Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

OPBRENGSTENANALYSE VAST-PROGRAMMA

Eindrapport

Uitgebracht op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Amersfoort, 8 januari 2008

VOORWOORD

In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Bureau Bartels tussen juni en december 2007 een opbrengstenanalyse uitgevoerd van het programma Versterking Arbeidsomstandigheden Stoffen (VASt). Van de uitkomsten van deze analyse wordt in dit rapport verslag gedaan.

Op deze plaats willen we de personen bedanken die een bijdrage hebben geleverd aan het onderzoek. In de eerste plaats gaat onze dank uit naar de verschillende sleutelpersonen voor het feit dat zij ons te woord hebben willen staan. Daarnaast zijn de we de bij de verschillende VASt-projecten betrokken partijen en de niet- deelnemers die we hebben geraadpleegd dankbaar, dat zij de bereidheid hebben getoond om aan het onderzoek mee te werken. Tot slot danken wij Henri Géron en Ilse van den Aker van het Ministerie van SZW voor de samenwerking en hun deskundig advies bij het uitvoeren van de opbrengstenanalyse.

We hopen dat de inhoud van dit rapport waardevolle inzichten geeft in de opbrengsten die met het VASt-programma zijn gerealiseerd.

Bureau Bartels B.V.
Amersfoort

INHOUD

VOORWOORD
INHOUD

1. INLEIDING 1
1.1 Achtergrond 1
1.2 Probleemstelling en onderzoeksaanpak 2
1.3 Leeswijzer 4
2. INHOUD EN UITVOERING VAN HET VAST-PROGRAMMA 5
2.1 Inleiding 5
2.2 Aanleiding en doel van VASt-programma 5
2.3 Inhoud en aanpak van VASt 7 2.4 Het keten/brancheniveau: uitvoeren van actieplannen 11 2.5 Het bedrijfsniveau; verbetering arbeidsomstandigheden rondom stoffen 13
3. BEREIK VAST-PROGRAMMA ONDER BRANCHES 19 3.1 Inleiding 19 3.2 Werving van branches 19 3.3 Doelrealisatie aantal deelnemende branches 22 3.4 Potentieel bereik via de brancheaanpak 25 3.5 Achtergrond van deelname 26
4. ONTWIKKELING EN UITVOERING VAN ACTIEPLANNEN 29 4.1 Inleiding 29 4.2 Ontwikkeling van de actieplannen 29 4.3 Uitvoering van de actieplannen 33 4.4 Projecten op de bedrijventerreinen 38


5. OPBRENGSTEN VAN HET VAST-PROGRAMMA 41

5.1 Inleiding 41 5.2 Perceptie branches over opbrengsten VASt-actieplannen 41 5.3 Realisatie van maatregelen en instrumenten 43 5.4 Bereik van de gerealiseerde maatregelen en instrumenten 48 5.5 Effect op kennisontwikkeling en bewustwording 50 5.6 Effect op samenwerking 54 5.7 Opbrengsten generieke instrumenten (bedrijfsniveau) 59 5.8 Opbrengsten pilots bedrijventerreinen 61
6. UITKOMSTEN RAADPLEGING NIET-DEELNEMERS 63 6.1 Inleiding 63 6.2 Achtergronden niet-deelname 63 6.3 Uitstralingseffecten van VASt op niet-deelnemende branches 66
7. BORGING 69 7.1 Inleiding 69 7.2 Borging op centraal niveau 69 7.3 Borging op branche/ketenniveau 72 7.4 Borging bij de bedrijventerreinenpilots 81
8. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 85 8.1 Inleiding 85 8.2 Samenvattende conclusies 85 8.3 Aanbevelingen 91 LITERATUUR 99 BIJLAGE 1 GERAADPLEEGDE ORGANISATIES 103 BIJLAGE 2 FACTSHEETS DEELNEMENDE BRANCHES 109


1. INLEIDING


1.1 Achtergrond

Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw heeft de overheid de aandacht voor arbeidsomstandigheden, gezondheidsbescherming en arbeidsveiligheid vergroot. Een belangrijke reden hiervoor ligt in het feit dat een groot aantal werknemers in ons land werd blootgesteld aan diverse arbeidsrisico's en onveilige situaties op de werkplek. De overheid zet daarbij niet zozeer in op meer of striktere wetgeving, maar laat het initiatief steeds meer over aan de sociale partners. De overheid treedt hierbij op als regisseur en samenwerkingspartner.

In het najaar van 2003 heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) het programma Versterking Arbeidsomstandigheden Stoffen (VASt) in uitvoering genomen. Via het VASt-programma ondersteunde en stimuleerde het ministerie bedrijven om de arbeidsomstandigheden rondom stoffen te verbeteren. Een belangrijk `spoor' dat daarbij werd bewandeld, was het actief benaderen van (ketens van) branches om een actieplan te gaan ontwikkelen waarin specifieke maatregelen werden uitgewerkt. Zowel het ontwikkelen als het uitvoeren van deze VASt-actieplannen werd vanuit het ministerie gesubsidieerd. De ontwikkelde actieplannen moesten voor december 2005 bij het ministerie binnen zijn, zodat de branches uiterlijk per januari 2006 konden starten met de uitvoering van hun actieplannen. Ook hebben twee bedrijventerreinen gebruik gemaakt van de VASt- subsidie. Naast dit branchegerichte spoor werden ook enkele instrumenten rechtstreeks beschikbaar gesteld aan bedrijven (het generieke spoor).

Formeel liep het VASt-programma tot 1 juli 2007. Enkele branches hebben uitstel gekregen om de uitvoering van hun actieplan af te kunnen ronden. Oorspronkelijk was een budget van ongeveer 10 miljoen euro beschikbaar. Gaandeweg is dit ­ door de grote deelname van branches ­ uitgebreid naar in totaal 12 miljoen euro.
1

Om inzicht te verkrijgen wat de `opbrengsten' zijn van het VASt-programma en in

hoeverre de opgedane ervaringen ook een duurzaam karakter hebben, bestond er bij het Ministerie van SZW behoefte aan een zogenaamde opbrengstenanalyse. Deze opbrengstenanalyse vormt één van de twee onderdelen van de eindevaluatie van het VASt-programma. Deze eindevaluatie bestaat - naast de opbrengstenanalyse ­ uit een eindmeting onder werkgevers1. De opbrengstenanalyse is door Bureau Bartels uitgevoerd in de tweede helft van 2007. In dit rapport worden de uitkomsten van dit onderzoek gepresenteerd.


1.2 Probleemstelling en onderzoeksaanpak

De centrale probleemstelling die aan de opbrengstenanalyse van het VASt- programma ten grondslag lag, was als volgt geformuleerd:

Wat is de relevantie en het bereik van het VASt-programma, tot welke resultaten en effecten hebben de VASt-activiteiten geleid en waardoor worden deze verklaard en wat zijn belangrijke leerervaringen voor de toekomst?

Uit deze centrale probleemstelling zijn drie thema's afgeleid die aandacht hebben gekregen in de opbrengstenanalyse. Het gaat hierbij achtereenvolgens om relevantie en bereik van het VASt-programma, de resultaten en effecten die het programma hebben opgeleverd en de leerervaringen vanuit VASt voor de
toekomst.

Om de centrale probleemstelling te beantwoorden en de thema's in te vullen is een aantal activiteiten uitgevoerd. Het onderzoek is gestart met deskresearch. Hierbij zijn diverse relevante documenten over het programma, het Convenant Stoffen, REACH bestudeerd. Daarnaast zijn alle actieplannen, voortgangs- en eindverslagen van de specifieke VASt-projecten aan een analyse onderworpen. Voor een


1 De eindmeting is uitgevoerd door TNO Kwaliteit van Leven.

2

overzicht van de bestudeerde documenten wordt verwezen naar de literatuurlijst.

Eveneens zijn in de beginfase vijftien sleutelpersonen geraadpleegd. Hierbij gaat het om vertegenwoordigers van de ministeries die het Convenant Stoffen hebben ondertekend, om de koepelorganisaties van werkgevers en externe deskundigen die door het Ministerie van SZW zijn ingeschakeld bij de uitvoering van het programma. In bijlage I staan de geraadpleegde sleutelpersonen weergegeven.

De kern van het onderzoek bestond uit gesprekken met partijen die betrokken waren bij het opstellen en uitvoeren van de 24 VASt-actieplannen, de twee pilots en een communicatieproject op bedrijventerreinen. Naast de penvoeder zijn per actieplan/pilot/project ­ in samenspraak met de penvoerder ­ nog enkele direct betrokken organisaties geselecteerd. Hierbij hebben we ons gericht op organisaties en personen daarbinnen die goed zicht hebben op de resultaten en `opbrengsten' van hun actieplan. Het aantal gesprekspartners per actieplan/pilot varieert. In totaal hebben we binnen dit onderdeel met 93 personen gesproken. Ook deze gespreks- partners staan weergegeven in bijlage I.

Tenslotte zijn ook elf niet-deelnemende branches benaderd. Dit waren branches die destijds in het TNO-onderzoek wel als hoog-prioritair waren aangemerkt en door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid destijds als potentiële deelnemers werden beschouwd. In samenspraak met het ministerie zijn van de meeste niet-deelnemers achterhaald welke brancheorganisaties (en personen daarbinnen) destijds benaderd zijn. Voor zover mogelijk zijn de personen bevraagd die destijds vanuit het ministerie persoonlijk benaderd zijn en dus geïnformeerd zijn over de mogelijke deelname aan VASt. In een aantal gevallen was dit niet mogelijk en is de verantwoordelijke voor arbo of stoffenbeleid geconsulteerd.

De uitkomsten van de benoemde stappen hebben we geanalyseerd en verwerkt in deze rapportage.

3


1.3 Leeswijzer

Het rapport kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 wordt ­ ter introductie ­ een aantal kenmerken van de inhoud en uitvoering van het VASt-programma
gepresenteerd. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het bereik van het programma onder branches. Vervolgens staan in hoofdstuk 4 de ervaringen met het
ontwikkelen en uitvoeren van de actieplannen centraal. In dit hoofdstuk is ook inzicht gegeven in het aantal branches dat heeft geparticipeerd. De opbrengsten en resultaten van het VASt-programma komen aan bod in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 worden de uitkomsten gepresenteerd van de raadpleging van niet-deelnemende branches. Het gaat daarbij niet alleen om de achtergronden van niet-deelname, maar ook om eventuele uitstralingseffecten van het VASt-programma die bij deze branches zijn opgetreden. In hoofdstuk 7 staat de borging van het VASt- programma centraal. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen borging op verschillende niveaus. Tenslotte worden in hoofdstuk 8 de conclusies en aanbevelingen voor de toekomst gepresenteerd.

Bij het presenteren van de uitkomsten van de opbrengstenanalyse in het hoofdrapport wordt ­ daar waar mogelijk en zinvol ­ al een nadere differentiatie gemaakt naar de verschillende deelnemende branches. In aanvulling hierop is in bijlage II voor elk van de 24 VASt-actieplannen die zijn uitgevoerd, kort weergegeven wat uit hun plan is gerealiseerd en in hoeverre inmiddels ook aandacht is besteed aan borging.


4


2. INHOUD EN UITVOERING VAN HET VAST-PROGRAMMA


2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk gaan we in op de inhoud en uitvoering van het VASt-programma. Daartoe staan we eerst stil bij de aanleiding en het doel van het programma (paragraaf 2.2). De inhoud en opzet van VASt staat centraal in paragraaf 2.3. Vervolgens wordt in de paragrafen 2.4 en 2.5 ingegaan op de activiteiten die in het kader van VASt op de verschillende onderscheiden niveaus zijn uitgevoerd.


2.2 Aanleiding en doel van VASt-programma

Het programma Versterking Arbeidsomstandigheden Stoffen (VASt) heeft gelopen van 2003 tot medio 2007. Voor deze periode heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geld beschikbaar gesteld om het bedrijfsleven te stimuleren en te faciliteren bij een adequate beheersing van de blootstelling aan stoffen. De aanleiding voor dit programma was dat in Nederland 30% van de bedrijven regelmatig met gevaarlijke stoffen werd gewerkt. Veel werknemers stonden daardoor tijdens het werk bloot aan gevaarlijke stoffen, zoals dampen en gassen (14%), stof (12%) of huidirriterende stoffen (10%)2. Ondernemers ­ met name in het MKB ­ namen te weinig verantwoordelijkheid ten aanzien van het omgaan met gevaarlijke stoffen. Ze waren zich vaak te weinig bewust van de risico's van deze stoffen en hadden weinig oog voor preventieve maatregelen.

2 Arbobalans 2002, Ministerie van SZW
5

In de Nederlandse wetgeving zijn voldoende regels en richtlijnen opgenomen om

het veilig werken met stoffen mogelijk te maken3. Aanpassing van het wettelijk kader werd vanuit het VASt-programma niet nodig. Het knelpunt zat meer in de naleving van de wetgeving door de bedrijven. Te weinig bedrijven maakten een adequate risicobeoordeling en troffen onvoldoende maatregelen. Dit kwam doordat informatie over de stoffen in de keten ontbrak, de beschikbare informatie onvoldoende toegankelijk was voor de bedrijven en dat de bedrijven onvoldoende kennis en ervaring hadden om de informatie op een goede manier te verwerken en om te zetten in handelen.

Het Ministerie van SZW wilde zich met VASt richten op de volgende doelstelling: Het bedrijfsleven en de overheid zullen gezamenlijk activiteiten uitvoeren met als doel de werkgevers te ondersteunen bij het nakomen van hun wettelijke
verplichtingen gericht op een adequate beheersing van de blootstelling van werknemers aan stoffen.

Het uitgangspunt daarbij was wel dat het bedrijfsleven zelf zijn verantwoordelijk- heid zou nemen. Het initiatief om te komen tot een adequate beheersing moest liggen bij het bedrijfsleven. Ten aanzien van het bedrijfsleven werd binnen VASt vooral gekeken naar het MKB.

Met VASt is voor het onderdeel arbeidsomstandigheden een nadere invulling gegeven van het programma SOMS (Strategie omgaan met Stoffen). Dit
programma is in 2001 tot en met 2003 door het Ministerie van SZW uitgevoerd in


3 De Arbowet verplicht een werkgever een Risico-inventarisatie en Evaluatie (RI&E) uit te voeren. In het Arbobesluit is een aantal extra verplichtingen opgenomen voor de beoordeling van de aard, duur en mate van blootstelling in het kader van de RI&E. Het meten en schatten van de blootstelling is hierbij belangrijk. In het Plan van Aanpak (onderdeel van de RI&E) moet de werkgever aangeven of het nodig is om maatregelen te treffen. Zo ja, dan moet de arbeidshygiënische strategie worden toegepast. Daarbij hebben de bronmaatregelen de voorkeur boven de persoonlijke beschermingsmiddelen.
6

samenwerking met de Ministeries van VROM, VWS en V&W. Het doel van

SOMS was het minimaliseren van veiligheids- en gezondheidsrisico's in de werkomgeving als gevolg van beroepsmatig gebruik van stoffen, door het vergroten van de beschikbaarheid en de verspreiding van kennis. Er is vanuit VASt voor een groot deel aangesloten bij de kernpunten van SOMS4. Wel lag bij SOMS de nadruk op de integrale benadering waarbij aandacht is voor zowel arbeids- omstandigheden, milieu en consumentenbescherming, terwijl VASt meer specifiek gericht is op arbeidsomstandigheden.

2.3 Inhoud en aanpak van VASt

Om het bedrijfsleven ­ en dan vooral het MKB ­ te ondersteunen en te stimuleren bij het oppakken van hun verantwoordelijkheden omtrent een adequate reductie van blootstelling, heeft het Ministerie van SZW in het kader van VASt zowel geld als mankracht beschikbaar gesteld. In totaal was er voor VASt ruim 10 miljoen euro beschikbaar. Bij de start van het programma is bepaald dat de ondersteuning op verschillende niveaus zou moeten worden geboden, namelijk ketenniveau, brancheniveau en bedrijfsniveau. Voor elk van deze niveaus is destijds een aparte module ingericht met eigen doelstellingen.

Schema 2.1 Doelstellingen per module
Module Doelstelling
Ketenniveau Komen tot een adequate communicatie over stoffen in de keten Brancheniveau Komen tot een goed werkende arbokennisinfrastructuur in branches ten aanzien van stoffen Bedrijfsniveau Komen tot een goed werkend stoffenbeleid in de bedrijven


4 Het gaat daarbij om de kernpunten: verantwoordelijkheid neerleggen bij het bedrijfsleven, versterken van de ketenverantwoordelijkheid, verbeteren van de kwaliteit van het stoffenbeleid in ondernemingen, gericht zijn op de bronmaatregelen en de nadruk leggen op preventie.
7

Naast de bovengenoemde modules waren er nog twee andere modules benoemd,

namelijk één gericht op de algemene communicatie rond VASt en één gericht op de coördinatie/monitoring van het programma (nulmeting, eindmeting, opbreng- stenanalyse).

Deze indeling in modules is in de loop van de looptijd wat aangepast (zie figuur 2.1). Zo is er een aantal andere niveaus onderscheiden. In 2005 gaat het om het nationale niveau. In het jaarplan van 2006 wordt ook het Europese niveau benoemd. Een andere wijziging is dat het ketenniveau en het brancheniveau zijn samengenomen. De reden is dat de activiteiten voor beide niveaus min of meer gelijk zijn, namelijk het uitvoeren van actieplannen.

Figuur 2.1 Schematische weergave van de invulling van het programma VASt Europees niveau
REACH

Nationaal niveau Convenant Stoffen

VASt- Keten / brancheniveau
Actieplannen werkgroep (VNO-NCW)

Generiek aanbod: Bedrijfsniveau Stoffenmanager, PIMEX, AWARE Pilots Bedrijventerreinen

Programma VASt; stimuleren en ondersteunen

Figuur 2.1 geeft weer dat met VASt uiteindelijk werd ingezet op drie niveaus, namelijk nationaal, keten/branche en bedrijfsniveau. De nadruk bij VASt heeft 8

gelegen bij de activiteiten op het branche/keten- en het bedrijfsniveau (deze

niveaus zullen in de volgende paragrafen nader worden behandeld). Om branches en ketens in beweging te krijgen en de branche/keten-aanpak te ondersteunen was er behoefte aan landelijke, bestuurlijke afstemming. De wenselijke landelijke overkoepelende structuur werd gerealiseerd met het Convenant Stoffen. Dit convenant is in februari 2004 gesloten tussen vijf ministeries (SZW, VROM, VWS, EZ en V&W) en werkgeversorganisatie VNO-NCW. Begin 2005 heeft MKB-
Nederland zich als partij bij het Convenant Stoffen aangesloten. Ook zijn in de loop van het convenant 20 branches en ketens tot het convenant toegetreden, die elk een actieplan opstelden op het in eigen kring bereiken van de convenantdoelen.

Het convenant heeft gelopen tot december 2006. Het idee achter het convenant was om alle initiatieven van de verschillende partijen op het gebied van stoffen beter op elkaar af te stemmen en zo te komen tot een meer eenduidig beleid (en eenduidige eisen) richting het bedrijfsleven. Het is ook bedoeld als middel voor het creëren van draagvlak om gezamenlijk actief te gaan werken aan het aanpakken van de blootstelling (van zowel milieu, werknemers als consumenten) aan stoffen.

Het Ministerie van SZW heeft met VASt invulling gegeven aan het Convenant Stoffen. Het ministerie wilde de branches ondersteuning bieden bij het oppakken van de actieplannen, in de vorm van geld en menskracht. Een deel van de branches die binnen het Convenant Stoffen aan de slag zijn gegaan met actieplannen heeft ook deelgenomen aan VASt en een beroep gedaan op de VASt-subsidie.

De totstandkoming van het Convenant Stoffen wordt door het Ministerie van SZW gezien als een resultaat van het VASt-project. Zij hebben het initiatief genomen om een dergelijke landelijke structuur te realiseren. Niet alle bij het Convenant Stoffen betrokken partijen sluiten zich bij die mening aan. Zij zien het Convenant Stoffen niet als een uitvloeisel van VASt, maar als een meer op zich staand initiatief waar VASt vanuit het Ministerie van SZW als (subsidie)programma speciaal voor de
9

arbeidsomstandigheden nader invulling aan geeft.

Om de uitvoering van het Convenant Stoffen optimaal te laten verlopen hebben de partijen in het Convenant Stoffen een Coördinerend Overleg tussen overheid en bedrijfsleven opgezet. Hierin hadden vertegenwoordigers van de ondertekenaars van het Convenant Stoffen zitting. Het COCOS was een platform voor uitwisseling van informatie en afstemming tussen de verschillende beleidsterreinen. Ook heeft het COCOS zorg gedragen voor de coördinatie van zowel de actieplannen die binnen het Convenant Stoffen als die binnen VASt zijn uitgevoerd. De
actieplannen zijn door het COCOS beoordeeld en het coördinerend overleg heeft de voortgang van de actieplannen gevolgd.

Eén van de doelen van VASt was het stimuleren van een goede uitwisseling van kennis en ervaringen tussen de branches op het gebied van (communicatie rond) gevaarlijke stoffen. Met dat doel is door VNO-NCW op landelijk niveau een VASt- werkgroep opgezet. Hierin hadden vertegenwoordigers van werkgevers/branche- organisaties uit de verschillende VASt-trajecten zitting. De werkgroep vormde een platform voor kennisuitwisseling en ­overdracht tussen/richting de verschillende branches. In dit overleg konden de branches ervaringen uitwisselen met het opzetten van een stoffenbeleid, een goed werkende kennisinfrastructuur en een goede ketensamenwerking. Het overleg binnen de VASt-werkgroep is halverwege 2007 officieel stopgezet en er vinden geen bijeenkomsten meer plaats.


10

Boven het nationale niveau speelt ook het Europese niveau een rol bij VASt. Het

doel van het Ministerie van SZW was om de branches/ketens en bedrijven met VASt voor te bereiden op de invoering van de Europese stoffenwetgeving REACH5.

2.4 Het keten/brancheniveau: uitvoeren van actieplannen

Het keten/brancheniveau heeft gedurende de looptijd van VASt steeds centraal gestaan in het programma. In het kader van VASt heeft het ministerie ketens en branches gestimuleerd om een actieplan te maken om het stoffenbeleid in de branche te versterken. In dit actieplan geven branches/ketens in nauw overleg met de individuele bedrijven aan met welke concrete activiteiten ze de arbo- kennisinfrastructuur en de communicatie in de keten gaan versterken. Op de werving van de branches/ketens komen we in paragraaf 3.2 terug.

Een actieplan bestond uit een inventarisatie van de huidige situatie van het stoffenbeleid en de kennisinfrastructuur in de betreffende branche/keten. Op basis van deze inventarisatie kon worden bepaald waar de prioriteiten voor de verbetering lagen en via welke aanpak en activiteiten deze verbeteringen konden worden gerealiseerd. De wenselijke aanpak en activiteiten konden per branche/ keten verschillen. Bij het kiezen van de aanpak was het daarom belangrijk om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de structuren, werkwijze en instrumenten die al in de branche/keten aanwezig zijn.

5 REACH staat voor Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperkingen van CHemische stoffen. Het betreft de nieuwe Europese regelgeving met betrekking tot chemische stoffen. De kern van REACH is dat een bedrijf in principe van alle stoffen die het produceert, verwerkt of doorgeeft aan klanten de risico's moet kennen en maatregelen moet benoemen om die risico's te beheersen. Daarbij gaat het niet alleen om producenten en importeurs van chemicaliën, maar om alle bedrijven die op enigerlei wijze met stoffen, preparaten of stoffen in voorwerpen te maken hebben.


11

In de uitwerking van de actieplannen werden twee fasen onderscheiden, namelijk

de ontwikkelingsfase en de uitvoeringsfase. De ontwikkelingsfase was bedoeld voor het opstellen van het actieplan. In deze fase vond de bovengenoemde inventarisatie, prioritering van de verbeteringen en het bepalen van de wenselijke aanpak/activiteiten plaats. Branches/ketens konden naar eigen inzicht vormgeven aan het actieplan. Wel waren er drie verplichte onderwerpen waaraan in alle actieplannen aandacht moest worden besteed, namelijk kennis/beheersing van de stoffenproblematiek, versterking van de branche in de productketen/keten- samenwerking en het ontwikkelen van een kennisinfrastructuur. In het onder- staande schema is voor elk van de onderwerpen weergegeven welke informatie moest worden opgenomen in het actieplan.

Schema 2.2. Drie verplichte onderwerpen van elk actieplan en de manier waarop aan deze onderwerpen in het actieplan aandacht moet worden besteed
Onderwerp Onderdelen in actieplan

1. Kennis/beheersing Inventarisatie gebruikte stoffen in de branche en hun risico's stoffenproblematiek Inventarisatie stoffenactiviteiten met grootste gezondheidsrisico's voor werknemers
Overzicht blootstelling van werknemers aan stoffen Mogelijke maatregelen om blootstellingsrisico's te beperken
2. Verbetering positie Overzicht betrokken partijen in de productieketen branche in keten/ Bestaande en wenselijke samenwerking en afspraken in de keten over ketenwerking informatieuitwisseling rondom stoffen

3. Kennisinfrastructuur Wijze waarop een partij de informatie over stoffen, risico's en maatregelen in de branche gaat bieden en onderhouden, met daarbij aandacht voor overzicht bestaande kennisinfrastructuur, afspraken over versterking van deze infrastructuur en te ontwikkelen cursussen/studiemateriaal

Door middel van het eerste verplichte onderwerp kregen branches een overzicht van de prioriteiten rondom de gewenste verbeteringen en van de activiteiten die hiervoor nodig zijn. Het tweede verplichte onderdeel ­ ketensamenwerking ­ moest er toe leiden dat er in de branches gewerkt ging worden aan een verbetering
12

van de communicatie over stoffen en maatregelen in de keten. Het verplichte

onderdeel kennisinfrastructuur moest ervoor zorgen dat branches/ketens al in het actieplan rekening zouden houden met het naar de toekomst borgen van de maatregelen, activiteiten en effecten uit het VASt-programma.

Na de ontwikkelingsfase volgde de uitvoeringsfase, waarin de in het actieplan beschreven activiteiten en maatregelen in de praktijk werden uitgevoerd. De opstart- en uitvoeringsfase werden beiden echt als afzonderlijke onderdelen beschouwd. Zo konden branches voor elk van de fasen apart subsidie vanuit SZW krijgen. De werving van de branches/ketens heeft plaatsgevonden in 2004. Het jaar 2005 stond in het teken van het opstellen van actieplannen. De uitvoering heeft plaatsgevonden in 2006 en 2007. Verankering van de activiteiten en resultaten was voorzien voor 2007.

2.5 Het bedrijfsniveau; verbetering arbeidsomstandigheden rondom
stoffen

Het uiteindelijke doel van VASt was te komen tot een goed werkend stoffenbeleid en een adequate aanpak van de blootstelling van werknemers aan stoffen bij individuele bedrijven. Dit doel zou mede door de bovengenoemde branche/keten- aanpak worden gerealiseerd. Toch zou een deel van de relevante bedrijven niet via deze aanpak worden bereikt. Daarom had het ministerie besloten om binnen VASt ook te komen tot gerichte activiteiten op bedrijfsniveau. De doelstelling van de aanpak op bedrijfsniveau was om instrumenten te ontwikkelen en om de
ontwikkelde instrumenten en opgedane kennis en ervaringen in de branches breed te verspreiden onder de bedrijven.

Een aantal instrumenten is binnen de VASt-periode op centraal niveau ontwikkeld. Deze instrumenten kunnen door individuele bedrijven (binnen of buiten de branches die via actieplannen deelnemen aan VASt) worden gebruikt. Daarnaast
13

zijn ze ook bedoeld als ondersteuning voor de deelnemende branches/ketens bij het

opstellen en uitvoeren van hun actieplannen. De belangrijkste instrumenten zijn de Stoffenmanager, PIMEX en AWARE.

Stoffenmanager
De Stoffenmanager6 is een digitaal instrument voor het MKB, waarmee de bedrijven de risico's van gevaarlijke stoffen inzichtelijk kunnen maken. Deze informatie kunnen bedrijven gebruiken om op een gestructureerde en verantwoorde manier om te gaan met deze gevaarlijke stoffen. De Stoffenmanager ondersteunt bedrijven vooral bij het opstellen van de RI&E voor gevaarlijke stoffen en het Plan van Aanpak, voor zowel de risico's rondom explosiegevaar als blootstelling van de luchtwegen en de huid. Ook voor het maken van werkplek-instructiekaarten (WIK) en het treffen van maatregelen rond opslag van stoffen kan de Stoffenmanager worden gebruikt. Het instrument is ontwikkeld door TNO Kwaliteit van Leven in nauwe samenwerking met ArboUnie en BECO.

De Stoffenmanager kent een algemeen toepasbare versie. Deze is via internet algemeen beschikbaar gesteld en kan door alle bedrijven (ook in branches die niet deelnemen aan VASt) worden gebruikt. De kern van de Stoffenmanager is de beoordeling van risico's als gevolg van blootstelling aan bepaalde chemische stoffen bij een bepaalde werkwijze/activiteit. Vervolgens geeft het systeem ook aan welke maatregelen kunnen worden genomen om de risico's weg te nemen of te beperken. De bedrijven moeten de informatie over stofeigenschappen en de wijze waarop de stoffen gebruikt worden zelf invoeren. De risico's en beheers- maatregelen volgen er dan vanzelf uit. Het gaat wel om vrij algemene beheers- maatregelen, bijvoorbeeld het advies om in een bepaalde werkruimte beter te ventileren.

6 Via de website www.stoffenmanager.nl kunnen geïnteresseerden informatie vinden over en gebruik maken van de Stoffenmanager.

14

Het instrument is gedurende de VASt-looptijd voortdurend in ontwikkeling

geweest. Op basis van nieuwe inzichten en mogelijkheden zijn verschillende versies van de Stoffenmanager verschenen. De laatste ontwikkelingen zijn dat er gewerkt is aan een open source toepassing en aan de kwantificering en validering van het instrument. Hiermee zijn de toepassingsmogelijkheden van het instrument vergroot.

Ook krijgt de Stoffenmanager in Europa steeds meer aandacht. Zo is de
Stoffenmanager opgenomen in een technische richtlijn van project RIP 3.2 (Reach Implementation Project). Deze richtlijn beschrijft hoe een producent of leverancier een chemisch veiligheidsrapport op kan stellen. Door gebruik te maken van de Stoffenmanager kan hij in belangrijke mate voldoen aan de technische richtlijn. Het chemisch veiligheidsrapport is een document waarmee leveranciers of producenten kunnen aangeven hoe gebruikers van hun stoffen hier veilig mee kunnen werken. De Stoffenmanager is als zodanig in Europa erkend als een instrument om invulling te geven aan een REACH-verplichting.

De Stoffenmanager is ­ naast een generiek instrument dat binnen de bedrijfs- module van VASt aan alle individuele bedrijven ter beschikking is gesteld ­ in de loop van de tijd ook op brancheniveau door veel branches gebruikt bij het vormgeven en uitvoeren van hun actieplan. Daarbij is er voor gekozen om niet te gaan werken met de algemene versie van de Stoffenmanager, maar om te komen tot een meer branchespecifieke invulling. Dit is enerzijds gedaan om de gebruiks- vriendelijkheid en ­waarde van het instrument voor de individuele bedrijven te vergroten. Anderzijds heeft een branchespecifieke vertaling het voordeel dat de informatie die er uit voortvloeit veel minder algemeen is maar meer is toegespitst op de branche.

Het Ministerie van SZW heeft als doelstelling gesteld dat de Stoffenmanager aan het einde van de VASt-programmaperiode uitgegroeid is tot het centrale instrument
15

dat bedrijven gebruiken om op een verantwoorde manier met stoffen om te gaan.

Het instrument zou dan minimaal 10.000 gebruikers moeten kennen.

PIMEX
PIMEX (Picture Mix Exposure) is een instrument om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen te visualiseren. Het instrument ­ een softwarepakket ­ koppelt video-opnames van werksituaties aan een visuele weergave van meetgegevens omtrent blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Vaak wordt een `slechte' werksituatie (werkmethode) afgezet tegen een goede werksituatie, zodat het verschil in blootstelling tussen beide situaties zichtbaar wordt. Effecten van wijzigingen in werkmethoden en voorzieningen op de werkvloer kunnen zo eenvoudig worden vastgesteld.

PIMEX is een praktisch hulpmiddel bij voorlichting en instructie van werknemers. Met filmpjes/beeldmateriaal zullen werkgevers beter in staat zijn om het bewust- zijn omtrent het gevaar van het werken met stoffen en het belang van bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen bij werknemers te creëren/vergroten. Filmpjes/ beelden zijn namelijk toegankelijker en hebben veel meer overtuigingskracht richting werknemers (maar ook richting werkgevers, leveranciers etc.) dan schriftelijk informatiemateriaal.

PIMEX kan een belangrijke meerwaarde hebben in combinatie met andere
instrumenten. Zo kunnen PIMEX-filmpjes binnen de Stoffenmanager gebruikt worden om te laten zien wat effectieve beheersmaatregelen zijn die kunnen worden getroffen om risico van het werken met gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te beperken. PIMEX-beelden kunnen ook gebruikt worden als illustratie van afspraken in de door branches op te stellen arbocatalogi.

Het instrument PIMEX is niet specifiek voor het VASt-programma ontwikkeld. Het is een bestaand Zweeds instrument, dat door ArboUnie naar Nederland is
16

gehaald. Binnen VASt is PIMEX geschikt gemaakt voor toepassing in Nederland.

AWARE
AWARE is een methodiek om de schadelijkheid van een product in beeld te brengen aan de hand van twee cijfercodes. Eén code geeft de schadelijkheid wat betreft inademing aan en de andere code de schadelijkheid voor huidblootstelling. Het instrument past eigenlijk niet goed in de opzet van VASt en de activiteiten omtrent AWARE zijn inmiddels alweer in een apart project voortgezet. AWARE is in het kader van een langer lopend programma van SZW omtrent stoffen opgezet. Jarenlang is gewerkt aan het stimuleren van het vervangen van bepaalde schadelijke stoffen uit producten en processen door minder schadelijke stoffen. De mogelijkheden van de vervangingsmaatregelen zijn inmiddels vrijwel uitgeput. Daarom is naar nieuwe wegen gezocht om de risico's rond stoffen te verkleinen, door een (hopelijk later Europees erkende) methode voor aanduiding van schadelijkheid van stoffen te ontwikkelen. VASt is gebruikt om AWARE uit te testen in een drietal pilots. Zo is bijvoorbeeld in de schoenherstellersbranche een deel van de AWARE-werkmethode overgenomen in hun branchespecifieke
Stoffenmanager. De uitkomsten van de pilots zullen benut worden om AWARE breder (ook in Europa) geaccepteerd en toegepast te krijgen. Dit onderdeel valt echter buiten het VASt-programma.

Projecten op bedrijventerreinen
Binnen de bedrijfsmodule van VASt zijn ook twee pilots op bedrijventerreinen uitgevoerd. Naast samenwerking in (ketens van) branches zouden ook aan- knopingspunten kunnen worden gevonden in de toenemende samenwerking tussen bedrijventerreinen (bijvoorbeeld op het gebied van beveiliging en milieu). Deze samenwerking zou mogelijk uitgebreid kunnen worden met het versterken van de kennisinfrastructuur rond stoffen. Om de mogelijkheden van VASt voor bedrijven-
17

terreinen te onderzoeken is er in het voorjaar van 2005 een verkenning7 uitgevoerd.

Op basis van deze verkenning is de aanbeveling gedaan om enkele pilotprojecten op bedrijventerreinen op te zetten. De keuze is gevallen op twee plaatsen, namelijk Coevorden en Oss. Op de bedrijventerreinen in beide plaatsen liepen al initiatieven op het gebied van milieu, veiligheid, afval, water en parkeren. Daarnaast kennen de parkmanagement-initiatieven (of de verenigingen die deze initiatieven uitvoeren) een hoge organisatiegraad. Hierdoor zou een grotere kans op deelname aan de pilot bestaan. De pilots die zijn uitgevoerd, zijn overigens breder dan alleen veilig werken met gevaarlijke stoffen. Ook arbeidsveiligheid heeft aandacht gekregen in beide pilots.

7 Onos Advies, Verkenning van de mogelijkheden van bedrijventerreinen in het programma VASt, 2005.
18

3. BEREIK VAST-PROGRAMMA ONDER BRANCHES

3.1 Inleiding

In het voorgaande is al opgemerkt dat de VASt-actieplannen die door (ketens van) branches zijn ontwikkeld en vervolgens zijn uitgevoerd de kern van het VASt- programma hebben gevormd. In dit hoofdstuk staat het bereik van het VASt- programma onder branches centraal. Achtereenvolgens zullen we daarbij ingaan op de wervingsactiviteiten die in dit opzicht vanuit het ministerie zijn ontplooid (paragraaf 3.2), de doelrealisatie op het gebied van de branchedeelname (paragraaf 3.3), het potentiële bereik via de branchegerichte aanpak (paragraaf 3.4) en achtergrond van de deelname van branches aan het VASt-programma (paragraaf 3.4).

3.2 Werving van branches

Het Ministerie van SZW had als doelstelling geformuleerd dat binnen de looptijd van het programma ten minste 13 branches of ketens een VASt-actieplan zouden hebben ontwikkeld en vervolgens uitgevoerd. Op basis van de ervaringen met arboconvenanten werd rekening gehouden met een zekere `uitval' in de
ontwikkelingsfase van de actieplannen. Om aan de beoogde 13 actieplannen te komen, zouden er in totaal 18 branches geworven moeten worden was de
inschatting van het ministerie.

Een belangrijk `vertrekpunt' voor de werving van branches was de VASt- prioriteringsstudie8 die in 2003 door TNO Arbeid was uitgevoerd in opdracht van het ministerie. In deze studie zijn ruim 90 (sub)branches beoordeeld op de ernst van de stoffenproblematiek. In totaal 25 van deze branches werden door TNO

8 Chemie in Branches en Ketens. Een onderzoek als opstap naar een sterker stoffenbeleid, TNO, 2003.
19

aangemerkt als `hoogrisico' bedrijfstakken. Hiervan was sprake bij een combinatie

van een hoog potentieel gezondheidsrisico, een grote omvang van de potentiële risicopopulatie en een groot aantal gerapporteerde gezondheidsrisico's. Nog eens 38 branches kregen het `predicaat' `middenrisico' bedrijfstakken. Bij 15 branches was sprake van een lage prioriteit en van de overige 12 branches kon geen oordeel worden gevormd over de stoffenproblematiek.

In de oorspronkelijke planning van het programma stond het jaar 2004 in het teken van de werving van branches/ketens. Hierbij heeft het ministerie (in eerste instantie) `ingezet' om deelname te verkrijgen vanuit de hoogprioritaire branches uit de TNO-studie. Deze branches werden pro-actief benaderd door teams die telkens bestonden uit twee personen, namelijk een SZW-medewerker en een externe deskundige. Een belangrijk uitgangspunt bij deze `wervingsactie' was het creëren van bewustwording bij de branches dat zij een stoffenprobleem hebben en dat zij voor de aanpak van deze problematiek gebruik kunnen maken van de ondersteuningsmogelijkheden van het VASt-programma. Deelname aan het
programma werd niet verplicht gesteld, maar als een aantrekkelijke `route' gepresenteerd. Als branches van mening waren dat zij naar eigen zeggen `alles op orde hadden' werd vanuit het ministerie voorgesteld om dit bij bedrijven in hun achterban te laten toetsen door de Arbeidsinspectie. Het handhavingstraject door de AI was in zekere zin een stok achter de deur die door het ministerie kon worden ingezet. Deze uitgekiende benadering is volgens verschillende gesprekspartners een belangrijke succesfactor geweest voor het verkrijgen van draagvlak voor deelname. Branches werden immers niet vanuit een negatieve invalshoek
(opgelegde wetgeving) gedwongen om deel te nemen. Bovendien stond de situatie in de branche voorop en konden branches zelf voor een belangrijk deel bepalen welke activiteiten zij in het kader van hun VASt-actieplan zouden gaan uitvoeren.

De wervingsactie onder hoogprioritaire branches had tot resultaat dat de eerste serie branches zich voor deelname aanmeldde. Het tempo waarin de deelname aan
20

VASt zich ontwikkelde, was echter lager dan verwacht. Uit de interviews met

betrokkenen bij de werving blijkt dat er veelal meerdere gesprekken nodig waren om de interesse manifest te maken. Medio 2004 stond de `teller' nog maar op zes branches.

De vijf VASt-pilotprojecten9 hebben één deelnemer aan het eigenlijke VASt- programma voortgebracht. In de pilot van de schoenherstelbranche is een analyse van de problematiek op het gebied van organische oplosmiddelen en van het draagvlak voor verdere acties uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn vervolgens in een regulier traject `vertaald' naar een VASt-actieplan. De andere vier branches zijn niet ingestroomd in het reguliere VASt-traject. In deze branches heeft het opstellen en uitvoeren van de actieplannen binnen de pilotperiode plaatsgevonden.

De achterblijvende deelname deed het ministerie besluiten om in de loop van 2004 de `recruteringsmogelijkheden' te verbreden. Het programma werd ook open gesteld voor andere branches dan de hoog prioritaire branches en later ­ omdat hierin goede mogelijkheden werden gezien om individuele bedrijven te bereiken ­ voor enkele bedrijventerreinen (zie paragraaf. 2.5). Deze koerswijziging had het beoogde resultaat. Er vond een ware `omslag' in de deelname plaats: bij het sluiten van de termijn voor de subsidiëring van de uitvoering van VASt-actieplannen ­ eind 2005 ­ bleken twee maal zoveel actieplannen te zijn ontwikkeld als oorspronkelijk was voorzien! Het grote aantal deelnemende branches en de spreiding over de verschillende bedrijfstakken kunnen als een belangrijke opbrengst van VASt-programma worden gezien (zie volgende paragraaf).

9 Academische ziekenhuizen, glastuinbouw, kappers, lastechniek en schoenherstel.
21

3.3 Doelrealisatie aantal deelnemende branches

In schema 3.1 geven we een overzicht van de branches die in het kader van VASt een actieplan hebben uitgevoerd. In dit overzicht zijn de industrieterreinenprojecten niet meegenomen.

Schema 3.1 Overzicht van aan VASt-deelnemende branches, hun `herkomst' en het potentiële bereik VASt-actieplan Hoogprioritaire Overige branches Branches Potentieel bereik branches uit TNO-studie buiten TNO- Werk- Arbeidsor- studie nemers ganisaties
1. Algemene Deelsegment van 70.000 80 ziekenhuizen Gezondheidszorg

2. Apotheken M 16.000 1.900
3. Asbest Deelsegment van 6.300* 400 recycling bouw- en
sloopafval

4. Defensie Defensie 70.000 1**
5. Groothandel chem. O 2.000 70 producten

6. Industriële reiniging M 3.400 140
7. Metaalbewerking Deelsegment van 150.000 1.500 vloeistoffen producten metaal
(overige metalen)

8. Scheeps- en Scheepsbouw 1.000 20 jachtbouw

9. Tandheelkundige O 50.000 6.600 producten

10. Verf Deelsegment van 1.500 100 groepen bouw van
gebouwen

11. Kunstenaars Kunstenaars 12.000*** 12.000
12. Metaalbewerking en Producten van 400.000 15.000 Metalektro metaal

13. Natuursteen Deelsegment van 3.200 750 cement, etc. en
natuursteen

22

14. Oppervlakte- Deelsegment van 25.000 500

behandelende producten van
industrie metaal (overige
metalen)
15. Orthopedische M 2.500 880 schoentechniek en (schoenfabricage)
schoenherstel M (schoenherstel)
16. Productschappen - Bakkerijen, Tuinbouw 800.000 130.000 meelindustrie

- Vlees- en
visverwerking

- Veevoeder-
industrie
17. Rubber en kunststof Rubberproducten M (kunststof- 5.500 170 producten)
18. Schoonmaak Gebouwen- 200.000 4.000 schoonmaak
19. Stukadoors Deelsegment van 7.000 2.000 bouw van
gebouwen
20. Tegelzetters Deelsegment van 4.000 1.100 bouw van
gebouwen
21. Textiel en tapijt M 6.500 75 22. Thuiszorg Deelsegment van 210.000 148 gezondheidszorg
divers personeel

23. Werknemers Breed - - werknemers- programma
24. Wonen Deelsegment tapijt- 8.500 6.000 en parketleggers
Totaal 17 branches 7 branches 4 branches Ca. 2,05 Ca. miljoen 183.500
* Alleen verwijderaars.

** De 3 voormalige krijgsmachtsonderdelen die onlangs zijn opgegaan in één organisatie.
*** Alleen de geregistreerde kunstenaars. Het werkelijke aantal kunstenaars is hoger. Legenda:
M = Midden
L = Laag
O = Onbekend
Bron: TNO, 2003.
Door branches aangeleverd cijfermateriaal
23

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat een belangrijk deel van de deelnemende

branches behoren tot de branches die in de voornoemde TNO-studie als hoog- prioritair werden aangemerkt. In totaal 17 (deel)branches kunnen tot deze categorie worden gerekend. De oorspronkelijke doelstelling ­ zie hiervoor ­ is wat dit betreft dan ook ruimschoots bereikt. In aanvulling hierop zijn ook branches gaan deelnemen die iets lager beoordeeld werden in de prioriteitsstudie. Blijkbaar heeft het programma ook op deze groep een zekere `aantrekkingskracht' gehad. Uit de gesprekken met de sleutelpersonen is gebleken dat zij dit resultaat ook positief beoordelen. Er werden feitelijk geen belangrijke branches gemist. Een enkele keer werd opgemerkt dat het onvoldoende gelukt is om de producenten van verf bij VASt te betrekken. De verffabrikanten hebben niet als zelfstandige branche deelgenomen, maar het VASt-traject bij de verfhandel `gevolgd'.

Tenslotte is het VASt-programma ook `opengesteld' voor branches die in het geheel niet in beeld waren bij aanvang van VASt. Dit moet positief worden beoordeeld: blijkbaar zijn branches alsnog in beeld gekomen die te maken hebben met een dusdanig stoffenprobleem dat zij bereid waren om de handschoen op te pakken die vanuit VASt is aangereikt. Verderop zullen we zien dat ook in deze `onverwachte' branches waardevolle ervaringen zijn opgedaan en de nodige resultaten zijn bereikt. Dit geldt overigens ook voor de twee pilots die op bedrijventerreinen zijn uitgevoerd (zie paragraaf 4.4).

In het verlengde van het voorgaande kan worden vastgesteld dat een grote diversiteit aan branches is gerealiseerd die binnen de werkingssfeer van VASt zijn komen te staan. Deze variatie betreft niet alleen de aard van de bedrijfstakken (zowel commerciële als niet-commerciële branches), maar ook de samenstelling in aantal bedrijven en werknemers (omvangrijke branches en `smalle' deelsegmenten) en de mate waarin voorheen stoffen al op de agenda stonden (branches met de nodige ervaring versus branches die alsnog een start moesten maken met branchegericht stoffenbeleid). In verreweg de meeste gevallen zijn het individuele 24

branches die hebben geparticipeerd in de VASt-trajecten, een enkele keer zijn

meerdere ketenonderdelen betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van de VASt-activiteiten (zoals bij de productschappen, scheeps- en jachtbouw en de metaalbewerkingsvloeistoffen).

Dit alles overziend kan er gesproken worden van een omvangrijke en waardevolle ervaringsdeskundigheid die is opgebouwd met het geheel aan VASt-trajecten. Deze kennis en ervaring, biedt mogelijkheden om naar de toekomst toe verdere uitstra- lingseffecten te realiseren naar branches die weliswaar een stoffenproblematiek kennen maar niet hebben geparticipeerd in VASt.

3.4 Potentieel bereik via de brancheaanpak

De laatste twee kolommen in tabel 3.1 geven weer hoeveel bedrijven ­ en werknemers daarbinnen ­ de branches vertegenwoordigen die hebben gepartici- peerd in VASt. Dit geeft inzicht in het potentiële bereik dat kan worden gerealiseerd als de brancheorganisaties/uitvoerders hun gehele achterban zou weten te bereiken.

De VASt-trajecten hebben een potentieel bereik van ongeveer 183.500
arbeidsorganisaties en ruim 2 miljoen werknemers bij deze organisaties. Deze getallen worden overigens wel sterk beïnvloed door enkele grote branches of ketens, zoals de productschappen, de Metalektro en de thuiszorg. Het werknemers- traject voor de bouw en industrie van FNV Bondgenoten en FNV Bouw hebben we hierin niet meegerekend, omdat dit mogelijke dubbelingen geeft met andere VASt- trajecten. Verderop zal blijken dat het feitelijke bereik op dit moment nog vrij beperkt is, omdat de `uitrol' naar de doelgroepen in veel gevallen nog gestalte moet krijgen.


25

3.5 Achtergrond van deelname

Uit de gesprekken met penvoerders blijkt dat de meeste branches vanuit het Ministerie van SZW ­ al dan niet via de externe deskundigen die het ministerie hebben ondersteund bij de werving ­ zijn geïnformeerd over de (subsidie)moge- lijkheden van VASt. Door vijftien penvoerders is het ministerie als informatiebron genoemd. Bij twee van de trajecten werd een link gelegd met het SOMS-traject zoals dat voor VASt had plaatsgevonden (zie voorgaand hoofdstuk). Een vijftal branches was geworven via het arboconvenant voor hun sector, waarin al werd samengewerkt met het Ministerie van SZW.

Voor een negental branches werden andere bronnen genoemd, waarlangs de informatievoorziening over VASt heeft plaatsgevonden. Deze andere informatie- bronnen zijn:
adviesbureaus (vier maal genoemd);
koepels van werkgeversorganisaties (twee maal genoemd);
Senter-Novem (één maal genoemd);
Chemiewinkel van een universiteit (één maal genoemd);
niet nader aan te duiden (één maal genoemd).

Gevraagd naar de belangrijkste redenen om deel te nemen aan het VASt-
programma, blijkt er een grote variatie aan argumenten te worden gegeven vanuit de deelnemende branches. Rubriceren we deze argumenten (waarbij vanuit één branche meerdere argumenten konden worden aangevoerd), dan blijkt de achter- grond van de deelname in de kern in het volgende te liggen. Er is in de eerste plaats een categorie branches waar nog geen zicht bestond op het gebruik en de risico's van stoffen en waar nog onvoldoende bewustzijn over deze risico's bestond (vanuit zes branches aangegeven). Deze VASt-trajecten hadden als doel om deze hiaten in kennis weg te nemen en dit vervolgens uit te dragen naar de achterban.


26

De mogelijkheid om specifieke instrumenten voor hun achterban te ontwikkelen,

is door eveneens zes branches aangevoerd als reden om aan het programma deel te nemen. De Stoffenmanager werd daarbij meestal als concrete aanleiding genoemd. Blijkbaar voldeed dit aan behoeften die bij de branches leefden om praktische handvatten te krijgen voor de invulling van hun branchegerichte stoffenbeleid. Ook vanuit sleutelpersonen (die bij de werving van branches betrokken zijn geweest) is aangegeven dat voor de instrumenten Stoffenmanager en PIMEX de nodige
interesse kon worden opgewekt. Met name de praktische toepasbaarheid en de mogelijkheden om deze instrumenten af te stemmen op de branchespecifieke situatie zouden daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld.

Vanuit een zestal branches is aangegeven dat zij in de ontwikkeling van hun beleid ­ of bij bepaalde instrumenten op het gebied van stoffen ­ een volgende stap konden zetten. Bij enkele van hen hadden eerdere pogingen tot dusver nog niet tot praktisch implementeerbare instrumenten geleid en werd met VASt beoogd om de vastgelopen ontwikkeling glad te trekken. In de andere gevallen was er meer sprake van een voortzetting van bestaand beleid, waarbij een volgende stap werd gezet bij de instrumentontwikkeling (kennissysteem, Stoffenmanager).

Vijf branches voelden een zekere `dwang' van de overheid om te gaan partici- peren. Dit waren hoog-prioritaire branches die moesten onderkennen dat zij een probleem hadden op stoffengebied en/of mogelijkheden hadden om nog meer te doen aan branchegericht stoffenbeleid. In één geval was de VASt-deelname een direct gevolg van de dreigende oplegging van een zogenaamde MAC-waarde door de overheid aan de branche. De aanpak die met VASt werd voorgestaan vormde voor de branche een aantrekkelijker alternatief.

De mogelijkheid om een ketenbenadering in de VASt-trajecten te hanteren, was voor een drietal branches de aanleiding om deel te gaan nemen. Door deze branches werd erkend dat de stoffenproblematiek niet tot één ketenonderdeel
27

beperkt is, maar een brancheoverstijgend probleem is. Verderop zal blijken dat de

beoogde ketenaanpak zoals het ministerie voorstond, moeilijk te realiseren is.

Een betere voorbereiding op of een verandering van Europese wetgeving werd door drie branches (mede) als argument genoemd om te participeren in VASt. Bij twee van deze branches werd daarbij gewezen op REACH, in het geval van de kunstenaars op de veranderende wetgeving voor ZZP-ers.


28

4. ONTWIKKELING EN UITVOERING VAN ACTIEPLANNEN

4.1 Inleiding

Bij de VASt-actieplannen ­ die de kern vormen van het programma ­ kan
onderscheid worden gemaakt tussen de ontwikkelingsfase en de uitvoeringsfase. Bij een belangrijk deel van de actieplannen zijn beide fasen gesubsidieerd vanuit VASt. In dit hoofdstuk geven we inzicht in de ervaringen van de respondenten in beide fasen van de actieplannen.

4.2 Ontwikkeling van de actieplannen

Om in het kader van VASt kwalitatief goede actieplannen te genereren, heeft het ministerie twee `maatregelen' getroffen. In de eerste plaats werd subsidie gegeven voor de ontwikkeling van het actieplan. In de tweede plaats werd vanuit het ministerie begeleiding aangeboden.

Meerwaarde van de subsidie
De subsidie voor de ontwikkelingsfase van de VASt-actieplannen bedroeg de helft van de kosten tot maximaal 100.000 euro. Hiermee werden de branches in de gelegenheid gesteld om externe deskundigheid in te schakelen om het actieplan uit te werken en te onderbouwen. De ontwikkelingsfase mocht maximaal een jaar in beslag nemen.

In totaal hebben 19 van de 24 deelnemende branches subsidie gekregen voor de ontwikkeling van hun plan. De capaciteit die hiermee beschikbaar kwam is ingezet voor uiteenlopende voorbereidende activiteiten. Deze activiteiten hadden betrek- king op:
het bijeenbrengen van partijen en het verkrijgen van commitment van betrok- kenen in de branche (10 maal genoemd);

29

inventarisatie van huidige situatie op het gebied van stoffen (9 keer genoemd).

Dit heeft op verschillende manieren invulling gekregen, zoals het in kaart brengen van risico's, het verrichten van metingen, onderzoek naar de mogelijk- heden van bronbestrijding, etc.;
het uitvoeren van een behoefteonderzoek bij de doelgroep (bedrijven of werk- nemers), door bedrijfsbezoeken, enquêtes, workshops en/of andere bijeen- komsten (8 maal genoemd);
het in kaart brengen van de stoffenkennisinfrastructuur (2 keer genoemd); het uitwerken van een communicatiestrategie (1 keer genoemd).

In een viertal branches is de ontwikkelingsfase van het actieplan ook al gebruikt voor de instrumentontwikkeling. Dit betekende dat al in de eerste fase concrete hulpmiddelen beschikbaar kwamen, die vervolgens in de uitvoeringsfase geïmple- menteerd en verspreid konden worden. Het ging hierbij om de volgende hulp- middelen: een branchespecifieke Stoffenmanager, een risicoclassificatiesysteem, een rekenmodule en een babyproofbox.

We hebben de penvoerders (en uitvoerders) van de VASt-actieplannen waarvan de eerste fase is gesubsidieerd, gevraagd naar de meerwaarde van de subsidie. Uit de gegeven antwoorden komt naar voren dat de gesprekspartners hierover zonder uitzondering positief zijn. Voor verschillende branches is de subsidie ­ naar eigen zeggen ­ zelfs onmisbaar geweest. Deze branches beschikken zelf niet over de benodigde financiële middelen om dit soort brancheprojecten op te zetten. Dit geldt bijvoorbeeld voor de orthopedische schoentechniek en schoenherstelsector en de kunstenaars. In deze branches was zonder de subsidie geen VASt-project van de grond gekomen. Daar waar de subsidie niet doorslaggevend was om een VASt- actieplan te ontwikkelen, bestond de meerwaarde vooral uit het breder, intensiever en/of meer gestructureerd kunnen oppakken van de branchespecifieke stoffen- aanpak. In enkele gevallen is het vraagstuk ook eerder opgepakt doordat gebruik kon worden gemaakt van de financiële mogelijkheden van het VASt-programma.
30

Verder is door een aantal respondenten aangegeven dat het prettig was dat het

ministerie deelde in de risico's van een uitgebreide voorfase. Hiermee verschilt het VASt-programma volgens deze respondenten duidelijk van andere subsidie- programma's, die de financiële lasten en risico's voor de ontwikkelingsfase van een actieplan geheel bij de aanvrager leggen.

Uitgedrukt in een rapportcijfer wordt de meerwaarde van de VASt-subsidie voor de ontwikkelingsfase met een gemiddelde van 8,0 gewaardeerd (N=18). Hierbij staat een 1 voor `in het geheel geen meerwaarde' en een 10 voor `absoluut zeer grote meerwaarde'. Eén penvoerder was niet bereid om hiervoor een rapportcijfer te geven.

Een vijftal branches heeft geen subsidie voor de ontwikkelingsfase verkregen. Deze branches kenden over het algemeen een hele beknopte ontwikkelingsfase. Hierbij zijn twee typen branches te onderscheiden. In de eerste plaats waren er enkele branches waarbij het nodige voorwerk was verricht in het kader van een (mislukt) arboconvenant. Met VASt kon hier naadloos op worden aangesloten. Dit gold voor de VASt-actieplannen voor de branches Metaalbewerking en Metalektro en Wonen. In de tweede plaats waren er drie branches ­ algemene ziekenhuizen, asbest en thuiszorg ­ die vlak voor de deadline voor indiening van de VASt- actieplannen bij SZW in beeld kwamen. Om nog in aanmerking te komen voor de subsidie voor de uitvoeringsfase heeft in deze gevallen een verkort ontwikkelings- traject (van veelal enkele weken) plaatsgevonden.

Begeleiding/communicatie vanuit SZW
Zoals hiervoor aangegeven, werd tijdens de ontwikkelingsfase begeleiding georganiseerd vanuit het ministerie. Aan de betrokken partijen bij de branches werd een koppel van een SZW-medewerker en een externe adviseur toegevoegd. Dit `begeleidingskoppel' verstrekte informatie over de beoogde inhoud en de beschikbare VASt-instrumenten, volgde de ontwikkeling van het plan, toetste of de
31

`verplichte' onderdelen plaats kregen in het plan (zie paragraaf 2.4) en werd

desgewenst als vraagbaak benut.

De branches zijn over het algemeen goed te spreken over deze begeleiding en communicatie vanuit SZW. Van de penvoerders sprak 70% van een prettige samenwerking in de ontwikkelingsfase. Daarbij werd vooral waardering uit- gesproken over de open houding, het voortdurend constructief meedenken over de invulling van het actieplan (om deze `passend' te maken voor VASt). Vooral voor de eerste branches die met een VASt-project zijn begonnen, geldt dat er sprake was van een intensief contact met de begeleiders vanuit SZW. Dit kwam omdat VASt voor SZW zelf toen nog een leertraject was en dat de criteria nog (samen met de branches) bepaald moesten worden. Enkele respondenten gaven aan dat de begeleiders (tevens) een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het bij elkaar brengen van de verschillende partijen binnen de branche of keten.

Een viertal andere branches/ketens (17%) heeft de begeleiding vanuit het ministerie eveneens als goed ervaren, maar dan vanuit de motivatie dat SZW slechts een rol op de achtergrond heeft gespeeld en de branche veel vrijheid heeft gegeven in het formuleren van een actieplan. Door de overige drie branches (13%) is de begeleiding als `marginaal' bestempeld. Bij één van hen was de ontwikkelingsfase van het actieplan zo kort (enkele weken) dat er vrijwel geen contact met SZW is geweest. Deze branche heeft dit contact niet gemist. De andere twee branches hadden wel meer betrokkenheid van SZW wenselijk gevonden.

Vanuit de geraadpleegde betrokkenen bij de ontwikkelingsfase is over de rol van het ministerie in de ontwikkelingsfase ook een tweetal kritiekpunten genoemd. In de eerste plaats geeft een aantal branches aan dat ze enige `dwang' hebben gevoeld om met de Stoffenmanager aan de slag te gaan. SZW wilde naar hun oordeel `te graag' dat de Stoffenmanager zou worden gebruikt, zelfs als het instrument niet passend was voor de branche. Een ander kritiekpunt heeft betrekking op het
32

ontbreken van duidelijke criteria en vaste procedures. Zo bestond bij enkele

branches onduidelijkheid over wijze waarop declaraties moesten worden ingediend (ontbreken duidelijke formats voor declaratie) en over het aanleveren van informatie (oplevermomenten van stukken en tussenrapportages). Eén `vroege' deelnemer had het gevoel dat het ministerie op basis van hun actieplan de criteria ging vaststellen. Dit leverde deze branche naar eigen zeggen veel extra werk op, doordat het actieplan meerdere keren moest worden aangepast, terwijl er geen heldere criteria over de inhoud van VASt-actieplannen waren.

Verreweg de meeste actieplannen (70%) zijn zonder ingrijpende aanpassingen goedgekeurd voor ondersteuning tijdens de uitvoeringsfase. Enkele branches geven aan dat SZW vanaf de start enigszins sturend is geweest, door de voorwaarde te stellen dat er in het actieplan ook aandacht moest zijn voor ketensamenwerking. Uitsluitend op hun verzoek hebben deze branches de ketensamenwerking als onderdeel van het actieplan meegenomen. In het geval van de overige zeven branches zijn wel (ingrijpende) wijzigingen voorgesteld vanuit SZW. Dit had dan bijvoorbeeld betrekking op een grotere diepgang, meer aandacht voor imple- mentatie van activiteiten en instrumenten, duidelijker omschreven eindresultaten of een bredere aanpak van een actieplan. De schoenherstel en de orthopedische schoentechniek hadden beide subsidie gekregen voor de ontwikkeling van het actieplan. Op verzoek van het ministerie zijn deze branches gaan samenwerken en hebben zij een vervolgsubsidie gekregen voor de uitvoering van één gezamenlijk VASt-actieplan.

4.3 Uitvoering van de actieplannen

Het resultaat van de voorgaande fase was dat 24 VASt-actieplannen in uitvoering werden genomen (de twee pilots voor bedrijventerreinen niet meegenomen, zie paragraaf 3.5). De maximale uitvoeringstermijn voor deze plannen bedroeg maximaal twee jaar. Voor de uitvoeringsfase was eveneens een subsidie van
33

maximaal de helft van de kosten beschikbaar. De maximale subsidie bedroeg

200.000 euro.

Meerwaarde VASt-subsidie
Wederom hebben we de respondenten gevraagd om de meerwaarde van de VASt- subsidie aan te geven, in dit geval voor de uitvoeringsfase. Het gemiddelde rapportcijfer dat hiervoor werd gegeven was (eveneens) een 8,0. Volgens de helft van de branches was de financiële ondersteuning doorslaggevend voor de uitvoering van de actieplannen. De subsidie maakte het mogelijk om de
noodzakelijke externe expertise in te huren om het projectmanagement te doen of specifieke instrumenten voor de branche te ontwikkelen (zoals de branche- specifieke Stoffenmanager).

Een tiental andere branches ziet de subsidie vooral als een welkome financiële stimulans. Zonder de subsidie zouden in deze branches ook wel dit soort stoffengerelateerde activiteiten zijn uitgevoerd. De subsidie heeft het echter mogelijk gemaakt om de activiteiten eerder en/of breder op te pakken. Eén branche was van mening dat zij achteraf gezien beter geen subsidie voor VASt hadden kunnen vragen. Zij hadden binnen hun arboconvenant al ruimte gereserveerd voor gevaarlijke stoffen en hebben op verzoek van het ministerie dit `ondergebracht' in een VASt-actieplan. Het VASt-traject was qua procedures en voorwaarden geheel anders dan het arboconvenant en werd om die reden als `belastend' ervaren.

Begeleiding vanuit SZW tijdens uitvoeringsfase
Vanuit direct betrokkenen bij het ministerie is aangegeven dat de uitvoeringsfase veel minder intensief begeleid is dan de ontwikkelingsfase van de VASt- actieplannen. Dit had te maken met het besluit binnen de landelijke overheid dat het beroep op externe adviseurs moest worden verminderd. Daarnaast wilde het Ministerie van SZW ­ in lijn met de nieuwe Arbowet ­ ook binnen VASt de verantwoordelijkheid rond arbeidsomstandigheden meer bij de bedrijven (en
34

minder bij de overheid) leggen. Dit had als consequentie dat de begeleiding anders

georganiseerd moest worden, namelijk alleen volgen van een aantal trajecten die beleidsmatig interessant waren (zoals de trajecten waar de Stoffenmanager werd toegepast, de metaal, asbest en het werknemerstraject). Tegen deze achtergrond is het ook niet verwonderlijk dat vanuit de branches is aangegeven dat de begeleiding vanuit het ministerie vrijwel in alle gevallen beperkt is geweest. Meestal vond dit plaats door incidenteel bijeenkomsten van stuurgroepen bij te wonen. De branches hadden ook weinig behoefte aan een intensievere begeleiding en zijn daarom over het algemeen ook tevreden met de rol die SZW in deze fase heeft vervuld.

Kritische kanttekeningen die naar voren zijn gebracht door onze respondenten hebben betrekking op de administratieve en financiële afwikkeling van de actieplannen en de opstelling van SZW bij aanvragen voor uitstel. Het eerste punt heeft betrekking op de late uitbetaling van subsidies, waardoor sommige branches financiële problemen ondervonden. Ook de eisen voor de verantwoording van de gemaakte kosten werden door sommige branches als `te zwaar' ervaren.
Verschillende branches hebben ervaren dat de uitvoeringstermijn te kort was om alle activiteiten uit het actieplan uitgevoerd te krijgen (zie ook hierna). De onvrede hierover betrof niet alleen het feit dat in hun geval geen uitstel werd verleend, maar ook dat ­ achteraf gezien ­ enkele branches alsnog een `voorkeursbehandeling' hebben gekregen. Voor dit verschil in behandeling bestaat weinig begrip bij deze branches.

Communicatie naar de achterban
Naast het ontwikkelen van instrumenten (zie volgend hoofdstuk) is door de branches ook de nodige aandacht besteed aan het informeren van de achterban over de voortgang van de VASt-activiteiten en de instrumenten die beschikbaar zijn gekomen. Verreweg de meeste branches hebben hiervoor gebruik gemaakt van een `mix' van bestaande communicatiekanalen en speciaal voor VASt-ontwikkelde communicatie-instrumenten. Bij de bestaande communicatiekanalen gaat het
35

veelal om de websites van brancheorganisaties, nieuwsbrieven, vakbladen,

algemene ledenvergaderingen en overlegorganen (zoals arbocommissies). Het gebruik van deze bestaande kanalen had als voordeel dat een groot bereik kon worden gerealiseerd, zonder dat er extra kosten moesten worden gemaakt. Bovendien bieden deze communicatiemiddelen de mogelijkheid om het onderwerp (veilig werken met stoffen) regelmatig onder de aandacht te brengen (`kracht van de herhaling').

Daarnaast zijn voor de VASt-trajecten specifieke communicatiemiddelen
ontwikkeld, zoals websites, nieuwsbrieven, folders en posters. Verder kan gewezen worden op de bijeenkomsten, workshops en symposia die niet alleen georganiseerd zijn om de achterban te informeren over de thema's binnen het VASt-project, maar soms ook om hen te leren werken met de instrumenten die in het kader van het project zijn ontwikkeld. Het voordeel van dit type communicatiemiddelen was dat veel gerichter en uitgebreider informatie kon worden verstrekt. Aan deze communicatie-instrumenten wordt door de branches/ketens daarom een grote effectiviteit toe geschreven. Zeker de individuele benadering (via bedrijfsbezoeken bijvoorbeeld) en de bijeenkomsten/workshops worden als effectieve instrumenten gezien.

Verloop van de uitvoeringsfase
Een ruime meerderheid van de branches (80%) is tevreden over de manier waarop de uitvoering van de actieplannen is verlopen. Ondanks de vrij korte uitvoerings- termijn zijn de branches er toch in geslaagd om vrijwel alle voorgenomen activiteiten te realiseren. Bovendien zijn naar het oordeel van deze respondenten goede resultaten geboekt (zie volgend hoofdstuk). De resterende 20% van de branches is minder (uitgesproken) positief over hun ervaringen met de
uitvoeringsfase van het VASt-actieplan. De ontwikkeling en implementatie van de instrumenten is naar hun oordeel niet voortvarend gelopen.


36

We hebben de respondenten van alle 24 branches open vragen gesteld over

positieve dan wel minder positieve punten die zij hebben ervaren tijdens de uitvoeringsfase van de actieplannen. De gesprekspartners konden meerdere punten aangeven. In schema 4.1 staan de uitkomsten hiervan weergegeven.

Schema 4.1 Positieve en negatieve punten die deelnemende branches tijdens de uitvoeringsfase hebben ervaren
Positief Aandeel Negatief Aandeel Mooie, bruikbare instrumenten gerealiseerd 54% Korte uitvoeringstijd/tijdgebrek 46% Goede samenwerking tussen partijen 38% Lastig om doelgroep te bereiken 46% Enthousiasme in de branche voor het project 17% Stoffendatabase/Stoffenmanager lastig 33% vorm te geven en te vullen Alles kunnen realiseren 17% Lastige leveranciers/producenten te 25% betrekken
Veel kunnen doen in korte tijd 13% Te weinig menskracht 8% Individuele benadering doelgroep effectief 13% Lastig consensus tussen partijen te 8% krijgen
Veel aandacht geweest voor implementatie en 13% Te ambitieus actieplan 8% bewustwording
Stroef contact met een uitvoerende partij 8%

Het schema laat zien dat vooral het tot stand brengen van mooie en bruikbare instrumenten en de goede samenwerking tussen de betrokken partijen als positieve punten van de uitvoeringsfase zijn genoemd.

Met betrekking tot knelpunten is vooral gewezen op de korte tijd die voor de uitvoering van de actieplannen beschikbaar was. Door deze korte uitvoerings- termijn heeft bijna de helft van de branches naar eigen zeggen niet alles kunnen uitvoeren op de manier zoals dat in het actieplan was voorzien. Ook zijn de instrumenten vaak later dan voorzien beschikbaar gekomen, waardoor de
implementatie van de instrumenten in veel branches pas tegen het einde van de projectperiode is gestart of zelfs na afloop van het project op gang kon worden gebracht.


37

Een ander veel genoemd knelpunt is het feit dat het lastig is gebleken om de

doelgroep te bereiken. Zo heeft het in sommige branches veel moeite gekost om voldoende bedrijven/werkgevers te enthousiasmeren voor deelname aan pilots (bijvoorbeeld thuiszorg, rubber en kunststof). Ook het overtuigen van bedrijven om actief mee te helpen met het vullen en up-to-date houden van instrumenten als een branchespecifieke Stoffenmanager heeft vaak meer voeten in de aarde gehad dan was voorzien (bijvoorbeeld in de oppervlaktebehandelende industrie). Ook viel in sommige branches de opkomst voor workshops tegen (zoals bij stukadoors en tegelzetters).

Een derde van de branches heeft naar eigen zeggen knelpunten ervaren bij het vormgeven van de branchespecifieke Stoffenmanager of stoffendatabases. De knelpunten hebben onder andere betrekking op het bepalen van de `reikwijdte' van het instrument. In sommige branches wordt met zoveel verschillende stoffen gewerkt dat het moeilijk is om te bepalen welke stoffen er wel in moeten worden opgenomen en welke achterwege kunnen blijven. De beschikbare tijd, financiën en de technische capaciteit van de instrumenten maken dat niet alles kon worden meegenomen. Daarnaast vormde vooral het vullen van deze instrumenten een knelpunt. Branches kregen te maken met het feit dat leveranciers geen informatie wilde aanleveren, dat de bijdragen vanuit de gebruikers van de stoffen beperkt waren of dat het lastig was om bestaande bestanden met informatie te koppelen aan de Stoffenmanager/stoffendatabase. Hierdoor moest een groter deel handmatig worden ingevoerd, wat veel tijd heeft gekost.

4.4 Projecten op de bedrijventerreinen

Zoals in het voorgaande hoofdstuk aangegeven, zijn er in het kader van VASt ook twee pilots uitgevoerd op industrieterreinen. Het doel van deze pilots was om ervaring op te doen met de VASt-aanpak via samenwerking op lokaal niveau. Voor de verschillende bedrijventerreinen in Coevorden is een VASt-actieplan ontwik-
38

keld en uitgevoerd door Park Management Coevorden. Gerekend was op de

deelname van 20 bedrijven. Uiteindelijk hebben ongeveer 45 bedrijven actief geparticipeerd aan de verschillende pilotactiviteiten. Vanwege deze veel hogere deelname is vanuit SZW extra subsidie beschikbaar gesteld. In Oss is de pilot uitgevoerd op het bedrijventerrein Moleneind/Landweer. Daaraan is deelgenomen door 35 bedrijven die zijn aangesloten bij de bedrijvenverenigingen Stichting Bedrijventerreinen Moleneind/Landweer (SBML) en/of de Ossche Industriële Kring (OIK). De trekker en initiator was een grote onderneming op het terrein.

Omdat de pilots in de tweede helft van 2005 in beeld kwamen en VASt-
actieplannen voor het eind van dat jaar ingediend moesten worden voor subsidie voor de uitvoering, was er sprake van een relatief korte ontwikkelingsfase. Bij de ontwikkeling is een beroep gedaan op externe adviseurs, die ook al betrokken waren bij lopende initiatieven op de terreinen.

In zowel Coevorden als Oss zijn bedrijven via een persoonlijke benadering benaderd en gemobiliseerd om deel te gaan nemen aan de activiteiten. Onder meer zijn individuele bedrijfsbezoeken afgelegd. Ook hebben beide bedrijventerreinen bij de start van het project een kennismakingsbijeenkomst georganiseerd. De deelnemende bedrijven ondertekenden een intentieverklaring, waarin werd toegezegd dat de preventiemedewerker deelneemt aan de workshops en dat aanbevolen maatregelen worden overgenomen.

In de aanvangsfase zijn alle bedrijven `doorgelicht' op het gebied van arbeids- omstandigheden. Deze doorlichting had enerzijds als doel om een `nulsituatie' in kaart te brengen, waartegen de eindmeting afgezet kon worden. Dit om de effecten van de pilot te kunnen meten. Anderzijds kon op grond van deze nulmeting een aanbod op maat worden ontwikkeld, die aansloot bij de situatie in de deelnemende bedrijven. De gescreende bedrijven ontvingen een informatiemap met daarin het eigen rapport, waarin de situatie van het bedrijf ten opzichte van het gemiddelde
39

van alle deelnemende bedrijven werd geschetst en verbetertips op maat werden

gegeven.

Centraal in de aanpak voor bedrijventerreinen stond een serie workshops. Er zijn workshops georganiseerd over gevaarlijke stoffen (hierin aandacht voor de Stoffenmanager), het uitvoeren van een RI&E, bedrijfshulpverlening en
calamiteitenplan en het motiveren van veilig gedrag (hierin aandacht voor PIMEX). Het doel van de workshops was om informatie over bijvoorbeeld
wetgeving en beschikbare instrumenten over te dragen, het gebruik van
instrumenten in de praktijk te oefenen en preventiemedewerkers in de gelegenheid te stellen om onderling kennis en ervaringen uit te wisselen. De workshops vonden op locatie bij bedrijven of bij de brandweer plaats. De workshops zijn in onderlinge afstemming tussen Coevorden en Oss tot stand gekomen.

Naast de workshops zijn er in Oss themakaarten over ongevallenregistratie, beeldschermwerk, PIMEX, geluid en machineveiligheid ontwikkeld en verspreid onder de deelnemers. In Coevorden zijn de themakaarten niet verzonden, maar hebben de deelnemers een CD-Rom ontvangen en hebben zij toegang verkregen tot de website www.toolboxmeeting.com. Ook konden deelnemers gebruik maken van een helpdesk.


40

5. OPBRENGSTEN VAN HET VAST-PROGRAMMA

5.1 Inleiding

Een belangrijk doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de
`opbrengsten' die met het VASt-programma zijn gerealiseerd. De uitkomsten hiervan staan in dit hoofdstuk centraal. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen opbrengsten en resultaten.

Alvorens deze typen opbrengsten van de VASt-actieplannen van de branches te presenteren, geven we eerst weer hoe de respondenten van de branches de opbrengsten van hun actieplan beoordelen. Aan het eind van dit hoofdstuk staan we specifiek stil bij de resultaten die geboekt zijn met het aanbod van generieke instrumenten en de twee bedrijventerreinenpilots.

5.2 Perceptie branches over opbrengsten VASt-actieplannen

Mate van tevredenheid met resultaten
Aan de respondenten in de verschillende branches is gevraagd in hoeverre zij tevreden zijn met de resultaten die ze met hun VASt-project hebben geboekt. De respondenten van driekwart van de branches toonden zich inderdaad tevreden met wat ze met VASt hebben bereikt. In de toelichting op deze vraag werden verschillende argumenten genoemd. Zo werd vooral gewezen op het feit dat de branches er in geslaagd zijn in een korte tijd veel zaken op te pakken, dat er mooie en bruikbare instrumenten zijn ontwikkeld en dat de samenwerking met de verschillende partijen in het project prettig is verlopen. Ook is er in sommige branches al de nodige bewustwording bij individuele bedrijven gerealiseerd.

Naar het oordeel van deze respondenten is met VASt een belangrijke stap gezet ­ of basis gelegd ­ om in de branche te komen tot een veiliger beleid met betrekking
41

tot het werken met gevaarlijke stoffen. Wel zijn de meeste respondenten zich

bewust dat ze er nog (lang) niet zijn. Zeker gezien het feit dat veel van de instrumenten nog maar net beschikbaar zijn, nog moeten `landen' in de branche en nog op de werkvloer van veel arbeidsorganisaties moeten worden toegepast, zal er ook in de komende tijd aandacht moeten worden blijven besteed aan het
onderwerp. In hoofdstuk 7 zal blijken dat dit laatste ook als een belangrijk argument wordt aangevoerd om de VASt-activiteiten voort te zetten.

Bij de andere kwart van de deelnemende branches is men over het algemeen minder tevredenheid met de geboekte resultaten. Het gaat om branches waarbij het project ­ om verschillende redenen ­ wat moeilijk is verlopen. Ze hebben naar eigen zeggen nog onvoldoende kunnen realiseren. Hun belangrijkste producten ­ bijvoorbeeld de branchespecifieke Stoffenmanager ­ zijn nog niet gelanceerd (bijvoorbeeld bij wonen en de scheeps- en jachtbouw). Verschillende van deze branches geven ook aan dat de samenwerking met de betrokken partijen niet optimaal is verlopen. Vooral het feit dat de leveranciers en producenten moeilijk tot samenwerking te bewegen waren, is hierbij genoemd.

In één branche ­ de thuiszorg ­ zijn er volgens de geraadpleegde betrokkenen nog helemaal geen concrete (eind)resultaten geboekt. In het actieplan van deze branche was overigens al voorzien dat een deel van de activiteiten na afloop van VASt zouden plaatsvinden. De ontwikkelde instrumenten zouden pas in het najaar van 2007 in een pilot worden getest en kunnen na deze testfase pas breed verspreid worden onder de doelgroep.

Belang van VASt voor branches
Het bovenstaande maakt duidelijk dat er over het algemeen veel tevredenheid bestaat bij de branches over de bereikte resultaten. VASt is voor de meeste branches dan ook een belangrijk project geweest. Gemiddeld wordt de betekenis van de deelname aan het VASt-programma door de branches ­ met bijna een 8 ­
42

als groot beoordeeld. Dankzij de VASt-projecten is het gelukt om meer bewustzijn

te creëren over het belang van het veilig werken met stoffen (verderop zal blijken dat dit vooral geldt voor de direct betrokkenen bij de VASt-actieplannen). Daarnaast zijn concrete en goed toepasbare instrumenten beschikbaar gekomen waarmee arbeidsorganisaties in de praktijk kunnen werken aan verbetering van de arbeidsomstandigheden. Zonder de financiële ondersteuning en de `prikkels' die van VASt zijn uitgegaan, zouden in veel branches minder snel dergelijke intensieve projecten zijn opgestart.

Er zijn twee branches die geen (grote) betekenis toekennen aan VASt. Zij hebben daarom op dit punt geen rapportcijfer willen toekennen.

5.3 Realisatie van maatregelen en instrumenten

Een eerste type opbrengst dat wij onderscheiden heeft betrekking op de concrete maatregelen en instrumenten die in elk van de uitgevoerde VASt-actieplannen zijn gerealiseerd. Dit overzicht wordt in schema 5.1 weergegeven. De gerealiseerde VASt-activiteiten zijn geordend naar de drie onderdelen die in de actieplannen aan bod moesten komen, namelijk kennis/beheersing stoffenproblematiek, versterking branche in de productketen/ketensamenwerking en de kennisinfrastructuur. Het is goed om hierbij te beseffen dat het om een enigszins arbitraire indeling gaat. Het maken van een eenduidige indeling is namelijk lastig gebleken. Zo dienen veel instrumenten meerdere doelen en kunnen dus tot verschillende onderdelen gerekend worden. Bovendien zijn de drie verplichte onderdelen niet duidelijk herkenbaar in de actieplannen van de branches opgenomen, waardoor uit deze plannen niet duidelijk valt op te maken tot welk verplicht onderdeel een instrument (door de branche) wordt gerekend.


43

Kennis/beheersing stoffenproblematiek

Bij dit onderdeel gaat het om instrumenten die inzicht geven in de gebruikte stoffen, de wijzen waarop met de stoffen in de branche wordt gewerkt, de blootstelling die bij een bepaalde werkwijze hoort en mogelijke maatregelen om deze blootstelling te beperken. Uit het schema blijkt dat alle deelnemende branches dit type instrumenten heeft ontwikkeld. De meeste branches hebben een Stoffen- manager of een alternatief (digitale stoffendatabase/kennissysteem) ontwikkeld.

Schema 5.1 Resultaten/opbrengsten van de VASt-actieplannen, naar type Niveau Kennis/beheersing Versterking branche in Versterking stoffenproblematiek productketen/ketensamenwerking kennisinfrastructuur Algemene ziekenhuizen Database Website E-learning veilig werken Factsheets Brochure 3 PIMEX-filmpjes Eindbijeenkomst Apotheken RiFaS Kennissysteem Helpdesk Cursus Veilig Werken Kennistest Minisymposia Website Posters Nieuwsbrief Workshops Asbest SMA-rt Website Nieuwsbrieven Voorlichtingsdagen Defensie RI&E
Leidraad Plan van Aanpak
Arbo- en milieumeetlat*
AVIB's*
3 PIMEX-filmpjes
Handel in chemische Branche RI&E Website Opleidingsplan producten Leeswijzer VIB's Inventarisatie wet- en Richtlijn bulklevering regelgeving Productendatabank
2 PIMEX-filmpjes
Industriële reiniging Handboek Vuil Cursus voor KAM- coördinator Metaalbewerkings- Handboek Branchestandaard vloeistoffen Toolboxmeetings Voorlichting via bestaande kanalen (website, vakbladen) Scheeps- en jachtbouw Informatiesysteem* Website Cursus `Train the Trainer' Voorlichting via bestaande kanalen
44

Tandheelkundige Dental Stoffenmanager* Communicatieactiviteiten, deels producten 2 PIMEX-filmpjes via bestaande kanalen Keten van verf Waaier Website Cursus baliemedewerkers Diverse informatie- en communicatieproducten Kunstenaars Branchespec. Stoffenmanager* Website 2 PIMEX-filmpjes * Online helpdesk Bijeenkomsten Metaalbewerking en Praktijkrichtlijn*
Metalektro AWARE*
3 PIMEX-filmpjes
Campagne 5xBeter (voorlichting,
website, verbetercoaches)
Natuursteen Arboscan Regionale bijeenkomsten A-blad Natuursteen Vouchers inschakelen TNO- 2 PIMEX-filmpjes adviseurs Pakket beschermingmiddelen Folder, campagnekrant Oppervlakte Branchespec. Stoffenmanager Website Opleidingsmoduele Veilig behandelende industrie Databank met factsheets Demo-project ketenmanagement Werken Integrale maatregelprogramma's individuele bedrijven Orthopedische Stoffendatabase Website schoentechniek en Classificatiesysteem stoffen Voorlichtings bijeenkomsten Schoenherstel Goede praktijken
Werkplekspecifieke poster /WIK
3 PIMEX-filmpjes
Productschappen Gezondheidskundig onderzoek Website Leidraad stoffen beheersing Minisymposium 5 PIMEX-filmpjes Folder, nieuwsbrieven Bedrijfsbezoeken Rubber en Kunststof Kennissysteem Rubber Website Kennissysteem Composiet Kennisservice eenheid/Helpdesk Kennissysteem Folie Individuele
1 PIMEX-filmpje begeleidingstrajecten Schoonmaak Branchespec.Stoffenmanager Regionale bijeenkomsten Protocollen Adviseurs Stoffenmanager 6 PIMEX-filmpjes
Stukadoorbranche en Branchespec. Stoffenmanager Website tegelzettersbranche (plus Engelstalige versie*) Bedrijfsbezoeken
2 PIMEX-filmpjes * Bijeenkomsten Workshops RI&E Communicatie via bestaande kanalen Textiel en Tapijt Branchespec. Stoffenmanager* Bijeenkomsten TTRAM voor exploitatie en Productendatabase beheer productendatabase 2 PIMEX-filmpjes

45

Thuiszorg Digitaal instructieprogramma Diverse promotie- en Implementatieplan voorlichtingsactiviteiten via bestaande kanalen Werknemers Babyproofbox Ansichtkaarten Brochures Folders Factsheets Wonenbranche Branchespec. Stoffenmanager* Bedrijfsbezoeken / Voorlichting op scholen Informatiemap ambassadeurs 2 PIMEX-filmpjes
Cursief gedrukte producten: Producten die op zeer korte termijn gerealiseerd zullen worden.
* Producten zijn ontwikkeld, maar waren nog niet beschikbaar voor gebruikers.

Daarnaast hebben 14 van de 24 branches PIMEX-filmpjes gemaakt om `goede praktijken' in beeld te brengen. In totaal zijn in het kader van de VASt- actieplannen 38 PIMEX-filmpjes gerealiseerd.

Slechts enkele branches hebben een Stoffenmanager/stoffendatabase noch PIMEX- filmpjes gerealiseerd, maar hebben ingezet op een andere invulling van (dit deel van) het actieplan. Het betreft hier dan bijvoorbeeld het ontwikkelen van een handboek of een informatiewaaier.

Versterking positie branche in keten/ketensamenwerking
Bij dit onderdeel gaat het om activiteiten die specifiek gericht zijn op het verbeteren van de samenwerking in de keten. Een voorbeeld van een dergelijke activiteit is het demonstratieproject ketenmanagement uit de oppervlakte- behandelende industrie. Een ander type activiteit betreft het maken van afspraken in de keten over de manier waarop met gevaarlijke stoffen wordt omgegaan. Bijvoorbeeld de branchestandaard waar in de keten van metaalbewerkings- vloeistoffen op het moment van onderzoek nog aan gewerkt wordt. Deze standaard bestaat uit een document en afspraken met producenten, handelaren en metaalbedrijven om de informatie over MBV-producten beter bruikbaar te maken in de praktijk.


46

Communicatiefaciliteiten en -activiteiten en individuele ondersteuning van

bedrijven (via helpdesks en bedrijfsbezoeken van voorlichters en `ambassadeurs') vallen ook onder het onderdeel. Door de arbeidsorganisaties in de eigen branche te informeren kan de positie van de branche in productketens worden versterkt. Uit bovenstaand schema blijkt dat dit type activiteiten door de branches heel actief is opgepakt. Enkele branches hebben in het bijzonder sterk ingezet op de
communicatie en ondersteuning. Een voorbeeld is de natuursteenbranche. Deze branche heeft zich heel bewust gericht op individuele bedrijven middels het organiseren van regionale bijeenkomsten, het uitvoeren van bedrijfsbezoeken en het mogelijk maken van het inschakelen van TNO-adviseurs middels vouchers. Een min of meer vergelijkbare, intensieve communicatie troffen we aan bij de productschappen. In andere branches heeft de communicatie minder prominent deel uitgemaakt van de uitgevoerde activiteiten en/of was de communicatie minder specifiek op stoffen en op de individuele bedrijven gericht.

Versterking van de kennisinfrastructuur
Voor het derde `verplichte' onderdeel van een VASt-actieplan ­ versterking van de kennisinfrastructuur ­ is in vergelijking tot de twee andere onderdelen veel minder maatregelen en instrumenten tot stand gebracht. Het gaat hier om organisatorische initiatieven/instrumenten die regelen door wie en op welke wijze informatie over stoffen, risico's en maatregelen in de branche wordt aangeboden. Dergelijke initiatieven/instrumenten moeten ervoor zorgen dat het vergroten en uitwisselen van kennis wordt verankerd in de branches. Daarbij kan enerzijds gedacht worden aan het verweven van de stoffenkennis in de opleidingen van de branche en aan het ontwikkelen van opleidingen en cursusmateriaal. Schema 5.1 laat zien dat enkele branches dergelijke activiteiten binnen VASt hebben uitgevoerd.

Een ander type activiteit waarmee de kennisinfrastructuur wordt versterkt is het oprichten van kennisinstituten of het aanwijzen/oprichten van een organisatie die verantwoordelijk wordt gesteld voor het onderhoud, actualiseren en blijvend
47

beschikbaar stellen van de kennis en instrumenten die op het gebied van de

stoffenproblematiek is opgebouwd. Het gaat daarbij dus om het creëren van de juiste randvoorwaarden voor borging. Meestal gaat het hierbij om bestaande organisaties die deze taak toebedeeld krijgen. Voor de textiel- en tapijtbranche geldt echter dat zij een aparte stichting opgericht (TTRAM) die verantwoordelijk is gesteld voor de exploitatie en het beheer van de productendatabase.

(Nog) niet-gerealiseerde maatregelen
De branches zijn in staat gebleken om vrijwel alle producten/instrumenten uit hun VASt-actieplan ook daadwerkelijk te realiseren of op korte termijn alsnog op te leveren. In schema 5.1 zijn de instrumenten die op het moment van dit onderzoek nog niet helemaal af waren, maar wel binnen afzienbare tijd voltooid zullen worden, cursief weergegeven. Slechts in een viertal branches/ketens is een aantal instrumenten niet gerealiseerd.

5.4 Bereik van de gerealiseerde maatregelen en instrumenten

In paragraaf 3.4 is aangegeven hoeveel arbeidsorganisaties en werknemers daarbinnen tot de potentiële doelgroepen van de 24 branche-actieplannen kunnen worden gerekend. Een relevante vraag is welk deel van dit potentieel inmiddels ook al bereikt is met de uitgevoerde VASt-actieplannen. We hebben hierover gegevens trachten te achterhalen uit de documenten en de gevoerde gesprekken met penvoerders. Wat de berekening van het bereik betreft, kan een onderscheid worden gemaakt in `passief bereik' en `actief bereik'.

Bij passief bereik is er sprake van een eenzijdige overdracht van kennis/informatie vanuit de VASt-actieplannen/-branches. De informatie wordt overgedragen zonder dat de `ontvanger' noodzakelijkerwijs een actieve rol speelt of de informatie ook daadwerkelijk gebruikt. Een dergelijk bereik wordt gerealiseerd met informatie- producten die breed worden verspreid onder de doelgroep. Het gaat daarbij dan
48

bijvoorbeeld om folders, brochures, nieuwsbrieven en artikelen in vaktijdschriften.

Het bereik van dergelijke instrumenten is vaak erg groot. Omdat dit (lang) niet in alle VASt-trajecten structureel wordt bijgehouden, is geen `overall' beeld van het passieve bereik van het VASt-programma te geven.

Wel kunnen we dit illustreren met enkele voorbeelden. Zo hebben in de
natuursteenbranche alle 800 werkgevers en alle 3.200 werknemers een campagne- krant toegezonden gekregen. In het geval van de productschappen is een folder verspreid onder 50.000 bedrijven en is berekend dat 40.000 lezers zijn bereikt met de verschillende artikelen over dit VASt-traject in vakbladen. Ook in andere branches kunnen dergelijke voorbeelden worden gevonden. Dit type bereik heeft als nadeel dat er geen zekerheid bestaat dat de verstrekte informatie/kennis ook daadwerkelijk is ontvangen en vervolgens wordt gebruikt. De effectiviteit van dit bereik zal dus heel verschillend zijn.

Actief bereik heeft betrekking op instrumenten/maatregelen waarbij initiatief en/of een actieve houding van de ontvanger nodig is. Bij dit bereik is het zeker dat de ontvanger (in meer of mindere mate) bewust is bezig geweest met de verstrekte informatie/kennis. De gebruiker heeft namelijk zelf moeten besluiten om deel te nemen aan een workshop of om een website te bezoeken. Naast deze voorbeelden wordt actief bereik ook gerealiseerd met instrumenten als bijvoorbeeld pilots, bijeenkomsten, bedrijfsbezoeken, de (branchespecifieke) Stoffenmanager en PIMEX.

Het gebruik van een deel van deze instrumenten is gemeten en daaruit blijkt dat het actieve bereik tot op heden enigszins beperkt is. Dit heeft ondermeer te maken met het feit dat in veel branches de ontwikkelde producten/instrumenten pas heel laat in het traject beschikbaar konden worden gesteld aan de bedrijven en werknemers. Hierdoor hebben tot op heden alleen nog pilotbedrijven en/of een beperkt aantal andere bedrijven/werknemers deze instrumenten gebruikt.

49

Schema 5.2 Actief bereik van enkele VASt-instrumenten in een aantal branches

Sector Instrument Aantal Totale omvang Bereik gebruikers doelgroep Textiel en Tapijt Instructiebijeenkomst 30 50 60% Schoonmaak Branchespecifieke Stoffenmanager 1.000 4.000 25% Apotheken Kennistest 2.500 16.000 16% Ziekenhuizen Stoffendatabase 8 60 13% Natuursteen Arboscan 90 750 12% Oppervlaktebehand. Branchespecifieke Stoffenmanager 50 500 10% industrie
Verf Cursus baliemedewerkers 40 1.500 3%

Bovenstaand schema geeft van enkele instrumenten ­ die (net) voor beëindiging van de VASt-periode beschikbaar zijn gekomen ­ een indicatie van het bereik. De meeste instrumenten zijn tot op heden door een kleine minderheid van de doelgroep opgepakt. Het bereik van 3% met de cursus baliemedewerker is het gevolg van het feit dat tot nu toe nog maar één cursus is gegeven. Er zijn echter ook uitzonderingen. Met een aantal instrumenten ­ zoals de Stoffenmanager in de schoonmaakbranche en de instructiebijeenkomst in de textiel en tapijt ­ is al een groot bereik gerealiseerd.

5.5 Effect op kennisontwikkeling en bewustwording

Kennis van stoffen
VASt heeft in vrijwel alle VASt-trajecten invloed gehad op de kennis over stoffen die in de betreffende branches/ketens aanwezig is. In een aantal gevallen is op brancheniveau nieuwe kennis beschikbaar gekomen. Zo heeft bijvoorbeeld de verduidelijking van de VIB's door leveranciers er in bepaalde branches voor gezorgd dat er veel beter zicht kwam op de risico's die aan het werken met een bepaalde stof verbonden zijn.

50

De grootste meerwaarde van VASt met betrekking tot de kennis van stoffen is ­

volgens de branches/ketens ­ niet zozeer dat er nieuwe kennis is ontwikkeld, maar dat de bestaande kennis gebundeld is en beter ontsloten is voor de individuele bedrijven. In een groot aantal branches was al wel veel stoffenkennis aanwezig. Deze kennis was echter erg versnipperd en niet voldoende toegankelijk voor de bedrijven die met de stoffen werken. De bedrijven wisten niet waar ze de stoffeninformatie konden vinden en/of de informatie was `onleesbaar'. Door het vergroten van de toegankelijkheid van de stoffeninformatie ­ bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van instrumenten als de Stoffenmanager ­ is de kennis over stoffen bij individuele bedrijven wel toegenomen. Dit geldt dan vanzelfsprekend alleen voor die gevallen waar dit instrument ook beschikbaar is en door de doelgroep gebruikt wordt.

Een andere belangrijke winst van VASt is ­ volgens de geraadpleegde betrokkenen bij de deelnemende branches ­ dat er naast kennis over blootstellingsrisico's van stoffen ook meer kennis is gekomen over de manier waarop je in de praktijk veilig met deze stoffen kunt werken.

Perceptie over ontwikkeling bewustzijn over het werken met stoffen
Aan de vertegenwoordigers van de deelnemende branches is gevraagd of door het VASt-project het bewustzijn over het veilig werken met stoffen is toegenomen. Het merendeel van de branches is van mening dat door de VASt-activiteiten zeker vooruitgang is geboekt op het gebied van bewustwording (zie schema 5.3).


51

Schema 5.3 Vergroting bewustzijn in de branche over het veilig werken met stoffen, als gevolg van VASt,

volgens de respondenten
Toename bewustzijn Totaal (N=24) Ja 50% Ja, maar alleen bij direct betrokken partijen en bedrijven 33% Nee (nog niet) 17% Totaal 100%

In de helft van de branches/ketens is er ­ naar eigen zeggen ­ sprake van een toegenomen bewustzijn, zowel op brancheniveau als bij individuele bedrijven/ werkgevers/werknemers. De communicatie-activiteiten hebben hiertoe vooral bijgedragen. De bedrijven zijn door het VASt-project `wakker geschud' en zijn actief aan de slag gegaan met de beschikbaar gestelde informatie en instrumenten. Wel geven veel van de deze branches/ketens aan dat nog (lang) niet alle bedrijven zijn bereikt. Het bewustzijn zal nog verder toenemen als de ontwikkelde VASt- instrumenten in de toekomst door een bredere groep van bedrijven gebruikt zal gaan worden.

In een derde van de branches is tot op heden vooral een groter bewustzijn gerealiseerd bij de partijen en bedrijven die actief betrokken zijn geweest bij het VASt-project. Het gaat daarbij om onder andere de brancheorganisaties en om de individuele bedrijven die bijvoorbeeld hebben deelgenomen aan pilots, workshops of individuele begeleidingstrajecten. Een bredere verspreiding van de instrumenten en resultaten van VASt moet er in de komende tijd voor zorgen dat het bewustzijn ook in een bredere kring van bedrijven (of werknemers daarbinnen) zal toenemen.

In een klein aantal branches (17%) kan (nog) niet gesproken worden van een toegenomen bewustzijn omtrent het veilig werken met stoffen als gevolg van VASt. Het betreft hier branches/ketens waarvan de instrumenten/producten van VASt nog beschikbaar moeten komen en tot op heden nog niet konden worden
52

gebruikt door individuele bedrijven. Dit geldt onder andere voor de thuiszorg, waar

nog druk gewerkt wordt aan de voltooiing van de instrumenten. Twee branches ­ namelijk asbest en de schoonmaakbranche ­ geven aan dat VASt niet heeft gezorgd voor een toegenomen bewustzijn. Het bewustzijn omtrent het gevaar van het werken met stoffen was in deze branche al veel langere tijd aanwezig. VASt heeft er wel voor gezorgd dat bedrijven in de branche instrumenten aangereikt krijgen om in de praktijk ook daadwerkelijk veilig te kunnen werken.

Veilig werken met stoffen hoger op de agenda
De branches is tevens gevraagd of een veilige omgang met gevaarlijke stoffen door VASt hoger op de agenda is gekomen bij de betrokken partijen. Deze vraag wordt door 80% van de branches met `ja' beantwoord. Wel voegt bijna een derde van deze branches er aan toe dat het thema de afgelopen jaren hoger op de agenda is gekomen van de partijen en individuele bedrijven, maar dat er nog geen zekerheid bestaat dat dit in de toekomst ook het geval zal zijn. Wanneer de speciale aandacht voor het onderwerp op brancheniveau zal afnemen, is het de vraag of en in welke mate de individuele bedrijven hier actief mee aan de slag blijven. Andere branches (25%) merken op dat veilig werken vooral hoger op de agenda is gekomen bij de partijen en bedrijven die actief bij VASt betrokken waren. De invloed van het project op de overige bedrijven is niet goed in te schatten, maar is naar verwachting wat minder hoog gezien de fase waarin de trajecten zich bevinden (net een start gemaakt met de implementatie).

Bij een vijftal branches heeft VASt geen of nauwelijks invloed gehad op de `agendering' van het thema veilig werken met stoffen. Het gaat hier veelal om branches waar aan het thema al langer veel belang werd gehecht (asbest) of waar vooral andere initiatieven de aandacht op het thema hebben gevestigd (schoon- maakbranche).


53

Rol van VASt met betrekking tot REACH

Het VASt-programma is door het Ministerie van SZW ondermeer ingezet om branches voor te bereiden op de invoering van de Europese wetgeving rond REACH. Ongeveer 70% van de branches is van mening dat VASt inderdaad in meer of mindere mate voor een goede voorbereiding op REACH heeft gezorgd. Met VASt is volgens hen een eerste stap in de goede richting gezet en hebben bedrijven en branches in Nederland wat betreft REACH een voorsprong genomen op hun collega's in andere Europese landen.

De meerwaarde van VASt voor REACH zit vooral in het feit dat de branches met instrumenten als bijvoorbeeld de Stoffenmanager goede hulpmiddelen bij de hand hebben om kenmerken en blootstellingsrisico's van het werken met stoffen en mogelijke passende maatregelen in kaart te brengen. Ook is in verschillende branches de basis gelegd voor een goede ketencommunicatie die ook nodig is voor REACH. Wel geven vertegenwoordigers van diverse branches aan dat er nog wel veel onduidelijkheid is over REACH, bijvoorbeeld over wat precies van welke partijen wordt verwacht. Bovendien zien enkele respondenten REACH vooral als regeling die gericht is op de leveranciers en hebben minder goed zicht in hoeverre REACH betrekking heeft op de gebruikers van stoffen.

De overige 30% van de branches kan geen directe relatie leggen tussen VASt en REACH. REACH heeft in de branches geen rol gespeeld bij het opstellen en uitvoeren van het VASt-actieplan. Ze zien dan ook geen meerwaarde van hun VASt-project met betrekking tot REACH.

5.6 Effect op samenwerking

Aan de branches is tevens gevraagd of hun VASt-actieplan heeft geleid tot meer samenwerking tussen branches, tussen bedrijven onderling en/of binnen product- ketens. De antwoorden zijn weergegeven in het onderstaande schema. Ook de mate
54

waarin uitstralingseffecten naar andere branches hebben plaatsgevonden, is hierin

weergegeven. Daarvan is sprake als de ervaringen in de ene branche benut gaan worden om in een andere branche vergelijkbare activiteiten op het gebied van werken met stoffen ontplooid zijn (of gaan worden).

Schema 5.4 Effect van VASt op samenwerking, volgens de respondenten Samenwerking Totaal (N=24) Meer samenwerking binnen de keten 38% Meer samenwerking tussen bedrijven binnen de branche 25% Meer samenwerking tussen branches 21% Geen effect op samenwerking waargenomen 29% Uitstralingseffect op andere branches 13% De branches konden meerdere antwoorden geven. De percentages tellen daarom niet op tot 100%.

Ketensamenwerking
Uit bovenstaand schema blijkt dat in de perceptie van 38% van de deelnemende branches er door VASt meer samenwerking is gekomen tussen de partijen in de keten. Een toegenomen ketensamenwerking bleek het geval bij de vier
ketenprojecten en daarnaast nog eens vijf brancheprojecten. Het is in deze branches vooral gelukt om tot communicatie en samenwerking te komen tussen branche- organisaties van `gebruikers' van stoffen en de leveranciers/producten. Ze zijn er meestal niet in geslaagd om samenwerking tussen alle gedefinieerde ketenpartners tot stand te brengen. Bepaalde partijen waren wel bereid tot deelname en samenwerking, andere partijen niet.

In de andere brancheprojecten is er geen sprake van meer ketensamenwerking als een resultaat van VASt. Er zijn in verschillende projecten wel serieuze pogingen ondernomen om tot samenwerking in de keten te komen, zoals bijvoorbeeld in de oppervlaktebehandelende industrie. Daar is speciaal een pilot op het gebied van ketensamenwerking uitgevoerd. Het bleek echter in de praktijk te lastig om echt tot
55

ketensamenwerking te komen. Ook vanuit andere branches zijn knelpunten

genoemd waarom ketensamenwerking niet/moeilijk tot stand komt. Een eerste knelpunt is dat leveranciers/producenten soms niet bereid zijn om mee te werken aan het aanleveren van informatie, bijvoorbeeld vanuit concurrentieoogpunt (gegevens niet bloot willen geven) of omdat ze vinden dat het te veel tijd van hen vraagt. Een deel van de leveranciers/producenten is internationaal actief. Zij willen niet alleen voor Nederlandse afnemers een uitzondering maken in de manier waarop zij informatie over hun stoffen aanleveren. Verder geldt dat ketenpartijen voor kleine branches (beperkt aantal bedrijven, kleine bedrijven en daardoor kleine klanten) niet snel bereid zijn tot het doorvoeren van veranderingen of het maken van specifieke afspraken.

Een ander genoemd knelpunt is dat het op brancheniveau moeilijk is om tot afspraken in de keten te komen. De keten ziet er niet voor alle bedrijven in de branche hetzelfde uit. Ze maken allemaal deel uit van een eigen keten. Als branche is het daarom lastig om alle ketenpartijen te benoemen en te betrekken in overleg. Vaak is het handiger om op lager niveau (als individueel bedrijf of als groepje bedrijven) met ketenpartners afspraken te maken. In de praktijk wordt bijvoorbeeld wel eens duidelijk dat overkoepelende organisaties van leverancier/producenten niet tot afspraken willen komen met brancheorganisaties van gebruikers, maar dat individuele leveranciers/producenten hiertoe wel bereid zijn.

Een laatste punt is dat het realiseren van een goede communicatie en samen- werking in de keten in verschillende actieplannen niet voorop heeft gestaan. Het verzamelen en ontsluiten van kennis over stoffen voor bedrijven en werknemers en het vergroten van het bewustzijn bij de achterban van het belang van het veilig werken met stoffen is in deze branches het hoofddoel geweest. De aandacht heeft daarom vooral bij die activiteiten gelegen en is er niet specifiek gewerkt aan het realiseren van ketensamenwerking.


56

Samenwerking tussen bedrijven

Bij een kwart van VASt-actieplannen is volgens de respondenten meer samen- werking en communicatie ontstaan tussen individuele bedrijven in de branche. Door de activiteiten die in het kader van de VASt-projecten zijn gehouden (workshops, bijeenkomsten, overlegorganen, werkgroepen) weten de bedrijven elkaar (beter) te vinden en wisselen ze kennis en ervaringen uit op het gebied van het werken met stoffen. Dit effect heeft overigens niet betrekking op grote groepen bedrijven. Hiervoor hebben we aangegeven dat het actieve bereik van de VASt- actieplannen doorgaans (nog) niet groot was.

Samenwerking tussen branches
Vanuit ruim een vijfde van de branches is aangegeven dat er meer samenwerking is gekomen met andere branches. Een duidelijk voorbeeld vormen de branches van de stukadoors en de tegelzetters die tijdens VASt grotendeels gezamenlijk zijn opgetrokken.

Er is wel nog een vijftal branches/ketens die naar eigen zeggen pogingen heeft ondernomen om tot contacten en samenwerking met andere branches te komen. Zo heeft de metalektro contact gehad met de keten van scheeps- en jachtbouw. De algemene ziekenhuizen hebben onderzocht of het mogelijk was om aan te sluiten bij de initiatieven van de academische ziekenhuizen (VASt-pilot) en de apotheken.

Daarnaast zijn er drie branches die verwacht hadden binnen VASt meer tot uitwisseling te kunnen komen van kennis, ervaringen en producten tussen de deelnemende VASt-branches en -ketens. Het gebruiken van elkaars instrumenten en kennis zou een belangrijke meerwaarde kunnen hebben voor de aanpak van de stoffenproblematiek in hun branche. De kunstenaarsbranche vindt het jammer dat het tot een dergelijke uitwisseling niet/nauwelijks is gekomen en dat het Ministerie van SZW hierin niet een meer faciliterende en stimulerende rol heeft gespeeld. Ook vanuit de algemene ziekenhuizen is een soortgelijk signaal afgegeven. Binnen het
57

werknemersproject is actief gewerkt om een dergelijke uitwisseling tot stand te

brengen. Voor het onderdeel `stof' hebben ze niet zelf producten ontwikkeld, maar wilden ze gebruik maken van de reeds ontwikkelde producten binnen VASt of binnen Arboconvenanten. De bij het VASt-project betrokken partijen hebben daarom via hun website informatie verstrekt over deze bestaande instrumenten en waar de werknemers deze kunnen vinden.

Uitstralings- of spin-off effecten richting andere branches
Een laatste resultaat dat kan worden benoemd is het realiseren van een spin-off van een VASt-project naar andere branches. Het gaat hierbij overigens vooral om effecten die naar de toekomst toe verwacht worden door de respondenten. Dit is tot op heden op kleine schaal gebeurd. Het duidelijkste voorbeeld hiervan betreft de projecten van de tegelzetters en de stukadoors. Deze waren door betrokken partijen in opzet al bedoeld als pilot, waarin gewerkt zou worden aan het ontwikkelen en uittesten van een Stoffenmanager Bouwnijverheid. De resultaten van de pilot zullen na afronding van het project breder worden ingezet voor toepassing in andere deelsectoren van de bouw. De eerstvolgende deelsector in de bouw die met de Stoffenmanager Bouwnijverheid aan de slag zal gaan, is die van de timmer- lieden.

In een ander geval (werknemersproject) zijn in de loop van de projecten mogelijkheden voor spin-off zichtbaar geworden. Voor het in dit project ontwikkelde instrument (babyproofbox) is vanuit de agrarische sector en de industriële reiniging interesse getoond. Ook zij willen ­ naar het voorbeeld van het werknemersproject ­ een eigen babyproofbox ontwikkelen.

Het is niet uitgesloten dat dergelijke spin-off effecten ook nog na afloop van VASt zullen optreden. Zo acht de rubber- en kunststofbranche het mogelijk dat het tijdens VASt ontwikkelde Kennissysteem voor de rubber, composieten en
foliefabrikanten gebruikt kan worden voor het opzetten van vergelijkbare systemen
58

in andere deelbranches, zoals de zachte PVC.

5.7 Opbrengsten generieke instrumenten (bedrijfsniveau)

In paragraaf 2.5 is aangegeven dat de VASt-instrumenten als de Stoffenmanager en PIMEX niet alleen via de branches en de pilots beschikbaar worden gesteld aan het bedrijfsleven, maar ook rechtstreeks aan individuele bedrijven zelf. Dit aanbod van generieke instrumenten is toegankelijk via het Arbokennisportaal en de VASt- website (beide van het ministerie). Alleen over het gebruik van de Stoffenmanager zijn gegevens bekend. Deze gegevens zijn hieronder kort weergegeven.

Uit door TNO aangeleverde gebruikscijfers van de generieke Stoffenmanager blijkt dat dit instrument in de periode 1 januari 2005 tot en met oktober 2007 gemiddeld 57 keer per dag werd bezocht. Het totale aantal bezoeken tot laatstgenoemde datum bedroeg 43.282.

Een tweede indicator voor de belangstelling vanuit de doelgroep voor de Stoffenmanager is het aantal registraties van nieuwe gebruikers. In de periode waarop de tussenrapportage betrekking had, bedroeg het aantal nieuwe gebruikers gemiddeld 159 per maand. Eind oktober 2007 bedroeg het totale aantal
geregistreerde gebruikers van de generieke Stoffenmanager 6.803. Zowel voor het aantal bezoekers als de aanmelding van nieuwe gebruikers geldt dat er rondom publicatiemomenten grote pieken zijn waar te nemen. Hieruit kan worden afgeleid dat de publiciteit blijkbaar effectief is geweest. Hoe de gebruikers feitelijk omgaan met de Stoffenmanager binnen hun organisatie en welke effecten hiermee worden gerealiseerd, valt buiten de scope van dit onderzoek.

Om het gebruik van de Stoffenmanager door branches en (grote) bedrijven te bevorderen, is in de loop van 2006 door het ministerie besloten om dit instrument als open source voorziening aan te bieden. De beoogde gebruikers kunnen dan de
59

Stoffenmanager `op maat' maken voor hun branche of arbeidsorganisatie. In de

periode september 2006 tot en met oktober 2007 werd volgens opgave van TNO de broncodering in totaal 150 maal gedownload. De mogelijkheid om het instrument branche- of bedrijfsspecifiek te maken wordt erg gewaardeerd door de gespreks- partners die zich hierover een mening konden vormen.

De Stoffenmanager is ­ zoals al eerder duidelijk werd ­ als instrument gebruikt in actieplannen van verschillende VASt-branches. De generieke versie van de Stoffenmanager is binnen deze projecten omgebouwd tot een branchespecifiek instrument. In totaal zijn 9 van de 24 deelnemende branches/ketens gekomen tot een branchespecifieke versie. Zij zijn over het algemeen goed te spreken over de generieke Stoffenmanager als instrument. Branches/ketens hebben het als prettig ervaren dat er een instrument beschikbaar was wat ze als basis konden gebruiken. Ze hoefden hierdoor niet helemaal zelf het wiel uit te vinden. Het is volgens hen ook een handig hulpmiddel om informatie over stoffen te verzamelen te ordenen en beschikbaar te stellen aan de gebruikers. De branches beoordelen de meerwaarde van de Stoffenmanager voor hun project gemiddeld met een 7,5.

De meeste branches/ketens die geen gebruik hebben gemaakt van de Stoffen- manager hebben het ­ vaak mede op verzoek van SZW ­ wel overwogen. De reden dat zij van gebruik hebben afgezien is vooral dat de Stoffennmanager naar hun mening niet past bij de (wensen van) de branche/keten. Het instrument is te complex (natuursteenbranche), niet geschikt voor het grote aantal gebruikte stoffen in de branche (handelaren in chemische producten) of omdat het instrument geen mogelijkheden bood om gebruikte stoffen per afdeling van een organisatie te ordenen (algemene ziekenhuizen).

Van de deelnemende branches/ketens hebben er 16 gebruik gemaakt van PIMEX om filmpjes te maken. Er is onder de gebruikers veel waardering voor de gebruikswaarde van PIMEX. Vooral het feit dat het visuele karakter veel meer
60

overtuigingskracht heeft richting werkgevers en werknemers dan schriftelijke of

mondeling overgebrachte informatie, vinden de branches/ketens een sterk punt. De gebruikers beoordelen de meerwaarde van PIMEX voor hun VASt-project
gemiddeld met een 7,9. Een drietal andere branches had ook graag gebruik gemaakt van PIMEX. Het instrument kon in deze branches echter nog niet goed worden ingezet, omdat de aard van de werkzaamheden en het type blootstellingen met PIMEX (nog) lastig in beeld te brengen zijn (bijvoorbeeld huidbloot- stellingen).

5.8 Opbrengsten pilots bedrijventerreinen

In paragraaf 4.4 is al opgemerkt dat aan de pilots op de industrieterreinen is deelgenomen door respectievelijk 45 bedrijven (in Coevorden) en 35 bedrijven in Oss. De activiteiten in deze pilots hebben vooral bestaan uit kennis- en informatieoverdracht naar de arbocoördinatoren en preventiemedewerkers van de deelnemende bedrijven en het bieden van mogelijkheden voor kennis- en
ervaringsuitwisseling. De workshops over de verschillende thema's hebben hierin een centrale rol gespeeld.

Vanuit de respondenten van de pilots is aangegeven dat hun VASt- (en VAV-) activiteiten hebben bijgedragen aan een versterking van het locale netwerk en aan meer interactie tussen de deelnemers over arbo en veiligheid. Daarnaast kan van onwetendheid bij de bedrijven over de thema's en beschikbare instrumenten (waaronder de Stoffenmanager) geen sprake meer zijn: dit is op een pro-actieve manier onder de aandacht gebracht tijdens de workshops.

Om de effectiviteit van de pilots zichtbaar te maken, zijn zowel aan het begin en het eind van de pilotperiode metingen bij de individuele deelnemers verricht. Deze metingen hadden betrekking op de mate waarin de bedrijven bepaalde maatregelen op het gebied van arbo, stoffen en veiligheid hadden geïmplementeerd. In schema
61

5.5 worden voor beide VASt-pilots de resultaten van deze effectmeting

gepresenteerd.

Schema 5.5 Ontwikkeling maatregelen bij de deelnemers aan de VASt-pilots op industrieterreinen Indicator Coevorden (N=29) Oss (N=18) Aanwezige RI&E +9% +0%10 Getoetste RI&E +6% +15% Actuele RI&E +31% +0%11 Plan van aanpak +16% +8% Getoetste plan van aanpak +7% +59% Actuele plan van aanpak +38% +0%12 Ongevalregister +25% +15% Toxisch stoffenregister +55% +13% Calamiteitenplan +46% +8%

Bron: Eindverslagen van de pilots in Coevorden en Oss

Uit de bovenstaande resultaten blijkt dat de bedrijven die aan de pilots hebben deelgenomen, niet alleen informatie/kennis hebben `geconsumeerd', maar dit ook hebben vertaald naar maatregelen binnen hun onderneming. Uit de eindverslagen blijkt eveneens dat nagenoeg alle deelnemende bedrijven van mening zijn dat de pilot heeft geleid tot een verbetering van de veiligheid en de arbeids- omstandigheden en een vergroting van de bewustwording over de risico's op het bedrijventerrein.

10 Alle deelnemers in Oss beschikten voorafgaand aan de deelname aan VASt al over een RI&E. 11 Alle deelnemers in Oss beschikten voorafgaand aan de deelname aan VASt al over een actuele RI&E. 12 Alle deelnemers in Oss beschikten voorafgaand aan de deelname aan VASt al over een actueel plan van aanpak.

62

6. UITKOMSTEN RAADPLEGING NIET-DEELNEMERS

6.1 Inleiding

Zoals in het inleidende hoofdstuk aangegeven, zijn in het kader van dit onderzoek ook een aantal vertegenwoordigers van niet-deelnemende branches geraadpleegd. Dit waren branches die als hoog-prioritair waren aangemerkt en door het ministerie als beoogde deelnemers aan het programma werden gezien. De uitkomsten die met de raadpleging van deze onderzoeksgroep zijn verkregen, zijn in dit hoofdstuk weergegeven.

6.2 Achtergronden niet-deelname

In de prioriteitenstudie van TNO werden de geraadpleegde niet-deelnemende branches aangemerkt als `hoog-prioritair'. Dit betekent dat de stoffenproblematiek in de betreffende branches als ernstig werden beoordeeld en dat maatregelen wenselijk zouden zijn om het werken met stoffen in die branches veiliger te maken. Het VASt-programma zou hiervoor mogelijkheden en handreikingen kunnen
bieden. Toch zijn er overwegingen geweest om geen gebruik te maken van de mogelijkheden van VASt. In de interviews met de niet-deelnemers hebben we hier aandacht aan besteed.

Een eerste `vertrekpunt' voor de analyse van de achtergronden voor niet-deelname is de mate waarin de branches zich destijds herkenden in de kwalificatie van `hoog-prioritair'. Vijf van de elf geraadpleegde vertegenwoordigers van niet- deelnemende branches herkenden zich in deze kwalificatie. Dit zijn met name branches waar met oplosmiddelen en kwartsstof wordt gewerkt. Verderop zullen we zien dat juist onder deze groep ook uitstralingseffecten zijn vastgesteld, in die zin dat deze branches verwachten naar de toekomst toe instrumenten uit het VASt- programma te zullen gaan gebruiken.

63

De overige (zes) respondenten erkennen dat er weliswaar in hun branche in meer of

mindere mate stoffenrisico's zijn, maar beoordelen dit vanuit hun perspectief niet als (hoog)prioritair. Volgens deze respondenten was er geen aanleiding om additionele maatregelen te treffen, bijvoorbeeld omdat in het branchebeleid hier al werd voorzien. Een enkele respondent zag geen aanleiding voor überhaupt een branchegericht stoffenbeleid, omdat naar het oordeel van de branche volstaan kan worden met de bestaande regelgeving en het toezicht op de naleving ervan door de overheid. Deze opvattingen verklaren al voor een belangrijk deel waarom deelname aan VASt achterwege is gebleven.

Gevraagd naar de redenen waarom van deelname is afgezien, dan komt het volgende beeld naar voren (zie tabel 6.1). Respondenten konden overigens meerdere antwoorden geven, waardoor de optelling groter is dan elf.

Tabel 6.1 Achtergronden voor niet-deelname aan VASt (N=11)
Argument Aantal keer genoemd Stoffenprobleem meegenomen in arboconvenant 4 Al jaren eigen brancheaanpak voor stoffenbeleid 3 Eigen deelname niet nodig: overleg met uitvoerders andere VASt-projecten 2 Geen noodzaak voor branchespecifiek stoffenbeleid 2 Stoffenprobleem wordt in sector op Europees niveau opgepakt (i.h.k.v. REACH) 1 In CAO aandacht voor stoffen 1 In verleden milieuconvenant waarin aandacht voor stoffen 1 Geen overeenstemming in de branche 1

In feite kunnen de niet-deelnemende branches in twee categorieën worden ingedeeld. In de eerste plaats is er een categorie branches die naar eigen zeggen wel degelijk aandacht besteedden aan sectoraal stoffenbeleid. Naar hun eigen oordeel hadden deze branches alternatieve mogelijkheden om een sectoraal
64

stoffenbeleid uit te voeren. Zo hadden vier branches hun arboconvenant

aangegrepen om daarin ook gevaarlijke stoffen mee te nemen. Voor hen had het geen toegevoegde waarde om ook nog een apart `stoffenspoor' via het VASt- programma te bewandelen. Drie branches waren op het moment dat VASt zich aandiende al jaren actief met een eigen stoffenaanpak: het ontwikkelen van een actieplan had voor deze branches geen meerwaarde. Een bijzonder alternatief `spoor' is dat er in twee branches ook wordt `meegelift' met VASt-programma's van andere branches. Hoewel de achtergrond verschillend is ­ in het ene geval een marginaal segment van de branche die met stoffen te maken heeft en in het andere geval maakt de branche wezenlijk onderdeel van de keten uit ­ zagen beide branches geen additionele meerwaarde voor deelname aan VASt.

Bij de branches die toch het een en ander op stoffengebied uitvoeren, zien we voor een belangrijk deel dezelfde typen maatregelen als in de VASt-trajecten, zoals opzetten van een stoffendatabank, vervanging schadelijke stoffen/bronaanpak, opname stoffen in RI&E en voorlichting over werken met stoffen/hulpmiddelen. Bij drie niet-deelnemende branches zijn ook initiatieven ontplooid die betrekking hebben op samenwerking in de keten.

De tweede categorie niet-deelnemende branches (3 branches) heeft dan betrekking op branches die voor zichzelf geen rol weggelegd zien binnen dit vraagstuk. Naar hun mening kan worden volstaan met de bestaande wettelijke regelgeving en het toezicht op de naleving daarvan. Naar het oordeel van deze respondenten is het de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf om aan de regels te voldoen en op dit punt op bedrijfsniveau maatregelen te treffen. Het gaat hierbij overigens om vrij kleine sectoren qua aantal bedrijven en werknemers.


65

6.3 Uitstralingseffecten van VASt op niet-deelnemende branches

Vanuit het ministerie is aangegeven dat sommige niet-deelnemende branches wel `gevoed' zijn met informatiemateriaal over generieke instrumenten die in het kader van VASt zijn ontwikkeld. De vraag is in hoeverre er inmiddels ook
uitstralingseffecten hebben plaatsgevonden bij niet-participerende branches. In deze paragraaf gaan we hier nader op in.

Nagenoeg alle vertegenwoordigers van de geraadpleegde niet-deelnemende branches hebben in meer of mindere mate de uitvoering van het VASt-programma gevolgd. Dit `volgen' gebeurde veelal vanaf de zijlijn, door kennis te nemen van nieuwsbrieven, mailings en een enkele keer een bijeenkomst te bezoeken. Drie branches hebben naar eigen zeggen op een meer intensieve wijze de
ontwikkelingen binnen het programma (en dan vooral specifieke actieplannen daaruit) gevolgd. Dit door overleg te voeren met uitvoerders van actieplannen. Slechts twee respondenten hebben geen kennis van de inhoud en de resultaten van het programma of specifieke onderdelen eruit.

Zes niet-deelnemers gaven aan een redelijk beeld te hebben van wat er binnen VASt gebeurd is. Dit beeld wordt vaak wel grotendeels bepaald door de kennis die ze hebben van één of enkele VASt-projecten. Deze respondenten zijn van mening dat ­ voor zover zij het kunnen overzien ­ VASt in een aantal branches nuttige hulpmiddelen heeft opgeleverd en dat de bewustwording van de risico's rondom gevaarlijke stoffen in deze branches is toegenomen. Sommigen van hen plaatsen overigens wel vraagtekens bij de duurzaamheid van deze resultaten. Zij vragen zich af in hoeverre de resultaten na afloop van VASt voor langere tijd beklijven. Vijf niet deelnemers geven aan onvoldoende of geen zicht te hebben op VASt om een beeld te kunnen vormen van de meerwaarde van het programma.


66

We hebben in de gesprekken met de niet-deelnemers ook getoetst in hoeverre er

uitstralingseffecten zijn van het VASt-programma. Dit is bijvoorbeeld het geval als de niet-deelnemende branches de instrumenten die in het kader van VASt zijn ontwikkeld en aangeboden ­ de Stoffenmanager, PIMEX en AWARE ­ zijn gaan gebruiken. Op het moment van de raadpleging was hiervan nog geen sprake. Toch is er vanuit de niet-deelnemende branches wel degelijk belangstelling voor de ervaringen die binnen VASt zijn opgedaan met de genoemde instrumenten. Vier van de geraadpleegde branches overweegt om alsnog instrumenten te
implementeren die in het kader van VASt zijn beproefd. Het gaat daarbij in drie gevallen om de branchespecifieke Stoffenmanager. De ervaringen die met dit instrument inmiddels zijn opgedaan en de uitbreiding van de mogelijkheden om dit instrument meer branchespecifiek te maken (de `open source' aanpak) hebben ertoe bijgedragen dat er serieuze interesse is ontstaan bij deze niet-deelnemende branches. Bij één van de branches wordt voorzien dat de (nog branchespecifiek te maken) Stoffenmanager een goed alternatief vormt voor het bestaande systeem in de branche en deze dus op termijn zal gaan vervangen. Bij een andere branche is het de bedoeling om de Stoffenmanager te integreren in de Arbocatalogus.

Naast de Stoffenmanager is er bij de niet-deelnemende branches ook (weliswaar in beperkte mate) belangstelling voor de AWARE-systematiek en de PIMEX-
instructiefilmpjes. Eén branche wil AWARE gaan gebruiken als vervolg op een arboconvenant. Een andere branche zal PIMEX-filmpjes gaan vervaardigen. De respondent ziet zichzelf daarbij overigens niet geïnspireerd vanuit het VASt- programma: dit instrument is `afgekeken' van een buitenlandse brancheorganisatie die PIMEX al heeft toepast in dezelfde sector.

67


68

7. BORGING

7.1 Inleiding

Met het VASt-programma heeft het Ministerie van SZW beoogd om het werken met stoffen veiliger te maken. Daarbij zijn initiatieven ontplooid langs de lijn van de branchegerichte actieplannen, de bedrijfsterreinenpilots en het beschikbaar stellen van generieke instrumenten aan individuele arbeidsorganisaties. Een belangrijk vertrekpunt van het ministerie was dat de instrumenten die ontwikkeld en geïmplementeerd zijn, ook na afloop van de formele programmaperiode beschikbaar blijven.

In dit hoofdstuk gaan we nader in op borging. Hierbij onderscheiden we verschillende niveaus van borging. In de eerste plaats betreft dit de borging op centraal niveau (paragraaf 7.2). Hierbij staat centraal op welke wijze de generieke instrumenten beschikbaar blijven voor de doelgroep. De borging op decentraal niveau ­ het niveau van de branches en ketens ­ staat centraal in paragraaf 7.3. In 7.4 gaan we nader in op de borging van de pilots die op een tweetal
bedrijfsterreinen zijn uitgevoerd. Feitelijk gaat het hier om borging op lokaal niveau. Wat er op individueel bedrijfsniveau aan instrumenten gebruikt wordt en in hoeverre dit op een duurzame wijze gebeurt, valt buiten de scope van dit onderzoek.

7.2 Borging op centraal niveau

Het Ministerie van SZW ziet voor zichzelf geen grote rol weggelegd na afloop van het VASt-programma. Mede in het licht van de nieuwe Arbowet ­ en de
veranderde rolopvatting ­ zal van een actieve stimulering en ondersteuning op het gebied van stoffen naar de toekomst toe geen sprake zijn. Wel zal het ministerie reeds ontwikkelde informatie beschikbaar houden via het Arboportaal en ­ middels
69

subsidie ­ een financiële bijdrage leveren aan het tot stand brengen van

arbocatalogi in de verschillende branches. Vanuit het ministerie zijn er in de achterliggende periode al wel enkele initiatieven ondernomen om de voortzetting en de verdere verspreiding van de ervaringen en resultaten van het VASt- programma mogelijk te maken. Deze borging op centraal niveau lichten we in het onderstaande nader toe.

De Stoffenmanager kan als een belangrijk en succesvol VASt-instrument worden gezien. Naast de branchespecifieke toepassing van dit instrument is dit digitale hulpmiddel ook voor individuele bedrijven beschikbaar gesteld. Deze generieke versie van de Stoffenmanager werd vanaf medio 2005 gehost en beheerd door het Arbo Platform Nederland. Per 1 maart jongstleden is dit platform opgeheven. Het ministerie heeft vervolgens de Stoffenmanager ondergebracht bij het Arbokennis- portaal. Dit is een website van SZW voor werkgevers, werknemers en
intermediaire partijen die als doel heeft om de kennis- en informatieuitwisseling over veilig en gezond werken te bevorderen.

Het Arbokennisportaal wordt op dit moment ook gebruikt als vehikel om alle informatie over het VASt-programma ­ de instrumenten en de actieplannen ­ beschikbaar te houden. Vanuit het ministerie is aangegeven dat besloten is om binnen het Arbokennisportaal een specifiek Stoffencentrum in te richten, waarin ook de VASt-opbrengsten een plaats zullen krijgen. Naast het `bundelen' en meer zichtbaar maken van de stoffengerelateerde informatie via het Stoffencentrum, zal ook een verdere stap worden gezet om de onderlinge uitwisseling van kennis en informatie te bevorderen.

Een belangrijke randvoorwaarde voor een succesvolle verankering van de Stoffenmanager bij branches ­ zowel de branches die tot dusver hebben
deelgenomen als niet-deelnemende branches die alsnog overwegen om de
Stoffenmanager voor hun branche beschikbaar te maken ­ is dat dit instrument
70

door de branches zelf toegesneden kan worden op hun situatie. Het ministerie heeft

hierin gaandeweg het VASt-programma al voorzien door in de eerste plaats de Stoffenmanager in eigendom te nemen. Het instrument was ontwikkeld door en in eigendom van TNO Kwaliteit van Leven, ArboUnie en BECO. Dit betekent dat het ministerie de Stoffenmanager geheel gratis kan aanbieden aan branches. In de tweede plaats heeft het ministerie er een `open source' van gemaakt. Een belangrijk voordeel hiervan is dat branches hiermee mogelijkheden worden geboden om de Stoffenmanager geheel branchespecifiek te maken. Vanuit hun positie als `eigenaar' van de open source Stoffenmanager heeft het ministerie bovendien de voorwaarde opgenomen dat alle door branches ontwikkelde softwarematige aanvullingen op de Stoffenmanager breed beschikbaar moeten worden gesteld aan andere branches. Door sleutelpersonen en diverse branches is aangegeven dat de open sourcetoepassingen het gebruik van de Stoffenmanager naar de toekomst toe verder zal stimuleren.

Om de meerwaarde van de Stoffenmanager binnen REACH en voor het opstellen van een Arbocatalogus te optimaliseren, is er gewerkt aan een gekwantificeerde en gevalideerde versie van dit instrument. Versie 3.0 van de Stoffenmanager is in staat om een gekwantificeerde schatting van de blootstelling aan vaste stoffen uit te voeren. In 2008 zal een dergelijke functionaliteit voor vloeistoffen in de Stoffenmanager worden ingevoerd. Bij het valideren van de Stoffenmanager is gebruik gemaakt van STEAMbase. Het betreft een nationale database met
blootstellingsgegevens. Momenteel bevat STEAMbase 4.000 meetgegevens. Het systeem zal de komende jaren verder worden gevuld met meetgegevens. Door deze database via Arbokennisportaal te raadplegen kunnen bedrijven bij vergelijkbare werkzaamheden eenvoudig en snel een beeld krijgen van de te verwachten blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen. Ook kunnen de gegevens worden gebruikt om de Stoffenmanager periodiek te valideren, zodat dit instrument ook in de toekomst actualiteitswaarde behoud.


71

Vanuit het ministerie wordt ook overleg gevoerd met de Arbeidsinspectie om de

toepassing van de VASt-instrumenten ­ en dan met name de Stoffenmanager ­ erkend te krijgen. Daar waar bedrijven de beheersmaatregelen uit de Stoffen- manager van een branche opvolgen, zou dit door de Arbeidsinspectie als positief (of toereikend) beoordeeld moeten worden.

Tenslotte kan worden opgemerkt dat parallel aan deze opbrengstenanalyse een `successenboek' is gemaakt, waarin op een journalistieke wijze is beschreven welke instrumenten in elk van de 24 VASt-actieplannen beschikbaar zijn gekomen en wat de ervaringen met deze instrumenten zijn. Het successenboek zal verspreid worden onder de branches die aan VASt hebben deelgenomen (om de onderlinge ervaringsuitwisseling te stimuleren) en mogelijk ook onder niet-deelnemende branches (om hen te bewegen ervaringen vanuit VASt te gaan benutten voor hun eigen stoffenbeleid).

7.3 Borging op branche/ketenniveau

In deze paragraaf zal weergegeven worden in hoeverre de branches die een VASt- actieplan hebben uitgevoerd, aandacht hebben besteed aan de borging van hun instrumenten en activiteiten. Alvorens de stand van zaken over borging te presenteren, zullen we hieronder eerst inzicht geven in het belang dat geraad- pleegde gesprekspartners van de branches hechten aan borging van hun actieplan.

Oordelen over belang van borging
Zonder uitzondering vinden alle branches/ketens het (zeer) belangrijk dat de aandacht voor het werken met gevaarlijke stoffen ook naar de toekomst toe blijft bestaan en dat de gerealiseerde activiteiten en instrumenten uit hun VASt-actieplan worden voortgezet. In hun toelichting wijzen de respondenten erop dat het thema gevaarlijke stoffen een belangrijk onderwerp zal blijven binnen hun branche. Daarnaast is gewezen op de fase waarin de VASt-activiteiten zich nu bevinden.
72

Daar waar de implementatie al op gang is gebracht, zouden arbeidsorganisaties in

hun achterban net zijn `wakker geschud'. Als de communicatie buiten de VASt- periode geen vervolg krijgt, zal naar het oordeel van de respondenten de aandacht voor het onderwerp snel weer verslappen en de effecten op het niveau van individuele bedrijven/instellingen beperkt zijn. In dit opzicht ervaren de betrokkenen bij de VASt-actieplannen een inspanningsverplichting om het onderwerp onder hun achterban levendig te houden.

Het vasthouden van de aandacht is vooral ook belangrijk, omdat nog (lang) niet alle bedrijven tijdens de VASt-periode zijn bereikt. Zoals uit hoofdstuk 4 ook is gebleken, moet in veel branches de implementatie en/of verdere `uitrol' van de ontwikkelde instrumenten ­ zoals de branchespecifieke Stoffenmanagers ­ in de komende periode nog worden opgepakt. Vanuit deze branches wordt aangegeven dat er nog een grote slag te maken is op het gebied van bewustwording, zowel bij werkgevers als bij werknemers op de werkvloer13.

Een ander argument dat vanuit de respondenten wordt aangevoerd om aandacht te besteden aan borging, is dat bij een deel van de branches/ketens aan het einde van de VASt-periode nog niet alle voorgenomen activiteiten volledig zijn uitgevoerd. Zo is een derde van de branches/ketens nog bezig met het vullen en verder ontwikkelen van de branchespecifieke Stoffenmanager of andere vorm van stoffendatabase.

Vanuit enkele branches is het `signaal' afgegeven dat weliswaar het belang van branchegericht stoffenbeleid wordt onderkend, maar dat rekening moet worden gehouden met het feit dat het lastig gaat worden om het onderwerp ook na de VASt-periode zo hoog op de agenda te houden. In dit opzicht zal de aandacht voor het werken met stoffen `concurrentie' ondervinden van andere onderwerpen die

13 Zie voor het potentiële bereik schema 3.1.

73

door de betreffende branches ook als belangrijk worden ervaren. Bij de

brancheorganisaties moet een keuze worden gemaakt welk onderwerp gedurende een bepaalde periode prioriteit krijgt. De kans is reëel dat andere thema's ­ zoals energie of milieu ­ nu de plaats gaan innemen van gevaarlijke stoffen. We zien dat dit vooral naar voren wordt gebracht vanuit branches die gekenmerkt worden door veel kleine bedrijven (zoals de orthopedische schoentechniek en schoenherstel- sector en de tegelzetters en stukadoors). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bedrijven in deze branches over het algemeen een geringer absorptievermogen hebben dan grotere bedrijven en in dit opzicht niet alle relevante thema's voortdurend optimale aandacht kunnen geven.

Aandacht voor borging in de programmaperiode
Het Ministerie van SZW hecht er groot belang aan dat branches/ketens op de met VASt ingeslagen weg voortgaan en actief blijven werken aan het veilig omgaan met stoffen. Het ministerie heeft echter in de richting van de branches geen duidelijke richtlijnen gegeven over de manier waarop aan borging aandacht moet worden besteed. Zo is de branches niet expliciet gevraagd om bij het opstellen van de actieplannen al rekening te houden met de verankering naar de toekomst toe of om de borgingsdiscussie al tijdens de looptijd van het project te starten. Wel is op een meer impliciete wijze getracht om borging te realiseren, door in het actieplan aandacht te vragen voor de implementatie en uitrol naar de achterban (die feitelijk vaak na afloop van het programma kon worden opgestart) en voor initiatieven die betrekking hebben op kennisinfrastructuur (die de kans op verankering vergroten).

Ook heeft het ministerie branches ­ zoals wel bij arboconvenanten is gebeurd ­ niet verplicht om in de eindrapportages systematisch aandacht te schenken aan borging. In de eindverslagen hebben branches dan ook vooral teruggekeken op de activiteiten tijdens de VASt-periode en niet of slechts in beperkte mate aandacht besteed aan het borgingsvraagstuk.


74

Het voorgaande wil niet zeggen dat er tijdens of kort na afloop van het VASt-

programma geen discussie over borging is ontstaan bij de VASt-deelnemers. Bij driekwart van de actieplannen was borging al wel tijdens de VASt-periode ter sprake gekomen. Enkele branches hebben daartoe in die periode al concrete acties ondernomen. Zo heeft de apothekersbranche al in het actieplan een apart programmapunt opgenomen over het ontwikkelen van een systeem voor blijvende evaluatie en onderhoud van het kennissysteem. Bij de textiel- en tapijtindustrie is een aparte stichting opgericht die verantwoordelijk is gemaakt voor het onderhouden, actualiseren en aanbieden van de ontwikkelde instrumenten. In het geval van het VASt-actieplan voor algemene ziekenhuizen is bij de ontwikkeling van de stoffendatabase ook rekening gehouden met het kostendekkend maken van dit instrument (door het via een abonnement `in de markt' te zetten).

Bij de meeste andere branches zijn minder concrete acties ondernomen, maar is vooral nagedacht over wat er naar de toekomst toe (nog) moet gebeuren en hoe dit georganiseerd zou moeten worden. Er is een categorie branches die de borgings- discussie naar eigen zeggen noodgedwongen hebben moeten parkeren voor na afloop van hun VASt-programma. Deze branches ­ waaronder de thuiszorg ­ hebben de gehele VASt-periode nodig gehad om de activiteiten uit het actieplan te kunnen realiseren. De borgingsdiscussie kon volgens hen daarom pas na afloop van het project worden opgepakt. In hoofdstuk 4 hebben we al vastgesteld dat de korte uitvoeringstermijn door bijna de helft van de branches als knelpunt is ervaren.

Stand van zaken rond borging
De branches hebben op verschillende manieren vorm gegeven aan de borging en verankering van hun activiteiten. Wat deze vormen van borging aangaat kunnen drie hoofdtypen worden onderscheiden (zie schema 7.1).


75

Schema 7.1 Onderscheiden hoofdtypen van borging

Normerend
Infrastructureel
Instrumenteel

In het onderstaande lichten we deze typologie kort toe.

Met `normerend' wordt in dit geval bedoeld dat (een deel van) de afspraken die in het kader van het VASt-project zijn gemaakt min of meer als norm worden opgelegd aan de branche. De branches willen er op die manier voor zorgen dat afspraken en instrumenten niet uitsluitend vrijblijvend door organisaties uit hun achterban worden nageleefd en benut. Hun doel is om de werkingssfeer van hun afspraken te laten gelden voor de gehele branche/keten en zo de effectiviteit ervan verder te vergroten. Voorbeelden hiervan zijn het opnemen van afspraken rond werken met stoffen in de CAO of het meenemen van dit onderwerp in een
Arbocatalogus. Een andere vorm is het verankeren van in de VASt-projecten ontwikkelde kennis en maatregelen in het curriculum van vakopleidingen. Het voordeel hiervan is dat leerlingen die vervolgens worden `afgeleverd' aan de arbeidsmarkt al kennis hebben van de risico's van stoffen en van passende maatregelen om de risico's zoveel mogelijk te beperken.

Bij `infrastructureel' gaat het vooral om het invullen van een aantal randvoor- waarden in organisatorische en financiële zin om een vervolg te geven aan het branchespecifieke stoffenbeleid. Bij de organisatorische randvoorwaarden geldt dan dat (een deel van) het ontwikkelde instrumentarium wordt ondergebracht c.q. `aangehaakt' bij bestaande organisaties die in de betreffende branche/keten actief zijn. Hierbij moet dan wel sprake zijn van een formele opdracht of besluit om het te borgen instrumentarium onder te brengen bij de betreffende organisatie. Ook het vrijmaken van menskracht en het welbewust oormerken van financiële middelen vallen onder deze manier van borging. Het in stand houden of creëren van een
76

ondersteunende infrastructuur om de samenwerking/activiteiten/instrumenten ook

na VASt voort te zetten, is veelal nodig om ook de derde vorm van borging (zie hieronder) gerealiseerd te krijgen.

Bij `instrumenteel' gaat het om het beschikbaar houden en regelmatig actualiseren van het aanbod van instrumenten en activiteiten voor de achterban. Daarbij geldt ­ in tegenstelling tot de `normerende' vorm van borging ­ dat er sprake is van een grote mate van vrijblijvendheid. De doelgroepen zijn vrij om al of niet van dit aanbod gebruik te maken.

In schema 7.2 is per VASt-actieplan14 aangegeven welke vormen van borging inmiddels geregeld zijn of waartoe voornemens bestaan. Het schema geeft daarbij de situatie van eind 2007 weer. Bij het schema merken we nog wel op dat het een momentopname betreft. Zoals hiervoor aangegeven, moet bij een deel van de branches nog formele beslissingen worden genomen over de borging van het actieplan (of specifieke onderdelen daaruit). Daarnaast geeft het schema uitsluitend inzicht in het al dan niet voorkomen van de betreffende borgingsvormen. De wijze waarop of de intensiteit waarmee dit dan geëffectueerd is, is niet nader aangeduid. Ook valt in dit stadium ­ zo kort na afloop van het programma ­ niet vast te stellen of de borging adequaat is gedaan. De gekleurde blokjes kunnen in de praktijk dus een verschillend `gewicht' hebben.

14 De borging van activiteiten bij de 2 bedrijventerreinenpilots zijn hierin niet meegenomen. Hierop gaan we in de volgende paragraaf in.

77

2 4

2 3 2 2 2 1 2 0
1 9
1 8
1 7 ijt
1 6 s s g sre
1 5 gelzettere huiszor knemre onen Stukadoor T
1 4 = = 19 20 = T 21 = Textiel en tap 22 23 = W 24 = W
1 3

ie
1 2 tr erstel h

ndus
1 1


1 0 anche echniek en schoen
9 aak steenbr laktebehandelende iv en kunststof m
8 uur . schoent oductschappen 78 Orth Pr = =
7 13 = Nat 14 = Opper 17 = Rubber 18 = Schoon
---

6 15 16 n e m enffo


5 talektre

ect
en genod en M proj 4 nchea ingsvloeistk eproducten sbr
3 en jachtbouw eten nog woro
2 taalbewerking e m taalbewere Tandheelkund=
1 7 = M 8 = Scheeps- 10 = Keten van verf 11 = Kunstenaar 12 = M van borging per VASt- 9 n e = Besluiten

sten vorm
en) oducten mo chti oducten ddelen i nten e atiepr erzv mu pr.

O en ainingen aties, partij m tr instr inform sbezoeken enhuizen chem
2 O ijf
---
7.a inanciële m eel lichtingsbijeenk n in e d opleiding ureel sussen/ or bedr ne zieke ne m iële reiniging ent igitale)d igitale)d vo = Reeds besloten ken/platfor en van borging er m Schem culuir rmo C ni thcadna ndustr bocatalogus Asbest = Vorm N A Ar Cur Infrastruct Instituties (organis Netwer Menskracht/f Instru Aanbod ( Aanbod ( Aanbod cur Aanbod ndividuele I 1 = Algem 2 = Apotheken 3 4 = Defensie 5 = Handelar 6 = I

Bezien we het geheel aan borgingsinitiatieven (en -vormen) die wij bij de 24

VASt-projecten hebben aangetroffen, dan wordt in de eerste plaats duidelijk dat het merendeel van de branches op het moment van het onderzoek (oktober/november 2007) in meer of mindere mate afspraken had gemaakt over de manier waarop de aandacht, activiteiten en resultaten van VASt voortgezet moeten gaan worden. Een aantal andere branches is hier ­ zoals gezegd ­ nog niet aan toegekomen. Deze branches hebben vaak wel ideeën over de manier waarop er geborgd zou
moeten/kunnen worden, maar hebben hier nog geen concrete besluiten over genomen.

In de tweede plaats is er sprake van een zekere variatie tussen de projecten wat betreft de vormen waarin tot borging is gekomen. Bij sommige projecten beperkt de borging zich tot het `in de lucht houden' van (een deel van) het aanbod van instrumenten en informatieproducten door een aangewezen organisatie. Aan de andere kant zijn er projecten die een breder palet aan borgingsinitiatieven hebben ondernomen, waarin elk van de drie bovengenoemde hoofdtypen van borgings- vormen een of meerdere keren voorkomen.

Ondanks het bovengenoemde verschil tussen projecten valt op dat er een aantal borgingsvormen is die veel voorkomen. Eén van de meest voorkomende manieren van borgen is het aanwijzen van instituties die verantwoordelijk worden voor het voortzetten van activiteiten rondom stoffen. De instituties die worden aangewezen zijn veelal brancheorganisaties of andere partijen die tijdens VASt al een belangrijke rol hadden bij het ontwikkelen en aanbieden van instrumenten en activiteiten. In de meeste gevallen is er geen aparte financiering geregeld voor het uitvoeren van activiteiten op het gebied van stoffen door deze organisaties. De kosten voor het onderhoud van de instrumenten moet dan bijvoorbeeld betaald worden uit de reguliere gelden van de organisatie of uit de bestaande contributies van leden.

79

In een aantal branches zijn wel speciaal financiële middelen geoormerkt voor de

borgingsactiviteiten van VASt, zoals het in stand houden van een database of helpdesk (zie bovenstaand schema). Het gaat daarbij onder andere om het na de VASt-periode gaan heffen van abonnementsgelden. Gebruik van instrumenten zoals een branchespecifieke Stoffenmanager is dan niet langer gratis. Geïnteres- seerden moeten een abonnement afsluiten voor het gebruik van deze Stoffen- managers. Dit geldt onder andere voor branches als de algemene ziekenhuizen en de rubber en kunststof.

Naast het aanwijzen van instituties zijn andere veel voorkomende vormen van borging het blijven aanbieden van de VASt-instrumenten en het in stand houden en voortzetten van communicatieactiviteiten en ­instrumenten. Bij de instrumenten gaat het in veel gevallen om digitale stoffendatabases, zoals de branchespecifieke Stoffenmanager. De branches willen de komende periode gebruiken om deze stoffendatabases beschikbaar te stellen, breder te verspreiden en/of verder te vullen met nieuwe stofgegevens. Ook andere instrumenten ­ zoals handboeken, factsheets en WIK's ­ zullen volgens de branches/ketens worden voortgezet. Bij de communicatiemiddelen en -instrumenten gaat het om het in stand houden van bijvoorbeeld de website en het in de lucht houden van helpdesks, maar ook om het blijven communiceren via berichten in nieuwsbrieven en websites.

Andere vormen van borging worden op minder brede schaal toegepast. Dit geldt ondermeer voor de normerende vormen van borging, zoals het vastleggen van afspraken omtrent stoffen in een CAO, de verankering van stoffenkennis in de vakopleidingen voor beroepskrachten of het opnemen van VASt-instrumenten (bijvoorbeeld PIMEX en de Stoffenmanager) in de Arbocatalogus. Dergelijke vormen van borging zijn ­ zoals gezegd ­ minder vrijblijvend dan instrumentele vormen van borging en bieden in principe meer zekerheid dat er branchebreed aandacht blijft voor de kennis en resultaten uit VASt.

80

Over de termijn waarop de VASt-activiteiten zullen worden voortgezet kunnen nog

niet goed uitspraken worden gedaan. De meeste branches hebben daar zelf nog geen duidelijk beeld van en kunnen geen concrete termijn noemen. Het in stand houden en aanbieden van de instrumenten kan vaak wel voor de eerste paar jaren worden `gegarandeerd'. Voor de jaren erna is het echter lastig om uitspraken te doen. Het hangt van veel factoren af, bijvoorbeeld van de hoeveelheid tijd en geld die op termijn kan worden vrijgemaakt, het voortbestaan van de trekkende organisatie en de `concurrentie' van nieuwe prioritaire onderwerpen.

Naast het voortzetten van bestaande activiteiten en instrumenten zegt een deel van de branches/ketens in de komende periode ook na te willen denken over nieuwe initiatieven (verbreding naar andere aspecten van de stoffenproblematiek of het vormgeven van nieuwe, aanvullende instrumenten). Dit zal echter pas na de VASt- periode worden opgepakt, omdat branches nu nog de handen vol hebben aan het afronden van de VASt-activiteiten en/of ook graag even een korte `adempauze' willen hebben.

7.4 Borging bij de bedrijventerreinenpilots

Kenmerkend van de pilots op de industrieterreinen van Coevorden en Oss, is dat de aandacht voor het thema (werken met) gevaarlijke stoffen in een bredere context is geplaatst. De pilots hebben ook betrekking gehad op andere arbo- en veiligheids- gerelateerde thema's zoals calamiteiten, bedrijfshulpverlening, arbeids- en machineveiligheid en dergelijke. In dit opzicht is een meer integrale benadering gekozen, waarin ook werken met stoffen is meegenomen. Vanuit de geraadpleegde respondenten van beide pilots is naar voren gebracht dat deze strategie naar de toekomst zal worden voortgezet. Deze onderwerpen ­ die nieuw waren voor de beide parkmanagementorganisaties ­ hebben in zekere zin een `positie' veroverd in het beleid en de activiteiten van beide samenwerkingsverbanden. Voortzetting van de VASt-activiteiten is daarmee in de ogen van de respondenten min of meer 81

vanzelfsprekend geworden.

Borging VASt-pilot in Coevorden
In Coevorden is inmiddels een eerste overleg geweest van Park Management Coevorden (PMC), waarin is besloten om de aanpak uit de pilot voort te zetten en de aandacht voor stoffen en veiligheid op de agenda te houden. Binnen PMC zal de werkgroep die de pilot heeft getrokken, worden voortgezet. Besloten is verder om naar de toekomst toe opnieuw workshops te gaan organiseren, voor zowel bedrijven die hebben geparticipeerd in de pilot als bedrijven die tot dusver niet hebben deelgenomen. Ook de mogelijkheid voor individuele ondersteuning van bedrijven ­ een externe deskundige als vraagbaak of klankbord benutten ­ zal naar de toekomst toe in stand blijven. Bovendien zal de website, die na afloop van de pilot `uit de lucht was gehaald', opnieuw operationeel worden. Via deze website zal het ontwikkelde informatiemateriaal beschikbaar blijven voor de bedrijven. Tenslotte zal de gezamenlijke calamiteitenoefening jaarlijks worden herhaald.

Hoe de borging van de VASt-activiteiten in Coevorden feitelijk vorm en inhoud zal krijgen, zal in de komende periode nader worden ingevuld. Ook is de financiering van de voortgezette activiteiten onderwerp van nader overleg. Daarbij wordt rekening gehouden met een formule waarbij bedrijven een eigen bijdrage in de kosten zullen moeten leveren.

Borging VASt-pilot in Oss
Ook in Oss is het principe besluit genomen dat de pilot onder de vlag van SBML zal worden voortgezet. Er zal een nieuwe werkgroep worden geformeerd die vervolgactiviteiten zal gaan ontplooien. Deze activiteiten zullen onder meer betrekking hebben op workshops: vanuit de deelnemers is immers duidelijk kenbaar gemaakt dat zij behoefte hebben aan vervolgworkshops. Ook de website en de themakaarten die in het kader van de pilot beschikbaar zijn gekomen, zullen beschikbaar blijven. Net als in Coevorden zal ook in Oss getracht worden om ook 82

niet-deelnemers aan de pilots te bedienen met informatie en ondersteuning.

Borging en uitrol VASt-aanpak op bedrijventerreinen
Om een vervolg te geven aan de pilot op de bedrijventerreinen heeft het Ministerie van SZW een subsidie verstrekt aan het project `Bedrijventerreinen Nederland (BT-NL)' dat de resultaten van de pilots en de generieke hulpmiddelen van VASt (Stoffenmanager en PIMEX) onder de aandacht moet brengen bij bedrijven- terreinen. Dit project is in juli 2006 van start gegaan en heeft een looptijd van een jaar gehad. Het project is gebaseerd op vier pijlers, namelijk verankering, interme- diaire communicatieve aanpak, regionale aanpak en vraaggestuurde activiteiten.

Bij verankering gaat het om het structureel vastleggen van de pilots en de instrumenten PIMEX en Stoffenmanager, zodat deze voor bedrijven en bedrijven- terreinen makkelijk vindbaar zijn. Hier zijn enkele activiteiten voor ondernomen. In de eerste plaats wordt geprobeerd het onderwerp gevaarlijke stoffen een plaats te geven binnen het Keurmerk Veilig Ondernemen op bedrijventerreinen (KVO-B). Op dit moment zijn er 220 bedrijventerreinen in Nederland die een KVO-B certificaat hebben. Integratie van VASt hierin biedt dus grote kansen voor het verder uitrollen van de pilots en instrumenten. De integratie in KVO-B wordt gezien als het belangrijkste middel om structurele aandacht aan stoffen te geven op een groot aantal bedrijventerreinen. Naast de mogelijke integratie in KVO-B zijn er afspraken gemaakt met enkele organisaties (Nibra, Oost NV, LokNed) die hebben toegezegd in hun informatiemiddelen aandacht te besteden aan de pilot en de instrumenten. Tenslotte is er in diverse artikelen en presentaties gewezen op de mogelijkheden van VASt voor bedrijventerreinen.

In de intermediaire communicatieve aanpak is via parkmanagementorganisaties, brandweer, arbodeskundigen en werkgeversorganisaties middels bijeenkomsten aandacht besteed aan de pilots en hulpmiddelen. De resultaten hiervan zijn gering. Redenen hiervoor zijn drukke agenda's, het grote aantal organisaties waarmee 83

rekening gehouden dient te worden op een bedrijventerrein, veel personeels-

wisselingen in parkmanagementorganisaties en het gegeven dat arbo als single issue op onvoldoende aandacht kan rekenen van ondernemers.

In het BT-NL project is gekozen om een drietal regio's te informeren over de resultaten van de pilots en producten van VASt. Er is gekozen voor de regio's Zuid en Noord (rondom Oss en Coevorden) en de regio Oost (omdat hier veel MKB- bedrijven zijn, die baat hebben bij VASt). In deze regio's zijn enkele bijeen- komsten georganiseerd. Ook de resultaten van dit project zijn vooralsnog gering, doordat de organisatiegraad van veel bedrijventerreinen laag is, arbo geen belangrijk agendapunt is en bedrijventerreinen niet een concreet subsidieproject (zoals de pilots waren) geboden kon worden. Via de pilot in Coevorden is wel bereikt dat het Platform Parkmanagement Drenthe inmiddels serieuze interesse heeft getoond in het uitrollen van de kennis en ervaringen van Coevorden naar andere Drentse bedrijventerreinen in Meppel, Hoogeveen, Assen, Emmen en Roden. De verwachting is dat er in 2008 enkele andere bedrijventerreinen actief aan de slag gaan met de aanpak en materialen zoals die in Coevorden zijn ontwikkeld.

Tenslotte is in het project de mogelijkheid open gehouden om te kunnen inspelen op vragen uit het veld. Hier is enkele keren gebruik van gemaakt. Het meest concrete resultaat hiervan is dat het bedrijventerrein Forepark in Den Haag de aanpak van Coevorden en Oss wil overnemen door middel van een integratie in KVO-B.
84

8. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

8.1 Inleiding

In dit afsluitende hoofdstuk presenteren we onze samenvattende conclusies en aanbevelingen. We beginnen in paragraaf 8.2 met de samenvattende conclusies. In paragraaf 8.3 schenken we aandacht aan aanbevelingen naar de toekomst die uit de resultaten van de opbrengstenanalyse gedestilleerd kunnen worden.

8.2 Samenvattende conclusies

Met het VASt-programma is voor de eerste keer in ons land op een grootschalige wijze en via verschillende `sporen' gewerkt aan maatregelen om het werken met gevaarlijke stoffen veiliger te maken. De opzet van het programma stond van te voren niet vast, maar heeft zich gaandeweg geëvolueerd. Continu is gezocht naar mogelijkheden om de reikwijdte van het programma te vergroten en de potentiële resultaten te verhogen. Zo zijn nieuwe instrumenten ingezet en zijn voortdurend aanpassingen in bestaande instrumenten doorgevoerd. Ook werden andere dan de `voorgeselecteerde' hoogprioritaire branches toegelaten en zijn twee pilots op bedrijventerreinen uitgevoerd. Voor het VASt-programma was in eerste instantie 10 miljoen euro beschikbaar. Door de veel grotere belangstelling vanuit branches is dit gaandeweg opgehoogd naar 12 miljoen euro. Het programma heeft gelopen van eind 2003 tot medio 2007.

Realisatie en bereik
De kern van het VASt-programma bestond uit het ontwikkelen en uitvoeren van zogenaamde VASt-actieplannen door branches en ketens. Deze werden in eerste instantie geworven onder de branches die in een prioriteringsstudie van TNO Arbeid als `hoogprioritair' werden aangemerkt. Medewerkers van het Ministerie van SZW en externe deskundigen hebben deze branches op een pro-actieve wijze 85

benaderd en geïnformeerd over de mogelijkheden van het programma. Het tempo

waarin branches geworven werden, liet aanvankelijk te wensen over. Vandaar dat het programma ook werd opengesteld voor andere branches.

Uiteindelijk is het gelukt om een belangrijk deel van de prioritaire branches over de streep te trekken. Het resultaat is dat uiteindelijk 24 VASt-actieplannen ­ en later nog twee actieplannen voor bedrijventerreinen ­ ontwikkeld en in uitvoering zijn genomen. Hierbij was sprake van een grote variatie wat betreft de aard van de branches, de stoffenproblematiek en de fase van het sectorale stoffenbeleid. Het potentiële bereik dat via deze VASt-actieplannen gerealiseerd zou kunnen worden, wordt geschat op 184.000 arbeidsorganisaties die in totaal ongeveer twee miljoen werknemers tellen.

SZW heeft de branches de vrijheid gegeven om tot een eigen en voor de branche passende aanpak te komen. Het resultaat hiervan was dat de VASt-actieplannen verschillend van inhoud en omvang zijn geworden. Sommige actieplannen waren heel breed van opzet en zetten in op diverse activiteiten. In andere actieplannen zijn de activiteiten beperkt gebleven tot het ontwikkelen van één of enkele instrumenten. Vanuit het ministerie zijn instrumenten aangereikt die de branches konden implementeren binnen hun sector. Negen branches hebben uiteindelijk de generieke Stoffenmanager omgebouwd tot een branchespecifiek instrument. Veertien branches hebben PIMEX gebruikt. Dit heeft binnen de VASt-actieplannen geresulteerd in 38 PIMEX-filmpjes. De gebruikers zijn over het algemeen goed te spreken over de meerwaarde van deze instrumenten voor hun project.

Met name in de beginfase hebben enkele branches eigen stoffendatabases/kennis- systemen ontwikkeld als alternatief van de Stoffenmanager. In hun geval sloten de eerste versies van het instrument onvoldoende aan op de behoeften en wensen van de branches. De doorontwikkeling van de Stoffenmanager heeft ook als gevolg gehad dat de `vroege deelnemers' te maken kregen met de wet van de remmende 86

voorsprong: zij waren inmiddels al met een eigen traject begonnen. De

toepassingsmogelijkheden van de Stoffenmanager zijn gaandeweg verruimd door het als open source voorziening aan te bieden en de generieke versie te valideren. Het valideren van de branchespecifieke Stoffenmanagers moet nog plaatsvinden.

Mede om de kwaliteit van de actieplannen te kunnen bewaken is niet alleen voor de uitvoeringsfase van de VASt-actieplannen, maar ook voor de ontwikkelingsfase subsidie beschikbaar gesteld. De subsidies hebben voor de branches over het algemeen een grote meerwaarde gehad. Door de gesubsidieerde ontwikkelingsfase is de drempel tot het opstellen van een actieplan verlaagd en zijn branches makkelijker ingestapt. Zonder de subsidie in de uitvoeringsfase zouden projecten op het gebied van stoffen veelal niet, minder snel en/of minder uitgebreid zijn opgepakt dan nu binnen VASt is gebeurd.

In de ontwikkelingsfase is vanuit het ministerie begeleiding georganiseerd door koppels van een SZW-medewerker en een externe adviseur aan de branches toe te wijzen. Deze begeleiding is door een groot aantal branches gewaardeerd. Enkele branches waren kritisch over de ervaren `dwang' om de Stoffenmanager te moeten opnemen in hun plan en over onduidelijkheid bij criteria en procedures. In de uitvoeringsfase is de begeleiding veel minder intensief geweest. Dit heeft niet tot noemenswaardige problemen geleid. Wel werden door verschillende branches kritische kanttekeningen geplaatst bij het uitstel dat enkele branches hadden gekregen in de eindfase. Bijna de helft van de branches heeft de uitvoeringstermijn als (te) kort ervaren.

Een ander spoor had betrekking op het ontwikkelen van generieke, digitale hulpmiddelen om individuele bedrijven te ondersteunen bij het formuleren van een goed stoffenbeleid. In dit generieke spoor heeft vooral de algemene versie van de Stoffenmanager een belangrijke rol gekregen. Dat de belangstelling voor dit instrument op gang is gekomen blijkt uit het aantal bezoekers van de website van 87

dit instrument (43.282), het aantal registraties van nieuwe gebruikers (6.803) en het

aantal keer dat de broncodering voor de open source versie is gedownload (150). Deze cijfers hebben betrekking op de stand van zaken eind oktober 2007.

Resultaten en effecten
Ondanks de korte uitvoeringsperiode zijn de branches in staat gebleken om hun VASt-actieplannen grotendeels uitgevoerd te krijgen. Vrijwel alle instrumenten en maatregelen uit de actieplannen zijn daadwerkelijk gerealiseerd. In alle branches zijn instrumenten tot stand gebracht die gericht zijn op de beheersing van de stoffenproblematiek, zoals een branchespecifieke Stoffenmanager, een alternatieve vorm van een stoffen- of productendatabase, handboeken en PIMEX. Ook de versterking van de branches in de productketens is door de branches actief opgepakt, vooral door de inzet van communicatiemiddelen en ondersteuning van bedrijven en werknemers via websites, bedrijfsbezoeken en bijeenkomsten. Op het gebied van kennisinfrastructuur zijn relatief weinig activiteiten ontplooid.

Door de grote druk om de instrumenten binnen de programmaperiode ontwikkeld te krijgen, is de implementatie pas recent op gang gekomen. De uitrol richting de achterban zal dan ook voor een belangrijk deel in de komende periode (na afronding van het programma) moeten plaatsvinden. Als gevolg hiervan is het actieve bereik ­ dat wil zeggen de mate waarin door de achterban actief gebruik wordt gemaakt van instrumenten/maatregelen ­ in veel gevallen nog beperkt. Door het breed verspreiden van nieuwsbrieven, vakbladen, folders en brochures is in de meeste branches (in potentie) al wel een deel van de totale doelgroep van informatie en kennis voorzien (passief bereik).

Driekwart van de deelnemende branches is tevreden over de resultaten die zij met VASt hebben geboekt. Er zijn volgens hen mooie en bruikbare instrumenten ontwikkeld en de samenwerking tussen betrokken partijen is prettig verlopen. Wel beseffen ze dat in de komende tijd het `oogsten' nog moet plaatsvinden. De 88

betekenis van het VASt-programma wordt door de branches gemiddeld als groot

beoordeeld (gemiddeld rapportcijfer bijna een acht). VASt heeft vooral bijgedragen aan een bundeling van bestaande (en soms nieuwe) stoffenkennis en een betere ontsluiting van deze kennis voor individuele bedrijven. Ook is er meer kennis beschikbaar gekomen over de manier waarop op een veilige manier met gevaarlijke stoffen kan worden gewerkt.

Op het gebied van bewustwording heeft VASt volgens een ruime meerderheid van de branches naar eigen zeggen de nodige vooruitgang geboekt en het onderwerp stoffen hoger op de agenda gebracht. Wel geldt voor een deel van de branches dat deze effecten zich (uitsluitend) voordoen in de directe kring van partijen die bij VASt waren betrokken en nog niet zozeer bij de grote groep van individuele werkgevers en werknemers. Een ander doel van VASt ­ namelijk een betere samenwerking en communicatie in de keten op het gebied van stoffen ­ is minder van de grond gekomen. Slechts enkele branches hebben op dit punt resultaat geboekt, maar dan vaak nog met één of enkele (en niet alle) partijen in de keten. Er zijn wel meer branches geweest die pogingen tot een betere ketensamenwerking hebben ondernomen, maar ervoeren dat vooral leveranciers moeilijk tot
samenwerking te bewegen zijn.

Het voorbereiden van (bedrijven binnen) de branche op REACH is in de VASt- projecten over het algemeen geen prominent doel geweest. Het merendeel van de branches heeft wel het idee dat met VASt een eerste stap in de goede richting is gezet, maar er bestaat nog veel onduidelijkheid bijvoorbeeld over hetgeen van de verschillende partijen wordt verwacht.

Onder de geraadpleegde niet-deelnemende branches is getoetst waarom zij niet hebben geparticipeerd. Een deel van hen zag zichzelf op het punt van
stoffenrisico's niet als hoog-prioritair (in tegenstelling tot de beoordeling door TNO in de prioriteringsstudie). Deze branches zagen voor zichzelf dan ook geen 89

rol weggelegd. Branches die wel een sectoraal stoffenbeleid hadden opgepakt,

hadden dit vanuit andere initiatieven gedaan (zoals een arboconvenant). Bij vier van de geraadpleegde niet-deelnemers mag op termijn uitstralingseffecten worden verwacht, in die zin dat zij alsnog VASt-instrumenten (en dan met name de Stoffenmanager) zullen gaan implementeren binnen hun branchebeleid. De positieve ervaringen binnen VASt en het beschikbaar komen van een `open source' voorziening hebben deze interesse aangewakkerd.

Aan de twee pilots op industrieterreinen in Coevorden en Oss is deelgenomen door 80 bedrijven. In deze pilots hebben arbocoördinatoren en preventie- medewerkers van deze bedrijven via workshops informatie en kennis aangereikt gekregen en onderling uitgewisseld. Een effectmeting heeft uitgewezen dat de deelnemers de aangereikte informatie en kennis (over onder meer stoffen) niet alleen hebben `geconsumeerd', maar dit ook hebben vertaald naar concrete maatregelen op bedrijfsniveau. Hierdoor hebben de VASt-pilots een positieve invloed gehad op de veiligheid en de arbeidsomstandigheden en is meer
bewustwording ontstaan over de risico's op het bedrijventerrein. Ook is het locale netwerk versterkt en tussen de deelnemers meer interactie gekomen over arbo en veiligheid.

Borging
Zonder uitzondering hechten de geraadpleegde deelnemende branches belang aan voortzetting van de aandacht voor het werken met gevaarlijke stoffen en de verdere implementatie van de gerealiseerde VASt- instrumenten. Vooral ook omdat de uitrol van de instrumenten veelal nog moet plaatsvinden. Toch biedt dit nog geen garantie dat de branches ook naar de toekomst toe in dezelfde mate concrete activiteiten blijven ondernemen. Garantie voor voortzetting vraagt om concrete afspraken binnen branches over bijvoorbeeld de in stand te houden instrumenten, het verdelen van de taken en/of het regelen van de benodigde financiën.

90

Het merendeel van de branches heeft inmiddels dergelijke borgingsafspraken

gemaakt. Het gaat daarbij veelal om infrastructurele vormen (vrijmaken mens- kracht, financiële middelen, aanwijzen verantwoordelijke instituties) of instru- mentele vormen van borging (in stand houden en actualiseren van instrumenten, communicatieactiviteiten en bijeenkomsten). Bij een klein aantal branches moet hierover nog (definitieve) besluiten worden genomen.

Over de mate waarin de borging in de branches succesvol en adequaat zal zijn en hoe lang de activiteiten zullen worden voortgezet, zijn op dit moment geen uitspraken te doen. Enige zorg is hierbij wel op zijn plaats. Een indicatie hiervoor is dat maar weinig branches gekozen hebben voor normerende vormen van borging (zoals vertaling naar vakopleidingen of opname in de Arbocatalogus), die minder vrijblijvend zijn dan de voornoemde borgingsvormen.

8.3 Aanbevelingen

In deze paragraaf presenteren we onze aanbevelingen die kunnen worden afgeleid uit de resultaten van de opbrengstenanalyse. De opbouw zal daarbij steeds zijn dat we eerst de aanbeveling zullen formuleren en dan een toelichting daarop zullen geven.

Aanbeveling 1
Zorg naar de toekomst toe dat branches die VASt-instrumenten (zijn) gaan implementeren en uitrollen naar hun achterban tot onderlinge uitwisseling komen van ervaringen met deze implementatie.

Toelichting
De branches die in de achterliggende jaren een VASt-actieplan hebben ontwikkeld en uitgevoerd, zijn vooral bezig geweest om hun activiteiten binnen de gestelde 91

termijn te realiseren. Aan onderlinge uitwisseling van kennis en ervaringen is

relatief weinig aandacht besteed. Op initiatief van VNO-NCW is wel een VASt- werkgroep geweest, die vooral in de beginfase van het VASt-programma frequent bij elkaar is gekomen. Om het bereik van het VASt-programma zo groot mogelijk te maken kan het zinvol zijn om toch iets te gaan organiseren ­ of een bestaand overlegplatform te gaan benutten ­ om (leer)ervaringen met de implementatie uit te wisselen. Dit geldt dan niet alleen voor branches die aan VASt hebben
deelgenomen. Ook voor niet-deelnemende branches die alsnog gebruik gaan maken van de VASt-instrumenten, kan dit een waardevolle inspiratiebron vormen.

Aanbeveling 2
Bevorder de verdere implementatie van VASt-instrumenten op de werkvloer van arbeidsorganisaties langs de lijn van de Arbocatalogus.

Toelichting
Uit het voorgaande blijkt dat normerende vormen van borging van de VASt- aanpak/-instrumenten tot dusver beperkt worden toegepast door de branches. Enkele branches hebben inmiddels besloten om hun VASt-activiteiten een plaats te geven in de Arbocatalogus. De Arbocatalogus kan een belangrijk `ankerpunt' vormen om de verworvenheden van het VASt-programma veilig te stellen en daarmee de effectiviteit te vergroten. Het ministerie heeft in zekere zin invloed op deze borgingsvorm. Vanuit het ministerie kan nog nadrukkelijker onder de aandacht gebracht worden welke mogelijkheden er bestaan om de beproefde, branchespecifieke stoffenaanpak via de Arbocatalogus te verankeren. Dit geldt dan niet alleen voor deelnemende branches, maar ook voor branches die tot dusver aan de zijlijn hebben gestaan, maar wel met de Arbocatalogus gaan werken.

92

Aanbeveling 3

Stimuleer branches met een branchespecifieke Stoffenmanager om deze te valideren.

Toelichting
Om het gebruik van de branchespecifieke Stoffenmanagers verder te stimuleren zal er nog wel een `slag' moeten worden gemaakt door de branches die dit instrument ontwikkeld hebben. Er bestaat namelijk nog onvoldoende zicht op de mate waarin deze branches (voornemens hebben om) stappen gaan zetten om hun Stoffen- managers te gaan kwantificeren en valideren. De meerwaarde van dit instrument voor REACH en de Arbocatalogus zal worden vergroot als zij dit wel gaan doen. Het ministerie zal op dit punt een vinger aan de pols moeten houden en desgewenst deze belangrijke vervolgstap dienen te ondersteunen. Het ministerie onderneemt op dit punt al actie. Er wordt namelijk gewerkt aan het opzetten van een gebruikers- platform van branches die werken met branchespecifieke Stoffenmanagers. De branches die de Stoffenmanager hebben doorontwikkeld tot een branchespecifiek instrument binnen het Programma VASt, hebben de intentie uitgesproken om via de inhoud tot samenwerking te komen om zo tot een 'Open Source' gebruikers- groep ('Community') te komen. Daarbij wordt gedacht aan de mogelijkheden van een gezamenlijk technisch beheer van Stoffenmanagerinstrumenten van verschil- lende branches die hier behoefte aan hebben. Daarnaast kan in een pilot worden samengewerkt bij de aanbesteding en ontwikkeling van een uitbreiding van de branchespecifieke Stoffenmanagers.

93

Aanbeveling 4

Kom snel tot overeenstemming met de Arbeidsinspectie over erkenning van de VASt-instrumenten.

Toelichting
Arbeidsorganisaties die generieke of branchespecifieke instrumenten uit het VASt- programma gaan gebruiken op de werkvloer, verwachten dat zij daarmee impliciet voldoen aan geldende regelgeving op stoffengebied. Het draagvlak voor het doorvoeren van maatregelen op bedrijfsniveau zal wegvallen als mocht blijken dat de Arbeidsinspectie de VASt-instrumenten niet als voldoende erkent. In de afgelopen periode is al overleg met de AI op gang gebracht om tot deze erkenning te komen. De implementatie van VASt-instrumenten kan worden bevorderd als op dit punt snel tot overeenstemming wordt gekomen en dit vervolgens ook wordt uitgedragen naar de deelnemende branches en hun achterban. Nu is het moment daar om een doorbraak te realiseren.

Aanbeveling 5
Zorg voor kennisoverdracht over de (erkende) VASt-instrumenten in de richting van de inspecteurs van de Arbeidsinspectie.

Toelichting
In het verlengde van de voorgaande aanbeveling zal ook gericht aandacht moeten worden besteed aan het informeren van de AI-inspecteurs als zij in hun inspecties controleren op (genomen maatregelen tegen) blootstellingsrisico's. Zij zullen kennis moeten hebben van de (erkende) VASt-instrumenten en de meerwaarde van toepassing van deze instrumenten op de werkvloer. Het gebruik van de VASt- instrumenten zal gestimuleerd worden als AI-inspecteurs bij hun inspecties hierover kennis paraat hebben en arbeidsorganisaties hierop kunnen wijzen.

94

Aanbeveling 6

Bevorder dat branches hun VASt-activiteiten ook inbedden in hun vakopleidingen.

Toelichting
De opbrengstenanalyse heeft uitgewezen dat maar enkele branches besloten hebben om (sommige van) hun VASt-instrumenten te vertalen naar het curriculum van hun vakopleidingen. De meeste branches hebben echter (nog) geen activiteiten ontplooid in de richting van hun vakopleidingen. Hierover zal in veel gevallen ook nog niet serieus over zijn nagedacht of serieus onderzoek naar zijn gedaan. Dit terwijl borging via de opleidingen goede en duurzame mogelijkheden kan bieden om het bereik te verruimen.

Aanbeveling 7
Hanteer een meersporenstrategie bij het verspreiden van de positieve ervaringen die zijn opgedaan in de twee pilots voor bedrijventerreinen.

Toelichting
Het VASt-programma is in zekere zin een voortdurende `zoektocht' geweest naar effectieve mogelijkheden om werken met stoffen veiliger te maken. Vrij laat in de programmaperiode is alsnog ook de weg van de bedrijventerreinenaanpak verkend. De twee pilots zijn met veel enthousiasme uitgevoerd en hebben veelbelovende uitkomsten gegenereerd. De pilots hebben een `kant en klare' en in de praktijk beproefde aanpak opgeleverd die eenvoudig is uit te rollen naar andere bedrijventerreinen. Inmiddels is vanuit deze pilots al een zekere `olievlekwerking' op gang gekomen naar andere bedrijventerreinen in de nabijheid. Er zal echter meer moeten gebeuren om tot een grootschalige uitrol te komen. Naast het `onderbrengen' van de aanpak bij het Keurmerk Veilig Ondernemen op bedrijven- terreinen (KVO-B) ­ waartoe al acties worden ondernomen ­ kan bijvoorbeeld 95

gedacht worden aan het benaderen van bedrijven die onder de BRZO15 vallen of

andere individuele grote bedrijven die op bedrijventerreinen als voortrekker kunnen fungeren.

Aanbeveling 8
Verspreid het `successenboek' breed, dus ook naar branches die buiten de invloedssfeer van VASt zijn gebleven.

Toelichting
Het VASt-programma zoals dat in de afgelopen jaren is uitgevoerd, heeft een grote `schat' aan ervaringen en goed toepasbare instrumenten en activiteiten opgeleverd. Dit dient breed uitgedragen te worden. Het successenboek, dat parallel aan deze opbrengstenanalyse wordt vervaardigd, is een goed middel om deze VASt- opbrengsten te verspreiden. Deze verspreiding zal echter niet alleen moeten gebeuren in de richting van de deelnemende branches, maar juist ook daarbuiten.

Aanbeveling 9
Zorg dat er binnen het ministerie naar de toekomst toe nog wel een aanspreekpunt blijft voor VASt-gerelateerde vragen en knelpunten, waarmee deelnemende branches en andere belangstellenden contact kunnen opnemen.

Toelichting
Hoewel het VASt-programma formeel is beëindigd, is het programma feitelijk nog niet af. Zo zal de implementatie van veel branchespecifieke instrumenten in de komende periode nog gestalte moeten krijgen. Ook zullen branches hun
Stoffenmanager nog moeten valideren (zie aanbeveling 3 hiervoor). Hoewel dit de primaire verantwoordelijkheid van de branches zelf is, ligt het niet voor de hand

15 Besluit Risico's Zware Ongevallen
96

dat het ministerie zich volledig terugtrekt. Zij zal open moeten staan voor vragen

en knelpunten die branches in de komende periode nog gaan ondervinden bij het implementeren en uitrollen van de VASt-activiteiten. Ook branches die niet deelgenomen hebben en andere belangstellenden zullen nog een duidelijk aanspreekpunt moeten hebben waar zij voor informatie over VASt terecht kunnen.

97

98

LITERATUUR

Bureau Bartels, 2006
Borging van Arboconvenanten, Amersfoort

COCOS, 2005
Tussenevaluatie Convevant Stoffen; versterken kennisinfrastructuur in productketens, branches en bedrijven

COCOS, 2006
Tweede tussenevaluatie Convevant Stoffen; versterken kennisinfrastructuur in productketens, branches en bedrijven

COCOS, 2007
Eindevaluatie Convenant Stoffen; versterken kennisinfrastructuur in productketens, branches en bedrijven, Den Haag

ECORYS, 2006
Van Den Haag naar de werkvloer; analyse van drie beleidsprogramma's van de Directie Arbeidsomstandigheden, Rotterdam

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2003
Programma Versterking Arbeidsomstandigheden Stoffen, Den Haag

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2004-2007
Jaarplannen Programma VASt, 2004-2007, Den Haag

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2003-2007
Nieuwsbrieven en persberichten VASt 2003-2007, Den Haag

99

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2005-2007

Rapportages Arboconvenanten, Versterking Arbeidsveiligheid, Versterking Arbeidsomstandigheden Stoffen (VASt) 2004-2006, Den Haag

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2007
Niet kopiëren s.v.p.! Goede praktijken: geen standaardrecept, maar maatwerk, Den Haag

Onos, T., 2005
Verkenning van de mogelijkheden van bedrijventerreinen in het programma VASt

Research voor Beleid, 2005
Programma VASt in bedrijf, Nulmeting, Leiden

TNO Arbeid, 2003
Chemie in branches en ketens, een onderzoek als opstap naar een sterker stoffenbeleid, Hoofddorp

TNO Kwaliteit van Leven, 2007
Tussenrapportage: Beheer generieke Stoffenmanager, Periode november 2006 t/m mei 2007, Hoofddorp

VASt-projecten, 2004-2007
Actieplannen, voortgangsrapportages, eindrapporten overige projectspecifieke documenten 2004-2007

WEBSITES
www.arboportaal.nl
www.awaretool.eu
www.senternovem.nl/reach
100

www.stoffenmanager.nl

www.vast.szw.nl
Diverse projectspecifieke websites

101

102

BIJLAGE 1 GERAADPLEEGDE PERSONEN / ORGANISATIES

Naam Organisatie
Dhr. drs. E.P. van Assen Vereniging Kunststof Composieten Nederland (VKCN) Mw. A. Bakker ICET
Mw. H. Bekieus Vereniging van Groothandelaren in de Tandheelkundige Branche (VGT) Dhr. dr. C.G. le Blansch Bureau KLB
Dhr. ing. C. Boon Vereniging van Houtimpregneerbedrijven in Nederland (VHN) Mw. M. Bouhof Stichting Bedrijfsfonds Apotheken (SBA) Dhr. ir. D. Bouwman ArboUnie
Dhr. ir. W.H. den Brabander Stichting Certificatie Asbest (SCA)
Dhr. mr. H.O. de Bruin Algemene Nederlandse Bond van Natuursteenbedrijven (ABN) Dhr. T. Bunnik Bunnik Advies
Dhr. mr. P. Busker Centrale Branchevereniging Wonen (CBW) Dhr. ir. J. van Cappellen BECO Groep
Dhr. H.M.J. Claasen Claasen Coatings
Mw. ir. D. van Corven Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten (NVZ) Dhr. drs. J..P. Delleman BMD Advies
Dhr. mr. J.M. Douma Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten (NBvT) Dhr. N. Eikmans Nederlands Tandtechnisch Genootschap (NTG) Dhr. drs. M. Elema Productschap Granen, Zaden, Peulvruchten (GPZ) Dhr. A.B. van Engelen Milieu Platform Zorgsector (MPZ)
Dhr. ir. M. Fleuren Dexis Arbeid
Mw. drs. D.J. Folkertsma BMD Advies
Mw. G. van der Gaag Vereniging van Laboratoriumhoudende Tandtechnici (VLHT) Dhr. ir. M. van Galen Eques Coatings
Dhr. J. Geurts Nederlandse Vakbond Varkenshouders
Mw. dr. M. Groenewold TNO Kwaliteit van Leven
103

Mw. M. de Haan Thuiszorg het Friese Land

Dhr. Th. Haitsma Van Zundert & Partners
Dhr. C.J. Halm FME-CWM
Dhr. J. van Hensbergen Vereniging Textielindustrie Nederland (VTN) Dhr. mr. F.E. Hes Brabers Association Management
Mw. drs. F. van der Heijden ICET
Mw. drs. N. van der Heijden Bureau KLB
Dhr. dr. ir. H. Heusen ArboUnie
Dhr. J. van den Heuvel Hiswa
Dhr. H. Hidding Florensys
Mw. M.G. Hoekenga Nederlandse Schoenmakers Vereniging (NSV) Dhr. J. Hof Ministerie van Defensie
Dhr. ing. E.Hofstede Ministerie van Defensie
Dhr. dr. ir. A.L. Hollander TNO
Dhr. B. Holtvast Federatie van Kunstenaarsverenigingen (FVKV) Dhr. mr. J. Horák FOCWA
Mw. drs. E.M. van der Hout Federatie Nederlandse Rubber & Kunststofindustrie (NRK) Dhr. drs. P. `t Jong Stichting WoonWerk
Dhr. dr. ir. F.J. Jongeneelen IndusTox Consult
Dhr. G. Jonkers Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (VVVF) Dhr. dr. D. Jung Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Dhr. ir. A. Kasper Quantor
Dhr. ir. J.H.C. Kaspers Organon
Dhr. P. Keune Stichting Kunstenaarsmateriaal
Dhr. drs. J.P.F. Kimmel Royal Haskoning
Dhr. ing. C.J. Klapwijk BMD Advies
Dhr. G.W. Klok Nederlandse Jachbouw Industrie (NJI) Dhr. A. Kluwer AVR
104

Dhr. drs. C.N. Koch Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB)

Dhr. E.T.J. Kolsteeg Vereniging van Groothandelaren in de Tandheelkundige Branche (VGT) Mw. H. Konijnenberg FNV Bondgenoten
Mw. A. Koning Profectum
Dhr. B. Koning VNO NCW
Dhr. J. de Koning Brandweer Coevorden
Mw. J.H. de Kraan CNV Bedrijvenbond
Mw. M.A.M. Kroeze Integraal Kankercentrum West (IKW)
Dhr. F. de Kruif Orbis Advies en Onderzoek
Mw. drs. M. Lefeber TNO Kwaliteit van Leven
Dhr. M.S. Liefhebber Stiching WoonWerk
Dhr. ing. C. Lommers Hoofd Productschap Akkerbouw (HPA)
Dhr. drs. S. Looijs Vereniging van Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) Mw. J. Malais Conservator
Dhr. D.J. Meijer Metaalunie
Dhr. ing. E.J. Metz Vereniging voor Oppervlaktetechnieken van Metalen (VOM) Dhr. A.P.L. Mevissen Helm Chemicals
Dhr. mr. W.M.J.M. van Mierlo MKB Nederland
Mw. I. Minnesma FNV KIEM
Dhr. H. du Mortier Sector Vereniging Metaalconserverings Bedrijven (SVMB) Dhr. S. Muijser Brabers Association Management
Mw. drs. M. Neuteboom Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en glazenwasbranche (RAS) Dhr. mr. H. Nieuwenhuis Centrale Bond van Meubelfabrikanten (CBM) Dhr. ir. M.F.J. Niftrik TNO Kwaliteit van Leven
Dhr. drs. C. van Oijen IVAM Research and Consultancy
Mw. ir. T. Onos Arbo Advies Onos
Dhr. ing. C. Pereboom RAI Vereniging
Dhr. ir. W.A. Pfeifer Ned. Cosmetica Vereniging (NCV), Ned. Vereniging van Zeepfabrikanten (NVZ) 105

Dhr. ir. A.P. Pielkenrood Bond van Fabrikanten van Betonproducten in Nederland (BFBN)

Dhr. dr. J.A.S.J. Razenberg Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten Dhr. M. Reuderink Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemers (KVGO) Mw. I. Ribbens Frugi Venta
Dhr. W.H.C. van Rooij Centrum Natuursteen
Dhr. H. de Ruiter Vlisco
Dhr. ir. D. van der Schaaf TNO Kwaliteit van Leven
Dhr. ing. G.J. Scheffer Ten Cate Advanced Textiles
Dhr. P.A. Schoormans Koninklijke Horeca Nederland (KHN)
Dhr. A.P.A. Schuurmans Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) Dhr. ing. D. Smink Koninklijk Verbond van Nederlandse Baksteenfabrikanten (KNB) Dhr. ir. T. Snik Enia Carpets
Mw. N. van der Spank Vivant
Dhr. dr. T. Spee Arbouw
Dhr. F. Standaar Centrum Natuursteen
Dhr. drs. T. Stevens Vivant
Dhr. mr. J.A.M. Suiker Orsima
Dhr. J. Tempelman TNO Bouw en Ondergrond
Dhr. ir. J. Terwoert IVAM Research and Consultancy
Mw. ing. P.H.M. Timmermans FNV Bondgenoten
Dhr. H.F.J. Veldhuis Forbo Novilon
Dhr. R. Veraart Fosag
Mw. N. Verheij LP Communicatie
Dhr. ir. R. Verweij Plantum NL
Dhr. M. Viora Maiburg
Mw. drs. S. Vis Orbis Advies en Onderzoek
Dhr. drs. R. Visser TNO Arbeid
Mw. L. van de Vliet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 106

Mw. L. Vollebregt SenterNovem

Mw. mr. M. Voorzee Stichting Bedrijfsfonds Apotheken (SBA) Dhr. M. Vos Vos Advies
Dhr. M.B. de Vries Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie (VNSI) Mw. M.E. van der Weiden Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Dhr. dr. ir. R.T.H. van Welie Nederlandse Cosmetica Vereniging (NCV) Dhr. ir. M. van Wijk BECO Groep
Mw. drs. ing. J. Willems ArboUnie
Dhr. A. Wolsink Meander Medisch Centrum Amersfoort
Dhr. ir. T. Zeppenfeldt Datheon
Dhr. mr. L.J.C. van der Ziel Vereniging van Verfgroothandelaren in Nederland (VVVH)

107

108

BIJLAGE 2 FACTSHEETS DEELNEMENDE BRANCHES

Algemene ziekenhuizen
Projectorganisatie en doelstelling
De zorgsector bestaat uit een bonte verzameling van instellingen in de cure (gericht op genezing) en care (gericht op verzorging), zoals algemene ziekenhuizen, GGZ instellingen en verzorgingsinstellingen. Ongeveer 80 van deze instellingen zijn lid van de Vereniging Milieu Platform Zorgsector (MPZ). Hiermee dekt het MPZ meer dan de helft van de bedden in de ziekenhuissector af. De MPZ-leden hebben gezamenlijk ongeveer 70.000 werknemers. Het MPZ houdt zich bezig met tal van milieu- en arbo-vraagstukken in de zorg. In het TNO-rapport dat voorafging aan het VASt-programma is de zorgsector als een hoog prioritaire branche aangemerkt. De reden voor deze hoge prioritering ligt in het gegeven dat verpleegkundigen en ander personeel risico lopen op huideffecten door nat werk en latex. Deze risico's worden onderkend door de leden van het MPZ, die aangeven dat de informatie- voorziening over gevaarlijke stoffen in hun sector voor verbetering vatbaar is.

Een aantal jaar geleden is al een poging gedaan om een informatiesysteem voor gevaarlijke stoffen op te zetten. Dit project is echter nooit goed van de grond gekomen. Het MPZ heeft dit project in het kader van VASt overgenomen en alsnog opgepakt. Doordat er in het kader van het eerdere initiatief al het nodige voorwerk was gedaan heeft het MPZ alleen een subsidie gekregen voor de uitvoering van het actieplan.

Activiteiten en bereik
De centrale activiteit van het project bestonden uit het opzetten van het informatiesysteem en de communicatie hierover richting de instellingen.

109

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik

I II III
Database X Ja Ja 12 abonneehouders Training veilig werken X Alternatief: Ja Niet bekend E-learning
Website X Ja Ja Niet bekend Diverse factsheets X Ja Ja Niet bekend Brochure resultaten X Ja Ja Niet bekend Eindbijeenkomst X Ja N.v.t. 65 bezoekers Extra activiteiten
PIMEX (3 filmpjes) X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ Ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Voordat gestart kon worden met het opzetten van het informatiesysteem hebben milieu- en arbocoördinatoren van 15 instellingen een checklist en enquête ingevuld. Uit dit vooronderzoek bleek dat voor stoffen als narcosegassen, cytostatica en radioactieve stoffen vaak wel registraties en WIK's zijn. Ook hebben de medewerkers die met deze stoffen werken voldoende kennis over de risico's. De problemen liggen meer op het vlak van voor het oog simpele stoffen, zoals nat werk met bijvoorbeeld schoonmaakmiddelen en de omgang met gevaarlijke stoffen door logistiek en technisch personeel. Het gaat hier om een grote groep werknemers, die minder goed geschoold is op het gebied van stoffen dan de medische specialisten. Uit dit vooronderzoek komt ook naar voren dat instellingen behoefte hebben aan een digitale databank met VIB's en WIK's. In nauwe samenwerking met de 15 instellingen die betrokken waren bij het vooronderzoek is gestart met de bouw van de databank. Eind 2006 was de databank in concept klaar. 110

Begin 2007 start een pilot met de 15 instellingen die data en VIB's aanleveren om

de databank te vullen. In juni 2007 zijn het kennissysteem en de resultaten uit de pilot gepresenteerd. De 65 bezoekers reageerden overwegend positief. Het kennissysteem is te raadplegen via de website www.gevaarlijkestoffenzorg.nl opgezet. De beschikbare factsheets en documenten zijn via de website al duizenden keren gedownload. Ook kan via de website gebruik worden gemaakt van een eenvoudig e-learningprogramma en heeft de website een belangrijke rol in de voorlichting. Het gratis e-learningprogramma is min of meer in plaats van de training `Veilig werken' gekomen, die kostentechnisch en praktisch niet haalbaar bleek te zijn.

Het project heeft geleid tot meer bewustzijn van de risico's rondom gevaarlijke stoffen bij de afdelingshoofden. Dit moet nog verder doorwerken tot aan de werkvloer.

Borging
Binnen het MPZ zal de opgerichte gebruikersgroep `Gevaarlijke stoffen applicatie' actief blijven. Deze werkgroep zal de organisatorische en instrumentele borging verzorgen door de producten de komende jaren te beheren en uit te bouwen. De financiële borging van de stoffendatabase moet tot stand komen door de gebruikers als abonnees te laten betalen. Op dit moment zijn daarvoor reeds voldoende abonnees.

111

Apotheken

Projectorganisatie en doelstelling
In de bijna 1.900 openbare apotheken die Nederland rijk is, werken ongeveer 16.000 apothekersassistenten. Deze assistenten worden door kleinschalige farmaceutische bereidingen blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. De hoogte van het risico hangt af van de eigenschappen van de gebruikte stof en de mate van blootstellingen daaraan. De Stichting Bedrijfsfonds Apotheken (SBA) en de KNMP16 zijn zich bewust van het belang om te komen tot beleid en instrumenten op het gebied van veilig werken. De mogelijkheid voor financiële ondersteuning vanuit VASt was voor de partijen een aanleiding om daadwerkelijk beleid en instrumenten te ontwikkelen en zo Arbo op de agenda van de openbare apotheken te krijgen. De apotheekbranche behoorde niet tot de prioritaire branches met hoge stoffenrisico's, ze hebben uit eigen beweging van VASt gebruik gemaakt. De SBA is de trekker van het project en werkt daarbij samen met het wetenschappelijk Instituut Nederlandse Apotheken (WINap) van de KNMP en TNO.

In de eerste fase van VASt (opstellen actieplan) hebben de partijen voorbereidende activiteiten uitgevoerd. Zo heeft TNO een blootstellingsmodel ontwikkeld voor de bereiding van geneesmiddelen en een classificering gemaakt van de toxiciteit van farmaceutische actieve stoffen. Verder heeft TNO een onderzoek gedaan naar de informatiebehoeften van medewerkers van apotheken en is een informatiesysteem voor farmaceutische actieve stoffen ontworpen. De SBA heeft in 2003 een digitale RI&E laten ontwikkelen voor de apotheekbranche. Het doel van het VASt-project is om een geïntegreerd digitaal informatiesysteem gevaarlijke stoffen te ontwikkelen en te implementeren op basis van eerdere ontwikkelingen en onderzoeken.

16 Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie 112

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
RiFaS, inclusief X X Ja Ja 600 gebruikers helpdesk
Minisymposia X Ja Ja 229 deelnemers Oefenbijeenkomsten X Ja, maar als Ja 229 geïntegreerd deelnemers onderdeel van
minisymposia
Website X Ja Ja Niet bekend www.bereidveilig.nl
Online kennistest X Ja Ja ± 2.500 deelnemers SBA Magazine Ja Ja Oplage: 23.500 Posters X Ja Ja Oplage: 1.800 Nieuwsbrieven X Ja Ja Oplage: 1.800 Cursus Veilig Bereiden X Nog niet Nee N.v.t. Extra activiteiten
Vier workshops X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ Ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Op basis van eerder onderzoek van TNO is in het kader van VASt, opnieuw met behulp van TNO, een webapplicatie, RiFaS (Risico instrument Farmaceutische Stoffen) ontwikkeld die de risico's bij apotheekbereiding inzichtelijk maakt en advies geeft over hoe eventuele gezondheidsrisico's beperkt kunnen worden. Ook geeft RiFaS achtergrondinformatie over het veilig omgaan met farmaceutische 113

stoffen. De stoffendatabase is ontworpen en opgezet als onderdeel van de KNMP-

database. De koppeling met de KNMP-database heeft grote voordelen voor het onderhouden en updaten van gegevens. De gegevens ten behoeve van de
stoffendatabase zijn in de periode augustus 2006 tot april 2007 door
KNMP/WINAp ingevoerd. De softwarebouwer krijgt maandelijks een update van de stoffendatabase. In april 2007 is RiFaS gereedgekomen en ter beschikking gesteld aan de apothekers. Inmiddels zijn er 600 gebruikers, waarvan er 250 actief zijn. De gebruikers hebben gezamenlijk 1.400 producten ingevoerd. RiFaS is via de website www.rifas.nl te gebruiken. Medio 2008 is het streven van WINAp de stoffendatabase uit te breiden met halffabricaten en specialités. De applicatie kan worden gekoppeld aan andere computerapplicaties die veel in openbare apotheken worden gebruikt, waardoor de toegankelijkheid van het instrument groot is.

Aan het systeem is ook een helpdesk gekoppeld. Gebruikers van RiFaS kunnen daar met hun vragen over het gebruik van het systeem terecht. RiFaS is ontwikkeld door de SBA, TNO en KNMP (technisch inhoudelijke inbreng) en softwarebouwer CBS. Tijdens de ontwikkeling is het hulpmiddel getest door openbare apotheken.

Om RiFaS uit te zetten in de branche is een aantal hulpmiddelen ingezet, zoals bijvoorbeeld de Minisymposia Veilig Bereiden. Er zijn niet ­ zoals voorgenomen ­ aparte oefenbijeenkomsten gehouden, maar deze zijn geïntegreerd in vier regionale minisymposia. Hiertoe is besloten toen de ontwikkeling van RiFaS langer duurder dan gepland, omdat een groter deel van de database onverwacht handmatig moest worden ingevuld. Het importeren van gegevens uit bestaande database was namelijk niet altijd goed mogelijk. Tijdens de minisymposia werd informatie verstrekt over RiFaS en Arbowetgeving. Ook konden mensen leren werken met het systeem.

Via de campagne Zit hier een luchtje aan? is breed bekendheid gegeven aan de inspanningen van het VASt-project en RiFaS in het bijzonder. Ook is de campagne 114

bedoeld om draagvlak te creëren het veilig werken. Apotheekmedewerkers hebben

op de website www.bereidveilig.nl kunnen deelnemen aan een kennistest, om hun kennis omtrent risico's van werken met gevaarlijke stoffen te testen. Hier hebben in totaal 2.500 mensen uit de apotheekbranche aan deelgenomen. De kennistest heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan een toegenomen bewustzijn in de branche over het belang van veilig werken. Dit bewustzijn ­ één van de belangrijkste resultaten van het project ­ is ook aangewakkerd via publicaties in vakbladen, nieuwsbrieven en een postercampagne.

Borging
RiFaS is door de SBA overgedragen aan de brancheorganisatie KNMP. KNMP is daarmee verantwoordelijk voor de organisatorische en instrumentele borging van het hulpmiddel. Het gebruik van RiFaS is tot eind 2007 gratis. Daarna moeten deelnemers een abonnement nemen. De SBA werkt aan een Cursus Veilig
Bereiden in de Apotheek en verwacht dat deze medio 2008 kan worden georganiseerd.

115

Asbest

Projectorganisatie en doelstelling
Sinds 1993 is het gebruik van asbest in Nederland verboden. Toch zijn er nog veel constructies waarin asbest gebruikt is. Voordat dit asbest verwijderd kan worden moet eerst een asbestinventarisatie uitgevoerd worden. In Nederland zijn ongeveer 80 bedrijven die zich bezig houden met asbestinventarisatie. Een aantal asbestinventarisatiebedrijven is lid van de branchevereniging VOAM. Ook beschikt een aantal van deze bedrijven over eigen laboratoria voor asbest- onderzoek. Wanneer de inventarisatie is opgemaakt, kan het asbestverwijdering- bedrijf, rekeninghoudend met de resultaten van de inventarisatie beginnen met de verwijdering van de asbest. Er zijn in Nederland ongeveer 300 bedrijven die zich bezig houden met het verwijderen van asbest. De brancheorganisaties VVTB en VAVB vertegenwoordigen een aantal van deze bedrijven. Na verwijdering moet de asbest afgesloten getransporteerd worden naar de stort. Dit VASt-project richt zich op de eerste twee schakels van de asbestketen, namelijk de inventarisatie en verwijdering van asbest.

Stichting Certificatie Asbest (SCA) heeft als beheerstichting de taak de inrichting en onderhoud van de certificatieschema's voor de wettelijk verplichte certificatie van o.a. asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsbedrijven te doen. Deze taak is vastgelegd in het Convenant van het Ministerie van SZW met Stichting Certificatie Asbest. In het kader van het VASt-project heeft SCA de rol van projectaanvrager en projectleider ingevuld. In tegenstelling tot andere branches is asbest een uit bouwwerk of object te verwijderen gevaarlijke stof en is daarmee de basis voor de core business van de branche.

Doel van het VASt-project is om een Stoffenmanager-Asbestmodule (SMA-rt) te ontwikkelen. SMA-rt is voor asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsbedrijven een hulpmiddel om het niveau van respirabele asbestvezels en daarmee de arbeids- risico's betrouwbaar te kunnen voorspellen. Vervolgens kunnen de verwijderings- 116

methoden en beschermingsmaatregelen daarop worden afgestemd zodat op een

veilige manier kan worden gewerkt. SMA-rt is ontwikkeld in een projectteam met vertegenwoordigers van SCA, TNO, Datheon Database Solutions bv en Profectum. TNO leverde de technisch inhoudelijke bijdrage vanuit het Rapport TNO-MEP R 2004/523 "Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest" Datheon heeft SMA-rt gebouwd. SCA en Profectum namen het projectmanagement voor rekening, waarbij SCA als projectaanvrager ook eindverantwoordelijk was. Het actieplan is in drie weken geschreven en werd bij indiening gelijk goed gekeurd. Voor het project is alleen subsidie verstrekt voor de uitvoering van het actieplan.

Activiteiten en bereik
Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
SMA-rt X Ja ja 100% van de bedrijven Introductiecursussen X Alternatief: Ja 600 bezoekers voorlichtingsdagen Nieuwsbrief X Ja Ja Niet bekend Website X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ Ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
In de afgelopen jaren zijn bij veel asbestverwijderingswerken de vrijkomende asbestvezels gemeten. Gekoppeld aan de soort asbest, wijze van bevestiging en verwijdering, beschermingsmaatregelen en andere belangrijke gegevens is door TNO een databestand opgebouwd. In 2004 is het Rapport TNO-MEP R 2004/523 `Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest' beschikbaar gekomen. Bij de bouw van SMA-rt is gebruik gemaakt van deze data. Wanneer nu de invoergegevens bekend zijn is voor bijna alle gevallen een voorspelling te maken 117

van de vrijkomende asbestvezels bij de verwijdering. Deze invoergegevens zijn

o.a. de soort asbest en de soort materiaal waarin het asbest is verwerkt, de wijze van bevestiging, de mate van hechtgebondenheid, de staat waarin het materiaal zich bevindt, etc.

Bij de inrichting van SMA-rt is, doordat de wet tussentijd veranderde, enige vertraging ontstaan. De opdracht was om met SMA-rt een wetconforme
voorspelling van de asbestrisico's te kunnen maken. Na een try-out met SMA-rt versie 3.0 is op 23 november 2007 SMA-rt 4.0 in gebruik genomen. Om de laatste wetswijzigingen op te kunnen nemen is door SZW een extra subsidie beschikbaar gesteld. Via de website www.asbestinfo.nl kunnen bedrijven de SMA- rt gebruiken. De bedrijven worden op de hoogte gehouden via de website van SCA www.ascert.nl. In november 2006 is de SMA-rt tijdens vier regionale
voorlichtingsdagen geïntroduceerd. Deze voorlichtingsdagen kwamen in plaats van de introductiecursussen. De voorlichtingsdagen trokken in totaal 600 bezoekers, waaronder ongeveer 90 overheidsambtenaren.

De betrokkenen zijn tevreden met de universele en handzame tool voor het betrouwbaar voorspellen van risico's bij het verwijderen van asbest bouwwerken en objecten. Doordat het Ministerie van SZW de SMA-rt als een belangrijk hulpmiddel is voor de inventarisatie van de risico's bij asbestverwijdering is de verwachting dat de SMA-rt in de toekomst een `bepalende' tool wordt waar bedrijven moeilijk om heen kunnen. Het alternatief voor bedrijven die weigeren de SMA-rt te gebruiken is zelf metingen uitvoeren. Dat is echter een zeer tijdrovende en kostbare bezigheid.

Borging
SCA is verantwoordelijk voor de organisatorische en instrumentele borging. SCA neemt het beheer en de gebruikersadministratie voor rekening. Hierbij zal SCA technisch inhoudelijk ondersteund worden door TNO en Datheon. Om de kosten 118

van het in de lucht houden van SMA-rt zullen gebruikers een financiële bijdrage

gaan leveren. Gemeenten, woningcorporaties en andere geïnteresseerden kunnen ook gebruik maken van SMA-rt. Vragen over het gebruik of andere opmerkingen worden door de beheerder afgehandeld. Door de geautomatiseerde monitoring is het mogelijk om het gebruik en de reacties systematisch te verzamelen. SCA zal per kwartaal het gebruik evalueren.

Momenteel is in samenwerking met SCA door het Ministerie van EZ in het kader van ketenherinrichting het project "Centraal Asbest Informatiepunt" opgestart. Het gaat daarbij om het inzichtelijk kunnen volgen (tracking en tracing) van het gehele asbestverwijderingsproces inclusief de wijze waarop met de asbestrisico's wordt omgegaan. Dit project wordt mede gesubsidieerd door Ministerie van SZW, AEDES (vereniging van woningcorporaties), LOM (Landelijk Overleg
Milieuhandhaving) en VVTB (Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen).

119

Defensie

Projectorganisatie en doelstelling
Het Ministerie van Defensie is met 70.000 medewerkers één van de grootste werkgevers van Nederland. Binnen Defensie wordt op tal van locaties gewerkt met gevaarlijke stoffen. Om voor de inkoop van gevaarlijke stoffen een goed hulpmiddel te ontwikkelen heeft Defensie in 2003 deelgenomen aan de proeftuin Strategie Omgaan met Stoffen (SOMS). In het kader van SOMS is door TNO voor de landmacht een arbo- en milieumeetlat ontwikkeld die een goed beargumenteerde arbo- en milieukeuze bij de inkoop van chemische producten moet opleveren. Tijdens het testen bleek de meetlat ten aanzien van vergelijkbare stoffen onvoldoende discriminerend te zijn. In het kader van VASt is onder meer aandacht geweest voor de verdere doorontwikkeling van deze tool.

Op de achtergrond van het VASt-project speelde een belangrijke ontwikkeling binnen Defensie, namelijk het verpaarsen17 van de defensieorganisatie. Deze ontwikkeling kreeg vorm door de inkoop van Defensie te centraliseren bij Defensie Materieel Organisatie (DMO) en de binnen DMO aanwezige arbo- en milieukennis te centraliseren binnen het Kenniscentrum Arbo en Milieu. Bij het ontwikkelen van hulpmiddelen in het kader van VASt is rekening gehouden met deze verpaarsing. Hierdoor heeft het VASt-project in tegenstelling tot SOMS niet alleen betrekking op de Landmacht maar op alle defensieonderdelen. Bij het VASt- project zijn DMO, de landmacht, de luchtmacht, de marine, de Hoofd Directie Personeel (HDP) en de militaire arbodiensten betrokken. TNO Arbeid en TNO Chemie leverden de technisch inhoudelijke bijdrage.

17 Met de verpaarsing van de Defensieorganisatie wordt bedoeld dat de onderdelen van landmacht, luchtmacht en marine geïntegreerd worden. Het voordeel hiervan is dat de capaciteit op het gebied van arbo en milieu wordt gecentraliseerd, waardoor slagvaardiger kan worden opgetreden. 120

Activiteiten

De centrale activiteit van het project is de structurele verbetering van de omgang met gevaarlijke stoffen binnen Defensie. Hiervoor zijn in het kader van VASt onderstaande activiteiten ontwikkeld.

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
RI&E Methodiek X Ja Ja 5 pilots Leidraad plan van aanpak X Ja Ja 5 pilots Verbeteren arbo- en X Ja Nog niet N.v.t. milieumeetlat
AVIB's X Ja Nog niet N.v.t. Inventarisatie X Ja Ja N.v.t. stoffenkennis
Persoonsregistratiesysteem X Nog niet Nog niet N.v.t. Extra activiteit
PIMEX (3 filmpjes) X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Bij de uitvoering van de activiteiten is rekening gehouden met de verpaarsing van Defensie. Zo is in het kader van VASt op basis van de afzonderlijke RI&E's van Landmacht, Luchtmacht en Marine een uniforme Defensie-RI&E ontwikkeld. Deze RI&E-methodiek dient als hulpmiddel voor het inventariseren van risico's op de verschillende werklocaties waarbij het uitgangspunt is dat door lokaal personeel een grof beeld verkregen kan worden van de veiligheidssituatie en de te nemen maatregelen. Indien noodzakelijk wordt daarna een verdere inventarisatie uitgevoerd door meer deskundigen (vanuit de arbodiensten). De nieuwe RI&E is 121

eenvoudig te hanteren en geeft een goed beeld van de eerste prioriteiten. Op basis

van de prioriteiten uit de nieuwe RI&E-methodiek kan een beproefd Plan van Aanpak op worden gesteld. Hiervoor zijn in december 2006 vijf pilots gestart.

De arbo- en milieumeetlat die in het kader van SOMS ontwikkeld was, is in het kader van VASt doorontwikkeld. Het instrument is nu na verdere optimalisatie wel geschikt om in het pré offertestadium een type product te selecteren, dat voor een specifieke toepassing het meest arbo- en milieuverantwoord is. Het instrument legt zowel de gegevens van de stof zelf, alsmede de omstandigheden waaronder en de hoeveelheden waarmee de stof gebruikt wordt. Met behulp van het instrument kan ook een prioritering worden vastgesteld van stoffen, die om arbo- en milieu- redenen zouden moeten worden uit gefaseerd. Tevens kan met het instrument een meer verfijnd advies gegeven worden ten aanzien van het juiste gebruik van chemische stoffen en te nemen maatregelen. De arbo- en milieumeetlat is nog niet geïmplementeerd. Wel is een prototype getest. Het is de bedoeling dat na acceptatie, de meetlat in DAMIS, het defensiebrede informatiesysteem over stoffen, arbo en milieu wordt ingepast. Om betere AVIB's18 te krijgen heeft TNO een aantal gebruikers geïnterviewd. De input uit deze interviews is gebruikt om AVIB's te ontwikkelen met een kwalitatief hoogwaardig gebruiksadvies. De nieuwe AVIB's zijn nog niet geïmplementeerd omdat deze afhankelijk zijn van de implementatie van de meetlat in DAMIS.

Om de stoffenkennis binnen Defensie te vergroten wordt gekeken naar de rol van de preventiemedewerkers en is meer aandacht voor stoffen in opleidingen. Verder wil Defensie zicht krijgen op welke medewerkers er worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. Hiertoe worden RI&E en DAMIS gekoppeld worden aan PeopleSoft, het defensie-programma over functies en personen. Deze combinatie van systemen moet een persoonsregistratiesysteem opleveren. Bij de implementatie

18 Werkplekinstructiekaarten worden bij Defensie Artikel Veiligheids Informatie Bladen (AVIB's) genoemd. 122

richting de werkvloer hebben de preventiemedewerkers een belangrijke rol.

Tenslotte zijn er als extra activiteit drie PIMEX filmpjes gemaakt. Deze sluiten goed aan bij de wereld van Defensie, waarin veel praktisch ingestelde `doeners' werken.

Borging
Op organisatorisch vlak speelt de HDP, met ondersteuning van DMO een centrale rol bij de borging van de activiteiten. De overdracht van stoffenkennis en nieuwe methodieken naar de werkvloer is in de praktijk wel lastig doordat Defensie een hoge in- en uitstroom van personeel kent en er ook intern veel positiewisselingen zijn. Op instrumenteel vlak hebben de opgezette data- en registratiesystemen een belangrijke rol voor het structureel vast houden van de ontwikkelingen. Echter nog niet alle systemen zijn gereed.

123

Handel in chemische producten

Projectorganisatie en doelstelling
Handelaren in chemische producten bewerken, verwerken, verladen of bemonste- ren jaarlijks een grote diversiteit aan chemische producten. De ondernemers in de handel in chemische producten zijn verplicht om de risico's van gevaarlijke stoffen in kaart te brengen en te evalueren. Het Verbond van Handelaren in Chemische Producten (VHCP) probeert haar leden hierbij te ondersteunen. In 2004 heeft de VHCP het Convenant Stoffen ondertekend. Als gevolg hierop is de branche gaan deelnemen aan het VASt-programma. De handel in chemische producten behoorde niet tot de door TNO als prioritair aangeduide branches. Deelname aan VASt wordt door de branche ook gezien als een goede voorbereiding op REACH. Het VHCP heeft ongeveer 70 leden die gezamenlijk 2.000 werknemers hebben. De branche heeft in het kader van VASt zowel voor de ontwikkeling als voor de uitvoering subsidie ontvangen. Bij de uitvoering van het actieplan zijn ongeveer 80 personen uit de branche betrokken geweest. Ook heeft Royal Haskoning een inhoudelijke bijdrage geleverd.

124

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Opleidingsplan X Ja Ja Alle leden Branchespecifieke RI&E X Ja Ja 4 gebruikers Leeswijzer VIB's X X Ja Ja Niet bekend Richtlijn bulkleveringen X X Ja Ja 100 stakeholders Virtuele X Ja Ja 4 gebruikers productendatabank
Inventarisatie wet- en X Ja Ja Alle leden regelgeving
Website VHCP X Ja Ja Niet bekend Extra activiteiten
PIMEX (2 filmpjes) X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ Ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Voorafgaand aan het opstellen van het actieplan heeft Royal Haskoning een intensieve inventarisatie onder leden gehouden. Vervolgens is er een workshop georganiseerd met ruim 30 VHCP-leden en andere ketenpartners, zoals de VNCI19 (de producenten). Uit beide actitviteiten is een lijst van activiteiten gekomen voor het actieplan (zie tabel). Rondom de diverse activiteiten zijn projectgroepen gevormd. De Commissie Milieu & Veiligheid was verantwoordelijk voor de coördinatie van deze projectgroepen. Bij de bijeenkomsten van de commissie was ook SZW en Royal Haskoning vertegenwoordigd. Verder zijn de klankbordbijeenkomsten van het internationale Responsible Care- programma

19 De VHCP werkt met de VNCI (Vereniging Nederlandse Chemische Industrie) samen in het kader van het internationale Responsible Care programma.
125

gebruikt om de resultaten van de projectgroepen te toetsen aan de praktijkwensen.

In totaal zijn er tussen de 80 en de 100 personen betrokken geweest bij de uitvoering van het actieplan. In de eerste plaats is er een opleidingsplan opgesteld. Met het opleidingsplan wordt het kennisniveau van de werknemers
gestandaardiseerd. De factsheets van het opleidingsplan zijn via de website te downloaden. Verder is er een branchespecifieke RI&E ontwikkeld die de MKB- RI&E aanvult met een stoffenmodule. Hierbij is waar nodig een link gelegd met de Stoffenmanager die door haar ontwikkeling steeds bruikbaarder wordt voor de handel in chemische producten. De VIB's werden niet door alle medewerkers van de afnemers van de branche goed begrepen. Om hieraan tegemoet te komen is een leeswijzer voor VIB's ontwikkeld. Ook is er een richtlijn voor het veilig lossen van bulkchemicaliën ingesteld. Met behulp van de virtuele productendatabank die beschikbaar is via de website van het VHCP kunnen de relaties van de leden VIB's raadplegen. Op het gebied van wet- en regelgeving is een inventarisatie gedaan van nuttige websites met belangrijke informatie. Ook deze informatie is via de website ter beschikking gesteld. De website van het VHCP is voor het VASt-project geheel vernieuwd. Via het VHCP-magazine FOCUS is veelvuldig aandacht geweest voor de lopende activiteiten van het VASt-project.

Voor de handel in chemische producten zijn twee PIMEX instructiefilmpjes gemaakt. PIMEX maakte geen deel uit van het oorspronkelijk plan van aanpak, maar is later toegevoegd. Het VHCP is te spreken over dit praktische hulpmiddel dat bewustwording stimuleert onder werknemers in de branche.

Borging
Via de website kunnen de leden gebruik maken van de factsheets rondom het opleidingsplan, de leeswijzer voor VIB's, de richtlijn bulklevering, de virtuele productendatabank en informatie over wet- en regelgeving. De website is hiermee het belangrijkste middel voor de instrumentele borging. Ook zullen de project- groepen rondom de VASt-activiteiten worden voortgezet. De organisatorische 126

borging komt voor rekening van het VHCP. Financieel zullen de hulpmiddelen

indirect geborgd worden via de contributie van de leden. Leden die gebruik willen maken van het opleidingsplan moeten hier wel apart voor betalen. Tenslotte wordt er met het oog op de Arbocatalogus in de branche al gediscussieerd over hoe de producten van het VASt-project hierin in gepast kunnen worden.

127

Industriële reiniging en scheepsonderhoud

Projectorganisatie en doelstelling
De branche van de industriële reinigers is grofweg te verdelen in twee groepen: de reinigers van grote zware industriële installaties en de reinigers van schepen (scheepshuid, ballasttanks, pompen en machinekamers). Bij de schoonmaakwerk- zaamheden wordt gewerkt met hoge druk schoonmaakmaterialen met een druk van
2.000 bar of meer. Dit zijn werkzaamheden die qua omvang en gebruikt materiaal niet te vergelijken zijn met de reguliere schoonmaakbranche. De stoffenrisico's zitten echter niet zozeer in deze reinigingsmiddelen, maar vooral in het vuil zelf. Hierbij valt te denken aan diverse oliën, mengsels van oliën en slib. De risico's van dit vuil zijn lastig in te schatten, doordat iedere situatie weer anders is en de samenstelling van het vuil vaak onbekend is. Voorafgaand aan een schoonmaak- project is er overleg tussen werkgever, werkvoorbereider en uitvoerder, waarbij de te volgen afspraken over procedures, beschermingsmiddelen en veiligheidsaspecten vastgelegd zijn in werkvergunnings- en werkafsprakenformulieren. De informatie hiervoor is afkomstig van de opdrachtgever, van chemiekaarten, toolboxmeetings en trainingen en cursussen. Om beter voorbereid te zijn op de werkzaamheden probeert de branche middels VASt informatie over risico´s van vuil beter te ontsluiten.

De deelname aan VASt moet gezien worden in het bredere geheel van het
arboconvenant in de industriële reiniging en scheepsonderhoud. Ook heeft de branche deelgenomen aan SOMS. In het arboconvenant is onder meer aandacht voor het thema ´oplosmiddelen en allergenen´. Met behulp van VASt is de scope uitgebreid naar alle gevaarlijke stoffen die bij de reiniging worden gebruikt of vrij kunnen komen. De sector behoort niet tot de prioritaire branches. Bij de uitvoering van het actieplan heeft IVAM een inhoudelijke rol gehad. De industriële reiniging heeft zowel voor de ontwikkeling van het actieplan als voor de uitvoering daarvan subsidie gekregen.

128

De sociale partners in de industriële reinigingsbranche hebben zich verenigd in de

paritaire organisatie ORSIMA. ORSIMA is namens de branche ook de aanvrager van het VASt-project. De branche bestaat uit ongeveer 140 werkgevers die werk bieden aan ruim 3.400 werknemers.

Activiteiten en bereik
Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Handboek Vuil X Ja Ja 140 werkgevers Reclamefolder X Ja Ja 1.000 werknemers Kaart met actieplannen X Ja Ja 1.000 werknemers Branchespecifieke X Nee N.v.t. N.v.t. Stoffenmanager
Cursus KAM X Ja Ja 15 deelnemers Brancherichtlijn Nee N.v.t. N.v.t. I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ Ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Voorafgaand aan het actieplan zijn er bedrijvenbezoeken afgelegd, gegevens verzameld over reinigingsmiddelen en vuil, de werkzaamheden in kaart gebracht, gezondheidsrisico´s beschreven, aanbevelingen opgesteld en onderzoek gedaan naar de mogelijke digitalisering van het Handboek Vuil. Vervolgens is gestart met het ontwikkelen van hulpmiddelen. Het Handboek Vuil is hiervan het belangrijkste onderdeel. In het handboek wordt ingegaan op wat vuil is, hoe je er ziek van kunt worden, welke risico´s er zijn, wat de wetgeving over vuil zegt en welke maatregelen er te nemen zijn. Het handboek is door IVAM ontwikkeld. Van het handboek is ook een vereenvoudigde samenvatting verschenen. In het actieplan wordt nog gerept over het mogelijk inzetten van de Stoffenmanager om zo het 129

Handboek Vuil te digitaliseren. De Stoffenmanager is uiteindelijk niet gebruikt

doordat de samenstelling van vuil vaak onduidelijk is en de omstandigheden waaronder gewerkt wordt te divers zijn. Ook worden werkzaamheden vaak op korte termijn gepland en wijkt de uitvoering regelmatig af van de inschatting die van tevoren gemaakt is. Een handboek is daardoor een handzamer hulpmiddel.

De cursussen over omgang met stoffen voor KAM-coördinatoren zijn gereed en kunnen gebruikt worden. Er is geen brancherichtlijn gerealiseerd. Wel heeft het Handboek Vuil een plaats gekregen in de brochure van de Arbeidsinspectie. Dat wil zeggen dat de Arbeidsinspectie het handboek ziet als een goede richtlijn voor het veilig omgaan met stoffen in de branche.

Het VASt-project heeft geleid tot meer bewustwording in de branche. Bij een workshop van KAM-coördinatoren bleek dat zij enthousiast waren over de bereikte resultaten. Het Handboek Vuil is hierbij een nuttig hulpmiddel voor het maken van werkinstructiekaarten en het uitvoeren van een RI&E.

Borging
De discussie over borging wordt voortgezet in de KAM-commissie. Momenteel wordt er nagedacht over de Arbocatalogus, hierbij komt het thema stoffen ook weer aan bod. Het Handboek Vuil dat het belangrijkste resultaat is van het VASt- project, moet ook het belangrijkste onderdeel worden van het stoffengedeelte in de Arbocatalogus. Organisatorisch en instrumenteel vind borging dus plaats via de Arbocatalogus. ORSIMA zal hierbij een belangrijke coördinerende rol invullen. De ontwikkelde activiteiten van het VASt-project behoeven voorlopig geen
aanpassing, waardoor hier ook geen financiële middelen voor benodigd zijn. 130

Keten van metaalbewerkingsvloeistoffen

Projectorganisatie en doelstelling
Bijna de helft van de werknemers in de metaalindustrie (300.000 werknemers) wordt bloot gesteld aan metaalbewerkingsvloeistoffen (MBV). Ongeveer 1.500 bedrijven werken met MBV. Deze vloeistoffen worden gebruikt voor het koelen en smeren van werkstukken en gereedschappen. Het gebruik van deze vloeistoffen kan leiden tot huidklachten en irritaties aan ogen en luchtwegen. Om meer kennis en ervaring te verkrijgen op het gebied van het beoordelen van de risico's rondom MBV hebben de brancheorganisaties FME, Metaalunie en de VNCI de handen in een geslagen voor een VASt-actieplan. Doordat de producenten van chemische stoffen, vertegenwoordigd door de VNCI, deelnemen aan het project is er sprake van een ketenaanpak. Voor de technisch inhoudelijke inbreng zijn BECO en IndusTox ingeschakeld.

Activiteiten en bereik
Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Handboek X Ja Ja 16 bedrijven (in testfase) Brancherichtlijn X Nog niet N.v.t. N.v.t. Communicatie X Ja Ja Doel: alle 1.500 bedrijven I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Voordat gestart kon worden met de uitvoering van het actieplan is er een inventarisatie gemaakt van welke kennis er door de keten van MBV stroomt. Ook is in deze fase de bestaande kennis over MBV geïnventariseerd en is onderzoek gedaan naar gezondheidseffecten en voorzorgsmaatregelen. Vervolgens is gestart 131

met de uitvoering van het actieplan. De uitvoering bestaat uit drie pijlers:

bundeling van kennis en informatie in een handboek, mogelijke uitwerking brancherichtlijn en communicatie en implementatie van beiden.

Het handboek 'veilig en gezond werken met MBV' bevat factsheets over
knelpunten op de werkvloer, goede voorbeelden en goede werkafspraken. Ook is een eenvoudige RI&E toets toegevoegd. Het handboek is op basis van interviews bij 16 bedrijven geschreven. Doordat stoffeninformatie (VIB's) onvolledige en onnauwkeurig zijn, vinden bedrijven het lastig niet gevaarlijke MBV van gevaarlijke MBV te onderscheiden.

De brancherichtlijn MBV is een document dat de afspraken weergeeft die gemaakt zijn over de stoffeninformatie die door de keten heen wordt uitgewisseld via VIB's. In de brancherichtlijn zijn 5 veiligheidseisen met bijbehorende criteria opgenomen waaraan een MBV moet voldoen. Veel VIB's blijken onvoldoende informatie te bevatten om deze veiligheidseisen in te kunnen vullen. De definitieve versie van de brancherichtlijn is nog niet gereed.

De laatste pijler gaat hoofdzakelijk in op de communicatie en implementatie van het handboek. Het handboek is te downloaden via de websites van de FME en Metaalunie. Ook is er in een aantal branche tijdschriften aandacht aan MBV en het handboek besteed. Met behulp van toolboxmeetings, gegeven door preventiemede- werkers, bereikt het handboek ook de werkvloer.

Het project heeft geleid tot samenwerking door de keten heen met de leveranciers van de MBV. Ook is er meer bewustzijn onder de werknemers in de metaalsector. Tenslotte heeft het project een concreet handboek opgeleverd. De opbrengsten van het project zijn vooralsnog beperkt, doordat de brancherichtlijn nog niet gereed is en er nog onduidelijkheid is over de communicatie van stoffeninformatie door de keten heen.
132

Borging

Uit het voorgaande bleek dat de informatie die door de keten verspreid wordt via VIB's voor verbetering vatbaar is. Er wordt in de branche (ook na VASt) nagedacht over een oplossingsrichting. Mogelijke oplossingen zijn het invoeren van een label/ symbool op het VIB, het opzetten van een REACH-pilot of het invoeren van branchegerichte VIB's. De aanpak van het handboek wordt
waarschijnlijk opgenomen in de Arbocatalogus. Samenvattend kan gesteld worden dat over de borging van de resultaten nog discussies lopen tussen de betrokken partijen en vooralsnog onduidelijk is hoe de resultaten verankerd worden. Het handboek zelf behoeft voorlopig geen update.

133

Keten van scheeps- en jachtbouw

Projectorganisatie en doelstelling
De sector van de scheeps- en jachtbouwers houdt zich bezig met de bouw, conservering en het onderhoud van schepen. Bij deze werkzaamheden worden medewerkers blootgesteld aan gevaarlijke stoffen als oplosmiddelen. Om de blootstellingproblematiek bij oppervlaktebehandeling in het algemeen en oplos- middelen in het bijzonder aan te pakken heeft een groep partijen uit de scheeps- en jachtbouw de handen ineen geslagen en een aanvraag voor VASt gedaan. De deelnemende partijen zijn FOSAG/SVMB (scheeps- en jachtschilders), HISWA vereniging (waterrecreatie), NJI (jachtbouw), SITO (ondermeer scheepsonderhoud) en VNSI (scheepsbouw). Er is dus sprake van een breed deelnemersveld. De verfproducenten, die een belangrijke schakel in deze keten zijn op het gebied van stoffeninformatie, hebben besloten om niet deel te nemen aan het project.

Het project gaat vooral in op de gebruikers van verven met vluchtige organische stoffen. Hierbij gaat het om ongeveer 20 scheepsschildersbedrijven met in totaal ongeveer 1.000 werknemers. Daarnaast zijn er vele tientallen veelal kleinere jachtschilderbedrijven. De scheeps- en jachtbouw is een hele pluriforme sector. Er zijn reparatiewerven die zeeschepen van 250 meter lengte voor onderhoud in het droogdok krijgen, maar er zijn ook bedrijven die sloepen maken van 6 meter. De materialen die in beide sectoren gebruikt worden lopen dan ook sterk uiteen. Zowel bij nieuwbouw als onderhoud van schepen bepaalt de opdrachtgever met welke verf er gewerkt wordt. In alle sectoren geldt dat er bij de schilderwerkzaamheden dagelijks gewerkt wordt met oplosmiddelhoudende producten.

134

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Informatiesysteem X Ja Nog niet N.v.t. Website X Ja Nog niet N.v.t. Cursus `train the trainer' X Ja Ja Eén bijeenkomst geweest, volgen er nog meer Voorlichting X Ja Ja Leden van de deelnemende branches I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Centraal staat de ontwikkeling van een webbased informatiesysteem. Als basis is uitgegaan van blootstellingsbeoordeling.nl20. Voorafgaand aan het actieplan is er al een rekenmodule ontwikkeld die ten grondslag lag aan het informatiesysteem. Het systeem is laagdrempelig voor werknemers. Een bedrijf kan in het informatie- systeem kenmerken invoeren over de ruimte, afzuiging, grootte, hoeveelheid verf en de manier waarop de verf wordt aangebracht. Vervolgens rollen er handzame WIK's uit. Stoffeninformatie van leveranciers (voornamelijk verfproducenten) is van groot belang voor het systeem. Het informatiesysteem is inmiddels klaar, maar de lancering laat op zich wachten doordat er nog stoffen ingevoerd moeten worden. Het invoeren van de stoffen (verven) is een tijdrovende klus. Deelname van de VVVF had dit onderdeel aanzienlijk eenvoudiger gemaakt. Door deze vertraging heeft de branche 3 maanden uitstel gekregen. Er zijn nog enkele andere redenen voor de vertraging. Door de pluriformiteit van de branche was de projectorganisatie

20 Het systeem van de scheeps- en jachtbouw is een `broertje' van de Praktijkrichtlijn Oplosmiddelen in de Metalektro. Deze is echter al verder in ontwikkeling.
135

weinig slagvaardig: De deelnemende branches waren met tal van activiteiten bezig

en bij tal van projecten (ook i.h.k.v. VASt) betrokken. Tenslotte bleek het opzetten van de database complexer dan verwacht. Het informatiesysteem zal beschikbaar gesteld worden via de website www.blootstellingsbeoordeling.nl. Zo ver is het echter nog niet.

Om het informatiesysteem te implementeren worden werknemers van bedrijven getraind om binnen hun organisatie voorlichting te geven over oplosmiddelen en het informatiesysteem. Inmiddels heeft er in september 2007 één cursus plaats gevonden.

De deelnemende branches hebben door middel van magazines, nieuwsbrieven, bijeenkomsten voor hun eigen leden gewerkt aan de bekendheid van VASt en de ontwikkeling van het informatiesysteem in de scheeps- en jachtbouw.

Onder de deelnemende branches heerst een gevoel van gematigde tevredenheid: Er is samengewerkt en er is een hulpmiddel ontwikkeld, dat nog wel gelanceerd moet worden. VASt heeft zeker een bijdrage geleverd aan de dialoog over veilig werken en vluchtige organische stoffen in de scheeps- en jachtbouw.

Borging
Op het gebied van borging ligt er nog wel wat werk. Eerst moet het kennissysteem gelanceerd worden. Dit zal naar verwachting begin 2008 gaan gebeuren. De branches hebben richting hun leden de verantwoordelijkheid om hen in te lichten over het systeem. De deelnemende branches dragen financieel bij aan de ontwikkeling en onderhoud van het kennissysteem. De branches hebben de hoop dat de VVVF in de toekomst als nog zal gaan deelnemen niet opgegeven.
Deelname van de verfproducenten zou het beheer van het kennissysteem
vereenvoudigen, doordat nieuwe informatie en updates makkelijker kunnen worden verwerkt.
136

Keten van tandheelkundige producten

Projectorganisatie en doelstelling
Hoewel de keten van tandheelkundige producten niet tot de prioritaire branches op het gebied van stoffenrisico's behoord heeft de branche besloten deel te nemen aan VASt. De reden voor deelname ligt in het gegeven dat er weliswaar een
beschikbare informatiestructuur was, maar dat hier amper gebruik van werd gemaakt. Via de bestaande informatiestructuur konden werknemers in de branche gebruik maken van online VIB's. Deze blijken echter lastig te vertalen te zijn naar de individuele praktijksituatie van de gebruiker. De VIB's houden bijvoorbeeld geen rekening met de mate van blootstelling, waardoor waarschuwingen vaak niet van toepassing zijn. In de praktijk ontberen de bedrijven in de tandheelkunde de deskundigheid om de blootstelling goed in te kunnen schatten. Hier moeten dan externe deskundigheid worden ingehuurd, hetgeen vrij kostbaar is. Ook is er weinig kwantitatieve informatie beschikbaar, wat het inschatten van risico's bemoeilijkt. Om dit probleem op te lossen hebben de ketenpartners besloten een branchespecifieke Stoffenmanager te ontwikkelen. In de tandheelkunde worden kankerverwekkende, allergene en reprotoxische stoffen gebruikt.

Het project in de tandheelkunde is een ketenproject. De keten bestaat uit de producenten van stoffen voor de tandheelkundige en tandtechnische branche (INDENT), de groothandel (VGT), twee verengingen voor tandtechniek (BVT, VLHT), een vereniging voor tandprothetici ( ONT) en de vereniging voor tandartsen (NMT). In totaal zijn er 50.000 mensen in de keten van tandheelkunde die risico lopen op blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Voor de uitvoering van het project is externe expertise ingehuurd: ArboUnie (technisch inhoudelijk), BECO en Osware Consultancty (softwareontwikkeling) en DEXIS Arbeid (projectleiding).

137

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Dental Stoffenmanager X Ja Nog niet N.v.t. Diverse X Ja Ja Leden van de communicatiemiddelen branches Extra activiteiten
PIMEX X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Voordat gestart kon worden met de ontwikkeling van de branchespecifieke Stoffenmanager is eerst een stoffeninventarisatie gehouden op basis van de database van VIB's die beheerd wordt door de VGT. Hierbij is gekeken welke stoffen er gebruikt worden, wat het kennisniveau is van de gebruikers en hoe zij omgaan met de VIB's. Ook zijn hierbij bedrijfsbezoeken afgelegd. Uit deze voorinventarisatie kan geconcludeerd worden dat van de meeste producten VIB's beschikbaar zijn, maar dat deze weinig worden gebruikt door de beperkte handzaamheid ervan: De VIB's geven alleen informatie over de stof zelf en niet over de risico's rondom gebruik en mate van blootstelling. Ook bleek uit vooronderzoek dat het animo om moeite te doen voor kennisvergroting onder gebruikers niet groot is.

Na de voorinventarisatie zijn alle bedrijfsprocessen in de branche in kaart gebracht. Vervolgens is de mate van blootstelling (inademing en huidcontact) vastgesteld. Op basis hiervan zijn blootstellingscenario's gemaakt. In de generieke Stoffen- manager is een set van faciliteiten gemaakt rondom deze blootstellingscenario's, waarbij gebruikers worden geïnformeerd over risico's, mogelijke maatregelen en 138

hulp bij het vormgeven van het toxisch stoffenbeleid. Dit heeft geresulteerd in de

branchespecifieke Dental Stoffenmanager. Een eindgebruiker kan door het selecteren van een product en een bedrijfsproces eenvoudig WIK's en praktijk- adviezen uitdraaien en registers van veel gebruikte stoffen maken. Begin 2008 zal de Dental Stoffenmanager operationeel worden.

Om de Stoffenmanager te implementeren zijn er diverse promotieactiviteiten ingezet, zoals een landelijk congres, vakbeurs, workshops, regiobijeenkomsten, aandacht in opleidingen, artikelen in magazines, informatie op websites en via de ontwikkeling van een leaflet. Begin 2008 zal er met de lancering van de Stoffen- manager ook veel energie gestoken worden in communicatie en voorlichting. Bij bijeenkomsten en andere gelegenheden is ook gebruik gemaakt van de PIMX- instructiefilmpjes.

Dankzij het VASt-project is er een handzaam hulpmiddel ontwikkeld, waarmee de gebruikers nu zelf de risico's kunnen inschatten en werkplekinstructies kunnen maken. Dit hulpmiddel moet nog wel gelanceerd en geïmplementeerd worden. Als dat gedaan is, verwacht men dat het bewustzijn over het werken met gevaarlijke stoffen zal toenemen.

Borging
De VGT is verantwoordelijk voor het onderhoud van de Stoffenmanager. Hiertoe is een contract afgesloten voor de hosting bij een externe partij. In de toekomst wil de keten de Stoffenmanager ook verder uitbreiden met ongevaarlijke stoffen. De financiële borging is nog niet definitief vastgesteld. De fabrikanten gaan waarschijnlijk betalen wanneer zij een stof willen opnemen in de Stoffenmanager. 139

Keten van Verf

Projectorganisatie en doelstelling
Het project in de verfbranche is één van de ketenprojecten binnen VASt. De keten bestaat uit een drietal schakels: De producenten (branchevereniging VVVF), de handel (branchevereniging VVVH) en de schilders (branchevereniging FOSAG). Het project wordt getrokken door de middelste schakel, vertegenwoordigd door de brancheorganisatie, de Vereniging van Verfgroothandelaren in Nederland (VVVH). De VVVH heeft een centrale positie tussen enerzijds de producenten en anderzijds de eindgebruikers, de schilders zelf. De verfhandel heeft een belangrijke rol als doorgeefluik van informatie over de samenstelling van de verven vanuit de producenten richting de schilders. Van de VVVH zijn 65 groothandelaren lid. Daarnaast hebben twee grote internationale verfproducenten gezamenlijk 40 eigen verkooppunten. Bij elkaar zijn er in Nederland 100 verkooppunten waar de kennisoverdracht vanuit de producent naar de schilder plaats moet vinden. In de verfhandel werken ongeveer 1.500 mensen. Zij leveren verf en gerelateerde producten aan 30.000 schilders. De stoffenrisico's liggen op het vlak van de organische oplosmiddelen. Hier is al geruime tijd aandacht voor in de keten.

In het TNO onderzoek dat voorafging aan VASt is de keten van verf bestempeld als prioritaire branche wat betreft de stoffenrisico's. De VVVH is zelf ook van mening dat de kennis van het gebruik ven gevaarlijke stoffen in de keten voor verbetering vatbaar is. Om deze situatie te verbeteren heeft de VVVH deelgenomen aan VASt. Naast de ketenpartners is het project inhoudelijk begeleid door Royal Haskoning en is voor de ontwikkeling van communicatiemiddelen gebruik
gemaakt van het reclamebureau B&C.

140

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Cursus baliemedewerkers X Ja Ja Tot nog toe 40 deelnemers Website X Ja Ja Niet bekend Voorlichtingsmateriaal X Ja Ja 135 basispakketten, met in totaal 5.000 waaiers I : Informatie over stoffen
II : Versterking positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Het ketenproject in de verf is op te delen in drie onderdelen. Het eerste onderdeel is de ontwikkeling van een centrale boodschap. Hierbij staat de website
www.veiligmetverf.nl centraal. Deze website is een initiatief van de VVVF. De implementatie van de website is het centrale doel van het VASt-project. De inhoud van de website is in ketensamenwerking tot stand gekomen. Rondom de centrale boodschap vanuit de website is informatiemateriaal (onderdeel twee) ontwikkeld, zoals een waaier, flyers, stickers met een logo, posters en een Cd-rom. De boodschap van de website en het informatiemateriaal is: `Goed bezig! Je werkt veilig met verf.' Via de website zijn ook elektronische VIB's beschikbaar gesteld. Doordat de uitwerking van het voorlichtingsmateriaal wat meer tijd vergde, is de planning iets uitgelopen en lukte het niet om de campagne voor de zomer van 2007 uit te rollen. In het najaar van 2007 zal de campagne worden uitgerold onder de leden van de VVVH. Voordeel is dat dat ook beter aansluit bij de werkplanning van de schilders die met name in het najaar veelvuldig aan de groothandel een bezoek brengen.

141

Het derde onderdeel is de cursus die voor balie- en buitendienstmedewerkers van

de groothandelaren is ontwikkeld. Deze cursus is ook te gebruiken als toolbox- meeting. De cursus gaat in op de noodzaak van de cursus zelf, communicatie met de schilders, uitleg van de website en het ontwikkelen van kennis over producten en beschermingsmiddelen bij de werknemers in de groothandel. De eerste cursussen aan de baliemedewerkers zijn gegeven en hier hebben inmiddels 40 personen aan deelgenomen. Er zullen in de komende tijd nog meer cursussen verzorgd worden. Door de campagne rondom de website en de cursus neemt de kennis en ook het bewustzijn van de risico's toe bij de werknemers in de verfhandel, die dit overdragen op de schilders.

Borging
Door middel van de cursussen gevaarlijke stoffen voor baliemedewerkers hoopt de VVVH uiteindelijk alle 30.000 schilders te bereiken met informatie over gevaar- lijke stoffen in de verven en de manier van handelen met deze verven.

Ook na VASt zal de samenwerking worden voortgezet. De kosten hiervan komen voor rekening van de branche. De ontwikkelde hulpmiddelen behoeven echter voorlopig nog geen update. Groothandels die hun medewerkers naar een cursus gevaarlijke stoffen sturen moeten hiervoor een geringe vergoeding betalen.

142

Kunstenaars- en Restauratorenbranche

Projectorganisatie en doelstelling
In de kunstenaarsbranche wordt een grote diversiteit van materialen en stoffen gebruikt bij het vervaardigen van kunstobjecten. Doordat kunstenaars materialen en stoffen vaak op een andere manier aanwenden dan waar voor ze gemaakt zijn en vaak weinig oog hebben voor persoonlijke beschermingsmiddelen lopen zij gezondheidsrisico's bij hun werkzaamheden. Daar komt nog bij dat de
kunstenaarsbranche een moeilijk af te bakenen branche is, doordat er veel zelfstandigen in de sector zitten en iedereen zichzelf kunstenaar kan noemen. Er zijn dan ook geen exacte aantallen van het aantal kunstenaars in Nederland.

In 2004 is de kunstenaarsbranche gestart met het project AtelierVeilig.nl. Dit project heeft tot doel de chemische stoffenrisico's te verminderen. Dit initiatief wordt gedragen door een consortium van FNV KIEM, de Federatie van
Kunstenaarsverenigingen, Stichting Kunstenaarsmateriaal, de Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars (BBK), Restauratoren Nederland (RN) en CNV
Kunstenbond. De projectleiding van AtelierVeilig.nl ligt in handen van De Wmij, de werkmaatschappij van de Federatie van Kunstenaarsverenigingen. Vanuit AtelierVeilig.nl is vervolgens deelgenomen aan het Convenant Stoffen en als vervolg hierop aan het VASt-programma. De deskundigheid van IVAM is hiervoor in de onderzoeksfase aangetrokken. De Federatie van Kunstenaarsverenigingen is de secretaris van de projectgroep. Het budgetbeheer en de financiële administratie komen voor rekening van De Wmij.

143

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Branchespecifieke X Ja Nog niet N.v.t. Stoffenmanager
Opleidingen en X Ja Nog niet N.v.t. lesmodule
Kunstenaarspoli X Alternatief: online Ja Niet bekend helpdesk
Website X Ja Ja Niet bekend Extra activiteit
PIMEX (2 filmpjes X Ja Nog niet N.v.t. I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
In de ontwikkelingsfase van het actieplan heeft AtelierVeilig.nl een inventarisatie in de branche gehouden om het gebruik van stoffen en de gebruikers zelf in kaart te brengen. Ook werd hierbij de blootstelling onderzocht. Uit dit vooronderzoek is gebleken dat kunstenaars aanzienlijke gezondheidsrisico's lopen en dat ook de acceptatiegraad van de risico's onder kunstenaars verontrustend hoog is. Vervolgens is middels bijeenkomsten met verschillende partijen uit de keten nagegaan aan welke vormen van informatie en ondersteuning behoefte is om de risico's van stoffen beter onder de aandacht te brengen en beheersbaar te maken. Op basis hiervan is een actieplan opgesteld met drie doelstellingen: Bestaande kennis beter bereikbaar maken, continue kennisvermeerdering en meer inzicht verkrijgen in het bereik van de kennis en de bewustwordingsactiviteiten. Om deze drie doelstellingen te structureren is gekozen om een branchespecifieke Stoffen- manager te ontwikkelen. Aan deze Stoffenmanager is een databank gekoppeld. Het uiteindelijke resultaat is minder uitgebreid dan was voorgenomen. Ook blijkt het 144

lastig om de stoffen en werkwijzen in te voeren in de databank, doordat het aantal

gebruikte stoffen en werkwijzen haast oneindig lijkt te zijn. De Stoffenmanager is nog niet gelanceerd, maar de verwachting is dat dat wel op korte termijn staat te gebeuren.

In opleidingen wordt weinig aandacht besteed aan de risico's van gevaarlijke stoffen. In de branche blijkt behoefte te zijn aan gedegen lesmateriaal. Met het VASt-project wordt een lesmodule ontwikkeld, zodat beginnend kunstenaars leren hoe ze veilig met stoffen om kunnen gaan. Voor de samenwerking met
opleidingsinstellingen moet nog een structurele vorm gevonden worden.

Een derde belangrijk onderdeel is het inrichten van een medische helpdesk voor kunstenaars, een zogenaamde kunstenaarspoli. Hierbij wordt samengewerkt met het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten van het AMC. Bij zowel kunstenaars als huisartsen is onvoldoende kennis en alertheid aanwezig rondom symptomen, preventie en optredende gezondheidsschade. Er is uiteindelijk geen fysieke helpdesk gekomen, maar een online helpdesk waar kunstenaars vragen kunnen stellen die vervolgens door materiaaldeskundigen of door artsen van het AMC worden beantwoord.

Per onderdeel is een werkgroep gevormd, waarin werd nagedacht over de invulling van het betreffende onderdeel en de uitvoering daarvan. De website
www.atelierveilg.nl is de belangrijkste tool om te communiceren over het VASt- project en de ontwikkelde activiteiten en hulpmiddelen.

Als extra activiteit zijn twee PIMEX filmpjes gemaakt over het schoonmaken van het atelier en het veilig werken met de chemische stof vernis. Deze zullen worden geïntegreerd in de branchespecifieke Stoffenmanager.

145

Borging

Het project heeft uitstel gekregen tot medio november 2007. Voor de nabije toekomst heeft de Federatie van Kunstenaarsverenigingen de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de website en de Stoffenmanager op zich genomen. De afspraak is daarnaast dat brancheverenigingen hun leden stimuleren om meer input te leveren voor de databank van de Stoffenmanager.

146

Metaalbewerking en Metalektro

Projectorganisatie en doelstelling
Veel bedrijven in de metaalsector hebben onvoldoende expertise om blootstelling aan oplosmiddelen goed te kunnen beoordelen. Bedrijven zelf geven aan behoefte te hebben aan een praktisch beoordelings- en beheersinstrument. De
brancheorganisaties in de metaal (Metaalunie, FME-CWM) en de vakbonden (FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond en De Unie) hebben besloten de handen ineen te slaan en middels VASt enkele handzame hulpmiddelen te ontwikkelen en de ondernemers te stimuleren de juiste maatregelen te nemen.

De metaalsector is een omvangrijke branche met tussen de 300.000 en 400.000 werknemers. De grote metalektro bedrijven in de branche zijn aangesloten bij FME-CWM. De meeste MKB-ondernemingen in de metaalbewerking zijn lid van de Metaalunie.

Enkele jaren voor het VASt-programma is er in de Metaalbewerking en Metalektro een poging ondernomen om een arboconvenant op te zetten. Doordat betrokken partijen er destijds niet uitkwamen is dat arboconvenant er niet gekomen. De discussie over arbeidsomstandigheden is echter wel doorgegaan en heeft onder meer geresulteerd in deelname aan VASt voor de ontwikkeling van een
Praktijkrichtlijn Oplosmiddelen (PO). Door de lopende discussie en de
voorbereidingen op het arboconvenant was er al voorwerk gedaan en lagen er al contacten die in het kader van VASt en de ontwikkeling van de PO nuttig bleken. De Raad van Overleg Metalektro (ROM) is als één van de paritaire organisaties in de metaal de opdrachtgever van het VASt-project. Voor het projectmanagement is Bureau KLB ingeschakeld. De technisch inhoudelijke inbreng wordt geleverd door BECO, Arbo Unie en ArboNed.). De PO is ook bekend onder de naam
Verbetercheck Oplosmiddelen.

147

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Praktijkrichtlijn X Ja Nog niet N.v.t. Oplosmiddelen
AWARE X Ja Nog niet N.v.t. Campagne 5x Beter X Ja Ja Alle leden FME-CWM en Metaalunie Extra activiteiten
PIMEX (drie filmpjes) X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
De ontwikkeling van de PO is het centrale onderdeel van het VASt-project. Er is voor gekozen om een zestal handelingen met oplosmiddelen standaard op te nemen in de PO. Deze zes handelingen zijn: handmatig reinigen en ontvetten, reinigen middels dompelen, verf verwerkingsgereed maken, kwast en rolapplicatie in de productieruimte, handmatig verfspuiten en verfspuiten schoonmaken. Daarnaast kunnen ook andere handelingen worden ingevoerd. BECO, Arbo Unie en ArboNed hebben de PO ontwikkeld.. De PO is in samenspraak met een twintigtal bedrijven die ook geconsulteerd zijn tot stand gekomen. Door middel van een uitgebreide validatiestudie is de PO gevalideerd voor de geprioriteerde handelingen inclusief een drietal goede praktijken. Hierdoor kan het uitvoeren van dure en tijdrovende metingen zoveel mogelijk worden voorkomen.

Voor de berekendingen van blootstelling aan risico's en benodigde maatregelen maakt de PO gebruik van product- en stofgegevens. Het is de bedoeling, en ook passend, dat deze in de toekomst zoveel mogelijk worden aangeleverd door de 148

toeleveranciers van coatings, lijmen, kitten en reinigings- en verdunningsmiddelen.

Het overleg hierover met deze sectoren verloopt echter traag. In de tussentijd verzorgt de metaal de vulling van de producten- en stoffendatabase zelf.

De Verbetercheck Oplosmiddelen (PO) moet geplaatst worden in een reeks van verbeterchecks in de metaal. Zo zijn er soortgelijke hulpmiddelen ontwikkeld voor lasrook en schadelijk geluid. Aan de verbeterchecks is de voorlichtingscampagne 5x Beter gekoppeld. Centraal onderdeel van 5x Beter is het Verbeterboek, dat fungeert als een Arbocatalogus. Ook kunnen bedrijven beroep doen op de vijf Verbetercoaches. Via de website www.5xbeter.nl zal de PO ter beschikking worden gesteld. Via de website kunnen ook PIMEX filmpjes bekeken worden. PIMEX is voor een branche met weinig lezers als de metaalsector, een zeer goed hulpmiddel.

De Metaalbewerking en Metalektro branches hebben ook deelgenomen aan de AWARE-pilot. De PO is ook AWARE-proof gemaakt in de zin dat de codes - indien beschikbaar en aangeleverd door de leveranciers - zijn opgenomen in de PO. Een bedrijf kan bij de inkoop aan de hand van AWARE-codes in de PO producten met elkaar vergelijken. Bij het aanleveren van de AWARE-codes is de branche afhankelijk van de meewerking van de toeleveranciers.

Borging
De sociale partners hebben zich gecommitteerd aan het project en zijn ook voor de lange termijn en dus voor de borging van de resultaten verantwoordelijk. De metaalsector is een relatief kapitaalkrachtige branche. Er worden vooralsnog dan ook geen problemen op het gebied van financiële borging verwacht. De borging van de Verbetercheck Oplosmiddelen zal worden meegenomen in de langlopende voorlichtingscampagne 5x Beter. Via 5x Beter kunnen bedrijven ook gebruik maken van de verbetercoaches.
149

Natuursteenbranche

Projectorganisatie en doelstelling
In de natuursteenbranche zijn 750 bedrijven en 3.200 werknemers actief met het verwerken, verhandelen en restaureren van natuursteen. De bedrijven zijn te verdelen in drie groepen: 275 CAO-bedrijven, 400 eenmansbedrijven (ZZP-ers) en 75 handelsbedrijven. De meeste bedrijven hebben slechts enkele werknemers. In opdracht van de Algemene Nederlandse Bond van Natuursteenbedrijven (ABN) en de vakbonden FNV Bouw en CNV Hout en Bouw treedt het Centrum Natuursteen op als vertegenwoordiger van de natuursteenbranche. Het Centrum Natuursteen is een uitvoeringsorganisatie van de natuursteenbranche rondom de CAO en
opleidingen. De natuursteenbranche heeft een eigen CAO, die afgesloten is door de ABN en de vakbonden FNV Bouw en CNV Hout- en Bouw.

In 2004 heeft de natuursteensector geïnventariseerd hoe natuursteenbedrijven omgaan met arbeidsomstandigheden. Uit dit onderzoek blijkt dat er weinig bewustzijn is van de arbeidsrisico's, dat er geen eenvoudige goed ontsloten informatie beschikbaar is en dat er niet structureel veilig met kwartsstof wordt omgegaan. Ook blijkt uit de inventarisatie dat de bedrijven het goed vinden dat de branche aandacht besteed aan arbeidsomstandigheden en dat bedrijven behoefte hebben aan een leidraad. Op basis van deze uitkomsten hebben de sociale partners besloten om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. De doelstelling van het actieplan is bedrijven aan te zetten tot een planmatige en integrale verbetering van de eigen arbo- en milieuprestaties, waarbij de nadruk ligt op gevaarlijke stoffen.

150

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Arbo-scan X Ja Ja 90 bedrijven Regionale bijeenkomsten X Ja Ja 6x, gemiddeld 25 bezoekers Pakket PBM X Ja Ja 50 bedrijven Folder `Zo werken wij X Ja Ja 200 bedrijven hier'
Campagne-krant X Ja Ja 800 werkgevers,
2.300 werknemers A-blad Natuursteen X Ja Ja 100 bedrijven Kennisvouchers X Ja Ja 30 bedrijven Extra activiteiten
PIMEX X Ja Ja 200 bedrijven I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Om de arbeidsomstandigheden in de natuursteenbranche te verbeteren is gekozen voor een projectopzet met de volgende vier onderdelen: De ontwikkeling van hulpmiddelen en werkwijzen, een campagne die zich richt op bewustwording en opleiding, het ontsluiten van informatie voor bedrijven en tenslotte het integreren van het werken met gevaarlijke stoffen in de dagelijkse praktijk, bestaande structuren en lopende projecten. Het thema voor de aanpak is `zo werken wij hier'. Een belangrijk onderdeel van de aanpak zijn de vijf fasen van bewustwording: 1) Heb ik wel een probleem?, 2) Concreet maken van dat probleem, 3) Plan om op te lossen, 4) Uitvoeren en 5) Borgen. Bij bedrijven wordt op aangedrongen deze praktische methodiek toe te passen.
151

Eén van de hulpmiddelen die ontwikkeld is, is de arbo-scan met aansluitende

legionella-scan. Deze arbo-scan kan gezien worden als een alternatief voor de Stoffenmanager, die voor de natuursteen te ingewikkeld was. Met de arbo-scan kunnen op een eenvoudige en snelle manier arbeidsrisico's in kaart worden gebracht. In de arbo-scan zijn alle doelstellingen van de campagne verwerkt. Ondernemers kunnen zelf bepalen welke delen van de arbo-scan zij gebruiken. De arbo-scan bleek zeer veel bedrijven aan te spreken. In totaal zijn er 90 arbo-scans uitgevoerd door het Centrum Natuursteen. Hier waren 1.080 mensen bij betrokken. Met de meeste andere CAO-bedrijven is contact geweest over de Arbo-scan die onderdeel is van een breder langer lopend kwaliteitsproject, waarmee de hele bedrijfsvoering in kaart kan worden gebracht. De koppeling van arbo aan het kwaliteitsproject is een goede keuze geweest, omdat kwaliteitsverbetering bedrijven aanspreekt doordat hiermee een betere marktpositie kan worden verworven. De bedrijven kunnen op het gebied van arbo en kwaliteit gebruik maken van de adviseurs van het Centrum Natuursteen. Ook is een pakket met persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) ontwikkeld. De belangstelling voor dit pakket viel tegen, mede doordat de meeste bedrijven beschikken over goede PBM.

Op het gebied van voorlichting zijn zes regionale bijeenkomsten georganiseerd die gemiddeld 25 bezoekers trokken. Deze bijeenkomsten waren ook toegespitst op arbo en kwaliteit. Vooral het uitwisselen van informatie en ervaringen tussen bedrijven werd als zeer waardevol bestempeld. Ook is een campagnekrant verspreid onder 750 ondernemers en 3.200 werknemers. Verder is in de vorm van het A-blad Natuursteen een naslagwerk ontwikkeld, dat onder meer ingaat op de blootstelling aan kwartsstof. Als extra activiteit zijn enkele PIMEX-filmpjes gemaakt. PIMEX is een zeer geschikt hulpmiddel in een `niet lezende' branche.

Via het Centrum Natuursteen konden bedrijven door middel van vouchers TNO inschakelen voor onderwerpen als legionella, ventilatie, ergonomie en tal van andere zaken.
152

Tenslotte zijn in het kader van het project 150 bedrijven zonder personeel meerdere

keren telefonisch benaderd. Bij deze contacten zijn tips gekregen om direct actie te ondernemen en de middelen van het project toe te passen.

Borging
Dankzij het VASt-project zijn een aantal hulpmiddelen ontwikkeld. Deze hulpmiddelen behoeven geen aanpassing, maar moeten door de bedrijven
geïmplementeerd worden. De bedrijven dragen hiermee voor een belangrijk deel de verantwoordelijkheid over borging. Hierbij is het wel van belang dat bedrijven inzien dat het nut heeft om met arbo bezig te zijn. Naast de concrete resulaten is de spin-off van het project beduidend groter. Nagenoeg iedereen in de branche heeft kennis genomen van de campagne en de activiteiten, waardoor in brede zin het belang dat wordt gehecht aan goede arbeidsomstandigheden aanzienlijk en aantoonbaar is toegenomen. De organisaties in de branche sluiten daar inmiddels op aan met vervolgactiviteiten. Ook worden nieuwe activiteiten ontwikkeld voor de doelgroep van de moeilijk bereikbare ZZP-ers. Het project heeft derhalve gezorgd voor een wezenlijke verbetering van de arbeidsomstandigheden en de borging daarvan in de bedrijven in brede zin.

153

Oppervlaktebehandelende industrie

Projectorganisatie en doelstelling
De oppervlaktebehandelende industrie houd zich bezig met thermisch verzinken, emailleren, Galvano techniek, aanbrengen van coatings en opdamptechnieken. De oppervlaktebehandelaars zijn verenigd in de Vereniging van Oppervlaktetech- nieken van Materialen (VOM). De VOM vertegenwoordigd bijna 500 oppervlakte- behandelende bedrijven. Deze bedrijven bieden werk aan ruim 25.000 mensen. De VOM is als zelfstandige vereniging gevestigd bij de bij de Koninklijke Metaal- unie. Omdat (praktisch) alle industriële producten een oppervlakte behandeling ondergaan is de oppervlaktebehandeling een belangrijk onderdeel van de Nederlandse industrie.

Uit het TNO-onderzoek dat voorafging aan VASt blijkt dat de metaalsector tot de hoog prioritaire branches behoord. Voortvloeiend uit dit onderzoek hebben VOM en Koninklijke Metaalunie een aanvraag gedaan voor VASt. De doelstelling van het project is om oppervlaktebehandelende bedrijven aan te zetten tot een planmatige en integrale verbetering van de eigen arbo- en milieuprestaties. De technisch inhoudelijke ondersteuning is geleverd door TNO en projectorgani- satorisch levert BMD Advies een bijdrage.

154

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Website X Ja Ja 70 hits per dag Branchespecifieke X Ja Ja 50 gebruikers Stoffenmanager (bedrijven) Opleidingen X Ja Ja Demonstratieproject X Ja Ja 2 pilots Ketenmanagement
Integrale X Ja Ja 6 bedrijven maatregelprogramma's
I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ Ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Door middel van de website van de VOM is gewerkt aan een betere informatie- voorziening. De website omvat onder andere een databank met factsheets. Iedere sheet bevat informatie over een bepaald bewerkingsproces en de daaraan gekoppelde milieu- en arbo-aspecten. Bij deze aspecten wordt aangegeven welke wet- en regelgeving van toepassing is en hoe daar in de organisatie rekening mee moet worden gehouden. Ook kan via de website gebruik worden gemaakt van de branchespecifieke Stoffenmanager, `de VOM Gevaarlijke Stoffen Module'. Bij het vullen hiervan liep de branche tegen problemen aan rondom leveranciers die niet allemaal even toeschietelijk waren stoffeninformatie in een bruikbaar format aan te leveren. Ook was het lastig om vanuit bedrijven zelf voldoende input voor het systeem te krijgen. De Stoffen Module is wel een bruikbaar instrument om informatie te ordenen, verzamelen, combineren en beschikbaar te stellen.

De VOM heeft ook een module `veilig werken' ontwikkeld, die in elke opleiding die binnen de branche wordt aangeboden verweven kan worden. In een aantal 155

opleidingen is deze module ondertussen opgenomen. Tijdens bijscholing wordt aan

opleiders in de branche ook bijgebracht hoe ze aan veilig werken in hun opleidingen aandacht kunnen besteden (train the trainer).

Mede op verzoek van het Ministerie van SZW heeft de VOM in het kader van VASt ook twee pilots uitgevoerd rondom ketensamenwerking. Deze demonstratie- projecten ketenmanagement zijn bedoeld om te kijken hoe je binnen de keten tot samenwerking en innovaties kunt komen om zo de blootstelling aan gevaarlijke stoffen in de keten te verminderen. In het kader van de pilots zijn twee keer twee workshoprondes georganiseerd. Aan de hand van een ketensimulatiemethodiek is gekeken hoe innovaties rondom het omgaan met stoffen aangepakt kunnen worden. In de praktijk is het lastig gebleken om (op brancheniveau) te komen tot ketensamenwerking. Dit komt doordat er voortdurend veranderingen in de keten zijn. Op deze veranderingen heeft een ketenpartner maar beperkt invloed. Toch zijn de pilots zinvol geweest. De deelnemende bedrijven zijn er over na gaan denken en hebben een rol gehad als voorbeeld voor andere bedrijven.

Als laatste projectonderdeel is er voor een zestal bedrijven (zonder veiligheids- functionaris) een integraal maatregelprogramma opgesteld. Het gaat daarbij om individuele ondersteuningsprogramma's naar het voorbeeld van de bedrijfsmilieu- plannen die in de voorbereidingsfase van VASt zijn ontwikkeld. Met deze programma's worden bedrijven aangezet tot een planmatige en integrale
verbetering van de eigen arbo- en milieuprestaties. Met hulp van een adviseur wordt gekeken waar de verplichtingen van een bedrijf op het gebied van arbo en milieu, de maatregelen die getroffen moeten worden en hoe deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd. Bijzonder aan de aanpak is dat ook contact wordt gezocht met de handhavers van wetten en regels, om tot afspraken te komen over de fasering en de prioritering van de benodigde maatregelen. De bedrijven kunnen immers meestal niet alles tegelijkertijd oppakken. De bedoeling was om tien bedrijven te begeleiden. Uiteindelijk hebben zes bedrijven zich voor een traject 156

aangemeld.

Na afloop van het VASt-project heerst er tevredenheid in de branche: Alle voorgenomen plannen konden worden uitgevoerd en hebben handige hulpmiddelen tot stand gebracht. Wel is de betrokkenheid van en het bereik onder de bedrijven minder dan vooraf op gehoopt was.

Borging
Met het oog op de toekomst moet de databank van de Stoffenmanager nog beter gevuld worden, zodat bedrijven er meer gebruik van gaan maken. Bedrijven moeten zelf een bijdrage gaan leveren aan de stoffeninformatie voor de databank. De VOM zal zorg dragen voor het in stand houden van de instrumenten via de website.

157

Schoenherstelsector

Projectorganisatie en doelstelling
In de schoenherstelbranche zijn 780 bedrijven actief, waaronder bijna 600 ZZP-ers. Verder zijn er in de schoenherstelbranche 100 bedrijven die zich bezig houden met orthopedische schoentechniek. De schoenherstellers zijn verenigd in de Nederlandse Schoenmakers Vereniging (NSV) en de schoentechnici hebben zich georganiseerd in de Nederlandse Vereniging voor Orthopedische Schoentechnici (NVOS).

In 2003 is de schoenherstelsector gestart met een VASt-pilot. In deze pilot heeft de NSV geïnventariseerd waar de belangrijkste aandachtspunten liggen ten aanzien van de stoffenproblematiek en de mogelijkheden deze te beheersen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat lijmen, zolenverwijderaars, verven en onderhouds- producten organische oplosmiddelen kunnen bevatten. Deze stoffen zijn echter lastig te vervangen doordat de kwaliteit dan aanzienlijk afneemt. Om de risico's op blootstelling te beperken moeten oplossingen gezocht worden in de sfeer van afzuiging en andere werkwijzen.

In de pilot is ook onderzocht hoe groot het draagvlak onder schoenherstellers is om een classificatiesysteem op te zetten, waarmee schoenherstellers zelf risico's kunnen inschatten. Hier blijkt veel draagvlak voor te zijn. Verder staan ook leveranciers positief tegenover het leveren van stoffeninformatie die is toegespitst op de eindgebruiker.

Op basis van het voorwerk heeft de NSV en NVOS in 2005 een subsidieaanvraag ingediend voor het opzetten en implementeren van een risico-classificatiesysteem in de schoenherstelsector.

158

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Website X Ja Ja Niet bekend21 Database X Ja Ja Niet bekend22 Classificatiesysteem X Ja Ja Niet bekend23 4 goede praktijken X Ja Ja Niet bekend24 Stoffenposter X Alternatief Ja Niet bekend (WIK) Voorlichtingsbijeenkomsten X Ja Ja 18 bijeenkomsten Opleidingen X Ja Ja Alle leerlingen Extra activiteiten
PIMEX X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Het project is gestart met het verzamelen van VIB's van de stoffen die door de leden van de NSV en de NVOS gebruikt worden. Inmiddels beschikt de
projectleiding over 95% van alle VIB's. Vervolgens is ook gekeken naar hoe de stoffen gebruikt worden en met welke mate van blootstelling werknemers te maken krijgen. Aan de informatie over de stofeigenschappen en de mate van
blootstellingen zijn vervolgens codes toegekend. Voor inademing is gekozen voor de OAR-code en voor huidblootstelling is de keuze gevallen op de AWARE-code. De stoffen en bijbehorende codes zijn in een database met bijbehorend

21 Alle bedrijven in beide branches kunnen een inlogcode aanvragen
22 Idem
23 Idem
24 Idem
159

classificatiesysteem gestopt. Via de website www.schoentechniekveilig kunnen

schoenherstellers en schoentechnici aan de hand van het classificatiesysteem berekenen door de gebruikte producten, situatie en handelingen in te voeren.

Naast het classificatiesysteem zijn ook drie goede praktijken ontwikkeld rondom de thema's `lijmen met verstand', `schuren met verstand' en `verstandig met je huid omgaan'. Rondom lijmen en schuren zijn ook PIMEX filmpjes gemaakt. Daarnaast is een PIMEX filmpje gemaakt over schoonmaken met perslucht. Ook heeft TNO in de vorm van een dampvanger zelf een goede praktijk ontwikkeld die een bijdrage levert aan de vermindering van blootstelling aan oplosmiddelen. De goede praktijken zijn ook opgenomen in het handboek van de NSV.

In plaats van de stoffenposter is gekozen om een werkplekspecifieke poster aan te bieden in de vorm van een WIK. Deze kan met behulp van de database en het classificatiesysteem worden samengesteld en uitgedraaid. Aan de WIK zijn ook EHBO maatregelen toegevoegd.

In oktober 2006 is gestart met de implementatiefase door middel van een gezamenlijke bijeenkomst van de NSV en NVOS. Tijdens deze bijeenkomst is het classificatiesysteem door TNO gedemonstreerd. In november is een landelijke themabijeenkomst georganiseerd. Ook zijn er negen verschillende bijeenkomsten per regio (in totaal 27 bijeenkomsten in 3 regio's) georganiseerd om ruchtbaarheid te geven aan de ontwikkelde hulpmiddelen. Verder is er tijdens een vakbeurs en een ALV aandacht geweest voor de resultaten van het VASt-project.

Borging
De hulpmiddelen zijn klaar voor gebruik en behoeven geen update. Wel moet de database onderhouden worden door de NSV en NVOS. De leveranciers hebben de verantwoordelijkheid de juiste gegevens aan te leveren voor het updaten van de database. De implementatie van de hulpmiddelen is wel iets waar blijvend aandacht 160

voor moet zijn. Hier zal dan ook voortdurend door de brancheorganisaties bij

gelegenheden en via nieuwsbrieven en website op gewezen worden.

161

Productschappen

Projectorganisatie en doelstelling
De agri-foodsector bestaat uit een groot aantal branches en subsectoren. In deze sector zijn ruim 800.000 personen in 130.000 bedrijven verantwoordelijk voor een omzet van 150 miljard euro. De werkzaamheden in de agri-foodsector zijn zeer divers. Hierbij valt te denken aan werk op het boerenerf, productiewerkzaamheden in de bewerkende of verwerkende industrie, laden en lossen, laboratoriumwerk etc. De bedrijven uit de agri-foodsector zijn verenigd in productschappen. In de besturen van de productschappen zitten vertegenwoordigers van branche- organisaties en van vakbonden. Het project is een initiatief van het Productschap Diervoeder, het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten, het Productschap Tuinbouw en de Productschappen Vee, Vlees en Eieren. Een Adviescommissie bestaande uit vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers van de diverse sectoren heeft het project begeleidt. Een projectteam bestaande uit vertegen- woordigers van de vier productschappen en een projectleider afkomstig van het Hoofd Productschap Akkerbouw leiden de uitvoering van het project. Voor de uitvoering waren twee projectmedewerkers aangetrokken en is deskundigheid van derden ingezet.

Werknemers in de agri-foodsector lopen gezondheidsrisico's op het gebied van endotoxinen, oftewel agrarisch stof. De blootstelling aan agrarisch stof kan via inademen leiden tot gezondheidsklachten aan de luchtwegen.

De deelname aan VASt is een voortvloeisel uit een discussie over de MAC-waarde voor endotoxinen. Er was een nieuwe MAC-waarde (maximaal aanvaarde
concentratie) voor endotoxinen in de wet opgenomen. Deze bleek technisch en economisch niet haalbaar voor de ondernemers. Ook was er nog meer onderzoek nodig. Vervolgens is de MAC-waarde, die al wettelijk was vastgesteld en gepubli- ceerd teruggetrokken. Dit onder de voorwaarde dat de agri-foodsector een plan van aanpak zou opstellen en uitvoeren gericht op het aanpakken van verbeteringen 162

rondom (agrarisch) stof op de werkplek en geven van informatie hierover. Door

middel van het VASt-project moet de beschikbare kennis over agrarisch stof zodanig beschikbaar worden gesteld dat bedrijven zelf een gericht plan van aanpak gericht op verbeteringen kunnen opstellen.

Activiteiten en bereik
Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Website X Ja Ja 20.000 bezoekers sinds maart 2007 Folder X Ja Ja Oplage van 50.000 4 nieuwsbrieven X Ja Ja Niet bekend Minisymposium X Ja Ja Niet bekend Leidraad stofbeheersing X Ja Ja 10.000 maal is bezocht en geraadpleegd via de website Bedrijfsbezoeken X Deels Ja 177 bedrijven PIMEX (5 filmpjes) X Ja Ja Niet bekend Gezondheidskundig X Ja Ja 900 vragenlijsten onderzoek
I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
In de uitvoering van het actieplan moet invulling gegeven aan de vier pijlers van het productschappenproject. Deze pijlers zijn: voorlichting en bewustwording, stimuleren good-house-keeping aanpak, proeftuinonderzoek effectiviteit stofbe- heersingsmaatregelen en gezondheidskundig onderzoek. Om invulling te geven aan voorlichting en bewustwording is een communicatieplan met als centrale thema 163

´Stof? Pak´t aan!´ opgesteld. Vervolgens is er aansluiting gezocht bij bestaande

middelen, zoals vakbladen waarin artikelen over VASt verschenen. Ook is een website (www.pakstofaan.nl) opgezet. Op deze website wordt onder meer aandacht besteed aan onderzoek, maatregelen, deelbranches en VASt. De website wordt veelvuldig geraadpleegd. Vooral de stoftest, die onderdeel uitmaakt van de leidraad stofbeheersing, is populair. Daarnaast is een folder met een oplage van 50.000 stuks verspreid. Verder zijn gedurende het project vier nieuwsbrieven per mail verzonden en zijn er diverse presentaties gegeven en is er op beursen reclame gemaakt. Rondom het thema is in begin 2007 een minisymposium georganiseerd.

Op het gebied van good-house-keeping is naast de leidraad gewezen op de Stoffenmanager. Deze is niet branchespecifiek gemaakt. Onderzocht wordt of de Stoffenmanager geschikt is (of geschikt gemaakt kan worden) voor schattingen rondom agrarisch stof. Verder zijn er bedrijfsbezoeken afgelegd, waarbij naast uitleg over het project ook informatie verzameld werd, inventarisatie klachten werknemers, testen werden gedaan en advies op maat werd gegeven. De bedoeling was om 300 bedrijven te bezoeken. In de praktijk zijn er 177 bedrijfsbezoeken afgelegd.

Het Proeftuinonderzoek, waarin werkplekken zijn getest waar een aanpak of een maatregel om stof te verminderen wordt getest zijn het minst uit de verf gekomen. In plaats van de Proeftuinen is er voor gekozen om PIMEX in te zetten bij het vergelijken van een goede en een slechte manier van werken met stoffen.

Tenslotte heeft IRAS een gezondheidskundig onderzoek uitgevoerd. In totaal zijn er 900 vragenlijsten ingevuld, 250 blootstellingmetingen uitgevoerd en hebben 454 personen meegedaan met een uitgebreid gezondheidsonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat werknemers in de agri-foodsector meer risico lopen op blootstelling aan agrarisch stof.

164

Het actieplan heeft een bijdrage geleverd aan een hoger bewustzijn over de risico´s

van agrarisch stof. Toch ligt er nog veel werk op het gebied van bewustwording. Dankzij VASt is echter wel een basis gewerkt en kon er een begin worden gemaakt aan het ontwikkelen van een kennisinfrastructuur. Het bereik van het project richting scholen en ondernemingsraden is (vooralsnog) beperkt.

Borging
Voor de borging van het project is een plan in de maak. De website heeft een centrale rol in de borging van de ontwikkelde kennisinfrastructuur. De productschappen zullen de website blijven onderhouden. Wellicht dat er in de toekomst ook naar andere gevaarlijke stoffen in de agri-foodsector gekeken wordt. De resultaten van het VASt-project zullen ook belangrijke input vormen voor een op te zetten Arbocatalogus.

165

Rubber- en kunststofindustrie

Projectorganisatie en doelstelling
In de rubber- en kunststofindustrie zijn vooral MKB-bedrijven actief. Op het gebied van arbo en milieu zijn deze bedrijven, doordat zij zelf niet veel kennis in huis hebben afhankelijk van de brancheorganisatie. De overkoepelende branche- organisatie in de rubber en kunststof is de Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie (NRK). Onder de NRK valt een aantal deelbranches. Het VASt- project heeft betrekking op de rubberindustrie, foliefabrikanten en composiet- bedrijven. Deze drie deelbranches worden vertegenwoordigd door respectievelijk de Nederlandse Vereniging van Rubber- en Kunststoffabrikanten (NVR), de Vereniging van Foliefabrikanten (VvF) en de Vereniging Kunststof Composieten Nederland (VKCN). Het VASt-project heeft betrekking op, 35 rubberproducenten, 15 bedrijven uit de folie industrie en 120 composiet bedrijven. In totaal werken er 5.500 werknemers voor deze 170 bedrijven.

In het kader van SOMS is de rubberindustrie in 2003 actief geweest met het opzetten van een kennissysteem gevaarlijke stoffen. Voor de rubberindustrie is VASt dan ook een voortzetting van een lopende activiteit en een verdere verbetering van het kennissysteem. In het kader van VASt was het de bedoeling om ook voor de composietbedrijven en de foliefabrikanten een kennissysteem te ontwikkelen. De composietbedrijven doen mee omdat zij in het TNO-onderzoek dat voorafging aan VASt als een hoog prioritaire branche zijn aangemerkt. De foliefabrikanten doen mee omdat zij bij drukprocessen gebruik maken van vluchtige organische stoffen. Voor de technische en inhoudelijke inbreng zijn TNO Kwaliteit van Leven, BECO, Quantor, Klaprij en Koot Advies ingeschakeld.

166

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Kennissysteem VKCN X Ja Ja Niet bekend Kennissysteem VvF X Ja Ja Niet bekend Kennissysteem NVR X Ja Ja Niet bekend Helpdesk X Ja Ja Niet bekend Website X Ja Ja Niet bekend Individuele trajecten X Ja Ja 18 bedrijven composietbedrijven
(middels stappenplan en
adviseur)
Extra activiteiten
PIMEX X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Met behulp van het VASt-project is het kennissysteem ­ dat in het kader van SOMS voor de rubberindustrie is opgesteld - verder doorontwikkeld. Bij de bedrijven is gevraagd naar hun behoeften ten aanzien van het kennissysteem. Een aantal aanvullingen op het systeem is benoemd zoals: het toevoegen van informatie `op maat' voor de drie deelbranches, het inzicht geven in de effecten van bepaalde maatregelen, een invoermodule waarmee ze zelf gevoelige `privé-informatie' kunnen invoeren, een opslagmodule voor gevaarlijke stoffen en de mogelijkheid tot het maken van WIK´s en etiketten. In eerste instantie was het de bedoeling om één kennissysteem te bouwen voor de drie deelnemende branches. Echter doordat de gebruikerswensen tussen de branches te zeer varieerden en de branches elk hun eigen informatiestromen kenden zijn er drie afzonderlijke systemen gebouwd. Wel 167

zijn in alle drie de kennissystemen enkele PIMEX filmpjes opgenomen.

Het ene systeem is wat beter van de grond gekomen dan het andere. Dit heeft ondermeer te maken met het verschil in kwaliteit van de beschikbare informatie in de verschillende branches. Wel was het voor alle branches lastig om input vanuit de achterban (individuele bedrijven) te krijgen, waardoor de ontwikkeling van de kennissystemen wat vertraging heeft opgelopen.

In aanvulling op de kennissystemen is voor de bedrijven een helpdesk/
kenniscentrum opgezet. De helpdesk ondersteunt bedrijven bij het gebruik van de kennissystemen en bij het oplossen van andere vragen rondom gevaarlijke stoffen. Het kenniscentrum organiseert daarnaast ook workshops voor bedrijven.

In de composietbranche is daarnaast nog een extra project opgezet, namelijk het aanbieden van individuele begeleidingstrajecten voor bedrijven. Hierbij zijn de bedrijven door een adviseur `doorgelicht' om zo tot een plan te komen voor een voortvarende aanpak van de problemen van deze bedrijven met betrekking tot gevaarlijke stoffen. Deze begeleidingstrajecten zijn opgezet omdat de composiet- bedrijven over het algemeen klein zijn en niet beschikken over specifieke deskundigheid en capaciteit (bijvoorbeeld een arbo-coördinator) op het gebied van arbo en gevaarlijke stoffen. Het was de bedoeling om 24 bedrijven te begeleiden. Uiteindelijke hebben 18 bedrijven zich voor dit traject aangemeld.

Het project heeft geleid tot meer bewustwording in de branches over gevaarlijke stoffen: Er wordt nu meer gediscussieerd over de risico´s van blootstelling en gaan bedrijven bij elkaar kijken hoe de problematiek wordt aangepakt.

Borging
Het in standhouden van de kennissystemen en de helpdesk is voorzien. De NRK is hiervoor verantwoordelijk. De kennissystemen zullen samen met de achterban 168

(bedrijven) nader moeten worden gevuld. Het gebruik van de helpdesk zal geregeld

worden middels een abonnement dat bedrijven kunnen afsluiten. Het geld dat middels het abonnement binnenkomt, wordt gebruikt voor onderhoud van de helpdesk.

169

Schoonmaak- en glazenwassersbranche

Projectorganisatie en doelstelling
In 2003 is de schoonmaak- en glazenwassersbranche van start gegaan met een arboconvenant. Eén van de thema´s van het arboconvenant is ´oplosmiddelen en allergenen´. Dit thema is met behulp van VASt concreet ingevuld. Hierbij is het thema wel verbreed tot gevaarlijke stoffen in het algemeen. Het project heeft tot doel om voorlichting te geven over het werken met gevaarlijke stoffen, zodat de bewustwording over de risico´s toeneemt. Daarnaast dient er ook een hulpmiddel ontwikkeld te worden waarmee risico´s geïdentificeerd en beheerst kunnen worden.

De schoonmaakbranche is een enorme branche met ruim 4.000 actieve bedrijven en 200.000 werknemers. De branche wordt gekenmerkt door een grote in- en
uitstroom van werknemers. De werknemers in de schoonmaakbranche worden bij hun werkzaamheden die zij op uiteenlopende locaties uitvoeren onder diverse omstandigheden bloot gesteld aan gevaarlijke stoffen in schoonmaakmiddelen.

De Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak/ en Glazenwassersbranche
(RAS) is de penvoerder van het project. De RAS is een paritaire organisatie van werkgevers en werknemers. Aan het VASt-project deden echter alleen de
werkgevers mee. De RAS stelde iemand van TNO Chemie aan als de technisch inhoudelijke projectleider. Op het gebied van voorlichting heet communicatie- bureau DST een belangrijke bijdrage geleverd. Tenslotte is er een klankbordgroep gevormd, die werd voorgezeten door de werkgeversorganisatie OSB. In deze klankbordgroep zaten ook vertegenwoordigers van de NVZ (zeepproducenten) en SZW.

170

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Branchespecifieke X Ja Ja 1.000 gebruikers Stoffenmanager
Protocollen X Ja Ja Niet bekend Inzet studenten bij X Ja Ja Niet bekend voorlichting over de
Stoffenmanager
Elektronische nieuwsbrief X Ja Ja Niet bekend Website X Ja Ja Niet bekend Informatiepakket X Ja Ja 4.000 bedrijven Digitale RI&E X Ja Ja Niet bekend Regionale X Ja Ja Niet bekend voorlichtingsbijeenkomsten
Extra activiteiten
Huidmodule X Ja Ja 1.000 gebruikers25 PIMEX X Ja Ja 1.000 gebruikers26 I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten /ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Doordat de schoonmaakbranche één van de eerste deelnemers was aan VASt was het voor het Ministerie van SZW in het begin zoeken naar een juiste aanpak. Hierdoor heeft de schoonmaakbranche haar actieplan diverse keren moeten aanpassen. De gewenste aanpassingen waren divers, zoals verantwoording over het

25 Geïntegreerd in branchespecifieke stoffenmanager
26 Geïntegreerd in branchespecifieke stoffenmanager
171

duidelijk scheiden van middelen die respectievelijk voor het arboconvenant en

VASt toegekend waren.
Centraal onderdeel van het VASt-project was de ontwikkeling van een
branchespecifieke Stoffenmanager. Deze Stoffenmanager is een uitgebreid hulpmiddel geworden met veel gebruikersrisico´s. Ook is er een huidmodule aantoegevoegd. Inmiddels zijn er al 1.000 gebruikers van de branchespecifieke Stoffenmanager. Om de Stoffenmanager te promoten in de branche zijn diverse hulpmiddelen ingezet. Eerst zijn er regionale bijeenkomsten georganiseerd, vervolgens konden bedrijven gebruik maken van studenten die op locatie uitleg gaven over hoe de Stoffenmanager werkt. Verder is er tijdens bijeenkomsten veel aandacht voor de Stoffenmanager geweest. In de Stoffenmanager zijn ook enkele PIMEX instructiefilmpjes geïntegreerd. De Stoffenmanager levert handzame WIK's op die makkelijk te begrijpen zijn. Hoewel de Stoffenmanager al
operationeel is, worden er nog steeds stoffen en de omstandigheden waaronder deze stoffen gebruikt worden, ingevoerd in de productendatabase. De meest risicovolle en veelvoorkomende stoffen en situaties zitten in de database. De schoonmaakbranche vind het belangrijk om al veel stoffen en situaties in te voeren, omdat de bedrijven daar zelf weinig tijd voor hebben en zonder de
productendatabase geen gebruik zouden maken van de Stoffenmanager.

De Stoffenmanager en de digitale RI&E zijn te raadplegen via de website www.zowerkjeprettiger.nl.

Naast de Stoffenmanager zijn er diverse protocollen voor veilig werken ontwikkeld. Ook is een informatiepakket met foldermateriaal en posters verspreid onder 4.000 bedrijven.

Borging
De resultaten van het VASt-project zullen geborgd worden met behulp van de algemeen verbindend verklaarde CAO Arbeid en Gezondheid voor het
172

Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf. De in het kader van VASt ontwikkelde

protocollen maken deel uit van deze CAO. Toekomstige updates van de
protocollen worden via de CAO geborgd zijn. Het Controle Orgaan ­ ingesteld bij CAO ­ ziet toe op de naleving van de CAO.

173

Stukadoors en tegelzetters27

Projectorganisatie en doelstelling
Hoewel de stukadoors en tegelzetters beiden afzonderlijk subsidie hebben gekregen voor VASt hebben ze in de uitvoering zeer nauw samengewerkt. Door de grote samenhang en overlap aan activiteiten, verloop en resultaten zullen beide branches als één geheel besproken worden. De stukadoors worden vertegenwoordigd door de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA) en de
tegelzetters zijn verenigd in de branchevereniging voor de tegelzetters (BOVATIN). De stukadoorsbranche kent 2.000 bedrijven met in totaal 7.000 werknemers. In de tegelzettersbranche werken 4.000 personen voor 1.100 bedrijven. Beide branches hebben eigen kenmerkende stoffenrisico's. De stukadoors hebben te maken met blootstelling aan pleister, stof en voor- strijkmiddelen. De tegelzetters kunnen bij werkzaamheden blootgesteld worden aan tegellijm, stof en reinigingsmiddelen.

27 De stukadoorsbranche en de tegelzettersbranche hebben elk apart een VASt subsidie gekregen. De ontwikkeling van beide actieplannen en de uitvoering daarvan is gelijk opgelopen. Hierbij is zeer intensief samengewerkt. De beide projecten zijn niet van elkaar te scheiden en zullen daarom gezamenlijk besproken worden.
174

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Stoffenmanager X Ja Ja 319 gebruikers Bouwnijverheid
Website X Ja Ja 319 gebruikers Bedrijfsbezoeken X Ja Ja 10 bedrijven Bijeenkomsten X Deels Ja 100 deelnemers vervangen door internetinstruct ie Branchetijdschriften Ja Ja Alle werkgevers Branche websites Ja Ja Alle werkgevers Workshop RI&E MKB X Ja Ja 80 deelnemers Extra activiteit
PIMEX X Ja Nog niet N.v.t. Engelstalige versie X Ja demo gereed 4 maal bezocht Stoffenmanager
Bouwnijverheid
I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten /ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
De NOA en BOVATIN hebben Arbouw de opdracht gegeven een branche-
specifieke Stoffenmanager Bouwnijverheid te ontwikkelen. Deze branche- specifieke Stoffenmanager is als pilotproject gebruikt door de stukadoors en tegelzetters. De Stoffenmanager bevat bestaande kennis van Arbouw (PISA28, resultaten van blootstellingmetingen, effecten van beheersmaatregelen), BOVATIN en NOA. Met behulp van deze tool kan blootstelling aan gevaarlijke stoffen

28 Productgroep Informatie Systeem Arbouw
175

worden beoordeeld, advies op maat worden gegeven en WIK's worden

aangemaakt. Ook kunnen met behulp van de Stoffenmanager registers over gevaarlijke stoffen worden bijgehouden en kan de opslag van gevaarlijke stoffen worden geadministreerd. Het is de bedoeling om de Stoffenmanager ook bij andere beroepsgroepen in de bouwnijverheid in te zetten. De Stoffenmanager van de stukadoors en tegelzetters is gevalideerd en beschikbaar via www.stoffenmanagerbouwnijverheid.nl. Bij de ontwikkeling van de Stoffen- manager waren naast Arbouw ook BECO, ArboUnie en Arbo Advies Onos
betrokken. Door ArboUnie zijn 5 stukadoors en 5 tegelzetters bezocht en is de Stoffenmanager voor het bedrijf op locatie ingevuld. Ook zijn er diverse bijeenkomsten georganiseerd rondom de promotie van de Stoffenmanager. Enkele bijeenkomsten konden echter door geringe belangstelling of (tijdelijk) andere prioriteiten van de bedrijven niet doorgaan en werden vervangen door een internetinstructie. Verder hebben de NOA en BOVATIN in hun branchemagazines en op hun websites aandacht aan de Stoffenmanager besteed.

Voor de algemene bewustwording zijn diverse activiteiten opgezet. Zo zijn er workshops over de RI&E MKB georganiseerd, waaraan inmiddels bijna 100
personen hebben deelgenomen. Verder zijn er artikelen verschenen in acht nieuwsbrieven van Arbouw, twee mailings verzonden (à 19.000 bedrijven) en is er tijdens de PAGO in het eerste half jaar van 2006 aandacht voor geweest.

VASt heeft geleid tot meer samenwerking tussen verschillende organisaties uit de bouw. Dankzij VASt is nu ook duidelijker geworden waar de risico's liggen en hoe daar mee om moet worden gegaan.

Borging
De Stoffenmanager Bouwnijverheid zal bij meerdere beroepsgroepen worden toegepast beginnend met de timmerlieden. Arbouw heeft bij deze uitbreiding en de hosting van de website een centrale rol. De Stoffenmanager is voor de stukadoors 176

en tegelzetters gevalideerd en behoeft voorlopig geen aanpassingen.

177

Textiel en Tapijt

Projectorganisatie en doelstelling
In de textielbranche zijn 50 ondernemingen actief, die werk bieden aan 4.000 werknemers. De Nederlandse textielindustrie heeft op mondiaal niveau een vooraanstaande positie. Veel leden zijn actief in specialistische nichemarkten. De textielproducenten zijn verenigd in de Vereniging Textielindustrie Nederland (VTN). In de tapijtsector werken 2.500 werknemers voor 25 bedrijven. Ook op het gebied van de tapijtproductie heeft Nederland met een 3e plaats op de wereldranglijst van tapijtproducerende landen een vooraanstaande positie. De tapijtfabrikanten worden vertegenwoordigd door de zusterorganisatie van de VTN, de Vereniging van Nederlandse Tapijtfabrikanten (VNTF).

Sinds het begin van de jaren negentig zijn de VTN en VNTF actief op
milieugebied. Zo hebben zij op het gebied van ecotoxiciteit van afvalwater milieudatabanken opgezet die als informatiebronnen fungeren voor ondermeer de leden van de VTN en VNTF en hun toeleveranciers. De relatie tussen
arbeidsomstandigheden en gevaarlijke stoffen is nog onvoldoende in kaart gebracht. In het kader van SOMS heeft de VTN al een eerste aanzet gedaan om de informatievoorziening over stoffen door de keten heen te verbeteren. Zowel de VTN als de VNTF hebben het Convenant Stoffen ondertekent en hier middels VASt concreet invulling aangegeven.

178

Activiteiten

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Branchespecifieke X Ja Nog niet Verwachting: 50 Stoffenmanager gebruikers 4 instructiebijeenkomsten X Ja Ja Totaal 30 bedrijven Productendatabase X Nog niet N.v.t. Verwachting: 50 gebruikers
2 goede praktijken X Ja, met Ja Niet bekend PIMEX

3 bijeenkomsten X Ja Ja Totaal 150 bezoekers I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Het centrale onderdeel van het VASt-project is de ontwikkeling en implementatie van de branchespecifieke Stoffenmanager. BECO en ArboUnie hebben een
branchespecifieke stoffenmanager ontwikkeld voor de VTN en de VNTF. Het prototype van de stoffenmanager is bij een VASt-bijeenkomst in het kader van dit project gepresenteerd. Zes bedrijven hebben het prototype vervolgens getest. Op basis van deze tests zijn wijzigingen doorgevoerd en is de stoffenmanager in het voorjaar van 2007 opgeleverd. Via vier instructiebijeenkomsten hebben bedrijven kennis gemaakt met de stoffenmanager. Dertig bedrijven hebben gebruik gemaakt van de instructiebijeenkomsten. Aansluitend is bij de afsluiting (eind april) van het project de complete stoffenmanager tijdens een bijeenkomst gedemonstreerd. De stoffenmanager is vooralsnog niet operationeel omdat een deel van de producten- database nog moet worden gevuld. Deze vertraging is opgelopen doordat de toeleveranciers eraan hebben moeten wennen om de stoffeninformatie als kant en klare input voor de database aan te leveren.

179

Het voordeel van deze aanpak is echter dat de toeleveranciers beter voorbereid zijn

op de komst van REACH, doordat REACH de leveranciers vraagt stoffen-
informatie aan te leveren. In de productendatabase zit naast arbogegevens ook milieu-informatie. Voor de input is gebruik gemaakt van de bestaande databases van de VTN en VNTF.

Ten behoeve van de bouw van de stoffenmanager zijn de processen en activiteiten in de textiel- en tapijtindustrie in kaart gebracht. Hiertoe zijn bijeenkomsten georganiseerd, bedrijfsbezoeken afgelegd en telefonisch informatie verzameld. Op basis hiervan zijn twee goede praktijken geselecteerd: automatisch afwegen van grondstoffen en het schoonmaken van machines met een stofzuiger. Van beide goede praktijken zijn PIMEX filmpjes gemaakt.

Om het kennisniveau van gevaarlijke stoffen in beide branches te verhogen zijn er drie bijeenkomsten georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten is onder meer uitleg gegeven over wet- en regelgeving, de stoffenmanager en database en REACH.

Borging
Voor de exploitatie en het beheer van de stoffenmanager en de database hebben de VTN en de VNTF de stichting Textiel en Tapijt Register Arbo en Milieu
(TTRAM) opgericht. De stoffenmanager en de productendatabase worden op korte termijn opgeleverd. De implementatie gaat dan van start. De stoffenmanager is al wel bekend bij de bedrijven. Bedrijven die er gebruik van willen gaan maken zullen er voor moeten betalen. De VTN en de VNTF zijn voornemens een
Arbocatalogus op te (laten) stellen. De uitkomsten van VASt zullen hierin een onderdeel zijn.
180

Thuiszorg

Projectorganisatie en doelstelling
Naar aanleiding van de invoering van een nieuwe beleidsregel in de gezondheids- zorg in 2001 is er in de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan de blootstelling aan cytostatica binnen intramurale instellingen. In de thuiszorg bleef de aandacht voor deze nieuwe beleidsregel achter. Behandelingen met cytostatica vinden echter steeds vaker poliklinisch en ook thuis plaats. Medewerkers in de thuiszorg krijgen hierdoor in toenemende mate te maken met cytostatica. Cytostatica zijn medicijnen die gebruikt worden bij behandelingen tegen kanker, maar zelf ook kanker- verwekkend kunnen zijn. Thuiszorgmedewerkers hebben veelal onvoldoende kennis van de risico's van cytostatica en de manier waarop zij blootstelling aan deze kankerverwekkende stoffen kunnen voorkomen. Ook zijn zij zelden op de hoogte zijn van de behandeling die een patiënt met cytostatica gehad heeft. In principe hoort dergelijke informatie via het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) vanuit het ziekenhuis bij de thuiszorg terecht te komen. In de praktijk blijkt dit echter onvoldoende te gebeuren.

Om de risico´s van cytostatica in de thuiszorg beter in kaart te brengen en hulpmiddelen te ontwikkelen voor thuiszorgmedewerkers om veilig te leren werken met cytostatica heeft het Fonds Arbeidsmarktontwikkeling en Opleidingen Thuiszorg (FAOT) samen met het Integraal Kankercentrum West een aanvraag gedaan voor een subsidie bij VASt. De brancheorganisatie van zorgondernemers Actiz onderschrijft de noodzaak om de problematiek rondom cytostatica in de zorg aan te pakken en heeft mede geadviseerd bij de ontwikkeling van het actieplan.

181

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Digitaal instructieprogramma X In concept Nee, nog niet 4 pilotinstellingen Implementatieplan X In concept Nee, nog niet 4 pilotinstellingen Diverse promotie- voorlichting X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Versterking positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Om blootstelling aan cytostatica in de thuiszorg aan te pakken is eerst een vertaling gemaakt van de geldende toetsingscriteria in ziekenhuizen naar de dagelijkse praktijk in de thuiszorg. Vervolgens is nagegaan welke onderdelen hiervan moeten worden overgenomen in een digitaal instructieprogramma voor de thuiszorg. Dit digitaal instructieprogramma moet aansluiten bij het takenpakket van de verschillende type thuiszorgmedewerkers (huishoudelijk medewerkers, verzorgen- den en verpleegkundigen). Aan softwareontwikkelaar Suzero is de opdracht verstrekt om het digitale instructieprogramma te ontwikkelen. De ontwikkeling van het programma is voorspoedig verlopen en is in concept klaar. Daarnaast is ook een implementatieplan ontwikkeld. Dit plan omvat richtlijnen voor thuiszorg- instellingen omtrent de gewenste kennis van thuiszorgmedewerkers over het veilig werken met cytostatica, het verbeteren van de randvoorwaarden om veilig met cytostatica te werken en het optimaliseren van de samenwerking met partners in de keten. Ook dit plan is in concept klaar.

Het bleek erg lastig om thuiszorginstellingen te enthousiasmeren om ­ middels een pilot ­ het instructieprogramma en het implementatieplan in de praktijk uit te testen. Dit kwam door de invoering van de Wet Maatschappelijke Ontwikkeling 182

(WMO) die al veel van de thuiszorgorganisatie heeft gevraagd. Hierdoor is de pilot

wat vertraagd.

De pilot is gestart in september 2007. In de periode januari-maart 2008 is een eerste effectmeting en in de periode april-juni 2008 is een tweede effectmeting voorzien. De vertegenwoordigers van de betrokken instellingen hebben de taak de eigen organisatie kennis te laten maken met het hulpmiddel en het implementatie- plan. Na de pilotfase worden de uitkomsten verwerkt en het programma eventueel aangepast, waarna het verder wordt uitgerold. Uiteindelijk is het doel om alle thuiszorginstellingen te laten werken met de instrumenten. Het project in de thuiszorg heeft daarmee een wat andere planning dan andere VASt-projecten. Met SZW is van te voren afgesproken dat de implementatie pas in 2008 zal
plaatsvinden.

Via een posterpresentatie op de European Cancer Conference in Barcelona, een mondelinge presentatie op de Oncologiedagen van de V&VN, publicatie in de digitale nieuwsbrief van het IKW en de landelijke Thuiszorgdag en een
nieuwsbulletin (januari 2008) is er aandacht voor het VASt-project geweest.

Borging
Uiteindelijk beoogt het project alle thuiszorginstellingen te bereiken. De pilotfase wordt doorlopen en daarna moet het instructieprogramma landelijk beschikbaar komen en door alle organisaties worden gebruikt. De deelnemers aan de pilot hebben een belangrijke rol om binnen hun eigen regio´s het gebruik van de instrumenten te stimuleren.
183

Werknemers in de bouw en industrie

Projectorganisatie en doelstelling
Dit vakbondsproject is een vreemde eend in de bijt onder de VASt-projecten. De meeste VASt-projecten worden vanuit brancheorganisaties opgezet en zijn gericht op één branche of één keten. Dit project is door FNV Bondgenoten en FNV Bouw opgezet en bedoeld voor alle werknemers in de bouw en industrie. In de meeste andere VASt-projecten wordt informatie van bovenaf (top-down) aangereikt. De vraag is in hoeverre deze informatie aansluit bij de wensen en werkelijke behoeften van werknemers. De initiatiefnemers van dit project hebben daarom voor een totaal andere (bottom-up) insteek gekozen. Het vertrekpunt van dit project is de werknemer en zijn werkplek. Doel van het project is om hulpmiddelen te ontwikkelen waarmee werknemers zelf in staat zijn de risico´s op hun werkplek te beoordelen, om vervolgens initiatieven te nemen om op een veilige manier te werken met stoffen. Deze hulpmiddelen moeten in nauwe interactie met de werknemers tot stand komen. De externe deskundigheid werd geleverd door Bureau KLB (vragenlijsten opgesteld, uitkomsten daarvan verwerkt), Salentijn Consult en IVAM (technisch inhoudelijk).

Activiteiten en bereik
Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Babyproofbox X Ja Ja 1.400 boxen Folder X Ja Ja 450 verloskundige bureaus Ansichtkaart DME X Ja Ja 400.000 stuks Brochure DME X Ja Ja 3.000 stuks 24 Factsheets X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Versterking positie in de keten /ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur
184

Verloop en resultaten

Om de werknemers te bereiken is gekozen voor een drie-sporenaanpak. In het eerste spoor zijn werknemers geraadpleegd. Via bijeenkomsten, telefonische interviews en vragenlijsten is nagegaan waar werknemers behoefte aan hebben en in welke vorm zij informatie graag zien. In het tweede spoor hebben de leden zich door middel van desk research, bedrijfsbezoeken en (telefonische) interviews een oordeel gevormd over de risico´s op der werkplek. In het derde spoor is de al aanwezige kennisinfrastructuur in kaart gebracht om na te gaan waar eventuele lacunes liggen.

Vervolgens is er gekozen voor de thema´s zwangerschap en reprotoxische stoffen, dieselmotorenemissies (DME) en stof. De keuze voor deze thema´s ligt in het gegeven dat deze thema´s voor een groot aantal branches in de bouw en industrie relevant zijn en aandacht behoeven. Voor de thema´s zwangerschap en DME is de drie/sporenaanpak gevolgd. Voor stof is een andere aanpak gekozen.

Het thema zwangerschap is al in een vroeg stadium, gelijktijdig met het opstellen van het actieplan uitgewerkt. Werknemers blijken erg weinig kennis over reprotoxische stoffen te hebben: Daarnaast is het thema zwangerschap een privacy gevoelig thema. Om aan bewustwording te werken en de werknemers handige informatie en praktische hulpmiddelen aan te reiken is een babyproofbox ontwikkeld. Deze box bevat een brochure over reprotoxische stoffen, een lijst met stoffen die in branches voorkomen, vier goede praktijken, een checklist waarmee het eigen bedrijfsbeleid beoordeeld kan worden, een stickervel, een voorbeeldbrief om leveranciers de vraag voor te leggen of stoffen reprotoxisch zijn en een evaluatieformulier om de babyproofbox te beoordelen. De box vond gretig aftrek. In totaal zijn er 1.400 verspreid. Ook is een deel van de inhoud extra bijgedrukt. Het dossier ´babyproof´ op de website van Arbobondgenoten scoort 528 hits per maand. Daarnaast is het thema en de box op een groot aantal bijeenkomsten onder de aandacht gebracht. Tenslotte is er ook een folder ontwikkeld voor zwangerschap 185

en werk. Deze folder is verspreid onder alle 450 verloskundige bureaus.

Het tweede thema is DME. Bijna alle onderdelen van bouw en industrie hebben met DME te maken. DME is een stof die geen eigenaar heeft. Om DME op een laagdrempelige manier onder de aandacht te brengen zijn er 400.000 ansichtkaarten met de tekst `Maak uw werkplek dieselrook vrij' op diverse manieren verspreid. Daarnaast hebben de beide bonden samen 3.000 brochures over DME gedrukt, die kort de problematiek beschrijven en door verwijzen naar factsheets. Er zijn 24 factsheets ontwikkeld waarin maatregelen worden beschreven waarmee
blootstelling beperkt kan worden. Verder is er een voorbeeldbrief ontwikkeld die werknemers naar de Arbeidsinspectie kunnen sturen over DME. Tenslotte kunnen werknemers de telefonische helpdesk en de website van de FNV raadplegen.

Voor het laatste thema ´stof´ is gekozen om aan te sluiten bij bestaande initiatieven en hulpmiddelen afkomstig uit andere VASt-projecten of arboconvenanten. Om na te gaan hoe bekend werknemers met dergelijke initiatieven zijn, zijn vragenlijsten uitgezet. Uit dit onderzoek blijkt dat werknemers beseffen dat er risico's rondom stoffen zijn, maar dat ze niet snel zelf op zoek gaan naar informatie en onbekend zijn met hulpmiddelen vanuit de arboconvenanten en VASt-projecten. Omdat de bekendheid van hulpmiddelen uit lopende trajecten niet groot is, proberen de bonden deze hulpmiddelen door middel van hun websites meer onder de aandacht te brengen.

Afstemming met andere branches/ partijen
Vanuit andere branches is belangstelling getoond voor enkele hulpmiddelen van het werknemersproject. Zo heeft de industriële reiniging belangstelling voor de Babyproofbox. Ook in de agrarische sector wordt door gewerkt aan betere arbeidsomstandigheden rondom bestrijdingsmiddelen. De hulpmiddelen en
methoden die in het kader van het VASt-project voor werknemers in de bouw en industrie zijn ontwikkeld, zullen deels ook gebruikt worden in de agrarische sector. 186

Tenslotte is er in verschillende branche RI&E's aandacht voor de factsheets DME.

Borging
De aanpak met actieve inzet van werknemers zal worden voortgezet bij de ontwikkeling van arbocatalogi. Zo wordt er actief en succesvol gelobbyd om de factsheets DME in verschillende arbocatalogi. De hulpmiddelen worden deels geborgd via de website. Foldermateriaal kan bijgedrukt worden. Werknemers kunnen beroep doen op de telefonische helpdesk van de vakbonden. Voor nieuwe initiatieven of updates zijn de vakbonden afhankelijk van financiële middelen van andere partijen. De vakbonden kunnen wel mankracht inzetten maar zijn qua middelen beperkt.

187

Wonenbranche

Projectorganisatie en doelstelling
Eind 2002 hebben de sociale partners in de wonenbranche het Arboconvenant Wonen ondertekend. Dit arboconvenant had een looptijd van vier jaar en is eind 2006 afgerond. Het arboconvenant probeerde de arbeidsomstandigheden rondom fysieke belasting, werkdruk, oplosmiddelen en vroegtijdige re-integratie te verbeteren. Op het gebied van oplosmiddelen lag de nadruk op het vervangen van de schadelijke middelen voor oplosvrije middelen. Ook is door het arboconvenant de kennis over het werken met oplosmiddelen vergroot.

In de wonenbranche werken ongeveer 40.000 mensen. Een deel van hen, de woningstoffeerders (6.500 personen) en de parketleggers (2.000 personen) lopen bij hun werkzaamheden met lijmen en lakken risico op blootstelling aan organische oplosmiddelen. Om naast de vervanging van oplosmiddelen ook aandacht te schenken aan huidirritaties en allergenen heeft de wonenbranche deelgenomen aan het VASt-programma. Evenals bij het arboconvenant zijn de sociale partners ook bij het VASt-project de initiatiefnemers. De werkgevers zijn vertegenwoordigd door de Centrale Branchevereniging Wonen (CBW) en de Vereniging Parket- vloeren Leveranciers (VPL). De werknemers zijn betrokken via FNV
Bondgenoten, FNV Bouw, CNV Dienstenbond en Bouwbond CNV. De paritaire
organisatie in de wonenbranche, Stichting WoonWerk nam de projectorganisatie voor rekening en is formeel de aanvrager van het project. Technisch inhoudelijk hebben ArboUnie, BECO en IVAM een bijdrage geleverd. Tenslotte is
communicatiebureau De Kleuver bij de ontwikkeling van informatiemateriaal betrokken geweest.

188

Activiteiten en bereik

Activiteiten actieplan Typologie Gerealiseerd Beschikbaarheid Bereik I II III
Branchespecifieke X Ja Nog niet N.v.t. stoffenmanager
Ambassadeursproject X Ja Ja 380 bedrijfsbezoeken Lesmateriaal X Alternatief: Ja Niet bekend voorlichting
Informatiemap X Ja Ja Niet bekend Extra activiteiten
PIMEX X Ja Ja Niet bekend I : Informatie over stoffen
II : Verbetering positie in de keten/ ketensamenwerking
III : Kennisinfrastructuur

Verloop en resultaten
Voordat gestart werd met de uitvoering van het actieplan is er een inventarisatie gemaakt van de gebruikte stoffen. Uit de inventarisatie bleek ook dat het belangrijk is om toeleveranciers te betrekken omdat zij over de stoffenkennis beschikken. Ook is het zinvol om in het lesmateriaal al aandacht te besteden aan veilig omgaan met gevaarlijke stoffen. Naar aanleiding van de inventarisatie is een aantal hulp- middelen ontwikkeld.

Met behulp van technisch inhoudelijke input van ArboUnie en BECO is een branchespecifieke stoffenmanager ontwikkeld. De ontwikkeling is door twee bedrijven intensief gevolgd. Doordat er geen financiële middelen zijn om de helpdesk te bemannen is de stoffenmanager nog niet gelanceerd. Voor lancering moet de stoffenmanager ook geüpdatet worden. Vooralsnog is hier geen geld voor. De stoffenmanager Wonen wordt door betrokkenen getypeerd als een praktisch hulpmiddel dat handzame WIK's oplevert.
189

Het ambassadeursproject moet geplaatst worden in het bredere kader van het

arboconvenant waarbij bij een bedrijfsbezoek alle convenantthema's aan bod kwamen. Hierbij was ook aandacht voor oplosmiddelen en VASt. Er zijn 380 bedrijfsbezoeken afgelegd. Als extra activiteit zijn enkele PIMEX-filpmpjes over lijmen en lakken gemaakt. Deze zijn veelvuldig gebruikt bij de ambassadeursbezoeken.

In plaats van het ontwikkelen van lesmateriaal is er voorlichting gegeven op scholen. Evenals bij de andere convenantthema's is er ook rondom het thema oplosmiddelen een informatiemap verschenen met vier informatieboekjes die ingaan op allergene risico's, oplossingen, aanbevelingen, de schildersziekte en goede praktijken.

Op het gebied van communicatie is er in verschillende bladen en brochures van de betrokken partijen aandacht geweest voor oplosmiddelen in de branche.

Onder de projectbetrokkenen heerst een gevoel van gematigde tevredenheid. Met behulp van VASt zijn er zinvolle en handzame hulpmiddelen ontwikkeld, maar de stoffenmanager wacht nog op lancering door gebrek aan middelen. Ook blijkt het lastig de grote groep ZZP-ers te bereiken, doordat zij niet geregistreerd zijn.

Borging
Borging is vooralsnog een heikel punt. De stoffenmanager is nog niet gelanceerd omdat financiële middelen voor de helpdesk ontbreken. Op het moment van het onderzoek is hier nog geen duidelijkheid over. De overige hulpmiddelen behoeven voorlopig geen update en zijn beschikbaar gesteld via de website van het Arboconvenant Wonen.

190