Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Ons kenmerk AM/BR/08/7777 Datum 21 maart 2008

Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen over re-
integratiebeleid

Hierbij bieden wij u de antwoorden aan op de Kamervragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de re- integratieactiviteiten (28 719-43).

De Minister van Sociale Zaken De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Werkgelegenheid,

(J.P.H. Donner) (A. Aboutaleb)

Bijlage(n):
Vragen en antwoorden over kabinetsstandpunt re-integratie

Vragen en antwoorden over kabinetsstandpunt re-integratie (TK 2007-2008, 28 719-43)

CDA

1. Onderzoek onder WW'ers zou aantonen dat er minder WW uitkeringen zijn, hoe groot is dat percentage en in hoeverre houdt deze daling verband met het voorstel voor een re- integratievoorziening?
Antwoord

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

Onderzoek van UWV dat als bron voor de beleidsdoorlichting is gehanteerd (Van der Heul, 2006) constateert dat de voordracht voor een traject een activerende werking op WW´ers heeft, waardoor zij eerder een baan weten te vinden. Het onderzoek laat zien dat van het voorstel voor een re-integratievoorziening de kans op werkhervatting stijgt met 26 procent. Hierdoor daalt ook het aantal uitkeringen.


2. Waar baseert het kabinet zijn oordeel op dat de re-integratie positieve maatschappelijke effecten heeft?
Antwoord:
Re-integratie is niet alleen een individueel belang ten behoeve van het verwerven van inkomen, maar ook een collectief belang van onze samenleving. Zo gaat langdurige werkloosheid ten koste van de arbeidsparticipatie en de economische groei. Die is noodzakelijk om de sociale zekerheid betaalbaar te houden en de kosten van vergrijzing op te vangen.
De beleidsdoorlichting laat zien dat de maatschappelijke kosten-batenanalyses op dit moment echter nog onvoldoende houvast bieden om een gekwantificeerd inzicht te geven in het zogenaamde maatschappelijk rendement van re-integratie. Dat wordt veroorzaakt door het grote aantal aannames dat gebruikt moet worden omdat nog onvoldoende informatie beschikbaar is en aanvullend onderzoek nodig is. In een kosten-batenanalyse, waarin zowel de maatschappelijke baten als de kosten in kaart worden gebracht, wordt naar de samenleving als geheel gekeken maar ook naar de effecten voor de verschillende betrokkenen. Het weer aan het werk zijn, de daaraan verbonden maatschappelijke participatie, maar ook de verlaagde kans op verminderde criminaliteit en extra kosten van de gezondsheidszorg zijn evenwel maatschappelijke effecten die het kabinet positief waardeert.


3. Kan nader worden toegelicht wat de netto-effecten zijn van de individuele re- integratietrajecten?
Antwoord
Nee, er zijn geen onderzoeken naar de netto-effectiviteit van individuele re- integratieovereenkomsten (IRO´s). De onderzoeken naar netto-effectiviteit die aan de beleidsdoorlichting te grondslag liggen bevatten ook geen IRO-effecten, omdat deze vooral betrekking hebben op de periode dat de IRO nog niet was geïntroduceerd.


4. Door de participatieplaats kan een werknemer actief worden met behoud van uitkering. Uit welke middelen wordt de premie of de verplichte scholing bij de participatieplaats betaald? Wordt de werkgever voor deze kosten verantwoordelijk of het Rijk? Antwoord
Zoals u is meegedeeld bij brief van 6 december 2007 inzake maatregelen ter bevordering van de arbeidsparticipatie (Kamerstukken II 29 544, 31 200XV, nr. 127) zijn wij voornemens de participatieplaatsen op een aantal punten te wijzigen. Zo willen we regelen dat de participatieplaats in beginsel wordt gecombineerd met scholing en een premie en zijn participatieplaatsen ook voor UWV-cliënten beschikbaar komen. Over de precieze vormgeving moet nog nadere besluitvorming plaatsvinden en daarover zal ik u op een later
---

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

moment informeren.


5. Wordt de participatieplaats tijdelijk aangeboden of is dit ongelimiteerd in tijd? Antwoord
In het wetsvoorstel participatieplaatsen (Kamerstukken 30650)1 staat de vormgeving van de participatieplaats beschreven. Uitgangspunt van de participatieplaats is dat deze tijdelijk van aard is. Een periode van twee jaar is in beginsel voldoende lang om werkervaring/werkritme of sociale vaardigheden op te doen. Echter voor een kleine groep kan twee jaar onvoldoende zijn. Het is daarom mogelijk om, in uitzonderlijke situaties, de participatieplaats met de duur van een jaar te verlengen. De participatieplaats moet dan wel in een andere omgeving plaatsvinden. Als ook daarna een volgende stap op de re- integratieladder niet mogelijk is, kan de participatieplaats nogmaals voor de duur van een jaar worden verlengd. De afweging om tot verlenging over te gaan is geformaliseerd en er dient een beschikking aan ten grondslag te liggen. De gemeenten bepalen in wat voor soort bedrijven of instellingen de participatieplaatsen tot stand komen, dit kan in de collectieve of in de private sector zijn. Wij zijn voornemens de voorwaarden voor verlenging na twee jaar, verder aan te scherpen.


6. Bij de vorige subsidiebanen was er sprake van een voortdurende druk op gemeenten/UWV om altijd maar de contracten te verlengen, is dat probleem met de voorgestelde participatieplaatsen nu weggenomen?
Antwoord
Dit probleem is weggenomen met het voorgestelde wetsvoorstel participatieplaatsen dat in de Eerste Kamer ligt, doordat de maximale duur in de wet begrensd wordt zodat gemeenten/UWV die niet kúnnen verlengen ­ ook onder druk niet. Ook de bepaling dat na eventuele verlenging na twee jaar de participatieplaats in een andere omgeving moet plaatsvinden, voorkomt dat betrokkene onnodig lang blijft hangen bij dezelfde werkgever.


7. Hoe bewerkstelligt het kabinet dat de werkgever zich daadwerkelijk verantwoordelijk voelt voor de werknemer op de participatieplaats? Is er ook uitzicht op een reguliere plaatsing? Antwoord
Zoals in de memorie van toelichting staat beschreven bij het wetsvoorstel participatieplaatsen dat in de Eerste Kamer ligt, is het belangrijk dat er goede begeleiding is bij de uitvoering van de werkzaamheden. Dit is de verantwoordelijkheid van de partij bij wie betrokkene werkzaamheden verricht. Het is voorts belangrijk dat er afspraken worden gemaakt tussen de gemeente, de uitkeringsgerechtigde en de degene bij wie de werkzaamheden worden verricht over bijvoorbeeld de begeleiding, de scholing van betrokkene en de controle op het re-integratietraject door de gemeente. Hiermee wordt de betrokkenheid van de werkgever en daarmee de kans op plaatsing op een reguliere baan zo groot mogelijk gemaakt.


1 Dit wetsvoorstel moet nog worden behandeld door de Eerste Kamer


---

Ons kenmerk AM/BR/08/7777


8. Kan het kabinet toelichten welke doelgroepen men beoogt voor de participatieplaatsen? En in wat voor een soort bedrijven of instellingen komen deze plaatsen waarschijnlijk tot stand?
Antwoord
In het wetsvoorstel participatieplaatsen dat voorligt in de Eerste Kamer staat beschreven dat de participatieplaatsen bedoeld zijn voor uitkeringsgerechtigden met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces ten gevolge van persoonlijke werkbelemmeringen die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het doel van de participatieplaats is om betrokkene dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Tot de doelgroep behoren in de eerste plaats uitkeringsgerechtigden die door langdurige werkloosheid een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben gekregen. Zoals bij vraag 4 is aangegeven zijn wij van plan participatieplaatsen ook voor UWV-cliënten mogelijk te maken. Het wetsvoorstel stelt geen beperkingen voor het soort bedrijven of instellingen waar deze plaatsen tot stand komen, dit kan in de collectieve of in de private sector zijn.


9. Kan het kabinet toelichten hoe het staat met de afbouw van Melkert/ID (In- en Doorstroom)-banen bij gemeenten? Hoe wil het kabinet de re-integratie nu daadwerkelijk meer vraaggericht (scholing ten behoeve van vervulling vacatures) maken? Is het kabinet van mening dat het aanbod van scholingstrajecten voor om- en bijscholing voldoende is ontwikkeld?
Antwoord
In box 4 van de beleidsdoorlichting wordt kort ingegaan op het stopzetten van de regeling Instroom-Doorstroombanen (ID) en Wet inschakeling werkzoekenden (WIW). Het verloop van de oude vormen van gesubsidieerde arbeid (ID-banen en WIW-dienstbetrekkingen) kan op basis van de Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG) worden gevolgd. Daarnaast heeft het Centrum voor Beleidsstatistiek (CvB) in opdracht van SZW onderzocht wat er is gebeurd met de personen die eind 2004 werkzaam waren in een ID-baan of WIW- dienstbetrekking. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het kwartaalbericht arbeidsmarkt december 2007
Eind 2002 stonden in de WIW- en ID-monitoren 82.619 personen geregistreerd. Begin 2005 blijken nog 43.800 personen werkzaam te zijn in een ID-baan of WIW- dienstbetrekking. Van de 7.560 personen die per 1 januari 2005 niet meer in de registraties voorkomen is 72% (5.430) op 1 januari 2005 nog aan het werk. Van de 12.130 personen waarvan in de loop van 2005 de ID-baan of WIW dienstbetrekking is beëindigd is eind 2005 nog 51% (6.200) aan het werk.
Op basis van de SRG is bekend dat ultimo 2006 nog 28.060 personen werkzaam zijn in oude vormen van gesubsidieerde arbeid. Eind juni 2007 is dit aandeel verder gedaald naar 25.580 personen.
Voor vraaggerichte re-integratie is het van belang de wensen van de werkgever te kennen. In dit kader is relevant dat Lokaties voor Werk en Inkomen (LWI's) worden opgezet die het ene loket worden voor zowel de werkzoekende als de werkgever. Alle expertise voor een vraaggerichte re-integratie wordt hier samengebracht. Er bestaat in Nederland een uitgebreid aanbod aan scholingstrajecten bij zowel private als
---

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

publieke aanbieders, voor zowel kortdurende als langer durende trajecten. Via o.a. een landelijk netwerk van leer/werkloketten, veelal ingericht in de bedrijfsverzamelgebouwen waar ook CWI, UWV en gemeente hun diensten aanbieden, probeert de projectdirectie Leren & Werken dit aanbod zo transparant mogelijk te ontsluiten voor zowel werkenden als werkzoekenden.

PvdA

10. Hoeveel mensen werkten in 2002 en in 2005 in gesubsidieerde arbeid die door de gemeente uit re-integratiegeld werd gefinancierd? Over welk jaar is het meest actuele cijfer beschikbaar?

Antwoord
Zie antwoord vraag 9.


11. Hoeveel geld werd in 2002 en in 2005 door gemeenten uitgegeven aan gesubsidieerde arbeid en welke type arbeid (beroepen) werd hoofdzakelijk gesubsidieerd? Antwoord
In 2002 was het financieel beslag voor 82 duizend gesubsidieerde banen 1,6 miljard euro. In 2005 was naar schatting voor 43 duizend gesubsidieerde banen circa 850 miljoen euro nodig.

Er is geen systematische registratie op landelijk niveau die een periodiek inzicht geeft in het type arbeid (beroepen) dat hoofdzakelijk werd gesubsidieerd. Er kan wel op basis van de Rapportage ID-monitor, jaarrapportage 2004 (juni 2005) en de WIW-monitor, Jaarrapport 2004 (juli 2005) een indicatief beeld worden geschetst van de sectoren waar ultimo 2004 de banen en dienstbetrekkingen zijn gecreëerd. Recentere gegevens zijn niet voorhanden.

Tabel: Samenstelling ID-bestand, dienstbetrekkingen WIW en nieuwe gesubsidieerde arbeid1 naar sector ultimo 2004 in procenten van het totaal Sector ID-banen Dienstbetrekkingen Nieuwe (N= 36.226) WIW gesubsidieerde ( N= 11.207) arbeid1 (N = 4.336) Publieke sector 100 72 65 Onderwijs 22 19 11 Openbaar bestuur/veiligheid 27 14 21 Gezondsheidszorg 22 14 13 Maatschappelijke 11 15 11 dienstverlening/kinderopvang
Overig waaronder Sociaal 18 10 8 culturele instellingen, sport


---

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

Marktsector - 28 35 Dienstverlening - 23 28 Industrie/landbouw, - 4 7 bouw/transport

Totaal 100 100
1 Dit betreft vormen van gesubsidieerde arbeid die in 2004 onder de WWB zijn ingezet.

Zowel voor ID-banen als voor WIW-dienstbetrekkingen geldt dat tussen 75 en 80% van de deelnemers een opleidingsniveau heeft op maximaal VBO/LBO/MAVO/VMBO-niveau.


12. Hoeveel mensen werkten op het hoogtepunt in een ID-baan of een andere vorm van gesubsidieerde arbeid, wanneer was dat en hoeveel geld was daarmee gemoeid? Antwoord
Het hoogtepunt in aantallen banen lag eind 2002 met 82.619 banen (excl WSW) met een budget van 1,6 miljard euro.


13. Kan de regering inzichtelijk maken wat er is gebeurd met de mensen die sinds 2002 wel gesubsidieerd hebben gewerkt en die dat nu niet meer doen? Hoeveel van hen zijn doorgestroomd naar regulier, ongesubsidieerd werk en hoeveel van hen zijn nu inactief en/of afhankelijk van een uitkering?
Antwoord
Zie ook antwoord vraag 9 en 10.
Er is geen volledig overzicht van de stand van zaken van alle personen die sinds 2002 zijn uitgestroomd. Wel zijn er vanuit de ID-monitor en Wiw-monitor gegevens beschikbaar over de jaren 2003 en 2004 die een indicatie geven van de reden van uitstroom. De uitstroompercentages uit de ID-banen lag in het laatste jaar 2004 relatief hoog op 15%. Daarvan stroomde 58% uit naar regulier werk. De anderen stroomden om andere redenen uit. Niet duidelijk is in hoeverre deze personen weer afhankelijk zijn van een uitkering. Bij de WIW lag de uitstroom in 2004 op circa 45%. 14% van deze groep stroomde uit naar reguliere arbeid. Daarnaast is in dat jaar 24% naar gesubsidieerde arbeid doorgestroomd.


14. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om de mensen die nu nog steeds gesubsidieerd werken (gefinancierd uit het Werk-deel van gemeenten) naadloos over te brengen in participatiebanen of andere vormen van arbeid die toewerken naar regulier werk zonder subsidie?
Antwoord
De uitvoering van het re-integratiebeleid en daarmee de uitvoering van de participatieplaatsen is aan gemeenten. Zij bepalen en regelen de begeleiding van mensen op gesubsidieerd werk naar ongesubsidieerd werk. Het kabinet treedt daar niet in. Gezien de doelgroep van de participatieplaatsen (zie ook het antwoord op vraag 8) is het echter niet waarschijnlijk dat mensen die nu gesubsidieerd werken worden geplaatst op participatieplaatsen omdat mensen die nu gesubsidieerd werken veel dichter bij de
---

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

arbeidsmarkt staan en al een arbeidscontract hebben.


15. Hoeveel geld is in de jaren sinds 2002 besteed aan re-integratie van bijstandsgerechtigden naar reguliere arbeid (dus exclusief gesubsidieerde arbeid)? Antwoord
Inzet van van middelen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden vindt in eerste aanleg plaats uit het flexibele re-integratiebudget van de WWB (W-deel). Voorwaarde om deze middelen te mogen inzetten is dat de activiteiten gericht moeten zijn op arbeidsinschakeling.
Er is geen afzonderlijke registratie van het bedrag dat gemeenten aan re- integratievoorzieningen naar reguliere arbeid exclusief gesubsidieerde arbeid besteden. Het aandeel van de uitgaven dat is besteed aan gesubsidieerde arbeid is in box 5 van de beleidsdoorlichting aangegeven. Op grond daarvan kan het bedrag dat gemeenten aan re- integratie-ondersteuning kunnen besteden worden afgeleid. In de onderstaande tabel is dat gedaan. Aan de tabel zijn de middelen die in enig jaar niet zijn besteed toegevoegd zodat een indicatief beeld van het bestede jaarbudget kan worden verkregen voor de jaren 2004, 2005 en 2006

Tabel: Indicatie bestede re-integratiemiddelen gemeenten, exclusief uitvoeringskosten (mln euro)
2002 2003 2004 2005 2006 2007 Totaal 2061 1844 1667 1636 1665 1647 aandeel gesubsideerde arbeid (%) 78% 77% 70% 52% 36% 34% exclusief gesubsideerde arbeid 453 424 500 785 1065 1087 Niet bestede middelen nb nb 128 249 209 nb Schatting bestede middelen 372 536 856 Bron: beleidsdoorlichting blz 33 en 34, aangevuld met schattingen voor 2006-2007


16. Wat verstaat het kabinet onder `sociale activering' en hoeveel geld wordt daar sinds 2002 aan uitgegeven? Kunnen mensen ook in aanmerking komen voor `sociale activering' als dit naar verwachting niet op korte of lange termijn leidt tot regulier werk? Antwoord
Omdat voor bepaalde mensen de stap naar betaald werk al dan niet via re- integratieondersteuning soms te groot is, zijn tussenstapjes noodzakelijk in de re-integratie. Sociale activering is zo'n tussenstap.
Het doel van sociale activering is het motiveren, ondersteunen en begeleiden van de cliënt om stappen te ondernemen om activiteiten buitenshuis te zoeken en is zo een eerste stap in de ondersteuning in de richting van de arbeidsmarkt. Het RWI rapport `De lange weg naar werk' laat zien dat van degenen die langer dan drie jaar in de uitkering zitten en waarbij sociale activering is ingezet 41% doorstroomt naar een re-intregatietraject gericht op werk.

---

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

De uitgaven van gemeenten worden niet onderscheiden naar de inzet van specifieke instrumenten. We kunnen daarom niet aangeven hoeveel geld sinds 2002 aan sociale activering wordt uitgegeven.
Volledigheidshalve wordt vermeld dat sociale activering ook zonder doel van arbeidstoeleiding voor bijvoorbeeld volledig en duurzaam arbeidsongeschikten kan worden ingezet vanuit de WMO.


17. Hoeveel geld is sinds 2002 uitgegeven aan re-integratieactiviteiten gericht op herintreders? Hoe vaak heeft dit tot succes geleid?
Antwoord
Herintreders maken onderdeel uit van de groep niet uitkeringsgerechtigden (NUG). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de re-integratie ondersteuning van deze groep. De uitgaven van gemeenten worden niet onderscheiden naar doelgroep. We kunnen daarom geen beeld schetsen van de uitgaven aan re-integratieactiviteiten voor herintreders. Op basis van de Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG) is bekend dat gemeenten in 2005 6.310 en in 2006 5.130 nieuw ingestroomde NUG-ers en Anw-ers ondersteuning bij re-integratie hebben geboden.
Uit onderzoek naar uitstroom naar werk na de inzet van een re-integratieondersteuning blijkt dat van de in 2004 gestarte re-integratieondersteuningen voor NUG 61% binnen 24 maanden heeft geleid tot uitstroom naar een reguliere baan.


---

Ons kenmerk AM/BR/08/7777


18. Kan het kabinet inzicht geven in de succes- en faalfactoren van enerzijds re- integratieactiviteiten uitbesteden aan private bedrijven en anderzijds `zelf doen'? Antwoord
In het onderzoek Re-integratie door gemeenten `Zelf doen,uitbesteden of samenwerken' dat is uitgevoerd door SEOR in opdracht van de RWI (januari 2008), zijn succes- en faalfactoren van verschillende uitvoeringsvormen onderzocht. De belangrijkste succesfactor bij uitbesteding is een goede en nauwe samenwerking tussen gemeente en het private bedrijf. Een strakke regie, korte lijnen, een goede bereikbaarheid over en weer, gelijkwaardigheid tussen partijen en een flexibele opstelling van de gemeenten vormen de sleutel tot succes. Verder is kennis van de uitvoerder van de lokale arbeidsmarkt een belangrijke succesfactor.
De faalfactoren bij uitbesteding zijn veelal het tegenovergestelde van de succesfactoren t.w. ontbreken van samenwerking en kennis van de lokale arbeidsmarkt. Vooral voor kleine gemeenten vormt bij uitbesteding, de verplichting tot het uitschrijven van een aanbesteding een knelpunt.

Bij het in eigen beheer uitvoeren is de succesfactor een goede samenwerking met de uitvoering. Als faalfactor wordt bij deze vorm genoemd, lage verwachtingen van de resultaten en snel genoegen nemen met lagere kwaliteit van de prestaties.


19. Hoe kan worden gewaarborgd dat de prestaties van verschillende re-integratiebureaus kunnen worden vergeleken als uitvoerders de modules kiezen waaruit een traject mag bestaan
Antwoord
In de klanttevredenheidsmeting van Blik op Werk die wordt gehouden onder de uitvoerders, wordt gevraagd naar snelheid van werken, zorgvuldigheid, bereikbaarheid, verwacht resultaat, bejegening etc. Dit zijn elementen die vergelijkbaar zijn, los van het instrument of de module.


20. In hoeverre zijn lokale rekenkamerrapporten betrokken bij de beleidsdoorlichting? Welk beeld rijst volgens de bewindslieden op uit deze rapporten? Antwoord
De rapporten van lokale rekenkamers zijn niet betrokken bij de beleidsdoorlichting. De beleidsdoorlichting richt zich op het re-integratiebeleid vanuit de verantwoordelijkheid van het kabinet. De doorlichting richt zich op de effectiviteit van het ingezette instrumentarium en de doelmatige inzet van de budgetten op macro-niveau. De rapporten van de lokale rekenkamers richten zich op de verantwoordelijkheid van de gemeente en de door deze gemeente gemaakte beleidskeuzen.
Het beeld ten aanzien van de effectiviteit van de re-integratie-inspanningen dat uit deze rapporten naar voren komt wijkt niet wezenlijk af van de resultaten die in de beleidsdoorlichting naar voren zijn gekomen.

Het is niet aan mij, maar aan de lokale politiek om te reageren op de conclusies van de
---

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

lokale Rekenkamerrapporten. Het feit dat een lokale rekenkamer de efficiëntie en effectiviteit van de inzet van re-integratiemiddelen onderzoekt, is een uitingsvorm van het gemeentelijk duale bestel, waarop de WWB mede steunt. De minister van Sociale Zaken


10

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor een goed werkend stelsel als geheel en een rechtmatige besteding van het WWB-werkdeel en onthoudt zich, ten aanzien van een doeltreffende wetsuitvoering, van oordelen over individuele gemeenten.


21. Zien de bewindslieden een taak voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid weggelegd als het gaat om het aandragen van criteria aan de hand waarvan lokale instanties (rekenkamer, gemeenteraad) de effectiviteit van re-integratiebeleid kunnen beoordelen? Antwoord
De minister van SZW heeft een systeemverantwoordelijkheid voor de WWB. Deze systeemverantwoordelijkheid betreft het zorgdragen voor een wetttelijk kader, beschikbaar stellen van budget, een goede financiële prikkel en het monitoren van (uitkomsten van) het systeem.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de re-integratie van bijstandgerechtigden en niet uitkeringsgerechtigden (en Anw-ers). De verantwoordelijkheid voor een doelmatig en doeltreffend re-integratiebeleid en een oordeel hierover ligt nadrukkelijk bij de gemeente. SZW facilieert dit proces met de zogenoemde kernkaart. Door middel van deze kernkaart kunnen gemeenten de eigen resultaten vergelijken met andere gemeenten. Daarnaast ontwikkelt het ministerie van SZW in overleg met RWI en wetenschappers een evaluatieprotocol arbeidsmarktinterventies. Dit evaluatieprotocol moet inzicht geven in de wijze waarop verschillende effectiviteitsvragen kunnen worden onderzocht. Het ministerie zal dit protocol actief onder de aandacht brengen van gemeenten (onder andere via de verzamelbrief).
De RWI heeft op 7 februari jongstleden een onderzoek gepubliceerd naar de sturingsinformatie lokaal re-integratiebeleid. In de bijbehorende analyse geeft de RWI een aantal adviezen aan gemeenten voor een verbetering van de informatievoorziening rondom het re-integratiebeleid in de eigen gemeente.


22. In hoeverre bestaat inzicht in de effectiviteit van investeringen in scholing (bijvoorbeeld behalen van startkwalificatie) als onderdeel van een re-integratietraject? Antwoord
Wat betreft de re-integratie-inspanningen van het UWV blijkt uit het evaluatierapport scholingsprotocol, dat met de beleidsdoorlichting aan de TK is gestuurd, dat scholing in 86% van de gevallen succesvol is afgerond en dat dit voor 52% van de geslaagde cliënten tot regulier werk heeft geleid. Dit betekent dat de inzet van scholing per saldo in 45% van de gevallen tot een plaatsing heeft geleid.
Voor een effectieve inzet van scholing is selectiviteit een aandachtspunt, evenals bij trajecten. Er moet goed beoordeeld worden of het echt noodzakelijk is. Daarnaast staat het kabinet een grotere vraaggerichtheid bij de inzet van scholing voor om op die manier groter plaatsingsresultaat te bereiken. Scholing waaraan een baangarantie is verbonden leidt duidelijk tot betere resultaten. Omdat kortdurende scholing het meest effectief is gebleken zal UWV de duur van de scholing in principe beperkt houden tot maximaal 3 maanden.
Voor het gemeentelijke domein is er geen cijfermateriaal voorhanden dat inzicht biedt in
---

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

de totale effectiviteit van scholing. Wel is bekend dat van het totale Werkdeel van de WWB circa 5 procent wordt uitgegeven aan scholing, wat correspondeert met circa 75 miljoen per jaar. De decentrale aanpak die het Rijk voorstaat met de WWB leidt ertoe dat gemeenten een zeer grote mate van vrijheid kennen in de besteding van het Werkdeel voor re-integratiedoeleinden. Scholing is daarbij geen doel op zich, maar wordt ingezet om de toeleiding naar werk te bevorderen. De afweging of, wanneer en hoe scholing wordt ingezet is daarbij volledig aan de gemeente en zal mede afhangen van de omstandigheden op de lokale arbeidsmarkt en het niveau van kennis en vaardigheden van cliënten.


23. Kan het kabinet een overzicht geven van de bedragen die sinds 1998 jaarlijks zijn uitgegeven aan re-integratie van Wajong-gerechtigden, van de uitstroom naar werk en van het aantal re-integratietrajecten dat voor Wajong'ers is aangegaan (allemaal exclusief sociale werkvoorziening ?
Antwoord
Er is geen exacte uitsplitsing beschikbaar van hoeveel aan Wajong-gerechtigden en hoeveel aan andere doelgroepen voor de re-integratie van de arbeidsongeschikheidsregelingen (AG) wordt besteed. Het bedrag voor re-integratie AG wordt in de begroting wel gesplitst in een uit premies gefinancierd deel en een deel vanuit het Wajongfonds (begrotingsgefinancierd). In de begroting 2007 bedragen deze delen respectievelijk 240 miljoen en 38 miljoen. Deze splitsing hangt slechts voor een deel samen met de doelgroep en voor een deel met het soort instrument. Wajong-gerechtigden kunnen namelijk ook gebruik maken van instrumenten die volledig uit de premies worden gefinancierd, zoals werkplekaanpassingen en vervoersvoorzieningen. Uit de verantwoordingsrapportages van UWV is bekend dat voor de Wajong circa 4.100 re-integratietrajecten zijn gestart in 2005, circa 5.000 in 2006 en circa 6.300 in 2007. Re-integratietrajecten AG leiden binnen twee jaar tot circa 50% werkhervatting en circa 31% duurzame plaatsing. Van deze cijfers is geen uitsplitsing voor specifiek de Wajong beschikbaar.


24. Hoeveel re-integratietrajecten doorlopen uitkeringsgerechtigden gemiddeld vóór zij werk vinden? Kan het kabinet dit uitsplitsen naar type uitkering? Antwoord
In verband met de aansluitingsproblemen van de administraties en statistieken van de verschillende soorten trajecten is deze vraag nog niet te beantwoorden. In het verleden liepen onderzoekers bij het beantwoorden van deze onderzoeksvraag aan tegen de grenzen die de privacywaarborg stelde aan het bij elkaar zetten van persoonsgebonden administraties die vanuit andere behoeften waren opgebouwd. Dit is één van de onderliggende redenen dat SZW in overleg met wetenschappers en CBS bezig is een zogenoemde datahuishouding te ontwikkelen die in de tijd vergelijkbare informatie bevat over zowel het UWV als het gemeentelijk domein,


25. Is bij het kabinet bekend in hoeverre cliënten het `dichter bij de arbeidsmarkt brengen' (o.a. sociale activering) als een positief resultaat ervaren, als zij niet direct aan een baan komen?

12

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

Antwoord
Het in februari 2008 verschenen onderzoek `Work first en arbeidsmarktperspectief' dat de RWI heeft laten uitvoeren onder 75 (ex-)Work first-deelnemers, laat zien dat 41% denkt meer kans te hebben op een betaalde baan als gevolg van het project.70% heeft meer zin gekregen om te werken.


13

Ons kenmerk AM/BR/08/7777


26. In hoeverre acht het kabinet het van belang dat cliënten instemmen met een traject, gezien de resultaten van work first (preventief effect) enerzijds en individuele re- integratieovereenkomsten anderzijds?
Antwoord
Het kabinet vindt het belangrijk dat de verplichting om mee te werken aan de re-integratie wordt nageleefd. Maar het kabinet vindt tegelijkertijd dat de cliënt invloed moet kunnen hebben op de vormgeving van het re-integratietraject. Beide zijn belangrijk voor het uiteindelijke resultaat: namelijk weer aan de slag in een reguliere baan. Bij work first staat het uitgangspunt voorop dat niets doen geen optie is. Het principe van work first in de bijstand laat zien dat een deel van de mensen ­ 17% - hun uitkeringsaanvraag intrekt op het moment dat de gemeente een tegenprestatie vraagt in de vorm van meedoen aan work first (WWB-monitor 2006). Alleen al het voorstel voor een traject leidt tot minder uitkeringen. Dat laat onverlet dat er keuzemogelijkheden kunnen bestaan binnen de work first aanpak, waarbij rekening gehouden wordt tussen zogenaamde niet-kunners en niet-willers.
Bij de IRO heeft de cliënt méér dan bij een regulier traject invloed op de invulling van een traject.
Beide wegen die ingezet worden voor verschillende doelgroepen, leiden tot gunstige resultaten.


27. Kan het kabinet een beschrijving geven van de wijzigingen in de regels voor gemeenten om re-integratiebeleid hetzij zelf uit te voeren hetzij uit te besteden? Antwoord
Voor 2002 hadden de gemeenten de mogelijkheid om re-integratiediensten te betrekken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, private re-integratiebedrijven of van aan de gemeente gelieerde bedrijven. Op grond van de wet SUWI/WWB waren de gemeenten verplicht om de re-integratieactiviteiten uit te besteden. Tevens is daarbij bepaald dat de aan de gemeente gelieerde re-integratiebedrijven alleen in aanmerking voor een gunning van een contract komen, voor zover dit wordt gedaan op basis van dezelfde voorwaarden als bij de private bedrijven. Naar aanleiding van de Motie Bruls (Tweede Kamer 2004- 2005, 28719 nr.12) is de uitbestedingplicht voor gemeente per 1 januari 2006 afgeschaft, waardoor zij vanaf die datum de keuze hebben om de re-integratieactiviteiten in eigen beheer of door een (privaat) re-integratiebedrijf uit te laten voeren.


28. In hoeverre is bekend of gemeenten die veel re-integratieactiviteiten zelf uitvoeren (zoals de gemeente Den Haag) goedkoper of duurder uit zijn dan gemeenten die veel uitbesteden? Antwoord
Het door SEOR in opdracht van de RWI uitgevoerde onderzoek `Zelf doen, uitbesteden of samenwerken' geeft geen uitsluitsel over wat de optimale uitvoeringsstructuur is. Het doel van de activiteiten is het realiseren van een effectieve en efficiënte re-integratie van personen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De vorm die de gemeente daarvoor kiest, is daaraan ondergeschikt. In het bovengenoemde onderzoek wordt ook vermeld dat sommige overzichtstudies wijzen op een kostenbesparing door uitbesteding van publieke
14

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

diensten bij gelijkblijvende kwaliteit. In het onderzoek staat ook dat deze uitkomsten door andere onderzoekers weer worden genuanceerd. Dit betekent dat er geen algemene uitspraak kan worden gedaan of uitvoeren in eigen beheer al dan niet goedkoper uitvalt dan uitbesteden.


29. Waar ligt voor UWV de grens tussen succes en mislukking in re-integratietrajecten waarvoor `no cure, no pay' geldt?
Antwoord
UWV rekent af op basis van duurzame plaatsing in een reguliere baan. Een duurzame plaatsing is een dienstverband van tenminste 6 maanden.


30. Op welke manier wordt het voor werkzoekenden die in aanmerking komen voor een individuele re-integratieovereenkomst (IRO), inzichtelijk gemaakt wat de prestaties zijn van de verschillende re-integratiebedrijven waarmee zij een overeenkomst kunnen sluiten? Antwoord
Bedrijven die de IRO willen uitvoeren worden door UWV getoetst op een aantal eisen. Het gaat daarbij om kwaliteitseisen en eisen die UWV stelt aan de bedrijfsvoering van het bedrijf.
Een klant die gebruik kan maken van de IRO, weet dus dat de bedrijven die een IRO mogen uitvoeren aan een minimale kwaliteit moeten voldoen. Periodiek worden de belangrijkste kerncijfers (tussentijdse resultaten) beschikbaar gesteld aan het UWV, die klanten desgewenst adviseert bij de keuze van een bedrijf. Verder wordt momenteel gewerkt aan een benchmark om de resultaten ook voor de klant zelf inzichtelijk te maken. Op de website www.blikopwerk.nl worden de prestaties van de re-integratiebedrijven inzichtelijk gemaakt via een keurmerk en tevredenheidscores.


31. Tot wie kan een werkzoekende zich richten als hij vragen heeft over het zoeken naar werk, na de voorgenomen afschaffing van de onafhankelijke arbeidsadviseurs? Antwoord
In de Locaties voor Werk en Inkomen (LWI's) die gevormd gaan worden, krijgen werkzoekenden één aanspreekpunt gedurende hun gehele verblijf in de uitkering. Bij deze persoon kunnen werkzoekenden terecht met alle vragen over het zoeken naar werk en eventueel benodigde ondersteuning daarbij.


32. Hoe wordt voorkomen dat re-integratiebedrijven en uitvoeringsorganisaties (UWV/CWI, SW-bedrijven en gemeenten) in elkaars vaarwater komen als het gaat om werving van vacatures en matching? Hoe wordt goede samenwerking bevorderd? Antwoord
In de huidige rolverdeling schakelt UWV t.b.v. de klanten met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt voor re-integratie, bemiddeling en matching private re-integratiebedrijven in. CWI bemiddelt en matcht voornamelijk klanten met een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt. Per 1-1-2009 gaan CWI en UWV fuseren en bundelen zij hun krachten in een nieuw werkbedrijf (als onderdeel van UWV). Samen met gemeenten geven zij (in LWI's) vorm aan de implementatie van de geïntegreerde dienstverlening. Samen zullen zij
15

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

dan in afstemming komen tot afspraken over benadering van werkgevers. De implementatie van geïntegreerde dienstverlening en daarmee ook de intensivering van de samenwerking tussen UWV, CWI en gemeenten, is reeds in volle gang. Het Werkbedrijf zal ook met andere partijen (zoals re-integratiebedrijven) afspraken maken om op korte of middellange termijn aan vragen van werkgevers te voldoen. Waar mogelijk zal worden gekozen voor een lokale aanpak en waar nodig zullen regionale of landelijke arrangementen worden opgesteld om resultaten te behalen. De organisaties hoeven elkaar niet in de weg te zitten maar zijn juist aanvullend op elkaar actief om klanten via maatwerk aan de slag te helpen.


33. Hoe beoordeelt het kabinet de ervaringen van Australië met star-rating van re- integratiebedrijven en welke lessen kunnen uit die ervaringen worden getrokken voor Nederland?
Antwoord
Hoewel het institutionele systeem op het terrein van re-integratie van Australië verschilt met dat van Nederland, zijn er elementen uit het `Australische model'die ook toegepast kunnen worden in het Nederlandse systeem. We hebben geen inzicht in hoeverre gemeenten dit toepassen. UWV heeft hier gebruik van gemaakt bij de vormgeving van het recentelijk aangepast inkoopbeleid re-integratiediensten. Vooral is gekeken naar het hanteren van een lijst met kwalitatief goed presterende re-integratiebedrijven (`scoren aan de hand van een aantal criteria') zoals in het `Australisch model' gebeurt. In het inkoopkader Re-integratiediensten UWV 2008 zijn entree-eisen van zowel kwalitatieve- als financiële aard gesteld. Deze eisen kunnen in de loop van de tijd worden aangepast, waardoor ook de kwaliteit van de in te kopen dienstverlening nog verder kan toenemen. De eisen komen voor een belangrijk deel overeen met de eisen, die het Keurmerk Blik op Werk stelt. Vanuit de Europese aanbestedingswetgeving is het overigens niet toegestaan om het keurmerk als exclusieve selectie-eis te gaan hanteren. Evenals in het `Australische model' worden prestaties van bedrijven aan de hand van de entree-eisen periodiek getoetst, zo blijft de lijst actueel. De verwachting is dat het hanteren van een dergelijke lijst de kwaliteit van dienstverlening bevordert en tevens bijdraagt tot verbetering van de transparantie van de re-integratiemarkt.


34. In hoeverre acht het kabinet het wenselijk alleen nog scholing aan te bieden als er een concrete vacature beschikbaar is?
Antwoord
Scholing is het effectiefst als deze vraaggericht wordt ingezet, dat wil zeggen gekoppeld aan een concrete vacature of het vooruitzicht daarop. UWV zal scholing in principe dan ook vraaggericht inzetten. De effectiviteit van scholingstrajecten waaraan deze voorwaarde niet wordt gesteld, wordt verminderd door het feit dat gedurende het traject de intensiteit waarmee werklozen op zoek zijn naar een baan afneemt. Dit is het werkloosheidsduur verlengende effect van scholing zoals dit uit sommige onderzoeken naar voren komt. Het voorgaande neemt niet weg dat scholing ook noodzakelijk kan zijn om betrokkene
16

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

dichterbij de arbeidsmarkt te brengen om een stap te kunnen zetten op de zgn. 're- integratieladder'. In dat geval is koppelen van scholing aan het vooruitzicht op een concrete baan niet zinvol, bijvoorbeeld bij de inzet van participatieplaatsen.


35. In hoeverre ziet het kabinet een rol voor de overheid weggelegd in de ontwikkeling van objectieve criteria voor loonwaardebepaling, zodat loonkostensubsidies op maat kunnen worden ingezet? Welke mogelijkheden voor objectivering ziet het kabinet? Antwoord
Gemeenten zijn vrij bij de vormgeving van het re-integratiebeleid. Dat geldt tevens de vormgeving van het instrument loonkostensubsidie. Het is niet aan mij criteria voor te schrijven op basis waarvan de loonwaarde kan worden bepaald. Voor het bepalen van de loonwaarde zijn reeds diverse instrumenten op de markt. Zo heeft TNO Arbeid in samenwerking met de gemeente Hengelo de methode Beoordeling Prestatiemogelijkheden ontwikkeld, om gemeenten te ondersteunen bij het aan het werk helpen en houden van cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.


17

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

Met deze methode kunnen op een objectieve manier de werkprestaties van (gesubsidieerde) werknemers worden beoordeeld. Diverse gemeenten maken reeds gebruik van deze methode bij het vaststellen van de hoogte van een loonkostensubsidie.


36. Op welke manier zullen persoonlijke omstandigheden gaan meewegen in de beslissing van organisaties als UWV om iemand wel of geen hulp bij re-integratie aan te bieden, nu de sluitende aanpak wordt verlaten? Hoe wordt vastgesteld of iemand `toch wel snel aan het werk komt' zonder ondersteuning en in hoeverre wegen naast objectieve ook subjectieve factoren zoals motivatie mee in deze beoordeling?
Antwoord
Het beoordelen of ondersteuning bij re-integratie noodzakelijk is en de vorm van de in te zetten ondersteuning, is een professionele beoordeling van de re-integratiecoach. Dit gebeurt op basis van maatwerk. Voor een goede beoordeling en om ervoor te zorgen dat de re-integratieondersteuning ook echt goed aansluit bij de individuele cliënt zijn ook persoonlijke omstandigheden relevant. Ditzelfde geldt ook voor subjectieve factoren als motivatie. Een motivatieprobleem kan soms namelijk effectiever worden aangepakt met sancties in plaats van met een re-integratieinstrument. UWV bevordert de kwaliteit van het maatwerk door onder meer een competentiegerichte selectie van re-integratiecoaches, door opleiding en voorlichting en door ondersteuning door bijvoorbeeld het scholingsprotocol.


37. Hoe wordt voorkomen dat uitkeringsgerechtigden die dat nodig hebben, niet tijdig een beroep kunnen doen op een re-integratievoorziening en onnodig lang moeten wachten, als de sluitende aanpak in het eerste werkloosheidsjaar wordt afgeschaft? En hoe wordt voorkomen dat mensen met een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt (zoals werkloze `35-minners' die niet in hun eigen beroep verder kunnen), worden uitgesloten van re- integratievoorzieningen nu de sluitende aanpak wordt afgeschaft? Antwoord
Wanneer iemand een uitkering aanvraagt of zich als werkzoekende meldt bij een van de ketenpartners en in de toekomst bij een LWI dan wordt in principe door een re- integratiecoach of casemanager en in goed overleg met de cliënt vastgesteld of re- integratieondersteuning nodig is. Hierbij is van belang dat re-integratie selectief voor alleen degenen die dat echt nodig hebben moet worden ingezet. Als dit nodig is dan wordt ook bezien welke ondersteuning het meest adequaat is. Dit wordt onderstreept door de evaluatie. Er is periodiek contact tussen de cliënt en re-integratiecoach. Indien nodig worden de afspraken geactualiseerd. De cliënt kan bij zijn re-integratiecoach altijd terecht met vragen of opmerkingen over zijn behoefte aan ondersteuning. Als de cliënt het niet eens is met een beslissing van de uitvoerder kan hiertegen bovendien bezwaar en vervolgens beroep worden ingesteld.


38. Op welke manier kunnen werkzoekenden vernemen op welke ondersteuning zij recht hebben of aanspraak kunnen maken? Welke invloed kunnen werkzoekenden uitoefenen op instanties als UWV om hulp bij re-integratie toegekend te krijgen? Antwoord

18

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

Wanneer iemand een uitkering aanvraagt of zich als werkzoekende meldt bij een van de ketenpartners en in de toekomst bij een LWI dan wordt voorlichting geboden over de dienstverlening en de mogelijke re-integratieondersteuning. Daarnaast zijn informatiebrochures beschikbaar en is informatie via de internetsites van de ketenpartners beschikbaar.
In principe wordt de benodigde ondersteuning door een re-integratiecoach of casemanager en in goed overleg met de cliënt vastgesteld. De afspraken worden vastgelegd. Wanneer de inzet van re-integratieondersteuning nodig is dan kan een cliënt in geval van bijvoorbeeld een IRO bovendien de mogelijkheid krijgen om zelf te kiezen voor een re-integratiebedrijf en zelf binnen de gemaakte afspraken invulling te geven aan het traject.


39. Kan het kabinet toelichten hoe door gemeenten en UWV de prestaties van re- integratiebedrijven adequaat met elkaar kunnen worden vergeleken als diverse definities van (duurzame) plaatsing in omloop zijn? In hoeverre acht het kabinet het wenselijk om dit begrip te uniformeren om betere onderlinge vergelijking mogelijk te maken? Antwoord
Gemeenten en UWV kunnen de prestaties van re-integratiebedrijven ten aanzien van gerealiseerde plaatsingen niet met elkaar vergelijken omdat verschillende plaatsingsdefinities gebruikt worden. UWV rekent af op basis van duurzame plaatsing in een reguliere baan. Een duurzame plaatsing is een dienstverband van tenminste 6 maanden. Gemeenten hanteren hun eigen plaatsingdefinities. Dit komt ook tot uitdrukking in de handreiking van het Blik op Werk-keurmerk. Het kabinet is in gesprek met de Stichting Blik op Werk over de mogelijkheden gemeenten te stimuleren, door middel van het uitwisselen van informatie over re-integratiebedrijven, van elkaar te leren. Het is gewenst dat zo veel mogelijk gemeenten meewerken.

Re-integratiebedrijven die contracten uitvoeren voor UWV moeten rapporteren volgens de definitie van duurzame plaatsing van UWV. Re-integratiebedrijven die voor gemeenten contracten uitvoeren moeten over duurzame plaatsing rapporteren als expliciete afspraken zijn gemaakt met de opdrachtgever over de minimale periode dat een cliënt aan het werk moet zijn. Hierbij wordt aangesloten bij de definitie die door de opdrachtgever wordt gehanteerd. Als er geen minimale periode wordt geëist, dan wordt gerapporteerd onder 'plaatsing'. Op dit punt hebben gemeenten volledige beleidsvrijheid.


40. Welke voor- en nadelen zou het volgens het kabinet opleveren als `duurzame plaatsing' in re-integratiebeleid uniform gedefinieerd zou worden als situaties waarin iemand ten minste 12 maanden werkzaam is, gelet op het belang van tegengaan van draaideurklanten in de sociale zekerheid?
Antwoord
In zijn algemeenheid starten veel banen als een flexibele of tijdelijke arbeidsrelatie. Na zekere tijd beslissen werkgever en werknemer om de arbeidsrelatie al dan niet te verlengen of een vast contract aan te gaan. Bij re-integratie gaat dat net zo. Gemeenten zijn vrij om eisen te stellen aan een minimale duur. UWV hanteert 6 maanden als duurzame plaatsing. Werkzoekenden en werkgevers zijn vrij om direct een langere termijn af te spreken. Een
19

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

verplichtende 12 maanden in het kader van re-integratie acht het kabinet niet verstandig omdat dit het risico in zich draagt dat werkgevers minder snel een arbeidsrelatie aan zullen gaan met een werkzoekende in een re-integratietraject. Het opdoen van werkervaring en het opbouwen van een CV acht het kabinet van grotere waarde voor de cliënt dan het oprekken en verplichten van het begrip duurzaamheid.


20

Ons kenmerk AM/BR/08/7777


41. Is er sprake van duurzame plaatsing als iemand met een arbeidscontract van zes maanden twee maanden heeft gewerkt?
Antwoord
UWV hanteert het begrip duurzame plaatsing als er sprake is van een dienstverband van tenminste 6 maanden. Dit wordt twee maanden na de plaatsing beoordeeld.


42. Arbeidsdeskundigen hebben de indruk dat het scholingsprotocol van UWV omscholing niet toelaat, ook niet bij arbeidsgehandicapten, hoewel die vaak niet kunnen terugkeren in hun oude beroep; welke maatregelen nemen de bewindslieden om arbeidsgehandicapten (inclusief ontslagen '35-minners') wel toegang te geven tot omscholing waar nodig? Antwoord
Door toepassing van het scholingsprotocol stelt de arbeidsdeskundige vast of scholing noodzakelijk en mogelijk is. Als dit het geval is kan de arbeidsdeskundige scholing inzetten. UWV maakt daarbij geen onderscheid tussen bij- en omscholing. UWV wijst arbeidsdeskundigen hier tijdens coachingsbijeenkomsten regelmatig op.


43. Hoe kijkt het kabinet aan tegen de suggestie om middelen uit het W-deel van gemeenten die dit niet opmaken, te verdelen over gemeenten die een tekort hebben op hun W-deel? Antwoord
Ik kan me goed voorstellen dat deze vraag opkomt. Gemeenten die goed werk doen met het W-deel zouden hier meer van kunnen krijgen en andere gemeenten minder. Hoewel de gedachte sympathiek is, ben ik hiervan geen voorstander. Ten eerste vindt er reeds een herverdeling van middelen plaats. Er wordt tot en met 2011 geleidelijk ingegroeid van een historische naar een objectieve verdeling. Ten tweede wil het volledig benutten van het W- deel niet per se betekenen dat dit effectief is ingezet. Gemeenten kunnen het W-deel ook opmaken doordat ze veel geld in dure instrumenten, zoals volledig gesubsidieerde banen, steken zonder dat dit voldoende gericht is op uitstroom naar werk. Daarvoor wil ik gemeenten niet belonen. Bovendien krijgen gemeenten het re-integratiebudget om mensen uit de bijstand te krijgen, gemeenten die deze mogelijkheid onvoldoende benutten worden hiervoor al gestraft door een tekort op het I-deel. Indien deze gemeenten ook op het W-deel worden gekort, wordt hun de mogelijkheid ontnomen hun achterstand in latere jaren in te lopen.


44. In hoeverre wenst het kabinet eisen te stellen aan de manier waarop gemeenten het samengevoegde budget voor re-integratie, educatie en integratie verdelen over deze drie onderdelen?
Antwoord
In de hoofdlijnennotitie die op 8 februari naar de uw Kamer is gestuurd is aangegeven dat het eindperspectief een ontschot budget is. In een overgangsfase dienen gemeenten een bedrag, in hoogte gelijk aan het bedrag dat door de minister van OCW beschikbaar wordt gesteld, te besteden aan inkoop bij roc's en voor educatieopleidingen. Behoudens deze oormerking stelt de hoofdlijnennotitie geen eisen aan de verdeling van middelen over de drie onderdelen. Wel zal sturing plaatsvinden op output. Daartoe bestaat reeds een systeem
21

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

bij de Wet werk en bijstand, met een prikkel op het budget voor uitkeringen. Bij de verdeling zal tevens, zoals thans het geval is bij de verdeling van het WWB-werkdeel, rekening worden gehouden met de behoefte aan middelen ten behoeve van het verhogen van de uitstroom van bijstandsgerechtigden. Daaraan worden - via de verdeling van de ontschotte participatiebudgetten over gemeenten - incentives toegevoegd om bij te dragen aan de doelstellingen van educatie en inburgering.
Aanvullend kunnen er met gemeenten bestuurlijke afspraken over prestaties worden gemaakt, waarop gemeenten overigens niet financieel zullen worden afgerekend. Dergelijke bestuurlijke afspraken zullen in elk geval voor de educatie met gemeenten worden gemaakt. Gemeenten worden financieel afgerekend volgens de beproefde verantwoordingsmethodiek van het WWB-werkdeel, dat wil zeggen op basis van een verantwoording over de rechtmatigheid van de bestedingen. Voor zover wordt vastgesteld dat middelen niet of onrechtmatig zijn besteed vloeien middelen terug naar het Rijk.


45. Hoe is de conclusie tot stand gekomen dat scholing niet effectief is voor jongeren, vooral voor jongeren zonder startkwalificatie (blz. 6)? Hoe verhoudt dit zich tot de conclusie dat leer-werkplaatsen vooral effectief zijn voor niet-westerse allochtonen? Antwoord
Deze conclusie is gebaseerd op diverse nationale en internationale onderzoeken. Daarmee wil overigens niet gezegd zijn dat scholing voor jongeren nooit effectief kan zijn, wél dat deze minder effectief is dan voor veel andere groepen (zoals bijvoorbeeld herintredende vrouwen).
Scholing in combinatie met werk is vaak juist wel effectief. Dat geldt ook voor niet- westerse allochtonen. Beide conclusies zijn dan ook niet met elkaar in tegenspraak.

SP

46. Kan het kabinet een overzicht geven van de privaat bestede re-integratie middelen van de 27 grootste gemeenten?
Zie antwoord vraag 47.


47. Kan het kabinet een overzicht geven van de bestede publieke re-integratiemiddelen bij de 15 grootste re-integratiebureaus?
Antwoord
In het kader van de deregulering en derapportage binnen de WWB is de verantwoording door gemeenten tot een minimum teruggebracht. Het ministerie van SZW heeft geen inzicht per gemeente in de mate waarin gemeenten de re-integratiemiddelen privaat besteden. De RWI heeft op 7 februari het rapport "Re-integratie door gemeenten: zelf doen, uitbesteden of samenwerken?" uitgebracht. Ook dit rapport geeft geen overzicht over de privaat bestede middelen van de 27 grootste gemeenten. In de bijbehorende analyse geeft RWI in tabel 1 inzicht in het aandeel van het re-integratiebudget dat gemeenten besteden aan private re-integratie. Circa 77% van de grote gemeenten (> 100.000 inwoners) die aan de enquête hebben meegedaan besteedt 80-99 procent van het beschikbare budget uit aan de private markt. Circa 8% van die grote gemeenten besteed 1- 19 procent van het beschikbare budget uit aan de private markt.
---

Ons kenmerk AM/BR/08/7777


48. Kan het kabinet ervoor zorgen dat de jaarverslagen van de 15 grootste re-integratiebureaus ter inzage bij het CIP beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Antwoord
Het ministerie SZW beschikt niet over de jaarverslagen van de re-integratiebedrijven. De jaarverslagen van bedrijven die daartoe wettelijk verplicht zijn, liggen ter inzage bij de Kamers van Koophandel, maar deze bevatten veelal geconsolideerde cijfers. Bij grotere bedrijven met meerdere activiteiten, ontbreken daardoor veelal afzonderlijke cijfers voor de re-ïntegratieactiviteiten.


49. Kan het kabinet een overzicht geven van de winst en verliescijfers van de 30 grootste re- integratiebedrijven over 2006 en indien beschikbaar over 2007? Zo nee, waarom niet? Antwoord
Er is geen overzicht van de winst- en verliescijfers van de 30 grootste bedrijven beschikbaar.
Door de geconsolideerde cijfers in de jaarrekeningen van de bedrijven zijn aparte gegevens over de resultaten uit hoofde van re-integratieactiviteiten veelal niet beschikbaar.

In het SEO-onderzoek `Werkt de re-integratiemarkt?' is op basis van gegevens uit de Enquête Regionale Bedrijfsontwikkeling (ERBO) van de Kamers van Koophandel de rendementsontwikkeling 2001-2005 in beeld gebracht, waaruit blijkt dat in 2003 ca. 54 % van de bedrijven voldoende rendement heeft behaald en dat dit in 2005 is toegenomen tot ca. 91%. Voor 2006 was de verwachting dat 96% van de bedrijven winst zou maken. In het onderzoeksrapport wordt opgemerkt, dat vrijwel alle bedrijven momenteel quitte spelen of winst maken. Er wordt volgens het SEO-onderzoek dus winst gemaakt, zij het doorgaans van bescheiden omvang.

23

Ons kenmerk AM/BR/08/7777


50. Het kabinet stelt dat er meer zicht nodig is op het functioneren van de private re- integratiebedrijven. Is het kabinet van mening dat re-integratiebedrijven verplicht moeten worden om openbare jaarverslagen te maken? Zo nee, waarom niet? Antwoord
Bij de re-integratie van personen met een afstand tot de arbeidsmarkt, gaat het om de resultaten van de dienstverlening die op basis van overeenkomsten worden afgesloten. Door de opdrachtgever worden de resultaten van de dienstverlening getoetst aan hetgeen contractueel is overeengekomen. Een openbaar jaarverslag heeft daarvoor geen meerwaarde, zodat het voor alle re-integratiebedrijven verplichten van het opstellen van openbare jaarverslagen niet in de rede ligt. Wel kan het stellen van minimumeisen, zoals in het Keurmerk Blik op Werk, waarborgen dat met solide bedrijven zaken worden gedaan. Bovendien gaat UWV werken met een verbeterd inkoopproces en daarbij entree-eisen stellen aan de re-integratiebedrijven over onder meer de kwaliteit, resultaten en financiële aspecten om zodoende te borgen dat zaken worden gedaan met goed functionerende re- integratiebedrijven.
Het kabinet gaat bij gemeenten het belang onderstrepen (via onder andere de verzamelbrief) dat zij nadere voorwaarden (kunnen) stellen aan de contracten met re- integratiebedrijven. In de samenwerking in de Locaties Werk en Inkomen (LWI's) die gevormd gaan worden kunnen gemeenten direct de expertise benutten die UWV hebben ontwikkeld op dit terrein.


51. Kan het kabinet van de afgelopen 20 jaar een overzicht geven van de, door uw ministerie begrote re-integratie-uitgaven?
Antwoord
Het re-integratiebeleid is de afgelopen twintig jaar danig in beweging geweest. Aanvankelijk werd een belangrijk deel van het re-integratiebeleid door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie uitgevoerd waarbij naderhand gemeenten en UWV verantwoordelijk werden voor het re-integratiebeleid en daarvoor middelen ter beschikking gesteld kregen. Een uitsplitsing van middelen naar uitvoerings- en programmakosten is daarbij niet altijd te maken en dat maakt dat een vergelijking in de tijd met enige omzichtigheid moet worden beschouwd.

In het eindrapport van de werkgroep Toekomst van het arbeidsmarktbeleid `Aan de slag' is over de periode 1990- 2001 ook een overzicht van de re-integratiemiddelen, maar dan zeer breed gedefinieerd gegeven. Daarbij werden ook het fiscale instrumentarium (onder andere de specifieke afdrachtskorting (SPAK)) de Wsw, de ESF-gelden en de middelen voor de de Arbeidsvoorziening ( Arbvo) meegenomen.

In de beleidsdoorlichting zelf is een beperkter begrip gehanteerd en gaat het alleen om de begrotings- en premiegefinancierde utigaven die direct aan re-integratieactiviteiten zijn te relateren. De uitvoeringskosten van UWV, gemeenten en CWI zijn daarbij buiten beeld gebleven. Dat kan bij een vergelijking over twintig jaar niet voor wat betreft de uitvoeringskosten van de arbeidsvoorzieningsorganisatie. In de begrotingen van SZW zijn
24

Ons kenmerk AM/BR/08/7777

tot 2002 programma- en apparaatskosten niet te onderscheiden. In verband met de vergelijkbOaarheid in de tijd zijnegratiebudgeddelen voor de ntwikkeling re-int daarom alle mit 1988-2008 arbeidsvoorzieningsorganisatie ook na 2002 in de uitgaven meegenomen. 3500
In onderstaande grafiek wordt over de periode 1988-2008 de ontwikkeling van het re- 3000
inte25gratiebudget weergegeven incl. de uitvoeringskosten van de or 00
arb2000voorzieningsorganisatie (nu CWI).
u eids
e budget voor re- ne 1500 integratie In 1988 bedragen de begrote uitgaven circa 600 mln euro. Dat is vervolgens opgelopen naar ca 1 mld euro in 1991. De stijging is veroorzaakt doordat in die periode extra geld miljo 1000
voor het jeugdwerkgarantieplan en werkervaringsplaatsen is uitgetrokken.Vanaf 1997 is 500
het budget voor re-integratie gaan stijgen als gevolg van de inzet van extra middelen voor 0
de ID-banen en werkervaringsplaatsen naar uiteindelijk een budget van bijna 3,3 mld euro 88 90 92 94 96 98 00 02 04 06 08 in 2002. Na 2002 is het budget weer gaan dalen. In 2008 is er een bedrag van bijna 2,5 mld 19 19 19 19 19 19 20 20 20 20 20 euro voor re-integratie beschikbaar.
jaar


52. Hoeveel organisaties hielden zich bezig met de re-integratie van werklozen vóór de introductie van marktwerking?
Antwoord
Het is niet bekend hoeveel organisaties zich voor de marktwerking bezig hielden met re- integratie van werklozen. De gemeenten en de toenmalige uitvoeringsorganisaties sociale zekerheid en werkgevers konden terecht bij de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie maakte daarbij voor een deel van de trajecten of modules weer gebruik van de diensten van private bedrijven. De gemeente en werkgevers maakten daarnaast ook gebruik van private bedrijven.


53. Hoeveel organisaties houden zich momenteel bezig met de re-integratie van werklozen? Antwoord
Het totale aantal re-integratiebedrijven is onbekend. In de bestanden van de website van Blik op Werk zijn al ca.1300 aanbieders opgenomen. In de 4e Voortgangsrapportage IRO staat dat het aantal aanbieders van IRO-trajecten begin 2007 ruim 2.100 bedroeg. Overigens werkt een groot deel van de nieuwe aanbieders regionaal. Het is dus niet zo dat elke cliënt uit meer dan 2.100 bedrijven kan kiezen.
25

Ons kenmerk AM/BR/08/7777


54. Wat zijn de kosten van een gemiddelde aanbestedingsprocedure van re- integratieactiviteiten? Hoeveel aanbestedingprocedures hebben er in 2004, 2005, 2006 en 2007 plaatsgevonden?
Antwoord
De kosten van een gemiddelde aanbesteding zijn niet bekend. Uit de verkennende studie van de Inspectie van Werk en Inkomen `Aanbesteden van re-integratieopdrachten door gemeenten` van augustus 2006, komt naar voren dat de respondenten (gemeenten) gemiddeld 250 uur kwijt zijn aan de aanbesteding. Voor de gemeenten is het totale aantal aanbestedingsprocedures voor de jaren 2004-2007 niet bekend. Via het Re- integratiemeldpunt van de Stichting Blik op werk, publiceren vele gemeenten de aanbestedingen.

De aantallen via het re-integratiemeldpunt gepubliceerde aanbestedingen per jaar, zijn als volgt: