De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
Doorkiesnummer Datum 27 maart 2008
Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen over
werkleerplicht tot 27 jaar
Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs en de Minister van Jeugd &
Gezin, de beantwoording aan van de schriftelijke vragen van de vaste commissie voor Sociale
Zaken en Werkgelegenheid inzake de beleidsnota d.d. 21 december 2007 over de
werkleerplicht voor jongeren tot 27 jaar.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(A. Aboutaleb)
0. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft over de beleidsnota d.d.
21 december 2007 van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de
Minister voor Jeugd en Gezin over de werkleerplicht voor jongeren tot 27 jaar een aantal
vragen en opmerkingen ter beantwoording aan het kabinet voorgelegd. Het kabinet heeft met
belangstelling kennis genomen van het schriftelijk verslag. In het verslag hebben de leden van
de fracties van de PvdA, CDA, ChristenUnie, SP, PVV en SGP een aantal vragen gesteld
welke in dit verslag zijn opgenomen. Hieronder zijn de antwoorden op deze vragen
opgenomen. De volgorde van de beantwoording van de vragen wijkt in enkele gevallen af van
de volgorde in het schriftelijke verslag teneinde de vragen zo veel mogelijk in samenhang te
beantwoorden.
1. Inleiding
De leden van de SP-fractie vragen in het algemeen of het niet verstandiger zou zijn geweest
om de uitkomst van onderzoeken en adviezen af te wachten, alvorens men met een onvolledig
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
uitgewerkt voorstel komt. Zoals de leden van de SP-fractie aangeven doet het kabinet ten
aanzien van meerdere aspecten nog onderzoek of wint het nog advies in. De leden van de SP-
fractie vragen of het kabinet de mening deelt dat niet alleen arbeidsparticipatie, maar ook
inkomensbescherming in de vorm van een vangnet jongeren beschermt tegen sociale
problemen zoals armoede en sociale uitsluiting.
Mede in het licht van deze vraag heeft het kabinet - voordat wij tot verdere beantwoording van
de vragen overgaan - de behoefte het concept achter de werkleerplicht nog eens neer te zetten.
Dit concept behelst dat jongeren idealiter werken óf leren. Het grootste deel van de jongeren
gaat naar school of werkt. Goed geschoolde dan wel over voldoende kwalificaties
beschikkende jongeren zullen makkelijker aan het werk komen. Arbeidsparticipatie en de
daaruit gegenereerde inkomsten bieden de beste garantie tegen sociale problemen. Het moet de
kracht van de werkleerplicht zijn dat zij jongeren zal mobiliseren en een stevige basis zal
leggen voor hun toekomst. De werkleerplicht beoogt te voorkomen dat jongeren aan de
onderkant van de samenleving blijven. Het gaat derhalve om een investering in toekomstige
generaties. Het automatisme van een uitkeringsaanvraag mag nooit het perspectief zijn op
jonge leeftijd. De werkleerplicht biedt jongeren de kans om uit sociaal isolement te raken, als
ze daarin zitten, en om een zelfstandige positie in de maatschappij te verwerven. Net als in het
kader van de Wet werk en bijstand (WWB) zal de gemeente hiertoe zo dicht mogelijk
aansluiten bij de mogelijkheden van de jongeren. Er zijn al gemeenten die de bestaande
instrumenten via een geconcentreerde directe aanpak ten aanzien van jongeren inzetten. Het
streven van het kabinet is om deze succesvolle aanpak in de vorm van een werkleerplicht tot
een algemene regeling te verheffen, zodat dit concept in het hele land wordt toegepast. In
gevallen waarin het leren of werken geen mogelijke optie is blijft een inkomensvoorziening
gegarandeerd. Maar wanneer jonge gezonde mensen niet willen leren of werken mag dit ons
inziens niet inhouden dat zij recht hebben op bijstand. Onwil om te participeren verhoudt zich
niet tot het recht op sociale solidariteit.
Met het concept van de werkleerplicht sluit het kabinet aan bij de aanbevelingen, gedaan in het
rapport van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid "De verzorgingstaat
overwogen". De raad wijst er op dat de noodzaak van een voldoende grote arbeidsparticipatie
voor uitkeringsgerechtigden betekent dat ze zoveel mogelijk betrokken moeten blijven in leer-
en werkprocessen omdat langdurig werkverzuim of werkloosheid vaak funest is voor
toekomstige kansen op de arbeidsmarkt. De WRR stelt in dit rapport voor om het recht op een
uitkering voor werkloze jongeren te vervangen door een recht op werk of opleiding.
Het kabinet heeft de optie overwogen om de werkleerplicht te positioneren binnen het
wettelijke kader van de WWB. Het kabinet wil echter van het beroep op bijstand geen
automatisme meer maken. Er moet bij alle jongeren die niet actief zijn een sense of urgency
ontstaan die inhoudt dat men op jonge leeftijd moet werken en/of leren voor zijn toekomst.
Een aparte regeling benadrukt ook het uitgangspunt dat jongeren die van lichaam en geest
---
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
gezond zijn niet in de bijstand horen. Stigmatisering van jongeren moet worden voorkomen;
als er geen werk- of leeraanbod wordt gedaan vallen deze jongeren immers niet terug in de
bijstand maar kunnen zijn een beroep doen op een eigen inkomensvoorziening. Het kabinet
overweegt om deze redenen voor de werkleerplicht een afzonderlijke wettelijke regeling te
treffen, die voor de doelgroep in de plaats treedt van de WWB.
De vragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben betrekking
op de beleidsnota d.d. 21 december 2007. Het betreft geen wetsvoorstel. Het kabinet ziet deze
beleidsnota als een goede mogelijkheid om het parlement in informeren over zijn denkrichting.
Door het overleg hierover met uw Kamer wil het kabinet zicht krijgen op de elementen die bij
de nadere uitwerking van de werkleerplicht moeten worden betrokken. Daaropvolgend
wetstraject, met een gedetailleerd beeld in het geheel, biedt naar de mening van het Kabinet
alle ruimte om specifieke elementen van de werkleerplicht toe te lichten. Met de uitkomsten
van onderzoeken en gepleegde consultaties streeft het kabinet ernaar te komen tot een volledig
uitgewerkt wetvoorstel.
De leden van de SP-fractie onderschrijven het belang dat jongeren aansluiting vinden op de
arbeidsmarkt. Idealiter werken óf leren jongeren. Het kabinet schrijft terecht dat het grootste
deel van de jongeren naar school gaat of werkt. Het gaat dus om de kleine groep die niet naar
school gaat of werkt. Deze leden vragen of het kabinet een analyse kan maken van de
oorzaken dat deze groep niet leert of werkt en daarbij betrekken: de magere ambitie van het
kabinet dat slechts 50% van de jongeren een startkwalificatie moet behalen, het lage niveau
van de startkwalificatie waardoor er nauwelijks aansluiting is op de arbeidsmarkt, de
flexcontracten voor met name jongeren en de discriminatie waar vooral jonge allochtonen mee
te maken hebben. Zij vragen verder waarom het kabinet hier niet vol op inzet.
De doelstelling van het kabinet is om in 2012 het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters
(VSV-ers) met 50 % te hebben gereduceerd ten opzichte van het aantal nieuwe VSV-ers dat in
2002 is geteld. Voor jongeren tot 18 jaar geldt de kwalificatieplicht. Deze jongeren moeten tot
hun 18e verjaardag onderwijs volgen dat leidt tot een startkwalificatie. Momenteel is het zo dat
circa 87 % van de jongeren van 18 tot en met 24 jaar een startkwalificatie heeft of bezig is
onderwijs te volgen dat tot een startkwalificatie gaat leiden. Het kabinet streeft ernaar dit
percentage in 2010 te hebben verhoogd tot 92 % van de jongeren van 18 tot en met 24 jaar,
conform de Lissabon-doelstellingen van de Europese Unie.
Het kabinet benadrukt dat indien discriminatie zich voordoet, dit niet wordt getolereerd en dat
dit waar het kan bestreden moet worden. Mensen moeten niet beoordeeld worden op hun
afkomst, maar op hun talenten. Er moet echter wel voorkomen worden dat niet te vaak wordt
geconcludeerd dat er sprake is van discriminatie omdat uit de discriminatiemonitor blijkt dat
scholing, taalachterstand en werkervaring vaker de oorzaak zijn van achterstanden op de
arbeidsmarkt dan discriminatie. Op 13 december 2007 heeft de Staatsecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief aan de Tweede Kamer (AV/IR/2007/39262) een plan
van aanpak gepresenteerd om discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden. Een nadere
concretisering en invulling van de voorstellen wordt u in de komende periode toegezonden.
---
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
Daarnaast wordt vóór de zomer 2008 voor heel Nederland in kaart gebracht in hoeverre
jongeren nu al geactiveerd worden om te leren en/of te werken en voor welke jongeren dit
onvoldoende het geval (b)lijkt te zijn. Het doel hiervan is om meer zicht te krijgen op de
jongeren van 12 tot en met 26 jaar die niet naar school gaan, geen baan hebben, en ook niet op
zoek zijn naar werk of opleiding (of een combinatie), die soms voor ernstige overlast zorgen of
af dreigen te glijden naar blijvende werkloosheid en/of criminaliteit en die met de
gebruikelijke instrumenten niet worden bereikt.
Op de vraag van de leden van de SP-fractie of kabinet de mening deelt dat alle oorzaken die
jongeren belemmeren op de arbeidsmarkt of in het onderwijs eerst moeten worden aangepakt
alvorens je met goed fatsoen jongeren ergens toe kunt dwingen en het recht op een vangnet
kunt afnemen, merken wij op dat het kabinet streeft naar een sluitende jeugdaanpak op het
gebied van opvoeding, onderwijs en arbeidstoeleiding. Het wegnemen van belemmeringen op
het terrein van de arbeidsmarkt of in het onderwijs hoort daaronder. Het kabinet benadrukt
daarbij dat in het kader van de werkleerplicht dit vangnet in de vorm van een
inkomensvoorziening in voorkomende gevallen blijft bestaan. Het recht op uitkering is echter
geen uitgangspunt; het accent moet op werken en leren liggen. Hiermee wil het kabinet
jongeren die niet leren en/of niet werken activeren en bijstandsafhankelijkheid tegen gaan.
Het kabinet spreekt over de werkleerplicht als een nieuw instrument voor gemeenten. Is het
waar dat gemeenten aangeven dat dit niet nieuw is, maar dat zij al instrumenten hebben om
jongeren te begeleiden naar de arbeidsmarkt en wat precies kunnen gemeenten nu niet, wat
met de werkleerplicht wel zou kunnen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Hoewel de leden
van de SGP-fractie het voorstel van de werkleerplicht steunen, vragen zij of en waarom de
huidige instrumenten om jongeren uit een uitkering te krijgen niet afdoende bleken te zijn.
Gemeenten hanteren nu toch ook al de zogenaamde workfirstaanpak, waarbij mensen die
bijstand aanvragen begeleid aan het werk gezet, en vervolgens zo snel mogelijk weer richting
een gewone baan begeleid worden, vragen de leden van de SGP-fractie.
In antwoord op deze vragen zou het kabinet willen benadrukken dat het uitvoeren van de
werkleerplicht uiteraard dient aan te sluiten bij de huidige praktijk van gemeenten bij de
begeleiding van jongeren naar onderwijs en/of werk. Hiertoe worden de gemeenten geen
nieuwe afzonderlijke instrumenten aangereikt. Net als in het kader van de Wet werk en
bijstand (WWB) zal de gemeente hierbij zo dicht mogelijk aansluiten bij de mogelijkheden
van de jongeren. Er zijn al gemeenten die de bestaande instrumenten via een geconcentreerde
directe aanpak ten aanzien van jongeren inzetten. Deze aanpak van gemeenten voor jongeren,
het concept van de werkleerplicht, levert een betekenisvolle bijdrage aan het terugdringen van
de jeugdwerkloosheid. Het streven van het kabinet is om deze succesvolle aanpak in de vorm
van een werkleerplicht tot een algemene regeling te verheffen, zodat dit concept in het hele
land wordt toegepast.
---
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
De leden van de PVV-fractie vragen hoe het kabinet het risico inschat dat jongeren, wanneer
deze geen uitkering meer ontvangen, maar evenmin verplicht kunnen worden om deel te
nemen aan de werkleerplicht, hun toevlucht zoeken tot zwart werk of de criminaliteit om een
inkomen te verwerven. De leden van de PvdA-fractie vragen of de werkleerplicht alleen geldt
voor jongeren die zich melden bij de gemeente en of de regering over informatie beschikt in
hoeverre de werkleerplicht drempelverhogend werkt voor deze jongeren en of de regering van
plan is dit in de toekomst te monitoren. De leden van de SGP-fractie vragen hoe het kabinet
gaat voorkomen dat jongeren die zich niet vrijwillig melden helemaal uit het oog verloren
worden. Als blijkt dat 60% tot 80% inkomsten te hebben na het niet doorzetten van de
bijstandsaanvraag, is het dan juist dat de restantpercentages schommelen tussen de 20% en
40%, zo vragen de leden van de SP-fractie. Deze leden vinden dit in tegenstelling tot de
conclusie van gemeenten zeer alarmerend en vragen of het kabinet deze mening deelt. Is deze
groep afhakers niet juist de groep waar het kabinet zich op zou moeten richten als het gaat om
verhoging van arbeidsparticipatie en het voorkomen van sociale problemen en waarom wordt
voor deze groep afhakers geen sluitende aanpak beoogd, vragen zij voorts. Zij vragen verder of
het kabinet de angst deelt dat jongeren door het strenge regime van de werkleerplicht zich niet
zullen melden bij de Sociale Dienst en daarmee uit het zicht zullen verdwijnen en welke
maatregelen worden getroffen om dit effect teniet te doen.
Het kabinet is in de beleidsnota expliciet ingegaan op dit vraagstuk. Daarbij is gekeken naar
een recente analyse "Afhakers aan de poort" waarin de redenen waarom personen de aanvraag
van een bijstandsuitkering niet doorzetten en de wijze waarop ze daarna in hun
levensonderhoud voorzien. Uit het onderzoek blijkt dat velen op het moment van onderzoek
inkomsten uit werk, studie of een uitkering hebben (60% tot 80%). De restantpercentages
worden veelal gevormd door de categorie "onbekend" (waaronder de verhuisden). Het is niet
juist om te concluderen dat een restpercentage van 20%-40% geen inkomsten heeft, er is in
veel onderzoek namelijk sprake van non-response, waardoor van een deel van de respondenten
onbekend is of zij inkomsten hebben en waaruit. Voor zover gemeenten conclusies uit
bovengenoemde onderzoeken trekken achten zij de situatie bij niet doorgezette aanvragen niet
alarmerend. Hoewel het lastig is om in de toekomst te kijken is de inschatting dat dit risico bij
invoering van de werkleerplicht niet significant zal toenemen. Daarnaast heeft de Inspectie
voor werk en inkomen (IWI) een onderzoek aangekondigd naar de poortwachterfunctie van de
bijstand, en eventuele ongewenste effecten daarvan. Het gaat bij dit onderzoek zowel om
mensen die hun aanvraag niet doorzetten als om mensen ten aanzien van wie de gemeente een
negatieve beslissing neemt. De motieven van de mensen zelf én de rechtmatigheid van de
gemeentelijke beslissingen komen dan aan de orde. Ook de consequenties voor het
arbeidsmarktgedrag en de participatie in de samenleving worden onderzocht. Naar
verwachting wordt dit onderzoek in december 2008 gepubliceerd. Hoewel dit onderzoek niet
specifiek betrekking heeft op de werkleerplicht, kunnen wellicht daaruit voorzichtige
conclusies worden getrokken die voor de werkleerplicht relevant zijn. Waar het gaat om
---
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
schooluitval kunnen de uitkomsten van het IWI-rapport "Doorstart voor de schooluitvaller"1
en het daarin voorgestelde sluitende jongerenvolgsysteem van betekenis zijn.
2. Stand van zaken jongerenaanpak
De leden van de CDA-fractie vragen of preciezer kan worden uiteengezet hoe het kabinet de
invoering van de werkleerplicht ziet in verhouding tot de invoering van campussen.
Op dit moment voert het programmaministerie van Jeugd en Gezin diverse pilots uit waarin de
werking van de campusaanpak wordt bezien. Alvorens de relatie tussen de werkleerplicht en
de invoering van campussen precies aan te geven, wil het Kabinet de uitkomsten van deze
pilots afwachten. De eindrapportage over de resultaten van de pilots wordt medio 2010
verwacht.
De leden van de SP-fractie vragen of de Sociaal Economische Raad (SER) heeft geadviseerd
om te komen tot een werkleerplicht waar voor jongeren het recht op bijstand alleen geldt als ze
een werk/leer aanbod van de gemeente accepteren. De leden van CDA-fractie vragen of het
klopt dat wordt voorgesteld voor alle jongeren tot 27 jaar een werkleerplicht in te stellen als zij
gebruik willen maken van een sociale voorziening.
In antwoord op deze vragen merken wij eerst op dat met de werkleerplicht het recht op
bijstand voor jongeren tot 27 jaar vervalt. Dit recht wordt vervangen door het recht op werken
en/of leren. In een consultatief overleg over de werkleerplicht met de Staatssecretaris van SZW
heeft de SER ook het punt over het vangnet voor jongeren ingebracht. Daarnaast is hierover
ook gesproken tussen de Staatssecretaris van SZW en de FNV Jong. De Staatssecretaris van
SZW heeft in deze overleggen duidelijk uiteengezet dat in gevallen waarin het leren of werken
geen mogelijke optie is, een inkomensvoorziening gegarandeerd blijft. Maar wanneer jonge
gezonde mensen niet willen leren of werken mag dit ons inziens niet inhouden dat zij recht
hebben op verzilvering van bijstand. Onwil om te participeren verhoudt zich niet tot het recht
op sociale solidariteit.
Om een meer sluitende aanpak te krijgen, wordt de maatregel van de werkleerplicht voor
jongeren toegevoegd. De leden van de SP fractie vinden dat een sluitende aanpak in een eerder
stadium aangepakt moet worden. Hoe kun je een sluitende aanpak suggereren als je genoegen
neemt met slechts een halvering van het aantal vroegtijdig schoolverlaters. Deze leden vragen
of de bewindslieden kunnen uitleggen waarom zij niet vol hebben ingezet op maatregelen die
voorkomen dat jongeren de school verlaten, en volstaan met de doelstelling van 50%.
1 Kamerstukken II, 26 695, nr. 41
---
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
Het kabinet zet, naast curatieve maatregelen als de werkleerplicht, juist hard in op het
voorkomen van voortijdig schoolverlaten. In de brief "Aanval op de schooluitval: een kwestie
van uitvoeren en doorzetten" van 30 november 2007 (TK 2007-2008, 26695, nr. 2) wordt
aangegeven welke acties ondernomen worden om het ingezette beleid om voortijdig
schoolverlaten tegen te gaan nog krachtiger uit te voeren. Wij streven ernaar om zoveel
mogelijk jongeren een startkwalificatie te laten halen. In 2012 mogen er niet meer dan 35.000
nieuwe voortijdig schoolverlaters zijn, wat de helft minder is dan in 2002 (71.000). Wij zijn
van mening dat dit al een enorme inspanning vergt. Vanzelfsprekend is het halen van een
startkwalificatie voor iedereen van groot belang. Helaas is niet iedereen daartoe in staat. Er
blijft altijd een groep over die geen startkwalificatie haalt vanwege complexe problematiek of
cognitieve belemmeringen, maar die wel bereikt wordt via het traject passend onderwijs en
andere maatregelen van het Kabinet, zoals de campusaanpak, veiligheid en
armoedeproblematiek.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de leerwerkplicht voor jongeren die niet werken zich
verhoudt met de stelling van dit kabinet dat jeugdwerkeloosheid geen prioriteit is, zoals
verwoord in het algemeen overleg over jeugdwerkeloosheid op 11 oktober 2007.
In antwoord op deze vraag merkt het kabinet op dat het verkleinen van het aantal hardnekkige
jeugdwerklozen onderdeel vormt van de kabinetsdoelstellingen. Wel is de Tweede Kamer
meegedeeld dat het moeilijk is om absolute doelstellingen op te stellen voor het terugdringen
van jeugdwerkloosheid omdat deze zeer conjunctuurgevoelig zijn. Bij de jeugd zijn groepen
overgebleven met specifieke arbeidsmarktproblemen waarvoor maatwerk nodig is. Onze
verwachting is dat met de uitvoering van de werkleerplicht hier flink aan wordt bijgedragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de plannen tot de werkleerplicht zich
verhouden tot eerder gedane voorstellen, zoals het later keuren van jongeren voor een
voorziening zoals de Wajong. Vervolgens vragen deze leden of het kabinet nog immer
voornemens is om de keuringsleeftijd voor de Wajong te verhogen naar 27 jaar.
Het kabinet werkt op dit moment aan een plan van aanpak over de wijziging van de Wajong.
Zoals in het kabinetsstandpunt (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 224, nr.1) is aangegeven, wil
het kabinet daarbij onderscheid maken tussen jongeren die geen enkel perspectief hebben op
werk en jongeren die nog wel mogelijkheden op de arbeidsmarkt hebben of die zouden kunnen
ontwikkelen. De eerste groep heeft zeer zware beperkingen en is daardoor vaak voor het leven
aangewezen op inkomensondersteuning door de overheid. De Wajong biedt hen zekerheid en
dat moet ook zo blijven. De plannen beogen de arbeidsparticipatie voor personen te
bevorderen voor wie perspectief op arbeid niet is uitgesloten. Voor wat betreft deze aanpak zal
worden aangehaakt aan de leeftijd in het kader van de werkleerplicht tot 27 jaar. Zoals met uw
Kamer afgesproken zullen de plannen en concrete maatregelen met betrekking tot de Wajong
in mei 2008 worden aangeboden.
---
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de werkleerplicht zich verhoudt tot de
principiële bezinning op de Wsw en de Wajong die nu plaatsvindt. De leden van de SP-fractie
vragen in dit verband of een werkleerplicht voor deze doelgroep niet absurd zou zijn en
betekent dat de huidige wijze waarop Wsw'ers naar een werkplek worden begeleid faalt.
In antwoord op deze vragen merkt het kabinet op dat de fundamentele discussie over de Wsw
momenteel plaatsvindt. Deze discussie staat op dit moment los van de werkleerplicht en het
lijkt het kabinet zinvol om deze discussie maar ook de uitkomsten van de Wsw-commissie af
te wachten. Zoals met uw Kamer afgesproken zullen de plannen en concrete maatregelen met
betrekking tot de Wajong in mei 2008 worden aangeboden.Om die reden is het voorbarig om
hierop in te gaan en geeft de beleidsnota alsnog aan dat deze kwestie nog nader wordt bezien.
3. Het doel van de werkleerplicht
De leden van de SP-fractie missen een uitgebreide beschouwing, achtergrond en argumentatie
van de doelstelling. Zij vragen of het kabinet in kan gaan waarom het kabinet dit doel
nastreeft, waarom beplaade keuzes gemaakt worden. Daarnaast vragen deze leden op welke
wijze het kabinet denkt via deze wetgeving de duurzame arbeidsparticipatie van de doelgroep
te verhogen.
In antwoord op de vraag van deze leden geven wij aan dat het doel van de werkleerplicht is het
bevorderen van een duurzame arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar. Het streven is om
jongeren te laten werken of leren of een combinatie van beide. Daarnaast beoogt het kabinet
met de werkleerplicht te voorkomen dat jongeren een beroep moeten doen op bijstand of
afhankelijk blijven van een uitkering. De inzet van de werkleerplicht is de kansen op duurzame
arbeidsinschakeling te vergroten door de jongeren te activeren tot deelname aan het
arbeidsproces en maatschappelijke activiteiten, en door te investeren in hun kennis en
(werknemers-) vaardigheden. Via deze weg zal aan jongeren perspectief op toekomst en
bescherming tegen armoede worden geboden. Ook in zijn hiervoor genoemd rapport wijst de
WRR er op dat de noodzaak van een voldoende grote arbeidsparticipatie voor
uitkeringsgerechtigden betekent dat ze zoveel mogelijk betrokken moeten blijven in leer- en
werkprocessen omdat langdurig werkverzuim of werkloosheid vaak funest is voor toekomstige
kansen op de arbeidsmarkt. Zoals hierboven reeds aangegeven wil het kabinet deze kansen
vergroten door aan jongeren het recht daarop te geven. In de kern beoogt de werkleerplicht dus
om jongeren via werk- en leerprocessen te behoeden voor uitval die leidt tot het niet meer aan
het werk komen op latere leeftijd. Het gaat om een investering in toekomstige generaties.
In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie waarom er wordt gesproken over een
plicht en niet over een recht op leren/werken wil het kabinet deze leden meegeven dat het voor
jongeren inderdaad om een werkleerrecht gaat. Wij bezinnen ons nog op de definitieve
benaming van deze maatregel; in de contourennota is de terminologie van het coalitieakkoord
---
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
aangehouden als werktitel. Hierin heeft de plicht betrekking op de gemeente: de gemeente
wordt verplicht om een aanbod te doen aan jongeren.
De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet heeft overwogen om de werkleerplicht in te
voeren zonder het element dat jongeren niet langer een beroep kunnen doen op bijstand en zo
ja, waarom is hier niet voor gekozen. En zo neen, wil het kabinet dit alsnog overwegen, vragen
deze leden. Het kabinet licht in de beleidsnota toe dat het grootste deel van de jongeren naar
school gaat of werkt. Waarom kiest het kabinet er dan voor om het recht op bijstand aan álle
jongeren tot 27 jaar te ontnemen, vragen zij voorts. De leden van de PvdA-fractie vragen of het
de wens van het kabinet is de WWB niet meer van toepassing te verklaren voor jongeren tot 27
jaar, en om hen onder een andere, nieuw op te stellen werkleerplichtwet te laten.
In de beleidsnota over de werkleerplicht is aangegeven dat de optie is overwogen om de
werkleerplicht te positioneren binnen het wettelijke kader van de WWB. Het is denkbaar dat
de doelstellingen van de werkleerplicht ook met deze optie kunnen worden bereikt met als
voordeel dat er geen nieuwe regeling tot stand komt. Het kabinet wil echter van het beroep op
bijstand geen automatisme meer maken. Hiermee bereiken wij dat bij alle jongeren die niet
actief zijn een sense of urgency ontstaat dat men op jonge leeftijd moet werken en/of leren
voor zijn toekomst. Een aparte regeling benadrukt ook het uitgangspunt dat jongeren die van
lichaam en geest gezond zijn niet in de bijstand horen. Bij de overweging speelt de
vangnetfunctie van de bijstand een rol. Met de werkleerplicht tracht het kabinet te
benadrukken dat het primair om activering gaat. Stigmatisering van jongeren moet worden
voorkomen; als er geen werk- of leeraanbod wordt gedaan vallen deze jongeren immers niet
terug in de bijstand maar kunnen zijn een beroep doen op een eigen inkomensvoorziening.
Gelet op het vorenstaande, naast ook wetssystematische (een gebod jegens gemeente moet in
de WWB zoveel mogelijk voorkomen worden), overweegt het kabinet voor de werkleerplicht
een afzonderlijke wettelijke regeling te treffen, die voor de doelgroep in de plaats treedt van de
WWB.
De leden van de fractie van SP vragen wat het kabinet verstaat onder duurzame
arbeidsparticipatie, met andere woorden hoe definieert het kabinet duurzaam en hoe wordt dat
gemeten. Deze leden vragen voorts wat naar mening van het kabinet het succesrecept is voor
duurzame arbeidsparticipatie. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op
welke wijze de gemeente zal bepalen wat voor een jongere als noodzakelijk voor duurzame
arbeidsinschakeling wordt geacht en welke deskundige hiervoor wordt geraadpleegd.
Het kabinet verstaat onder duurzame arbeidsparticipatie de arbeidsinschakeling waarbij
jongeren gedurende langere tijd aan het werk zijn en arbeid verrichten die past bij hun kennis
en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert. Hoewel de korte vakantiebanen en
werkstages voor jongeren een betekenisvolle arbeidservaring leveren voor jongeren moet het
streven zijn dat jongeren op arbeidsplaatsen terechtkomen waar hun talenten liggen. Om dit te
---
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
kunnen bereiken is niet alleen de motivatie van jongeren van belang maar ook een goede
beoordeling door de gemeente van kennis en vaardigheden van jongeren. Maatwerk kan hierbij
worden beschouwd als de kritische succesfactor. Door maatwerk te bieden wordt het
zelfvertrouwen en de motivatie in positieve zin geprikkeld, waardoor jongeren meer kansen
ontplooien richting de arbeidsmarkt. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in dit verband
onder maatwerk wordt verstaan maatwerk zoals in de WWB is bedoeld. Dit betekent dat de
gemeente zowel bij het toekennen van rechten als bij het opleggen van verplichtingen
maatwerk hanteert. De gemeente dient te kijken naar aansluiting bij de individuele
mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Maatwerk
betekent een zorgvuldige op de persoon toegesneden afweging bij de uiteindelijke keuze van
een traject. Het hanteren van maatwerk als uitgangspunt laat echter onverlet dat - eveneens
aansluitend bij de WWB - algemeen geaccepteerd werk doorgaans een passend aanbod is.
De leden van de SP fractie vragen naar de reden waarom jongeren met een startkwalificatie
niet duurzaam participeren op de arbeidsmarkt.
Jongeren die mét een startkwalificatie niet participeren op de arbeidsmarkt geven verschillende
redenen aan: het volgen van een (deeltijd)opleiding, zorg voor gezin of huishouden of
ziekte/arbeidsongeschiktheid. Daarnaast zijn er ook jongeren die geen duidelijke reden hebben
om niet te participeren2. Uit Intraval onderzoek3 komt naar voren dat van de werkzoekende
jongeren met een diploma de grootste groep jongeren, die op dat moment zonder werk zit,
pech heeft. Zij komen op een slecht moment op de arbeidsmarkt. Drie jaar daarvoor hadden ze
kunnen kiezen uit meerdere banen, nu moeten ze veel brieven schrijven in de hoop dat een
werkgever hen een keer oproept voor een sollicitatiegesprek. Jongeren die de hele dag thuis
zitten en niets om handen hebben, verliezen de kennis en de vaardigheden die ze nodig hebben
om goed te functioneren op het werk. Het ontbreekt ze aan structuur en hoe langer de
werkloosheid duurt, des te moeilijker het voor hen wordt om aan de slag te raken. Want als de
economie aantrekt en er nieuwe banen bijkomen, moeten ze concurreren met een nieuwe groep
schoolverlaters. Die zijn goedkoper en beter op de hoogte van de recente ontwikkelingen in het
vakgebied.
De leden van de SP fractie vragen wat een vaste aansluiting op de arbeidsmarkt is en of het
kabinet vindt dat er bij een flexcontract, waardoor jongeren noodzakelijkerwijs van werkgever
naar werkgever gaan, sprake is van een vaste aansluiting. Is het redelijk om jongeren met
flexcontracten waarna ze na drie contracten weer (tijdelijk) op straat staan, een werkleerplicht
op te leggen op straffe van geen bijstandsuitkering, zo vragen deze leden. De leden vragen
verder welk aandeel van de werkende jongeren tot 27 jaar een vast contract heeft en welk
aandeel een flexcontract heeft. Hebben de meeste jongeren recht op een
2 Kamerstukken II, 20062007, 29 544, nr. 81.
3 Intraval, kwalitatief onderzoek Niet-participerende jongeren, 2007.
10
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
werkloosheidsuitkering of wordt erkend dat jongeren vaak vanwege flexcontracten, hun
leeftijd en korte arbeidsverleden helemaal niet in aanmerking komen voor WW en bij tijdelijke
werkloosheid altijd geconfronteerd worden met een werkleerplicht en naar het oordeel van de
leden van de SP-fractie dus geen ruimte hebben om zelf op maat gesneden werk te zoeken,
vragen de leden van de SP-fractie.
Bij brief d.d. 8 februari 2008 van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
zijn de vragen, die door de leden Leijten (SP) en Van Gent (Groenlinks) zijn gesteld over de
positie van jong supermarktpersoneel met een flexibele arbeidsovereenkomst beantwoord,
waarnaar het kabinet in dit verband graag verwijst (kenmerk: AV/IR/2008/44). Zoals in de
antwoorden al is aangegeven, bestaat er ons inziens geen directe relatie tussen de
werkleerplicht voor jongeren tot 27 jaar of een moeilijke aansluiting van jongeren op de
arbeidsmarkt en de positie van jongeren met een flexibel contract. Het is eerder zo dat
flexibele contracten voor jongeren als springplank fungeren bij het betreden van de
arbeidsmarkt. Werkgevers hebben de mogelijkheid om flexibele arbeidsovereenkomsten te
sluiten met (jonge) werknemers, ook al zijn de werkzaamheden structureel van aard. Waar een
werknemer, bijvoorbeeld op grond van de ketenbepaling, meent aanspraak te hebben op een
vaste arbeidsovereenkomst, is het aan de rechter om hierover een uitspraak te doen indien
partijen er onderling niet uitkomen. Het aantal jongeren gesplitst naar flex- of vastcontract is
niet bekend. De werkleerplicht is bedoeld voor jongeren die niet werken en niet leren maar dat
graag willen. Geen enkele groep jongeren wordt hierbij bij voorbaat uitgesloten, ook niet de
groep afkomstig uit de WW.
In antwoord op de vraag van de leden van de SP fractie waarom er gekozen is voor de leeftijd
van 27 jaar en op de vraag van de leden van de CDA-fractie over het voornemen om het advies
van de Commissie Gelijke Behandeling in te winnen en of dit al omgezet in een
adviesaanvraag is, antwoordt het kabinet dat aan de Commissie Gelijke Behandeling op 22
januari jl. deze kwestie is voorgelegd. De leden van de CDA-fractie vragen voorts hoe het in
te winnen advies zich tot de uitspraak op bladzijde 11 verhoudt dat het stellen van een
leeftijdsgrens van 27 jaar niet strijdig zou zijn met leeftijdsdiscriminatie of het
gelijkheidsbeginsel.
In de nota is door het kabinet aangegeven dat uit een eerste ambtelijke juridische verkenning
naar voren komt dat deze strijd niet aanwezig wordt geacht. Op de vraag van deze leden wat de
uitkomsten zijn van het advies dat is ingewonnen bij deze Commissie delen wij mede dat wij
naar verwachting begin april de zienswijze van de Commissie kunnen ontvangen.
Hoe houdbaar is de werkleerplicht in een periode van laagconjunctuur waarin de
jeugdwerkloosheid toe zal nemen, vragen de leden van de SP fractie.
---
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
De vraag naar de bestendigheid tijdens laagconjuctuur acht het kabinet zeer relevant. Naar de
mening van het kabinet is er zeker sprake van houdbaarheid ook tijdens laagconjuctuur. De
gemeenten hebben in het begin van de WWB ook goede resultaten geboekt met de
jongerenaanpak. Daarnaast zullen jonge mensen met het oog op vergrijzing een schaars goed
worden. Naar verwachting zal de werkleerplicht ook tegen de laagconjuctuur bestendig
blijven, zij het dat enige conjuncturele invloed niet mag worden uitgesloten.
4. Doelgroep werkleerplicht
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering kennelijk op grond van een kritisch
advies van de Raad van State afziet van een generieke werkleerplicht voor jongeren tot 27 jaar
met een meldplicht en vragen of beargumenteerd kan worden uiteengezet waarom een
dergelijke plicht nu ook kennelijk volgens de regering, in afwijking van eerdere voorstellen,
disproportioneel en niet doelmatig zou zijn. De leden van de SGP-fractie merken op dat het
kabinet aangeeft dat idealiter alleen jongeren die niet leren of werken onder het bereik van de
werkleerplicht zouden moeten vallen, maar plaatst daarbij de kanttekening dat dit juridisch
kwetsbaar is. De leden van de SGP-fractie vragen waarom het kabinet niet eerst oplossingen
heeft gezocht voor de juridische haken en ogen aan een werkleerplicht.
In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie merken wij op dat een generieke
plicht niet alleen de informatieplicht maar ook meldplicht inhield voor alle jongeren tot 23
jaar. Omdat het niet om een nader gespecificeerde groep jongeren ging kwam doelmatigheid
en disproportionaliteit aan de orde. Concreet kwamen hier vragen aan de orde of je jongeren
die van gespaard vakantiewerkgeld of op kosten van zijn of haar ouders rondreizen, kan
verplichten in Nederland een baan of scholing te accepteren. Op basis van dit advies hebben
wij vooralsnog niet gekozen voor een landelijke generieke werkleerplicht en een meldplicht
voor jongeren. Het kabinet heeft wel de intentie met de voorgenomen werkleerplicht zoveel
mogelijk jongeren te bereiken die niet leren en werken maar waarbij geen juridische
belemmeringen zijn te verwachten.
Op welke wijze denkt het kabinet de jongeren te bereiken die geen onderwijs volgen, geen
baan hebben en geen uitkering ontvangen en op welke wijze denkt het kabinet deze groep
jongeren dan wel te laten participeren, vragen de leden van de CDA-fractie. De leden van de
PvdA-fractie vragen aan het kabinet wat er met jongeren gebeurt die niet werken, niet naar
school gaan en die zich niet bij de gemeente melden. Ook de leden van de ChristenUnie
vragen hoe de gemeente ervoor gaat zorgen dat jongeren niet uit beeld raken wanneer ze én
geen bijstand meer kunnen aanvragen én geen meldplicht krijgen. Deze leden vragen voorts of
het kabinet van plan is om een meldplicht in te stellen. Deze leden stellen verder dat de
werkleerplicht op basis van vrijwilligheid is. Hoe realistisch is het om te verwachten dat
jongeren zich vrijwillig gaan melden, vragen deze leden. Daarnaast vragen de leden van de
SGP-fractie of het niet te vrijblijvend is voor jongeren die op dit moment ook al niet met de
bestaande re-integratiemiddelen of activeringsinstrumenten worden bereikt. De leden van de
12
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
PVV-fractie vragen wat de zin van een werkleerplicht is wanneer er in de praktijk geen sprake
zal zijn van een verplichting voor jongeren om zich voor deze voorziening te melden. Verder
stellen de leden van de SP fractie vragen over de vrijwilligheid van de melding en of het
kabinet de mening deelt dat jongeren eigenlijk geen keuze hebben. Immers, als zij zich niet
vrijwillig melden hebben ze geen inkomen. Vindt het kabinet dat je dan nog kunt spreken van
vrijwilligheid, vragen deze leden.
Het kabinet wil met de werkleerplicht alle jongeren die willen werken en/of leren daartoe het
recht geven. Alle jongeren die ertoe bereid zijn kunnen zich tot de gemeente wenden. Hiertoe
worden zij niet verplicht. De meeste jongeren willen graag leren of werken. Hoewel een plicht
voor jongeren die niet leren en niet werken en geen uitkering ontvangen wenselijk zou zijn,
zijn er grenzen aan overheidsdwang. Wel kunnen gemeenten deze jongeren in kaart brengen en
proberen te activeren. Er zijn gemeenten die dit met succes doen en zij kunnen dit uiteraard
blijven doen. Het kabinet verwacht dat de groep jongeren, die ondersteuning nodig heeft en
niet zelfstandig kan participeren, zich op dat moment bij de gemeente zal melden. De jongeren
die willen leren/werken of ondersteuning nodig hebben van de overheid zullen zich bij de
gemeente ook blijven melden, te meer nu zij via de werkleerplichtregeling een afdwingbaar
recht tegenover de gemeente zullen kunnen uitoefenen.
Leden van de CDA fractie vragen voorts of ook alleenstaande ouders onder de 27 onder de
werkleerplicht komen te vallen die wel een scholingsplicht maar geen sollicitatieplicht hebben
en hoe wordt voorkomen dat een 28-jarige alleenstaande moeder met kinderen tot vijf jaar in
een totaal andere voorziening met andere voorwaarden valt dan een 26-jarige alleenstaande
moeder met kinderen jonger dan vijf jaar.
Het kabinet streeft er naar voor wat betreft de inkomensvoorziening en het ontheffingenbeleid
zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Wet werk en bijstand. Daarmee wordt naar de mening van
het kabinet zoveel mogelijk voorkomen dat een alleenstaande ouder jonger dan 27 jaar met
kinderen tot vijf jaar in een totaal andere voorziening met andere voorwaarden valt dan een
alleenstaande ouder van 27 jaar en ouder met kinderen tot vijf jaar. Bij de nadere uitwerking
van de werkleerplicht zal het kabinet deze groep, gelet op de combinatie van arbeid en zorg,
met de nodige zorg tegemoet treden.
De leden van de CDA-fractie vragen of bij de verplichting een leeraanbod te aanvaarden dit
betekent dat een gemeente ook verplicht kan zijn een vorm van kinderopvang aan te bieden die
aansluit bij het leeraanbod.
Het kabinet acht het van belang dat de gemeente bij het leeraanbod rekening houdt met een
verantwoorde invulling van de combinatie scholing en zorg. Bij de invulling van het
leeraanbod kan de gemeente ondermeer de belastbaarheid van de alleenstaande ouder en de
13
Ons kenmerk W&B/URP/08/7747
beschikbaarheid van kinderopvang in overweging nemen. In het kader van de re-integratie kan
de gemeente kinderopvang als voorziening aanbieden.
De leden van de CDA-fractie vragen of introductie van de werkleerplicht ertoe kan leiden dat
sommige groepen jongeren die nu een beroep doen op de bijstand en bijvoorbeeld gehandicapt
zijn straks onder een andere voorziening vallen en er daarmee behoorlijk op achteruit gaan en
of datzelfde geldt voor jongeren met een Wsw-indicatie. De leden vragen op welke wijze
onderscheid wordt gemaakt tussen jongeren die niet `kunnen en niet hoeven', bijvoorbeeld
vanwege een handicap en jongeren die wel gebruik kunnen en moeten maken van de
aangeboden leer-werk-voorziening. Zij vragen of overwogen wordt hiervoor ook verschillen in
financiële zin te introduceren. De leden van de PvdA fractie leggen de vraag voor of het de
bedoeling is dat voor gehandicapten die niet tot werken in staat (zullen) zijn, en die niet in
aanmerking komen voor de Wajong (bijvoorbeeld omdat zij op hun 18e in plaats van op hun
16e gehandicapt zijn geraakt), dezelfde regels gelden met betrekking tot inkomensvoorziening
als voor overige jongeren die vallen onder de werkleerplicht, zelfs als de betrokken
gehandicapten beschikken over een startkwalificatie. Zij vragen aan het kabinet om het hoe en
waarom hiervan toe te lichten. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het
kabinet in een overzicht kan aangeven welke groepen jongeren tot 27 jaar zullen worden
uitgezonderd van de werkleerplicht. Zij vragen voorts of gehandicapte jongeren die niet in
aanmerking komen voor de Wajong en derhalve een beroep hebben gedaan op de bijstand
(WWB) per definitie onder de werkleerplicht vallen. De leden van de ChristenUnie vragen of
er aanvullende maatregelen komen om te voorkomen dat zogenaamde niet-kunners onder de
armoedegrens terecht komen. Deze leden vragen verder of jongeren die via de sociale
werkvoorziening werken en/of jongeren met een indicatie voor de Wsw die op een wachtlijst
staan, onder de werkleerplicht vallen.
De inzet van het kabinet is dat in principe alle jongeren tot 27 jaar die niet leren of werken, en
die niet onder het bereik van andere voorliggende voorzieningen vallen, onder het bereik van
de werkleerplicht vallen. De uitzonderingspositie binnen de werkleerplicht betreft een groep
jongeren die niet in staat is om te leren en werken, zoals gehandicapte jongeren. Voor deze
jongeren zal derhalve, los van het gemeentelijk aanbod, een inkomensvoorziening open staan.
Op dit moment werken wij de inkomensvoorziening voor jongeren nader uit. Daarbij merken
wij op dat zwakke groepen zoals genoemd door de leden van de CDA- en PvdA fracties
bijzondere aandacht krijgen ook wat betreft hun financiële positie. Specifiek voor jongeren
geldt dat de jongere pas voor een Wsw-indicatie in aanmerking komt als hij duurzaam niet in
staat is om reguliere arbeid te verrichten, ook niet met inzet van re-integratievoorzieningen. In
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid