoor er de op grote onderzoekslabs moet worden bezuinigd?

Er wordt, in het kader van de overheveling, bij alle universiteiten geld weggehaald en herverdeeld. Dit geld komt voor het leeuwendeel (ca. 92 procent van de 150 miljoen) weer bij de universiteiten terecht. Dit is meer dan de universiteiten hebben ingelegd ( 100 miljoen). Met andere woorden: een universiteit mag er van uit gaan dat men ­ mits van hoog wetenschappelijk niveau - in staat is het wegenomen bedrag grosso modo "terug te verdienen" doordat het direct via haar beste onderzoeker bij de instelling terecht komt. Daar zou een verstandige universiteitsvoorzitter vertrouwen in moeten hebben. Ik wijs er verder op dat de TU's van het vorige kabinet uit FES-middelen een bedrag van 50 miljoen beschikbaar hebben gekregen voor de vorming van een federatie en het versterken van de samenwerking en dat de TU's uit de enveloppemiddelen ook nog eens structureel 15 miljoen ontvangen. Tijdens de behandeling van de wijziging van het bekostigingsbesluit WHW (zie boven) heb ik verder aangegeven dat ik verwacht dat de technische universiteiten mee kunnen profiteren van extra investeringen in de kenniseconomie door het ministerie van Economische Zaken. Voorts heb ik gezegd dat de technische universiteiten in de eerste geldstroom al niet onderbedeeld zijn en dat zij ongetwijfeld extra middelen zullen krijgen voor onderzoek op de terreinen energie, water, klimaatonderzoek en genomics. In dit verband heb ik ook opgemerkt dat de tegenstelling tussen technische universiteiten en andere onderzoeksinstellingen niet moet worden overdreven, want bijvoorbeeld ook universitaire ziekenhuizen hebben een uitgebreide infrastructuur nodig.


5.
Bent u bereid de dynamisering van de onderzoeksfinanciering te heroverwegen, aangezien het geld op een "onvoorspelbare" manier aan bepaalde onderzoekers wordt toebedeeld, wat rampzalig voor de rest van de universiteiten is?

Neen, zie antwoord op vragen 1-4. De term "onvoorspelbaar" die in het interview wordt gebruikt voor de toedeling van middelen aan onderzoekers is overigens misplaatst. De toedeling van middelen aan onderzoekers in de Vernieuwingsimpuls vindt plaats in competitie, op basis van peer review door internationale en nationale vakgenoten gecoördineerd, door de tweedegeldstroomorganisatie NWO. NWO is de organisatie die daar bij uitstek voor geëquipeerd is.


6.
Kunt u zich voorstellen dat betrokkenen uw beleid als "zelfgenoegzaam" typeren?

Ik reageer niet op typeringen.


7.
Wilt u deze vragen (en mijn eerdere vragen over het Innovatieplatform) vóór 12 maart beantwoorden vanwege het algemeen overleg over onderzoeksbeleid dat op die dag gepland is?

Ja.