Ministerie van Financiën

Relatie verpakkingenbelasting en Verpakkingenbesluit

Brief | 27-03-2008 | nr DV08-0274

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE

Ons kenmerk: DV 2008-00274 M

Geachte voorzitter,

Tijdens het AO over administratieve lasten van 12 maart jl. vroeg de heer Van der Vlies naar de administratieve verplichtingen die nog bestaan op basis van het Verpakkingenbesluit1 nu per 1 januari jl. de verpakkingenbelasting in werking is getreden. Ik heb toegezegd schriftelijk op deze vraag te reageren en zou de Kamer mede namens minister Cramer als volgt willen informeren.

Zoals bekend, vloeit de verpakkingenbelasting voort uit het Coalitieakkoord. De verpakkingenbelasting zou voor het bedrijfsleven een derde heffing op het gebied van verpakkingen en zwerfafval hebben betekend. Zo bestond er al een bijdrage aan de collectieve uitvoeringsorganisaties die voor producenten en importeurs van verpakte producten en verpakkingen uitvoering gaven aan de verplichtingen uit het Verpakkingenbesluit en een bijdrage voor het Impulsprogramma zwerfafval. Ter reductie van de lasten voor het bedrijfsleven zijn derhalve, mede op verzoek van het bedrijfsleven, de drie heffingen geï ntegreerd en is de verpakkingenbelasting qua systematiek voor een groot deel gebaseerd op de eerdergenoemde bijdrage aan de collectieve uitvoeringsorganisaties. Daartoe is de opbrengst van de verpakkingenbelasting met ¤ 115 mln verhoogd ten opzichte van het bedrag uit het Coalitieakkoord. Eenzelfde bedrag zal via de begroting van het ministerie van VROM in het Afvalfonds worden gestort, waaruit de uitvoering van het Verpakkingenbesluit en het Impulsprogramma zwerfafval zal worden gefinancierd.

Bovenstaande heeft gezorgd voor een bepaalde verwevenheid tussen de verpakkingenbelasting en het Verpakkingenbesluit. Na de introductie van de verpakkingenbelasting zijn er voor het bedrijfsleven m.b.t. verpakkingen vanaf 1 januari 2008 als gevolg van de verpakkingenbelasting en het Verpakkingenbesluit de volgende administratieve verplichtingen gaan gelden:
* Bedrijven die meer dan 15.000 kg verpakkingen op de markt brengen moeten aan de Belastingdienst een opgave doen van de hoeveelheid verpakkingen waarvoor zij belastingplichtig zijn. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt naar materiaalsoort en verpakkingstype (in enerzijds primaire en anderzijds secundaire/tertiaire verpakkingen).
* De Minister van VROM zal een voorstel doen tot wijziging van het Verpakkingenbesluit, zodat een producent of importeur die jaarlijks minder dan 15.000 kg verpakkingen op de Nederlandse markt brengt, wordt vrijgesteld van de administratieve verplichtingen uit het Besluit verpakkingen (mededeling en verslaglegging). Met deze wijziging wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Neppérus en Spies van 27 november 2007. Als gevolg van de wijziging zullen nog slechts 8.000 à 10.000 grotere bedrijven aan de administratieve verplichtingen uit het Verpakkingenbesluit moeten voldoen in plaats van ruim 400.000 bedrijven. Met deze wijziging wordt aangesloten bij dezelfde grens van 15.000 kg uit de verpakkingenbelasting.
* De Belastingdienst zal de gegevens over de hoeveelheid verpakkingen ter beschikking stellen van VROM, dan wel de VROM-inspectie, ten behoeve van hun monitoringstaak van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verpakkingenbesluit. Het Verpakkingenbesluit zal hiervoor worden aangepast.
* Dit betekent dat producenten en importeurs van verpakte producten of verpakkingen alleen aan de Belastingdienst gegevens moeten aanleveren over hoeveelheden verpakkingen conform het hiervoor genoemde onderscheid. In hun administratie hoeven ze dus geen onderscheid te maken tussen hoeveelheden consumenten- en bedrijfsverpakkingen. Wel zullen zij jaarlijks aan VROM nog steeds verslag moeten uitbrengen over de percentages die zij hebben bereikt voor materiaalhergebruik en overige nuttige toepassing van het verpakkingsafval, afkomstig van door hen op de markt gezette verpakkingen.
* Zoals aangegeven tijdens het AO is mij gebleken dat het bedrijfsleven behoefte heeft aan concrete informatie over de wijze waarop het kan voldoen aan de administratieve verplichtingen rond de verpakkingenbelasting. De algemene regel van art. 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat de administratie zodanig moet zijn ingericht dat de aangifte kan worden nagerekend wordt als onvoldoende aangemerkt. Ik heb begrip voor de wens van het bedrijfsleven, het gaat om een nieuwe belasting die moeilijk vergeleken kan worden met een andere belasting. De Belastingdienst zal binnen enkele weken op zijn website concrete informatie geven over dit onderwerp, zodat belastingplichtige ondernemers meer duidelijkheid krijgen over wat in administratieve zin van hen verwacht wordt.
* Ten slotte hebben mij vragen bereikt of er een verplichting bestaat om de verpakkingenbelasting te melden op de kassabon. Deze onduidelijkheid is ontstaan naar aanleiding van een advies van het Centaal Bureau Levensmiddelen om dat te doen. Er bestaat echter geen verplichting om dit te doen. Het is zelfs niet verplicht om de verpakkingenbelasting door te berekenen aan de klant. Bedrijven zijn hier vrij in om dit wel of niet te doen.

Ik hoop met deze brief voldoende duidelijkheid te hebben gegeven over de samenhang tussen de administratieve verplichtingen op basis van de verpakkingenbelasting en het Verpakkingenbesluit. Naar mijn mening zit er geen overlap tussen deze verplichtingen en zullen de administratieve verplichtingen op basis van het Verpakkingenbesluit als gevolg van de samenloop met de verpakkingenbelasting afnemen.

Hoogachtend,

de staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager


1: Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (Stb. 2005, 183).

Meer informatie


* Brief aan de Tweede Kamer
* Bijlage | 27-03-2008 | PDF bestand, 30.0 kb