Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de aanstelling van een topambtenaar bij een universiteit. (Ingezonden 11 maart 2008)


1
Wat is uw oordeel over het artikel "Met 1,5 miljoen subsidie per jaar mocht een topambtenaar hoogleraar worden"? 1)

Zie de antwoorden op vraag 2 en vraag 4.


2
Kunt u uitsluiten dat er een verband is tussen de benoeming van een van uw topambtenaren (de heer Van Bochove) als hoogleraar en de aan zijn leerstoel verbonden OCW-subsidie van 1,5 miljoen?

Nee. Er is sprake van volgtijdelijkheid. Bij het maken van de plannen voor het versterken van de evidence base voor het wetenschapsbeleid en het verkennen van mogelijkheden voor toekenning van een subsidie van 1,5 miljoen voor dat doel kwam de persoon van de heer Van Bochove, op suggestie van Universiteit Leiden, in beeld als potentieel geschikte kandidaat voor de hieraan verbonden leerstoel. Ik hecht er in dit verband aan op te merken dat de procedure voor de benoeming van de heer Van Bochove zuiver is geweest en dat mijn ministerie hiermee geen bemoeienis heeft gehad. Door de universiteit is een volwaardige procedure gevolgd op basis van intra- en interuniversitaire wetenschappelijke standaarden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Ook hecht ik eraan op te merken dat het ministerie de subsidie van 1,5 miljoen ook zou hebben toegekend als de heer Van Bochove niet op deze functie zou zijn benoemd. Zie verder het antwoord op vraag 4.


3
Waarom is voor Van Bochove een versnelde sollicitatieprocedure gestart? Hoeveel sollicitanten waren er naast de heer Van Bochove voor de functie?

Universiteiten kennen naast een open sollicitatieprocedure een "verkorte procedure". Deze procedure wordt gevolgd in al die gevallen waarin de universiteit zelf een uitstekende kandidaat voor de bezetting van een te bezetten leerstoel kent, waardoor een open sollicitatieprocedure feitelijk overbodig wordt geacht. De procedure behelst toetsing van de professorabiliteit en geschiktheid van de kandidaat door een deskundige benoemingsadviescommissie op basis van een structuurrapport en profielschets van de leerstoel en de leerstoelhouder, alsmede toetsing door deskundigen uit andere universiteiten met competenties op het betreffende vakgebied. In dit geval is door Universiteit Leiden de "verkorte procedure" gevolgd, omdat men de heer Van Bochove kennelijk de meest voor de hand liggende kandidaat vond voor de bezetting van de leerstoel Wetenschapsbeleid.


4
Kunt u uitsluiten dat er sprake is van bevoordeling, aangezien de leidinggevende van de heer Van Bochove heeft onderhandeld over de nieuwe baan van de heer Van Bochove?

Ja. De voormalig leidinggevende van de heer Van Bochove heeft niet met Universiteit Leiden onderhandeld over diens nieuwe functie.


5
Hoe oordeelt u over de constatering: "Wetenschappers zijn met reden bang om de overheid tegen het hoofd te stoten" en dat de bezwaren gesmoord blijven uit angst onderzoeksgeld, aanstellingen, samenwerking en gunstige beoordelingen mis te lopen?

Ik acht geen grond aanwezig voor deze constatering.


6
Is het waar dat hoogleraren steeds vaker zelf geld mee moeten brengen en dat fondsenwerving vaak in de functieomschrijving staat? Vindt u het terecht dat een wetenschapper wordt afgerekend op zijn talenten als fondsenwerver?

Hoogleraren en onderzoekers zijn verantwoordelijk voor het succes van hun onderzoeksgroep. Dit betreft vele aspecten, zoals het aantrekken van goede onderzoekers, het onderhouden van relevante

netwerken binnen en buiten de instelling en het geven van leiding aan de onderzoeksgroep. Een belangrijk aspect is het zorgen voor een goede financiële uitgangspositie van de groep. Het fundament hiervoor vormt het aandeel van de groep in de eerste geldstroom. Daarnaast is het relatieve belang van zowel de tweede als de derde geldstroom in de laatste decennia toegenomen. De tweede geldstroom zorgt ervoor dat onderzoeksmiddelen bij de beste onderzoekers terechtkomen en middelen in competitie worden ingezet. Daarmee levert de tweede geldstroom een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek. Om die redenen is de tweede geldstroom in de afgelopen jaren aanzienlijk versterkt. Ook de derde geldstroom is de afgelopen decennia sterk toegenomen, niet in de laatste plaats vanwege de in omvang sterk toegenomen Kaderprogramma's van de Europese Unie, maar ook door een toename van de bijdragen van collectebusfondsen, met name voor medisch onderzoek. Deze ontwikkelingen beoordeel ik positief en ik vind het belangrijk dat hoogleraren en onderzoekers zich, waar relevant en mogelijk, inspannen om middelen uit deze geldstromen te verwerven. Ik vind het ook terecht dat zij door hun leidinggevenden mede worden beoordeeld op de vraag hoe succesvol zij in dat laatste zijn.


7
Hoe voorkomt u de schijn van belangenverstrengeling bij de aanstelling van de heer Van Bochove?

Van belangenverstrengeling is geen sprake. Zie hierover het antwoord op vraag 2 en 4.


1) NRC, 8 maart 2008