Antwoorden Kamervragen over de dreigende uitzetting van M.K.

Nieuwsbericht | 27-03-2008

Ministerie van Justitie
a
Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale

Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken

Directie Vreemdelingenbeleid

Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Bezoekadres Schedeldoekshaven 100 Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer 2511 EX Den Haag der Staten-Generaal Telefoon (070) 3 70 79 11 Postbus 20018 Fax (070) 3 70 79 72 2500 EA DEN HAAG www.justitie.nl Bij beantwoording de Onderdeel Directie Vreemdelingenbeleid datum en ons kenmerk Datum 27 maart 2008 vermelden. Wilt u slechts

Ons kenmerk 5535663/08 één zaak in uw brief

Uw kenmerk 2070814250 behandelen.

Bijlage(n) 1
Onderwerp Vragen van het lid Van der Ham (D66) over de dreigende uitzetting van M.K.

Hierbij zend ik u de antwoorden op de schriftelijke vragen (met nummer 2070814250) van het kamerlid Van der Ham over de dreigende uitzetting van M.K.

De Staatssecretaris van Justitie,

5535663/27 maart 2008

Antwoorden van de Staatssecretaris van Justitie op vragen van het lid Van der Ham over de dreigende uitzetting van M.K. (ingezonden 10 maart 2008).

Vraag 1
Bent u bekend met de internationale belangstelling voor de dreigende uitzetting van M.K. uit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk en van daaruit mogelijk naar Iran1?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Bent u bekend met de petitie van Europarlementariërs die zowel het Verenigd Koninkrijk als Nederland oproepen om gezamenlijk uitzetting van M.K. naar Iran te voorkomen?

Antwoord 2
Ja.

Vraag 3
Deelt u de mening dat deze berichtgeving indruist tegen het internationale signaal dat Nederland heeft willen geven met het in 2006 genomen besluit om Iraanse homoseksuelen als groep een veilige haven te bieden door het verlenen van asiel?

Vraag 5
Bent u bereid, gezien het feit dat Nederland voor Iraanse homoseksuele asielzoekers een uniek groepsbeleid voert dat fundamenteel afwijkt van dat van andere Schengenlanden, Iraanse homoseksuele asielzoekers ook toe te laten voor een asielaanvraag in ons land, ondanks het feit dat Nederland niet het eerste land was waar een aanvraag gedaan is? Zo neen, waarom niet?

Antwoorden 3 en 5

Het algemeen uitgangspunt van de Dublin II-Verordening, nr. 343/2003/EG, is dat een asielverzoek door één enkele lidstaat wordt behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in de Verordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. De lidstaten zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Europese verdrag tot bescherming van de rechten

1 ondermeer de Britse krant The Independant
http://www.independent.co.uk/news/uk/home-news/a-life-or-death-decision-792058.html 2/4

5535663/27 maart 2008

van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan uit worden gegaan dat de lidstaten de verplichtingen inzake de réfoulementverboden voortvloeiend uit deze internationale verdragen naleven.

In Nederland is het verlenen van een verblijfsvergunning aan homoseksuele Iraanse asielzoekers wegens klemmende redenen van humanitaire aard, nationaal beleid, en gaat voor wat betreft het beschermingsniveau, verder dan waartoe het Vluchtelingenverdrag en het EVRM de lidstaten verplichten. Indien Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag, wordt pas aan dit nationale beleid getoetst nadat is vastgesteld dat de betrokken vreemdeling geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en een uitzetting niet in strijd is met het réfoulementverbod als neergelegd in artikel 3 EVRM.

In het voeren van een gunstiger nationaal beleid met betrekking tot bepaalde groepen asielzoekers, wordt echter geen aanleiding gezien om zelf het asielverzoek te behandelen, als op basis van de Dublin II-Verordening een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen. Dit omdat het ontbreken van een zodanig beleid in de verantwoordelijke lidstaat niet betekent dat deze lidstaat zijn verplichtingen voortvloeiend uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM jegens de vreemdeling niet nakomt.

In diverse uitspraken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat een verschil in uitzettings- of uitvoeringsbeleid niet kan leiden tot het oordeel dat Nederland de behandeling van het asielverzoek aan zich had moeten trekken. Ik wijs u hiertoe op de uitspraken van 29 mei 2002 in zaak nr. 200202088/1 en 21 november 2007 in zaak nr. 200703526/1.

Vraag 4
Deelt u de inschatting dat er
een groot risico bestaat dat de individuele toetsing in het Verenigd Koninkrijk zal leiden tot uitzetting van M.K. naar Iran? Zo ja, bent u bereid deze risicoafweging mee te wegen in een besluit om

M.K. niet uit te zetten naar het Verenigd Koninkrijk en alsnog toestemming te geven tot een asielaanvraag in Nederland?

Antwoord 4

Zoals aangegeven in mijn eerdere antwoord op de vragen 3 en 5, is het Verenigd Koninkrijk partij bij het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ga ik ervan uit dat door het Verenigd Koninkrijk een asielaanvraag getoetst wordt aan de bepalingen uit deze 3/4

5535663/27 maart 2008

verdragen. Bovendien heeft een vreemdeling de mogelijkheid, indien hij meent dat de uitkomst van de asielprocedure in strijd is met internationaal recht, het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te Staatsburg te verzoeken een interim measure te treffen.

Gelet op het bovenstaande, zie ik geen grond voor een conclusie dat er een reëel risico bestaat dat een vreemdeling vanuit het Verenigd Koninkrijk in strijd met de in de internationale verdragen neergelegde réfoulementverboden, naar het land van herkomst zal worden teruggestuurd. Daarmee zie ik geen aanleiding om een asielverzoek van de heer M.K. inhoudelijk te behandelen.

Van belang acht ik voorts u erop te wijzen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State recent uitspraak heeft gedaan in het door M.K. ingestelde hoger beroep. In deze uitspraak van 11 maart jongstleden, zaak nrs. 200800250/1 en 200800250/4, heeft de Afdeling geoordeeld dat niet kan worden aangenomen dat het Verenigd Koninkrijk na overdracht van betrokkene zijn verplichtingen voortvloeiend uit het EVRM ten aanzien van hem niet zal nakomen.

Vraag 6
Mocht op grond van louter formeel-juridische overwegingen uitzetting van M.K. naar het Verenigd Koninkrijk toch plaatsvinden, bent u dan bereid om met uw Britse ambtgenoot te overleggen om het Nederlandse beleid inzake Iraanse homoseksuele asielzoekers toe te lichten en haar te laten weten dat Nederland bereid is M.K. asiel te verlenen indien het Verenigd Koninkrijk mocht besluiten tot zijn uitzetting naar Iran?

Antwoord 6
Er heeft op hoog ambtelijk niveau contact plaatsgevonden met de Britse autoriteiten. In dat gesprek is aangegeven dat betrokkene op korte termijn in het kader van de Dublin II-Verordening aan het Verenigd Koninkrijk zal worden overgedragen. Daarbij is tevens het Nederlandse beleid inzake Iraanse homoseksuele asielzoekers toegelicht.
Inmiddels is in de Britse media een bericht verschenen waarin wordt vermeld dat de Britse Minister van Binnenlandse Zaken heeft besloten dat de zaak van de heer M.K. heroverwogen zal moeten worden nadat hij weer is teruggekeerd in het VK2. Dat bericht is bij de Britse autoriteiten geverifieerd en door het Britse ministerie van Binnenlandse Zaken bevestigd.

2 The Independent 14 maart 2008
4/4


---- --