Aan de minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer
Mevrouw dr. J.M. Cramer
Postbus 30945
2500 GX Den Haag
DATUM 1 februari 2008
KENMERK CGM/080201-02
ONDERWERP Aanbieding signalering `Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw'
Geachte mevrouw Cramer,
Naar aanleiding van uw verzoek tot het inventariseren van de eventuele kansen van genetisch
gemodificeerde gewassen voor een duurzame ontwikkeling in de landbouw en hoe deze zich
verhouden tot de risico's bied ik u hierbij de signalering 'Perspectieven van gg-gewassen
voor een duurzame landbouw' aan.
Samenvatting:
In deze signalering wordt geen mening uitgesproken of genetische modificatie al dan niet past
binnen het concept van duurzame landbouw. Gekeken wordt voornamelijk naar twee
deelaspecten van duurzaamheid, namelijk de economische en ecologische gevolgen.
De bijdrage van gg-gewassen in Nederland aan duurzame akkerbouw in het algemeen is
beperkt en betreft op korte termijn de amylose-vrije en de phytophthoraresistente aardappel.
Het milieuvoordeel van het amylose-vrij zijn is een reductie van afvalproducten bij
verwerking en de phytophthoraresistentie geeft een reductie van het gewasbeschermings-
middelengebruik. Deze reductie is aanzienlijk aangezien 50% van de gewasbeschermings-
middelen wordt ingezet bij de bestrijding van phytophthora.
Vanuit economisch oogpunt zijn toekomstige gg-gewassen met een hoge toegevoegde waarde
die op kleine arealen geteeld kunnen worden, interessant voor de Nederlandse landbouw.
Gedacht kan worden aan farmaceutische gewassen (farmagewassen) en andere gewassen
waarin hoogwaardige componenten geproduceerd worden.
Veel voedselproducten worden geïmporteerd, zoals granen, en groentes en fruit. Nederland
importeert daarnaast grote hoeveelheden veevoeder, zoals maïs en sojaschroot ten behoeve
van de veehouderij. Bij de afweging of gg-gewassen kunnen bijdragen aan een duurzame
landbouw moet daarom niet alleen naar de Nederlandse teeltpraktijk gekeken worden, maar
moeten ook de eventuele milieuvoordelen of -nadelen in het producerende land meegenomen
worden.
Voordat een gg-gewas commercieel verkocht en geteeld mag worden, vinden uitgebreide
veiligheidstesten plaats. De risico's voor de Nederlandse landbouw lijken daardoor
hoofdzakelijk economisch van aard. Vermenging en uitkruising kunnen mogelijk tot
problemen op het gebied van coëxistentie leiden. Goede afspraken om wederzijdse aansprake-
lijkheid te voorkomen zijn daarom noodzakelijk.
De volledige signalering treft u hierbij aan als bijlage.
Hoogachtend,
Prof. dr. ir. Bastiaan C.J. Zoeteman
Voorzitter COGEM
c.c. Dr. D.C.M. Glandorf
Mr. A. van Limborgh
Perspectieven van gg-gewassen voor een
duurzame landbouw
COGEM signalering CGM/080201-01
COGEM signalering CGM/080201-01
2
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
Samenvatting
De minister van VROM heeft de COGEM in september 2007 verzocht een signalering uit te
brengen over de eventuele kansen van genetisch gemodificeerde (gg-) gewassen voor een
duurzame landbouw en hoe deze zich verhouden tot de risico's van teelt en verwerking.
Verder vraagt de minister om breder te kijken dan de Nederlandse situatie en ook de
betekenis voor ontwikkelingslanden in beschouwing te nemen.
Gezien de brede, complexe vraagstelling en de beperkte termijn waarin deze signalering
opgesteld moest worden, kon niet op alle aspecten worden ingegaan. In deze signalering
wordt geen oordeel uitgesproken of genetische modificatie als zodanig past binnen het
concept van duurzame landbouw. Gekeken is hoe gg-gewassen zich verhouden tot een
aantal elementen van duurzaamheid zoals vermindering van de milieubelasting en de
economische haalbaarheid van nieuwe toepassingen. Dit laatste is bijvoorbeeld van belang
voor het behoud van werkgelegenheid in Nederland.
Teelt gg-gewassen vindt buiten Europa plaats
Sinds de eerste commerciële teelt in 1996 is het geschatte areaal gg-gewassen wereldwijd
gegroeid tot 102 miljoen hectare in 2006. Bijna het gehele areaal is toe te schrijven aan vier
gewassen, te weten soja, maïs, koolzaad en katoen waarin herbicidentolerantie,
insectenresistentie of een combinatie van deze twee eigenschappen is ingebouwd. In Europa
wordt alleen insectenresistente gg-maïs op zeer beperkte schaal verbouwd.
Gg-gewassen kunnen milieuvoordelen bieden
In potentie kunnen gg-gewassen leiden tot een vermindering van de milieubelasting door 1)
reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen; 2) verlaging van de land-
bouwdruk op vruchtbare gronden door de introductie van droogte- en zouttolerantie; en 3)
minder milieubelasting bij de verwerking van producten. Het is echter niet eenvoudig om
vast te stellen wat de bijdrage van een gg-gewas aan duurzame productieketens zal zijn.
Studies naar eventuele duurzaamheidsbijdragen van specifieke gg-gewassen of producten
zoals life cycle assessments (LCA's) ontbreken tot op heden.
Wel is onderzocht of gg-gewassen leiden tot een verandering in het gebruik van gewas-
beschermingsmiddelen. Hieruit blijkt dat bij herbicidentolerante gg-gewassen een toe- of
afname van het herbicidengebruik sterk afhangt van het soort gewas, de teeltomstandig-
heden, de teeltpraktijk (zoals het moment van bespuitingen) en de klimaatomstandigheden.
Ten aanzien van insectenresistente gewassen zijn de gegevens over de invloed op het
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen meer eenduidig. De meeste studies laten zien dat
het gebruik van insecticiden in insectenresistente gg-gewassen afneemt.
Risico's van gg-gewassen in Nederland hoofdzakelijk economische van aard
Voordat een gg-gewas commercieel verkocht en geteeld mag worden, vinden uitgebreide
veiligheidstesten plaats. Het gewas en de producten worden uitvoerig getest op voedsel-
---
COGEM signalering CGM/080201-01
veiligheid en milieuveiligheid. Toelating is alleen mogelijk als de betrokken instanties en
experts van mening zijn dat de risico's verwaarloosbaar klein zijn.
De risico's voor de Nederlandse landbouw lijken daardoor hoofdzakelijke economisch van
aard. De teelt van gg-gewassen kan door vermenging en uitkruising leiden tot contaminatie
van conventionele of biologische teelt en haar producten. De vermenging van producten kan
tot economische schade voor betrokken telers en de verwerkende industrie leiden, omdat zij
beperkt worden in hun afzetmogelijkheden. Ook kan de keuzevrijheid van de consument
worden beperkt. Goede afspraken om wederzijdse aansprakelijkheid te voorkomen zijn
daarom noodzakelijk. In Nederland is hiermee een begin gemaakt door het opstellen van het
`Convenant coëxistentie Primaire sector'. De onderhandelingen over onder meer het
schadefonds lijken echter in een impasse te zijn beland.
Huidige gg-gewassen niet interessant voor Nederland
Momenteel worden er geen gg-gewassen geteeld die vanuit een milieu- of economisch
oogpunt, interessant zijn voor de Nederlandse landbouw. Katoen en soja kunnen niet in
Nederland geteeld worden. De koolzaadteelt in Nederland is zeer bescheiden. De maïsteelt
in Nederland heeft een geringe toegevoegde economische waarde en de maïswortelkever
waartegen de meeste gg-maïs resistent is, komt niet voor in Nederland. Dit kan in de
toekomst veranderen aangezien dit insect zich steeds verder binnen Europa verspreidt.
De thans beschikbare gg-gewassen zijn akkerbouwgewassen, terwijl het economische
zwaartepunt van de Nederlandse landbouwsector ligt in het tuinbouwcluster, de veredeling
en de zaai- en pootgoedsector. Op dit moment worden er wereldwijd echter nauwelijks gg-
tuinbouwgewassen geteeld. Of er op afzienbare termijn nieuwe voor Nederland interessante
gg-tuinbouwgewassen op de markt komen, is moeilijk voorspelbaar en afhankelijk van
verschillende factoren, zoals economische haalbaarheid (toelatingskosten) en consumenten-
acceptatie.
Nieuwe gewassen bieden kansen voor de Nederlandse landbouw
In de nabije toekomst komen er mogelijk interessante gg-gewassen voor de Nederlandse
landbouw beschikbaar. Binnen twee tot tien jaar worden gg-aardappelen verwacht met een
veranderd zetmeelgehalte (amylose-vrij) voor industriële verwerking. Daarnaast wordt op
dezelfde termijn een gg-aardappel verwacht met een phytophthoraresistente eigenschap.
Deze eigenschappen zijn zowel vanuit milieu- als economisch oogpunt interessant.
Nederland neemt op het gebied van aardappelteelt een belangrijke positie in op de
wereldmarkt. De helft van het totale gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland
is gericht tegen phytophthora. Als deze aardappelen duurzaam resistent zouden zijn tegen
phytophthora zou dit een forse reductie van het gewasbeschermingsmiddelengebruik tot
gevolg kunnen hebben. Momenteel wordt er een studie uitgevoerd naar de mogelijke
milieuvoordelen van de amylose-vrije aardappel zodat op korte termijn uitspraken kunnen
worden gedaan over de eventuele milieubelasting. Andere gg-akkerbouwgewassen - zoals
gg-maïs met veranderde samenstelling van inhoudsstoffen of schimmelresistente gg-tarwe -
die op korte termijn beschikbaar komen voor teelt lijken minder kansen te bieden voor
Nederland. De arealen in Nederland zijn te klein voor grootschalige akkerbouwproductie.
4
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
Daardoor zijn ook gg-gewassen die ontwikkeld worden met het oog op de productie van
biobrandstoffen weinig interessant voor de Nederlandse teeltsituatie.
Vanuit economisch oogpunt zijn gewassen met een hoge toegevoegde waarde die op kleine
arealen geteeld kunnen worden, interessant voor de Nederlandse landbouw. Gedacht kan
worden aan farmaceutische gewassen (farmagewassen) en andere gewassen waarin
hoogwaardige componenten geproduceerd worden. In hoeverre deze gewassen
milieuvoordelen kunnen bieden, moet nader onderzocht worden. Daarnaast is er de tendens
om dergelijke producten te ontwikkelen voor teelt onder sterk ingeperkte omstandigheden
zoals kassen of over te gaan tot productie met plantencellen in fermentoren.
De ecologische voetafdruk van Nederland verkleinen
Naast een omvangrijke export kent Nederland ook een aanzienlijke import van
landbouwproducten. Veel voedselproducten worden geïmporteerd, zoals granen, en
groentes en fruit. Nederland importeert daarnaast grote hoeveelheden veevoeder, zoals maïs
en sojaschroot ten behoeve van de veehouderij. Bij de afweging of gg-gewassen kunnen
bijdragen aan een duurzame landbouw moet daarom niet alleen naar de Nederlandse
teeltpraktijk gekeken worden, maar moeten ook de eventuele milieuvoordelen of -nadelen in
het producerende land meegenomen worden. Hierover kunnen echter geen generieke
uitspraken gedaan worden. Dit kan alleen per gewas, eigenschap en het producerende land
bekeken worden.
Veredelingsbedijfsleven staat voor keuze over toepassing genetische modificatie
Nederland is niet alleen een importeur en exporteur van grote hoeveelheden landbouw-
producten, ook is ons land een grote speler in de (tuinbouw)veredeling. De door
Nederlandse veredelingsbedrijven ontwikkelde gewassen worden wereldwijd verkocht en
geteeld. Daarmee is het Nederlandse veredelingsbedrijfsleven een belangrijke `actor' in het
streven naar een duurzame landbouw. Door verdelingsbedrijven in de Verenigde Staten en
Azië wordt volop ingezet op genetische modificatie. Het Nederlandse bedrijfsleven staat
voor de vraag of zij ook genetische modificatie moet opnemen in haar
veredelingsprogramma's en wat een dergelijke keuze betekent voor de concurrentiepositie
op de mondiale markt. De besluitvorming in de EU en de inzet van de Nederlandse overheid
in het Europese debat zijn hierbij van grote invloed op de mogelijkheden en keuzes van het
bedrijfsleven. Het is voor het Nederlandse bedrijfsleven ook van groot belang dat er binnen
Europa duidelijkheid ontstaat over de status van planten die ontwikkeld zijn met behulp van
nieuwe plantenbiotechnologische technieken geënt op genetische modificatie.
Nederland is er in dit kader bij gebaat dat de Europese toelatingsprocedures voor gg-
gewassen gestroomlijnd worden. Het verkrijgen van een besluit over een vergunning-
aanvraag voor commerciële toelating van een ggo in de EU is een tijdrovend proces.
Verkorting van de tijdsduur door stroomlijning van de procedure kan tot een aanzienlijke
verlaging van de kosten leiden zonder dat daarmee de veiligheid voor mens en milieu in het
geding hoeft te komen. Vooral kleinere en middelgrote bedrijven, zoals veel Nederlandse
veredelingsbedrijven, zijn gebaat bij een verlaging van de toelatingskosten die thans alleen
door grote multinationals gedragen kunnen worden. Ook de transparantie van de besluit-
---
COGEM signalering CGM/080201-01
vorming voor het publiek is gebaat bij heldere en snelle procedures, die zich niet jaren
voortslepen.
6
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
Inhoudsopgave
SAMENVATTING 3
1 INLEIDING 9
2 TRENDS EN ONTWIKKELINGEN OP HET GEBIED VAN GG-GEWASSEN 13
2.1 MONDIALE TEELT VAN GG-GEWASSEN 13
2.2 GG-GEWASSEN IN DE PIJPLIJN 16
2.3 TRENDS IN DE ONTWIKKELING VAN NIEUWE GG-GEWASSEN 17
2.4 ROL MAATSCHAPPELIJKE ACCEPTATIE GENETISCHE MODIFICATIE 18
2.5 TOELATINGSKOSTEN BIJ INTRODUCTIE GG-GEWASSEN OP DE MARKT 19
2.6 MOGELIJKE OMSLAG IN EUROPA? 20
3 MILIEU-ASPECTEN VAN GG-GEWASSEN; KANSEN EN BEPERKINGEN 23
3.1 GG-GEWASSEN EN GEWASBESCHERMING 24
3.1.1 Gewasbeschermingsmiddelen 24
3.1.2 Teeltpraktijk 30
3.1.3 Opbrengst 31
3.1.4 CO2-uitstoot 31
3.2 GG-GEWASSEN, STRESS-TOLERANTIE EN ANDERE AGRONOMISCHE EIGENSCHAPPEN 31
3.3 GG-GEWASSEN, INDUSTRIËLE VERWERKING EN BIOBRANDSTOFFEN 34
3.4 GG-GEWASSEN, GRONDSTOFFENPRODUCTIE EN FARMAGEWASSEN 36
3.5 GG-GEWASSEN EN BODEMSANERING 39
4 RISICO'S VAN GG-GEWASSEN 43
4.1 MILIEURISICO'S 43
4.2 COËXISTENTIE; KEUZEVRIJHEID EN ECONOMISCHE RISICO'S 44
5 NEDERLANDSE LAND- EN TUINBOUW 45
5.1 NEDERLANDSE LAND- EN TUINBOUW EN GENETISCHE MODIFICATIE 45
5.1.1 Landbouwproductie en economisch belang 45
5.1.2 Nederlandse landbouw en gg-gewassen 45
5.1.3 Import van gg-producten in Nederland 48
5.1.4 Vooruitzichten 48
5.2 RELEVANTIE GG-GEWASSEN VOOR TERUGDRINGEN MILIEUBELASTING IN NEDERLAND 49
5.2.1 Schimmelresistente gewassen in de Nederlandse landbouw 49
5.2.2 Biobrandstoffenproductie in Nederland 52
5.2.3 Gg-gewassen als producent hoogwaardige stoffen 53
5.2.4 Bodemreinigende gg-gewassen in Nederland 53
5.2.5 Stresstolerante gg-gewassen in Nederland 54
5.3 MONDIALISERING; DE ECOLOGISCHE VOETPRINT VAN NEDERLAND 55
6 GG-GEWASSEN BUITEN EUROPA 57
6.1 NOORD EN ZUID-AMERIKA; SCHAALVERGROTING VAN DE LANDBOUW 57
6.2 ONTWIKKELINGSLANDEN; GROEI GG-AREAAL EN MAATSCHAPPELIJK DEBAT 57
7 CONCLUSIES 61
BIJLAGE 1 63
REFERENTIES 65
---
COGEM signalering CGM/080201-01
8
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
1 Inleiding
De minister van VROM heeft de COGEM in september 2007 verzocht een signalering uit te
brengen over de eventuele kansen van genetisch gemodificeerde (gg-) gewassen voor een
duurzame ontwikkeling in de landbouw en hoe deze zich verhouden tot de risico's. Verder
vraagt de minister om breder te kijken dan de Nederlandse situatie en ook de
ontwikkelingen in andere landen, met name de ontwikkelingslanden, in beschouwing te
nemen. Deze signalering zou binnen vier maanden afgerond en tot een voorlopig resultaat
moeten leiden.
De vraag van de minister betreft een breed en complex onderwerp, dat een groot aantal
deelvragen omvat. Veel van deze deelvragen zijn daarbij niet specifiek voor het onderwerp
genetische modificatie. Wat onder `een duurzame ontwikkeling van de landbouw' verstaan
moet worden, is niet eenduidig te beantwoorden en is zeker in het kader van genetische
gemodificeerde gewassen onderwerp van maatschappelijke discussie. Sommigen zijn van
mening dat genetische modificatie en duurzame landbouw elkaar uitsluiten. Vaak wordt
gepleit voor het schoeien van de landbouw op een radicaal andere leest. Anderen
beschouwen een vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen als
duurzame ontwikkeling.
Als definitie voor duurzame ontwikkeling wordt vaak die van het Brundtland-rapport1
gebruikt "een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder
daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun
behoeften te voorzien". De Nederlandse overheid heeft het milieudeel van duurzame
ontwikkeling nader gedefinieerd in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). Hierin
staat: "Het milieubeleid moet - hier en nu, maar ook elders en later - een bijdrage leveren
aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving en te midden van een
vitale natuur, zonder de aantasting van de wereldwijde biodiversiteit of de uitputting van
natuurlijke hulpbronnen". Eerder concludeerde de `Danish Council of Ethics' dat dergelijke
definities wel erg breed en vaag zijn2.
De Nederlandse overheid heeft haar visie op het gebied van duurzame ontwikkeling verder
uitgewerkt in het Actieprogramma Duurzame Daadkracht van 2003 waarin de afspraken die
zijn gemaakt in 2002 op de World Summit on Sustainable Development zijn uitgewerkt. De
activiteiten richtten zich daarbij op het op gang brengen van een ontwikkelingsproces
waarin sociale, economische en ecologische gevolgen, zowel `hier en nu' als `daar' en
`later' in samenhang vorm krijgen. In 2006 is een nationale voortgangsrapportage
uitgebracht en op EU niveau een herziene versie van de Europese Duurzaamheidsstrategie
aangenomen. Het vorige kabinet heeft het besluit om een expliciete Nederlandse strategie
voor duurzame ontwikkeling te formuleren over gelaten aan haar opvolger. In de
Internationale Leefomgevingsagenda van de ministers Cramer en Verhagen (november
2007) wordt aangegeven dat uiterlijk in 2010 door de Nederlandse overheid duurzaamheid
als zwaarwegend criterium mee zal worden genomen in al haar aankopen. Op EU niveau
---
COGEM signalering CGM/080201-01
wordt momenteel invulling gegeven aan instrumenten om eco-innovatie te bevorderen
onder andere met behulp van het concept van lead markets.
Tegen deze achtergrond zullen ontwikkelingen meegenomen worden die passen in een
duurzame landbouw, innovatief van karakter zijn en zo bijdragen aan de combinatie van
economische groei en in standhouding van hoogwaardige werkgelegenheid en tegelijk
bijdragen aan vermindering van de milieubelasting. Diverse aspecten van genetische
modificatie zijn op dit moment nog te maatschappelijk omstreden om een generiek
antwoord te kunnen geven op de vraag welke bijdrage ggo's bieden voor een duurzame
landbouw.
In deze signalering wordt daarom geen mening uitgesproken of genetische modificatie al
dan niet past binnen het concept van duurzame landbouw. Hoofdzakelijk is gekeken naar
twee deelaspecten van duurzaamheid, namelijk de ecologische en economische gevolgen.
Centraal stond de vraag of toepassing van gg-gewassen zou kunnen leiden tot een
vermindering van milieubelasting en of deze toepassingen economisch haalbaar zijn.
Inherent aan deze aanpak is dat de onderhavige signalering een sterk technisch-
wetenschappelijk karakter heeft. Grotendeels wordt voorbijgegaan aan de samenhang tussen
politiek-economische, culturele en sociale aspecten en hun effecten op burger, consument,
producent of milieu.
Ook aan het verzoek van de minister om breder te kijken dan Nederland kan in deze
signalering maar beperkt gevolg worden gegeven. De gestelde termijn is te kort om
bijvoorbeeld een volledige analyse te maken van de mogelijke voordelen die gg-gewassen
de ontwikkelingslanden zouden kunnen bieden. Daarbij suggereert de noemer
`ontwikkelingslanden' ten onrechte dat deze landen over één kam te scheren zijn. Er zijn
tussen deze landen grote politieke en culturele verschillen, evenals grote verschillen in
klimatologische en geografische omstandigheden, landbouwsystemen, soort gewassen en de
daarbij behorende teeltproblematiek.
Bij de totstandkoming van deze signalering is onder meer gebruik gemaakt van de
Achtergrondstudies Trendanalyse Biotechnologie 20073. In hoofdstuk 3 van de
Achtergrondstudies wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen rond biotechnologie
en plantaardige productie. Daarmee zijn de beide publicaties deels overlappend.
Leeswijzer
In deze signalering wordt een beeld geschetst van de huidige wereldwijde ontwikkelingen
rond de teelt van gg-gewassen, zoals de grootte van het areaal en de soort gewassen die
ontwikkeld en geteeld worden. Ook wordt ingegaan op enkele belangrijke factoren die bij
genetische modificatie van planten eveneens een rol spelen zoals burger- en consumenten-
acceptatie van gg-voedsel en gg-landbouw en de risico's van de teelt van gg-gewassen.
Daarna wordt een overzicht gegeven van de gg-gewassen die in potentie een bijdrage
kunnen leveren aan de vermindering van de milieubelasting en wordt een indicatie gegeven
wanneer deze gewassen op de markt te verwachten zijn. Die huidige en toekomstige te
10
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
verwachten gg-gewassen met een potentieel milieuvoordeel worden daarna afgezet tegen de
Nederlandse land- en tuinbouw. Hierbij worden ook economische perspectieven in
ogenschouw genomen. Zo wordt een inschatting gemaakt waar gg-gewassen een bijdrage
kunnen leveren aan een meer duurzame landbouw in Nederland.
---
COGEM signalering CGM/080201-01
12
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
2 Trends en ontwikkelingen op het gebied van gg-gewassen
Genetisch gemodificeerde gewassen zijn ontwikkeld en op de markt gebracht vanuit het
oogpunt dat zij een voordeel bieden ten opzichte van conventionele gewassen. Genetische
modificatie wordt door producenten of veredelaars toegepast om bepaalde eigenschappen in
planten in te bouwen of als hulpmiddel om het veredelingsproces te versnellen. Anderzijds
kunnen gg-gewassen een specifiek voordeel hebben voor de producent en in de toekomst
wellicht ook voor de consument. Grofweg kunnen drie verschillende toepassingen worden
onderscheiden:
1) Genetische modificatie als middel om de veredeling te versnellen. In de veredeling wordt
getracht om door middel van kruisingen tussen planten eigenschappen in te brengen in het
uiteindelijke gewas. Dit kan een langdurig proces zijn, zeker wanneer het eigenschappen
(genen) betreft die in plantensoorten voorkomen die niet direct kruisbaar zijn met het
betreffende cultuurgewas. Ook het uitschakelen van genen in de plant valt hieronder.
Uitschakelen van genen kan ook vaak via conventionele technieken bereikt worden of zelfs
van nature optreden.
2) Met behulp van genetische modificatie kunnen geheel nieuwe eigenschappen ingebouwd
worden in plantensoorten die via normale veredeling niet ingebouwd kunnen worden.
Gedacht kan hierbij worden aan het inbouwen van genen uit niet verwante plantensoorten of
micro-organismen.
3) Genetische modificatie kan als veredelingstechniek gebruikt worden zonder dat een nieuwe
eigenschap in de uiteindelijke plant wordt ingebouwd. De COGEM is hierop eerder
ingegaan in haar signalering 'Nieuwe technieken in de plantenbiotechnologie'4. De
gewassen die met behulp van dergelijke technieken ontwikkeld zijn, kunnen vaak op geen
enkele wijze onderscheiden worden van conventionele veredelingsproducten. Of deze
gewassen als ggo beschouwd moeten worden is een juridisch vraagstuk, dat samenhangt
met de aard van de EU-regelgeving.
Gg-gewassen zijn echter ook omstreden. Tegenstanders zijn van mening dat er
onzekerheden over de risico's en effecten van deze gewassen bestaan met name op de
langere termijn. Daarnaast zijn ze van mening dat het twijfelachtig is of de gewassen
daadwerkelijk voordelen bieden5.
2.1 Mondiale teelt van gg-gewassen
De afgelopen twintig jaar hebben gg-gewassen een enorme opmars doorgemaakt. Werden in
1986 de eerste veldproeven met gg-gewassen uitgevoerd, tien jaar later vond de eerste
commerciële teelt plaats en weer tien jaar daarna bedroeg het areaal 102 miljoen hectare6.
Dit betekent dat het areaal ongeveer met tien procent per jaar stijgt. Echter, teelt vindt
slechts in een beperkt aantal landen plaats en ook het aantal gg-gewassen is zeer beperkt.
Het grootste deel van de teelt van gg-gewassen vindt plaats in de Verenigde Staten, gevolgd
door landen in Zuid-Amerika als Argentinië en Brazilië. Daarnaast vindt ook in Aziatische
13
COGEM signalering CGM/080201-01
landen zoals China en India teelt plaats. In Europa en Afrika, met uitzondering van Zuid-
Afrika, vindt nauwelijks teelt plaats. Het huidige areaal gg-gewassen is wereldwijd
grotendeels beperkt tot vier landbouwgewassen (zie figuur 2.1).
70
)nl
m 60
(
djiw 50
dler
e
w 40
ssena 30 58,6
ewg-g 20
e gra 25,2
10
ect 13,4
H 4,8
---
Soja Maïs Katoen Koolzaad
Figuur 2.1: Areaal vier belangrijkste gg-gewassen wereldwijd
Bij de ontwikkeling van de eerste gg-gewassen stonden een verhoogde opbrengst en
oogstzekerheid centraal. Dit heeft als resultaat dat de gg-gewassen die momenteel
wereldwijd in grote aantallen op de akkers staan, bijna allemaal voorzien zijn van een
eigenschap gericht op betere oogstzekerheid en daarmee tot een verhoogde opbrengst leidt,
doordat bijvoorbeeld onkruiden beter kunnen worden bestreden en insectenschade kan
worden voorkomen. Herbicidentolerante en insectenresistente eigenschappen nemen
daarmee respectievelijk 68% en 19% van het areaal voor hun rekening in 2006. Ook een
combinatie van beide eigenschappen komt vaak voor (13%)6. Minder dan 0,1% betreft
andere eigenschappen zoals virusresistentie, een aangepaste bloemkleur, vertraagde
vruchtrijping of een veranderde vetzuursamenstelling6.
Europa
In tegenstelling tot Noord- en Zuid-Amerika vindt in Europa nog nauwelijks teelt van gg-
gewassen plaats. Maïs is het enige gg-gewas dat commercieel geteeld wordt in de Europese
Unie. Relatief gezien is de teelt van gg-maïs in 2007 sterk gestegen (zie figuur 2.2)7. Het
totale Europese areaal bedraagt daarmee echter nog steeds slechts 0,1% van het totale
mondiale gg-areaal7. Spanje is binnen de Europese Unie de grootste speler gevolgd door
Frankrijka, Tsjechië en Portugal. In Nederland worden nog geen gg-gewassen geteeld voor
commerciële doeleinden. De in Europa verbouwde gg-maïs is voornamelijk bestemd voor
veevoeder. Daarnaast wordt een klein deel gebruikt voor zetmeelproductie in de industrie.
a Sinds januari van dit jaar heeft de Franse regering echter besloten dat de teelt van de enige in Frankrijk
toegelaten gg-maïslijn MON810, verboden is tot dat een herziening van de beoordeling voor toelating door
de Europese autoriteiten heeft plaatsgevonden.
14
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
120000 Spanje
Frankrijk
100000 Tsjechië
opar Portugal
u Duitsland
E 80000
ni Slowakije
sïa Roemenië
m- 60000 Polen
Totaal
e ggra 40000
ectH 20000
0
2005 2006 2007
Figuur 2.2: Toename gg-maïs in Europa
Naast maïs is de teelt van een blauwe gg-anjer sinds 1997 toegestaan in de Europese Unie
maar deze anjer wordt momenteel voor zover bekend niet in Europa geteeld. Verder staat de
gg-aardappel `Amflora' op het punt te worden toegelaten voor commerciële teelt in Europa.
Het zetmeel van deze aardappel bestaat hoofdzakelijk uit amylopectine, dat gebruikt zal
worden als grondstof in industriële toepassingen. Deze aardappel is niet bedoeld voor
consumptie.
Onlangs zijn in de EU vergunningen afgegeven voor enkele maïs, koolzaad en suikerbiet
variëteiten ten behoeve van de import en verwerking voor voedsel en veevoeder. Ook lopen
er verschillende vergunningaanvragen waaronder een aanvraag voor een maïsvariëteit die
ontwikkeld is met het oog op de toenemende bio-ethanolproductie. In de plant is een gen
ingebouwd waardoor een enzym in de maïsplant zelf wordt geproduceerd dat maïszetmeel
omzet in suikers die vervolgens in ethanol worden omgezet. Hierdoor hoeft bij de productie
van bio-ethanol uit maïs dit enzym niet meer toegevoegd te worden8.
Potentieel (economisch) voordeel belangrijkste reden snelle opmars gg-gewassen
De snelle opmars van gg-gewassen wordt onder meer veroorzaakt doordat deze gewassen
de boer (economische) voordelen lijken te bieden. Dit lijkt niet alleen te gelden voor
grootschalige bedrijven in de Verenigde Staten en Zuid-Amerika, maar mogelijk ook voor
kleine boeren in landen als India. Brookes en Barfoot24 stellen dat het wereldwijde voordeel
voor boeren van de teelt van gg-gewassen $5,6 miljard bedroeg. Gg-soja zou hierbij boeren
de grootste groei in inkomen bieden. Dit komt voornamelijk voort uit het feit dat
conventionele soja herbiciden duur zijn en aanzienlijk minder toepassingsmogelijkheden
hebben. Hoewel in de landen (Verenigde Staten en Zuid-Amerika) met de grootste arealen
gg-gewassen sprake is van grootschalige teelt met grote bedrijven, kunnen gg-gewassen ook
15
COGEM signalering CGM/080201-01
interessant zijn voor kleinere boerenbedrijven. Uit berekeningen blijkt dat voor landen als
België en Spanje de economische voordelen grotendeels bij de boer terecht komen9,119. De
grootte van de bedrijven is in dit soort landen aanzienlijk kleiner dan in de Verenigde Staten
of Zuid-Amerika.
De snelle adaptatie van gg-katoen in landen als India en China, wordt toegeschreven aan de
voordelen die insectenresistente katoen de boer biedt. Het gewas kan een grotere
oogstzekerheid bieden en leiden tot een reductie in het gebruik van insecticiden. In katoen
wordt intensief gespoten met vaak zeer milieubelastende en ook voor de boer en arbeiders
gevaarlijke middelen tegen de `pink bollworm'. De gg-katoen biedt de boer economisch
voordeel omdat hij geen bespuitingen meer hoeft uit te voeren. Daarnaast zou een
vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen beter zijn voor het milieu
en beter voor de gezondheid en de veiligheid van landbouwarbeiders en boerenbevolking.
Gg-katoen is verder interessant voor boeren omdat de dreiging van verlies van afzetmarkten
minder speelt. De weerstand bij burger en consument in vooral Europa betreft hoofdzakelijk
voedingsmiddelen.
Dat gg-gewassen boeren, en zeker kleine boeren in ontwikkelingslanden, voordelen zou
bieden wordt overigens fel bestreden10. Gesteld wordt dat gg-gewassen niet de voordelen
bieden die door de veredelingsbedrijven geschilderd worden. Zo zouden de gg-gewassen
geen hogere oogstzekerheid bieden of leiden tot een reductie van
gewasbeschermingsmiddelen. Ook wordt gewezen op afzetproblemen voor gg-producten.
Daarbij zijn zaden van gg-gewassen over het algemeen duurder dan conventionele
gewassen. Tegenvallende opbrengsten kunnen met name kleine boeren in
ontwikkelingslanden in hun bestaansrecht bedreigen. De opmars van gg-gewassen wordt
aan agressieve reclamecampagnes toegeschreven en niet aan feitelijke voordelen die de
gewassen bieden. Het is echter de vraag of de teelt van gg-gewassen een dergelijke opgang
zouden hebben kunnen maken als ze de boer geen voordelen zouden bieden. Het type van
gewas dat een boer besluit te telen wordt grotendeels bepaald door de economische
perspectieven, zowel in ontwikkelingslanden als in andere landen.
2.2 Gg-gewassen in de pijplijn
Lopende vergunningaanvragen voor import en markttoelatingen geven een goed beeld van
de gewassen die op zeer korte termijn op de markt verschijnen. Veldproeven met gg-
gewassen die momenteel worden uitgevoerd geven daarnaast een goede indicatie van de
ontwikkelingen die op de langere termijn te verwachten zijn.
De COGEM heeft recent een inventarisatie uitgevoerd van veldproeven die wereldwijd
worden uitgevoerd11. Uit deze inventarisatie blijkt dat een aanzienlijk aantal gewassen
momenteel getest wordt. Naast voedingsgewassen, waaronder noten, vruchten en granen,
zijn ook tuinplanten, (snij)bloemen, bomen en grassen terug te vinden in veldproeven.
Insectenresistente en herbicidentolerante eigenschappen worden hierbij nog steeds het meest
in de planten ingebouwd (zie figuur 2.3). Ook aan andere resistenties zoals schimmel- en
virusresistentie wordt, zij het in mindere mate, gewerkt. Daarnaast wordt aandacht besteed
aan de verbetering van de productkwaliteit en de agronomische eigenschappen. Hierbij
16
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
7%
3%
4% Herbicidentolerantie en
3% insectenresistentie
Productkwaliteit
44% Agronomische eigenschappen
Markergenen
19%
Schimmelresistentie
Virusresistentie
Overig
20%
Figuur 2.3: Verdeling veldproeven naar eigenschap gg-gewassen wereldwijd
dient te worden opgemerkt dat een adequaat beeld te verkrijgen is van de situatie in de
`westerse wereld' terwijl de status van veldproeven in Azië, Zuid-Amerika en Afrika
minder goed gedocumenteerd is.
2.3 Trends in de ontwikkeling van nieuwe gg-gewassen
Verreweg de meeste veldproeven (67%) vinden plaats in de Verenigde Staten waaruit kan
worden afgeleid dat hier ook de meeste gg-gewassen ontwikkeld worden. Wanneer een
vergelijking gemaakt wordt tussen de veldproeven tot en vanaf 2006 valt op dat
tegenwoordig meer aandacht besteed wordt aan agronomische eigenschappen en `stacked
traits' (meerdere eigenschappen in één plant) en minder aan insectenresistentie en
herbicidentolerantie11.
Het introduceren van een specifieke eigenschap in een plant door middel van genetische
modificatie is echter niet altijd het einddoel van de toepassing van deze technologie. Het
komt steeds vaker voor dat genetische modificatie als tussenstap in het veredelingsproces
gebruikt wordt. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 3.2.
Maïs blijft overigens veruit het meest favoriete gewas bij de veredelaars (43%). Gg-
gewassen in opkomst zijn soja en bomen zoals populier en eucalyptus. De gg-bomen
worden vooral ontwikkeld met het oog op toepassing in de bio-energiesector. Het is de
verwachting dat deze verschuiving in de toekomst ook te zien zal zijn in de gewassen die op
de markt zullen verschijnen. Tenslotte moet opgemerkt worden dat de ontwikkeling van een
gg-gewas geen garantie geeft dat een gewas ook daadwerkelijk op de markt verschijnt. In
het gehele traject spelen naast veiligheid ook economische en maatschappelijke afwegingen
een essentiële rol.
17
COGEM signalering CGM/080201-01
2.4 Rol maatschappelijke acceptatie genetische modificatie
De redenen voor het achterblijven van teelt in Europa lijken grotendeels te liggen in de
maatschappelijke weerstand tegen gg-voedsel in de EU. Terwijl de Europese burger en
consument positief staan ten opzichte van biotechnologie in medische en industriële
toepassingen, staan zij ronduit negatief tegenover gg-voedsel.
In opdracht van de Europese Commissie wordt elke drie jaar de mening van de Europese
burger over biotechnologie in kaart gebracht. De laatste van deze Eurobarometers is in 2005
uitgevoerd12. In deze zesde peiling zijn 25.000 mensen verdeeld over de vijfentwintig
lidstaten bevraagd over hun mening over verschillende aspecten van biotechnologie. Uit
deze peiling kwam naar voren dat Europeanen optimistischer en beter geïnformeerd zijn
over biotechnologie dan voorheen. De weerstand tegen gg-voedsel lijkt echter gestegen.
60% van de geïnterviewden was van mening dat de ontwikkeling van gg-voedsel niet
gestimuleerd moest worden, omdat het moreel niet acceptabel, niet nuttig of te risicovol
was. Slechts 27% gaf aan gg-voedsel te zullen kopen. Dit percentage steeg echter tot 56%
indien gg-voedsel gezonder zou zijn. In Nederland was dit zelfs 71%. Op de vraag of men
gg-voedsel zou kopen indien dit goedkoper was dan `gewoon' voedsel antwoordde 37% met
ja.
De bevindingen van de Eurobarometer worden ondersteund door andere incidentele
peilingen. Bij diverse enquêtes komt naar voren dat industriële en medische toepassingen
van biotechnologie positief en voedsel toepassingen negatief beoordeeld worden door het
publiek. Toch moeten de uitslagen van dit soort peilingen met de nodige scepsis betracht
worden, zeker als het gaat om koopintenties. Bij geïnterviewden bestaat onder meer de
neiging tot het geven van `politiek correcte' antwoorden. Voor Nederland is bekend dat de
prijs van producten een van de belangrijkste beweegredenen is om deze producten
daadwerkelijk te kopen. Etikettering, waaruit afgeleid kan worden of een product genetisch
gemodificeerd is, wordt in de praktijk nauwelijks gelezen13,14. Op dit moment liggen er
nauwelijks gg-voedselproducten in de winkelschappen en zijn er geen gegevens over
verkoop beschikbaar. Derhalve kunnen de gegevens uit interviews en peilingen niet
geverifieerd worden.
In de laatste Eurobarometer is niet gekeken naar de houding en mening van burgers over de
teelt van gg-gewassen. Dit is wel onderzocht in de peiling van 200215. Hieruit bleek dat de
steun voor gg-landbouw groter was dan die voor gg-voedsel. In dit geval wordt onder gg-
landbouw verstaan een landbouw waarbij genetische modificatie wordt toegepast om een
hogere opbrengst te verkrijgen zoals het voorkomen van schade door insecten of ziekten.
Bij gg-voedsel kan gedacht worden aan voedsel waarvan de eigenschappen veranderd zijn
om deze van andere kenmerken te voorzien die mogelijk aantrekkelijk zijn voor de
consument zoals kleur en smaak, maar ook het toevoegen van gezondheidsbevorderende
stoffen. De risico's werden als kleiner geschat en ook de morele toelaatbaarheid en het nut
werden positiever beoordeeld. Hieruit komt ondermeer naar voren dat de Europese burger
zich mogelijk vooral laat leiden door de perceptie over de risico's voor de menselijke
gezondheid.
18
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
De strenge regelgeving in Europa en de daarmee gepaard gaande uitvoerige testen op
voedsel- en milieuveiligheid en de afwezigheid van schadelijke incidenten met gg-voedsel,
lijken de Europese burger niet op andere gedachten te brengen. Hoewel onduidelijk is of
consumenten daadwerkelijk geen gg-producten kopen, zijn fabrikanten en detailhandel uit
voorzorg overgestapt op niet gg-producten. Het aantal gg-voedselproducten in de
winkelschappen is de afgelopen jaren gestaag gedaald. Voor producenten en detailhandel is
het tot nu toe vrij eenvoudig om tegen dezelfde kostprijs gebruik te maken van niet gg-
producten. Zoals onder meer in de Trendanalyse Biotechnologie 200716 wordt gesignaleerd
zou dit in de toekomst kunnen omslaan.
2.5 Toelatingskosten bij introductie gg-gewassen op de markt
Eén van de belangrijkste redenen dat teelt van genetische modificatie tot op heden beperkt
is gebleven tot vier akkerbouwgewassen zijn de hoge kosten die zijn gemoeid met de
ontwikkeling en toelating van een gg-gewas.
De toelating voor teelt of import van gg-gewassen is overal ter wereld streng gereguleerd.
De meeste landen hanteren daarbij een nulgrens voor vermenging met niet-toegelaten ggo's.
Dit betekent dat een wereldwijde toelating noodzakelijk is om schadeclaims ten gevolge van
vermenging met niet-toegelaten ggo's te voorkomen. De aanwezigheid van niet-
beoordeelde ggo's of van niet-toegelaten ggo's ten gevolge van onbedoelde vermenging in
partijen leidt dan tot importverboden en vernietiging van het product. De consequentie
hiervan is dat producenten hun producten in alle belangrijke afzetgebieden voor toelating
aanmelden. Onafhankelijk van het feit of men daadwerkelijk van plan is om het product
daar te importeren of als zaaigoed te verkopen. Op deze wijze wordt voorkomen dat
onbedoelde vermenging leidt tot vernietiging van geïmporteerd materiaal en aansprakelijk-
heidsclaims.
De kosten van een toelatingsdossier zijn hoog. Ze worden verder verhoogd omdat de
dossiervereisten voor de verschillende landen uiteenlopen. De kosten voor het verkrijgen
van wereldwijde toelating overstijgen hierdoor vaak de ontwikkelingskosten van het gewas.
Als totale kosten voor toelating worden bedragen tussen de zeven en vijftien miljoen euro
genoemd17. De COGEM laat in 2007/2008 een onderzoek uitvoeren om een beter
onderbouwd beeld te krijgen van de dossierkosten voor toelating van een gg-gewas. Boven
twijfel verheven is dat het om zeer aanzienlijke bedragen gaat. Door de hoge kosten kunnen
alleen grote bedrijven het zich veroorloven gg-gewassen te ontwikkelen en op de markt te
zetten. Verder zijn de kosten alleen terug te verdienen bij grootschalige teelt over meerdere
jaren, en mits de teler bereid is een meerprijs te betalen voor de zaden of het pootmateriaal.
Hierdoor worden kleinere minder kapitaalkrachtige bedrijven uitgesloten en blijft de teelt
beperkt tot wereldwijd grootschalig verbouwde gewassen, zoals maïs, soja en katoen. Voor
kleinere gewassen zoals groenten is het nauwelijks denkbaar dat de dossierkosten voor
toelating terugverdiend kunnen worden.
19
COGEM signalering CGM/080201-01
Een onbedoeld effect van de regelgeving voor gg-gewassen is dat schaalvergroting van de
landbouw in de hand wordt gewerkt. Tevens wordt de introductie van gg-gewassen hierdoor
belemmerd.
2.6 Mogelijke omslag in Europa?
De prijs van maïs stijgt door een groeiende vraag naar bio-ethanol. Ook soja wordt gebruikt
voor de productie van bio-brandstoffen. Met het stijgen van de prijzen en de garantie van
een afzetmarkt wordt het voor sommige boeren interessanter om gg-gewassen te gaan
verbouwen. Hierdoor kan het aandeel niet-gg-producten dalen, waardoor de prijs relatief
meer zal stijgen. Indien de levensmiddelenproducenten en detailhandel hun producten tegen
een gelijkblijvende prijs willen blijven aanbieden, wordt een overstap naar de goedkopere
gg-producten mogelijk noodzakelijk.
Het toenemende areaal gg-gewassen en daarmee de hoeveelheid gg-producten in de keten
leidt steeds vaker tot onbedoelde vermengingen. Regelmatig is de afgelopen tijd melding
gemaakt van vermengingen van scheepsladingen maïs of rijst met in Europa niet toegelaten
ggo's. Deels betrof het ggo's die in Europa wel in de toelatingsprocedure zaten maar nog
niet beoordeeld waren en deels betrof het ggo's die niet voor toelating aangemeld waren. In
de toekomst zal het aantal incidenten naar verwachting stijgen. Opvallend is tot hoe weinig
reacties deze incidenten in Nederland hebben geleid. In de media is hiervan weliswaar
melding gemaakt en actiegroepen hebben tot acties en protesten opgeroepen, maar bij het
grote publiek heeft dit weinig weerklank gevonden. Blijkbaar is er vertrouwen dat de
overheid de voedselveiligheid voldoende waarborgt. Mogelijk ebt de weerstand van burger
en consument tegen gg-voedsel ook weg tot een niveau waarop men gg-voedsel alleen
passief afwijst.
Inmiddels worden gg-maïs en gg-soja al op grote schaal geïmporteerd als veevoeder, zonder
dat dit op grote maatschappelijke weerstand lijkt te stuiten. De ggo-vrije sector heeft echter
in toenemende mate problemen om ggo-vrije verklaringen van toeleveranciers te verkrijgen
en moeten specifieke maatregelen nemen om ggo-vrij veevoer te verkrijgen18. In Frankrijk
is sinds 2007 een politieke omslag in meer afwijzende richting te constateren.
Het Nederlandse veredelingsbedrijfsleven heeft zich de afgelopen jaren teruggetrokken uit
de ontwikkeling van gg-gewassen. Het Europese de facto moratorium en de geringe kansen
voor de afzet van gg-gewassen op de Europese markt waren hierbij doorslaggevend. Ook
het onderzoek naar genetische modificatie in de landbouw is op een lager pitje komen te
staan. Nederland heeft hiermee haar eens leidende positie in dit gebied verloren .
Toch begint het Nederlandse bedrijfsleven weer voorzichtig belangstelling te krijgen voor
genetische modificatie en lijkt er een kentering plaats te vinden. Hiervoor zijn een aantal
redenen aan te wijzen. Ten eerste is er de overname van het Amerikaanse verdelingsbedrijf
Seminis door het biotechnologiebedrijf Monsanto. Seminis is marktleider in het markt-
segment groenten en tuinbouwproducten, waarin de meeste Nederlandse bedrijven ook
opereren. De overname kan betekenen dat Monsanto kansen ziet voor toepassing van
20
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
genetische modificatie in deze sector. Daarnaast openen Nederlandse veredelingsbedrijven
steeds meer vestigingen waaronder ook in het buitenland. Ten tweede worden er vooral in
de Verenigde Staten producten ontwikkeld waaraan door de producenten gezondheidsclaims
verbonden worden, zoals veranderde gehaltes aan linolzuur of verhoogde gehaltes aan
omega-3 vetzuren. Dit zou betekenen dat er in de nabije toekomst gg-voedsel aangeboden
zal worden met een gezondheidsvoordeel voor de consument. Velen in het bedrijfsleven
denken dat dit de weerstand bij de consument tegen gg-producten zal doen afnemen. Ten
derde begint het onderscheid te vervagen tussen genetische modificatie en andere
technieken. Er zijn nieuwe technieken ontwikkeld binnen de conventionele
veredelingspraktijk waarvan onduidelijk is of ze wel of niet onder het wettelijke kader van
genetische modificatie vallen. Daarnaast is het mogelijk om genetische modificatie toe te
passen zonder dat het eindproduct, de plant, genetisch gemodificeerd is. De COGEM heeft
hier onlangs in een signalering4 en in de Trendanalyse Biotechnologie 2007 aandacht aan
besteed. Het bedrijfsleven ziet hierdoor zowel in de randgebieden rond genetische
modificatie als in de toepassing van genetische modificatie kansen om hun
veredelingsproces te versnellen.
Of, en zo ja wanneer er een kentering zal optreden in de publieke opinie over gg-landbouw
en gg-voedsel is moeilijk te voorspellen. Echter het bedrijfsleven lijkt voorzichtig te
anticiperen op een veranderende houding. De in deze paragraaf geschetste elementen spelen
hierbij een sleutelrol.
21
COGEM signalering CGM/080201-01
22
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
3 Milieu-aspecten van gg-gewassen; kansen en beperkingen
In dit hoofdstuk worden de milieuaspecten van verschillende gg-gewassen onder de loep
genomen. Veel genoemd worden (1) minder gewasbeschermingsmiddelen gebruik tijdens
de teelt, (2) verlaging van de landbouwdruk op vruchtbare gronden door aanpassing van
agronomische eigenschappen waaronder verhoging van de stresstolerantie van gewassen en
(3) minder milieubelastende procescondities. Hierbij is een indeling gemaakt naar de
eigenschappen van gg-gewassen die momenteel of in de (nabije) toekomst ergens ter wereld
op de markt komen. Per eigenschap is een inventarisatie gemaakt van de momenteel
beschikbare gewassen en wordt gekeken naar de milieugevolgen van deze gewassen waarbij
zowel de voordelen als de beperkingen aan de orde komen.
Snellere ontwikkeling van duurzame resistenties in landbouwgewassen
Een aantal genetisch gemodificeerde landbouwgewassen die in ontwikkeling zijn kunnen ook
verkregen worden door middel van conventionele veredeling. Zo zijn er met conventionele
veredelingstechnieken een aantal appelrassen ontwikkeld die een schurftresistente eigenschap
bevatten. Daarnaast zijn er ook voor aardappel een aantal rassen beschikbaar gekomen die
resistent zijn tegen P. infestans, een veel voorkomende aardappelziekte.
De ontwikkeling van deze rassen kan een langdurig traject zijn. De ontwikkeling van een
schurftresistente appel is rond 1950 in de Verenigde Staten begonnen en heeft na ruim 50 jaar
enkele appelrassen opgeleverd die over een monogene (enkelvoudige) schurftresistentie
beschikken. Ook in de biologische landbouw zijn een aantal schurftresistente appelrassen in
omloop. Vanuit deze veredelingsprocessen worden de komende jaren nog meer rassen
verwacht die beschikken over een zekere mate van ziekteresistentie.
Bij aardappel zijn verschillende rassen ontwikkeld met behulp van conventionele veredeling
die een monogene resistentie bezitten tegen P. infestans. De gebruikte resistentiegenen zijn
afkomstig uit wilde aardappel en werden in de jaren 60/70 ontdekt. Hieruit zijn een aantal
nieuwe aardappelrassen voortgekomen die in 2007 hun entree op de markt hebben gemaakt.
Het onderzoek naar resistenties in de conventionele veredeling kent een lange geschiedenis
en is een continu proces. Verwacht wordt dat hier de komende jaren nieuwe
aardappelvariëteiten uit voorkomen.
Omdat monogene resistenties eenvoudig doorbroken kunnen worden, gaat de aandacht uit
naar de ontwikkeling van polygene (meervoudige) resistenties. Wanneer echter nieuwe
resistentiegenen ontdekt worden; zal het wederom enkele decennia, en bij polygene
resistenties nog langer, duren voordat via conventionele veredeling verkregen rassen op de
commerciële markt verschijnen. Met behulp van genetische modificatie kan een gen, of een
stapeling van genen, direct worden ingebouwd waarmee het ontwikkelingsproces van
ziekteresistente variëteiten versneld kan worden. Tijdwinst is een belangrijke factor in het
ontwikkelingsproces van nieuwe gewassen die mogelijke milieuvoordelen kunnen hebben
zoals een vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
23
COGEM signalering CGM/080201-01
3.1 Gg-gewassen en gewasbescherming
Zowel in de akkerbouw als in de tuinbouw worden verschillende chemische
gewasbeschermingsmiddelen gebruikt om gewassen te beschermen. Toepassing van deze
middelen levert in veel gevallen een aanzienlijke milieubelasting op. Indien er minder
gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast zou dit tot een milieuverbetering kunnen
leiden. Een veel genoemd voorbeeld waar gg-gewassen kunnen bijdragen tot een
vermindering van de milieubelasting ligt dan ook bij de beperking van het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast wordt tegenwoordig geclaimd dat deze gewassen
indirect bijdragen aan een afname van de CO2-uitstoot door een veranderende
landbouwpraktijk en doordat minder frequent gewasbeschermingsmiddelen worden
toegepast.
Nu op de markt
Herbicidentolerantie en insectenresistentie zijn tot op heden vrijwel de enige ingebouwde
eigenschappen die te vinden zijn bij gg-gewassen die commercieel geteeld worden. Ook een
combinatie van beide eigenschappen komt vaak voor6.
In de pijplijn
Veel van de gg-gewassen die thans in veldproeven getest worden zijn eveneens voorzien
van herbicidentolerantie of insectenresistentie. In veldproeven worden naast het veelvuldig
gebruikte Bacillus thuringiensis (Bt)-gen, verantwoordelijk voor insectenresistentie, ook
andere genen getest. Chinese onderzoekers hebben bijvoorbeeld een trypsine-remmend gen
ingebouwd om resistentie tegen het plaaginsect rijstboorder te verkrijgen19,20,21. Sinds 2001
vinden in China veldproeven met beide soorten insectenresistente gg-rijst plaats. Momenteel
bevinden de Chinese veldproeven zich in het laatste stadium voor commercialisering22.
Andere ziekteresistenties waaraan gewerkt wordt, zijn schimmel-, bacterie- en
virusresistentie. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de zogenaamde
phythopthoraresistente aardappel. Deze aardappel is door introductie van enkele
resistentiegenen afkomstig uit wilde aardappelsoorten minder gevoelig voor de
aardappelziekte P. infestans. Aardappelziekte is een veel voorkomende ziekte, die ook in
Nederland aanzienlijke schade kan toebrengen aan de aardappelteelt. De jaarlijkse kosten
door schade van deze ziekte worden wereldwijd geschat op enkele miljarden dollars23.
Aardappeltelers gebruiken grote hoeveelheden fungiciden om een phytophthora-infectie te
voorkomen, in ons land wordt gemiddeld in één seizoen tot twintig keer gespoten. De
frequentie is de laatste tien jaar toegenomen omdat de ziekte agressiever is geworden. De
verwachting is dat met behulp van genetisch gemodificeerde aardappelen het
fungicidengebruik in de aardappelteelt drastisch verminderd kan worden.
3.1.1 Gewasbeschermingsmiddelen
In gg-gewassen zal het gewasbeschermingsmiddelengebruik over het algemeen veranderen
wanneer agronomische eigenschappen als insectenresistentie en herbicidentolerantie worden
ingebouwd. Of de teelt van gg-gewassen met deze eigenschappen leidt tot meer of minder
24
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hangt sterk af van het soort gg-gewas en de
landbouwpraktijken die worden toegepast. Per gewas bestaan bovendien grote verschillen in
de diversiteit en in de grootte van de plaagdruk c.q. onkruiddruk.
Brookes en Barfoot onderzochten de impact van gg-gewassen op het
gewasbeschermingsmiddelengebruik. Zij gebruikten hiervoor verschillende databronnen die
wereldwijd verzameld waren in de periode 1996 - 2004. Ze kwamen tot de conclusie dat de
opkomst van gg-gewassen wereldwijd tot een reductie van 6% van de totale hoeveelheid
gebruikte gewasbeschermingsmiddelen had geleid24. Dit getal is een gemiddelde waarde
van een reductie van 2,5% bij herbicidentolerante gewassen en een reductie van 14,7% bij
insectenresistente gewassen.
Herbicidentolerante gg-gewassen
Wereldwijd worden voornamelijk herbicidentolerante gg-gewassen geteeld. Deze gewassen
zijn tolerant voor een bepaald type herbicide dat normaliter niet wordt verdragen en blijven
onbeschadigd wanneer hiermee gespoten wordt. Hierdoor wordt een effectieve
onkruidbestrijding mogelijk terwijl het gewas op het veld staat, zodat het niet nodig is om
voor de teelt te spuiten. In bijna alle gevallen is sprake van een tolerantie voor herbiciden
die glyfosaat (bijvoorbeeld Round-up) of glufosinaat-ammonium bevatten.
Of de teelt van deze gewassen leidt tot een toename van het gebruik van herbiciden is niet in
algemene zin te zeggen. Publicaties betreffende het herbicidengebruik bij gg-gewassen
spreken elkaar tegen. Deze verschillen worden deels veroorzaakt doordat in de diverse
landen verschillende conventionele pakketten herbiciden zijn toegelaten die sterk kunnen
verschillen in totale doseringen actieve stof per hectare. Sommige actieve stoffen zijn
effectief in enkele tientallen grammen per hectare, andere in kilogrammen. Daarnaast
bestaan er aanzienlijke verschillen in de milieubelasting en toxiciteit van specifieke
herbiciden. In sommige publicaties wordt een (wereldwijde) afname van herbiciden
gerapporteerd25, andere publicaties wijzen juist op een toename van het herbicidengebruik
door gg-gewassen26. In Brazilië is het totale gebruik van glyfosaat (het actieve
herbicidebestanddeel waarvoor de meeste gg-soja tolerant is) sinds de introductie van gg-
soja met 95% gestegen27.
Eenzelfde toename wordt beschreven door de National Agricultural Statistics Service, van
het Amerikaanse ministerie van Landbouw29. In de Verenigde Staten is het areaal glyfosaat
tolerante gg-soja van 1986 tot 2006 toegenomen tot 89% van het totale areaal aan soja. Met
deze stijging is ook het areaal waarop glyfosaat bevattende herbiciden worden gebruikt
gestegen. Anderzijds is er een duidelijke afname te zien in het gebruik van andere
herbiciden (figuur 3.1). Hoewel meer herbiciden worden gebruikt bij de teelt van
herbicidentolerante soja is er over het algemeen een verschuiving te zien naar minder
milieubelastende middelen, zoals glyfosaat28.
25
COGEM signalering CGM/080201-01
Figuur 3.1
Toepassing van
glyfosaat
bevattende
herbiciden bij teelt
van soja (zowel
gg- als niet-gg-
soja) in de
Verenigde Staten
ten opzichte van
niet-glyfosaat
bevattende
herbiciden tussen
1995 en 2005.
Voor 2003 is geen
data beschikbaar.
(Bron: data:
NASS29, figuur:
Kleter et al28)
Recentelijk zijn de resultaten van een grootschalig onderzoek verschenen waarin de effecten
van de teelt van gg-katoen in Arizona op gewasbeschermingsmiddelengebruik, oogst en de
biodiversiteit is onderzocht30. Uit deze studie bleek dat het gebruik van herbiciden bij gg-
teelt en conventionele teelt gelijk was.
Of de toepassing van herbicidentolerante gg-gewassen leidt tot een toe- of afname van het
herbicidengebruik hangt derhalve sterk af van het gewas, de teeltomstandigheden en de
teeltpraktijk (zoals het moment van bespuitingen) en de klimaatsomstandigheden, als ook
van het conventionele herbicidengebruik.
Een toe- of afname van het herbicidengebruik zegt echter niet alles over een verminderde
milieubelasting. Het gebruik van herbiciden is bedoeld om de onkruiddruk te verminderen
en daarmee de teelt mogelijk te maken. Onkruiden en zaden zijn anderzijds ook een bron
van voedsel voor insecten en andere dieren in het veld. Minder onkruiden kunnen dan ook
leiden tot een verlaging van de biodiversiteit. Dit is gebleken uit een grootschalig driejarig
onderzoek in Engeland naar het effect van de teelt van genetische gemodificeerde
herbicidentolerante gewassen op de biodiversiteit. Deze zogenoemde `Farm Scale
Evaluations' (FSE) zijn de meest omvangrijke veldexperimenten met gg-gewassen die ooit
zijn uitgevoerd. De FSE-studie is uitgevoerd door een groot aantal onderzoekers die
onderzoek uitvoerden aan zomer- en winterkoolzaad, snijmaïs, suiker- en voederbiet. Zij
vergeleken de biodiversiteit in en om akkers waar herbicidentolerante gg-gewassen geteeld
worden, met akkers waar conventionele gewassen verbouwd worden.
Uit het onderzoek bleek dat vooral het type gewas dat geteeld wordt een grote invloed heeft
op de biodiversiteit. Bij de teelt van koolzaad was de biodiversiteit hoger dan bij de teelt
van maïs wat ook samenhangt met de effectiviteit van de gebruikte methoden van
onkruidbestrijding. De gemeten verschillen in biodiversiteit tussen de verschillende
gewassen was aanzienlijk hoger dan de verschillen tussen de teelt van dezelfde
conventionele en gg-gewassen31. Wel bleek in de meeste gevallen de biodiversiteit bij de
teelt van gg-gewassen lager dan die bij conventionele gewassen. Dit laatste bleek niet het
26
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
geval bij het "Botanical and Rotational Implications of Genetically modified Herbicide
Tolerance in winster oilseed rape and sugar beet" (BRIGHT)-onderzoek32. Ook hier is
sprake van veldexperimenten in het Verenigd Koninkrijk, weliswaar kleinschaliger dan het
FSE-onderzoek. In het BRIGHT-onderzoek is een andere teeltpraktijk gebruikt, zoals
andere momenten van herbicidenbespuitingen. In dit onderzoek werden geen verschillen in
biodiversiteit aangetoond. Hieruit en ook uit resultaten van het FSE-onderzoek blijkt dat
verschillen in teeltpraktijk kunnen leiden tot verschillen in persistentie van onkruiden en
wisselende populatiegroottes van invertebraten die voor hun groei en ontwikkeling
afhankelijk zijn van deze onkruiden. Omdat de teeltmethodieken daarnaast afhankelijk zijn
van de geografische regio en daarmee van het klimaat, is het niet representatief om de
resultaten van de diverse studies te extrapoleren naar andere gebieden, gewassen of
klimaatomstandigheden.
Tenslotte dient opgemerkt te worden dat de kans op het ontstaan van resistenties tegen
herbiciden wordt vergroot door een eenzijdige afhankelijkheid van een type herbiciden. Bij
de toepassing van herbicidentolerante gg-gewassen ligt derhalve het gevaar op de loer dat
het betreffende herbicide (en daarmee ook het gg-gewas) zijn agronomische waarde op
termijn verliest. In de Verenigde Staten en Argentinië zijn reeds verschuivingen gemeld in
de onkruidpopulaties die wijzen op een mogelijke glyfosaatresistentie.
Overigens leidt de grootschalige introductie van glyfosaat resistente gg-gewassen ertoe dat
de markt voor conventionele herbiciden aanzienlijk is verkleind wat tot gevolg heeft dat de
industrie ook minder investeert in de ontwikkeling van nieuwe herbiciden. Nieuwe
werkingsmechanismen zijn de komende tien jaar niet te verwachten. Samen met het
genoemde resistentieprobleem en met de voortschrijdende sanering van het middelenpakket
in de EU betekent dat dat de mogelijkheden voor onkruidbestrijding sterk dalen zonder dat
er goede alternatieven zijn. Dit geldt des te meer nu de brandstofprijzen zo hoog zijn dat
niet-chemische alternatieven hun economische basis mogelijk verliezen.
Insectenresistente gg-gewassen
Ten aanzien van insectenresistente gewassen zijn de gegevens met betrekking tot de invloed
op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen meer eenduidig. De insectenresistentie
wordt meestal verkregen door het inbouwen van toxinegenen uit de bacterie Bacillus
thuringiensis. Bt-toxines worden in min of meer gezuiverde vorm ook gebruikt als
(biologisch) bestrijdingsmiddel in de gangbare en biologische landbouw. De Bt-toxines zijn
soortspecifiek en werken hoofdzakelijk tegen insecten uit de Lepidoptera familie
(vlinderachtigen), hoewel er ook Bt-toxines zijn die tegen keverachtigen werken.
Over het algemeen neemt het gebruik van insecticiden in insectenresistente gewassen af. Uit
de eerder genoemde grootschalige studie naar de teelt van gg-katoen in Arizona bleek dat
het gebruik van insecticiden significant lager was in de gg-teelt30. De onderzochte gg-katoen
(Bt-katoen) is resistent tegen de voornaamste belager, de `pink bollworm'. Naast dit insect
zijn er ook nog verschillende andere (secundaire) plaaginsecten. In de conventionele
katoenteelt wordt intensief gespoten met breed werkende insecticiden die zowel de
`bollworm' als andere plaaginsecten bestrijden. Het feit dat het pesticidengebruik lager was
27
COGEM signalering CGM/080201-01
bij de teelt van Bt-katoen betekent dat de bestrijding van de secundaire plagen mogelijk was
met beperkte inzet van insecticiden. Dit kan echter sterk afhankelijk zijn van de aanwezige
plagen en is zoals al eerder opgemerkt geografisch verschillend30.
Ook voor andere landen, zoals India en China, zijn gunstige effecten van de teelt van Bt-
katoen op het gebruik van insecticiden gemeld33,34. In de Verenigde Staten is er een afname
te zien in het gebruik van de hoeveelheid insecticiden die bij gg-gewassen worden gebruikt.
Dit wordt bevestigd in het rapport geschreven in opdracht van de United States Department
of Agriculture35.
De voordelen van Bt-katoen kunnen echter binnen een aantal jaren verdwijnen. Chinese
boeren die in het eerste jaar dat ze Bt-katoen verbouwden nog 70% minder insecticiden
gebruikten, bleken na zeven jaar weer evenveel insecticiden te spuiten als boeren met
conventionele katoen36. De populaties secundaire plaaginsecten waren dusdanig
toegenomen dat een intensief insecticidengebruik noodzakelijk was. De mate van toename
van secundaire plagen is grotendeels afhankelijk van de gehanteerde teeltpraktijk.
Vroegtijdig en intensief spuiten tegen de aanwezigheid van plaaginsecten leidt ertoe dat ook
de biologische bestrijders (predatoren) van de plaaginsecten gedood worden. Hierdoor zal
de opbouw van de populatie plaaginsecten sneller verlopen, waardoor bespuiting weer
noodzakelijk wordt. Maar gericht en op het juiste moment bestrijden van plaaginsecten en
het toepassen van `refuge zones' met niet gg-gewas, vanwege resistentiemanagement,
kunnen het aantal predatoren van plaaginsecten sterk verhogen. Uit de Chinese gegevens
kan dan ook niet via extrapolatie geconcludeerd worden dat deze situatie in dezelfde mate
zal optreden in andere landen of gebieden waar andere teeltregimes gehanteerd worden of
andere plagen voorkomen36. Overigens is een toenemende ziektedruk van secundaire plagen
of ziekten een algemeen kenmerk bij bestrijding van plantenziektes. Dit is niet gerelateerd
aan de teelt van gg-gewassen, maar komt algemeen voor bij de introductie van nieuwe
gewasbeschermingsmiddelen of beheersmaatregelen.
Bt-maïs lijkt naast insectenresistentie ook een secundair effect te hebben op de aanwezige
mycotoxines. Uit een onlangs verschenen artikel blijkt dat op Bt-mais minder toxine
producerendende schimmels (mycotoxines) groeien die later het product besmetten37.
Doordat Bt-maïs niet beschadigd wordt door vraat van bijvoorbeeld de maïsboorder hebben
ook mycotoxine producerende schimmels minder kans om binnen te dringen. Er wordt
gesproken van bijna een halvering van de mycotoxine levels in Bt-mais in vergelijking met
conventionele maïs waarbij geen maatregelen worden genomen om de maïsboorder te
controleren. Onderzoekers benadrukken overigens wel dat de aanwezigheid van
insectenresistentie in Bt-maïs een aanvullende maatregel is om mycotoxine levels te
reduceren. Andere maatregelen om schimmelinfecties terug te dringen zoals de gehanteerde
teeltregimes en de keuze van het gewas blijven van belang.
28
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
Milieu-effecten van gg-gewassen: van een kwantitatieve naar een kwalitatieve
methode?
Om de invloed van gg-gewassen op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de
impact op het milieu te meten zijn diverse methoden ontwikkeld. Naast de totale
hoeveelheid gebruikte pesticiden wordt gekeken naar het pesticidengebruik in de
hoeveelheid actieve ingrediënten of de hoeveelheid pesticide per areaal, het aantal
toepassingen per gewas of de jaarlijkse kosten van de pesticiden (zogeheten "farmers
savings"). Een van de meest gebruikte methoden om veranderingen in pesticidengebruik in
gg-gewassen aan te tonen maakt gebruik van data over het totale volume aan gebruikte
pesticiden. Deze methode houdt echter geen rekening met het verschil in milieubelasting en
toxiciteit van specifieke pesticiden. Deze eigenschappen zijn van belang om de impact van
een gg-gewas op het milieu te bepalen. Sommige pesticiden zijn in een lage dosis al zeer
effectief en toxisch terwijl andere stoffen in relatief hoge concentraties moeten worden
toegepast om een zelfde effect te krijgen. Diverse studies, waaronder het recente onderzoek
van Kleter et al. (2007) pleiten er daarom voor om de beschikbare kwantitatieve data over
hoeveelheden pesticiden te combineren met data betreffende de milieubelasting en
toxiciteit28. Een bekende methode die hiertoe is ontwikkeld, is het "Environmental Impact
Quotient (EIQ)".
Het Environmental Impact Quotient (EIQ)
In 1992 introduceerde Kovach de universele indicator EIQ als meetmethode om de milieu
impact van verschillende gewasbeschermingsmiddelen te berekenen38. Voor elk actieve
ingrediënt in een pesticide is een specifieke EIQ waarde vastgesteld gebaseerd op de
toxische eigenschappen en gevolgen voor het milieu na blootstelling aan dit pesticide. Door
deze waarde te vermenigvuldigen met de hoeveelheid gebruikte pesticide wordt een waarde
verkregen die de Environmental Impact (EI) per hectare weergeeft, ook wel de zogenaamde
`field use rating' genoemd. Door deze waarden voor verschillende pesticiden te berekenen
kunnen ze vergeleken worden. Naast de environmental impact zijn er ook EIQ's die de
impact van pesticiden op gezondheid (van arbeiders die op het land werken maar ook van
consumenten), de ecologische omgeving en op non-target organismen (toxiciteit voor
vogels, vissen en insecten) in kaart brengen. Opgemerkt moet worden dat de EIQ een
indicator is en geen exacte berekening of een in de praktijk gemeten effect.
Onderzoekers Brookes en Barfoot24 die een retrospectieve analyse uitvoerden op het
wereldwijde pesticidengebruik tussen 1996 en 2004, hebben de EIQ berekend op basis van
de kwantitatieve data die zij hadden. Algemeen kwamen zij tot de conclusie dat voor vrijwel
elk transgeen gewas de afname van de milieu-belasting groter was dan de afname van
gewasbeschermingsmiddelengebruik in kwantitatieve hoeveelheden. Ook een aantal andere
onderzoekers die de EIQ methode hebben toegepast kwamen tot een soortgelijke conclusie
39,40. In Nederland wordt sinds kort met een vergelijkbare methode gewerkt41. De
milieumeetlat is de Nederlandse variant van de EIQ en geeft een overzicht van de
milieubelasting van alle in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Per
toegelaten bestrijdingsmiddel wordt het gehalte werkzame stof, de milieubelasting voor
29
COGEM signalering CGM/080201-01
waterleven (oppervlaktewater), bodemleven, en grondwater bepaald. Daarnaast worden de
risico's voor nuttige organismen (bestrijders en bestuivers) en de risico's voor de
gezondheid van de toepasser in ogenschouw genomen.
Life Cycle Assessment
Een methode die nog verder kijkt dan de milieubelasting is de zogeheten Life Cycle
Assessment (LCA). LCA is een vorm van ketenanalyse waarbij de hele levenscyclus van
een product of activiteit bekeken wordt42. Van de winning van grondstoffen via productie en
(her)gebruik tot en met afvalverwerking. Op deze wijze kan ook gekeken worden naar de
impact van gg-gewassen via de ontwikkeling, de commerciële teelt, gebruik en verwerking
van de producten en de milieubelasting.
Bennet et al43 hebben een LCA uitgevoerd voor herbicidentolerante gg-suikerbiet. In deze
studie hebben zij de impact van conventionele suikerbietteelt (in Engeland en Duitsland)
vergeleken met de verwachte impact van de commerciële teelt van een herbicidentolerante
(glyfosaat) gg-suikerbiet. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat de commerciële
teelt van gg-suikerbiet in een aantal van de LCA categorieën betreffende de impact op mens
en milieu minder schadelijke effecten zouden hebben dan wanneer teelt van conventionele
suikerbiet zou plaatsvinden43. Dit effect is voornamelijk terug te voeren op een afname van
CO2-uitstoot ten gevolge van herbicidenproductie, transport en de toepassing daarvan op het
gewas.
3.1.2 Teeltpraktijk
Gg-gewassen kunnen ook gunstige secundaire effecten hebben op het milieu doordat zij een
andere landbouwpraktijk stimuleren. Zo is de landbouwpraktijk bij herbicidentolerante gg-
soja gecorreleerd aan een toename van zogenaamde `no-tillage' activiteiten. Dit betekent
dat het land niet of nauwelijks wordt omgeploegd, maar dat met herbicidenbespuitingen
volstaan kan worden. Verminderd omploegen van het akkerland heeft een aantal
voordelen44.
Bij het ploegen komt CO2 uit de grond vrij en ook door het brandstofgebruik van de
tractoren wordt bij het ploegen CO2 uitgestoten. Door niet of verminderd te ploegen wordt
meer koolstof in de bodem opgeslagen45,46. Hier wordt in paragraaf 3.1.4 nader op ingegaan.
Verder wordt de bodemstructuur niet verstoord waardoor er een rijker bodemleven is, de
bodem een hoger gehalte aan organisch materiaal bevat en er minder kans is op erosie. De
hoeveelheid CO2-opslag varieert afhankelijk van bodemtype, landgebruik, gewas en
ecologische regio.
`No tillage' heeft echter ook een aantal nadelen, waaronder de toename van bepaalde
ziekten, plagen en onkruiden. Doordat het gehele jaar plantmateriaal aanwezig is, kunnen
ziekteverwekkers zich beter handhaven. Dit kan weer leiden tot de noodzaak van meer
beheersmaatregelen zoals het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Een ander secundair effect van gg-gewassen is te vinden bij sommige insectenresistentie
gewassen. Doordat een insectenresistente eigenschap is ingebouwd in het gewas is er aan
het begin van het teeltseizoen geen directe noodzaak om breed-spectrum pesticiden in te
30
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
zetten (afhankelijk van de plaagdruk die per jaar kan verschillen). Hierdoor blijft het
natuurlijke evenwicht van insecten en natuurlijke vijanden beter in balans waardoor de
populatie plaaginsecten later in het seizoen beter onder controle gehouden kan worden28.
3.1.3 Opbrengst
Naast een afname van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen kunnen gg-
gewassen een hogere opbrengst leveren, aldus sommige wetenschappers33. De effecten op
de opbrengst kunnen sterk verschillen per land of regio en zijn afhankelijk van ondermeer
de plaagdruk, aanwezige plagen en gehanteerde landbouwpraktijken.
3.1.4 CO2-uitstoot
Naast de reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt geclaimd dat de
productie van gg-gewassen een afname van de CO2-uitstoot tot gevolg heeft. Gg-gewassen
zouden kunnen bijdragen aan een afname van het brandstofverbruik doordat minder vaak
chemische middelen worden toegepast op een areaal. Lazarus en Selley (2005) berekenden
een afname van 2,7 kg/ha aan CO2-uitstoot per toepassing van een bestrijdingsmiddel47. Dit
geldt in eerste instantie voor insectenresistente gg-gewassen, omdat herbicidentolerante
gewassen tot een toename van herbicidengebruik kunnen leiden.
Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) heeft voor Noord-Amerika
berekend dat bij een overgang naar `no-tillage' gemiddeld 300 kg koolstof/ha per jaar in de
bodem wordt vastgelegd. Voor `reduced tilling' zou dit 100 kilogram per ha per jaar
bedragen.
Brookes en Barfoot24 stellen dat wereldwijd door de overgang naar `low en no-tillage' teelt
in de periode 1996 tot 2004 circa 11.500 miljoen kg koolstof (41.1092 miljoen ton CO2) in
de bodem is vastgelegd. Dit staat gelijk aan 480.000 auto's die een jaar niet rijden. Zij
berekenden dat in 2004 de reductie van CO2-uitstoot ten gevolge van `no- of low-tilling'
door verminderd brandstofgebruik van tractoren en koolstofopslag in de bodem 9,4 biljoen
kg CO2 bedroeg. Dit zijn omgerekend 4,7 miljoen auto's die een jaar niet rijden (hierbij is
men er vanuit gegaan dat een gemiddelde auto 150 gram CO2 per km produceert en
gemiddeld 15.000 km per jaar rijdt). Ter relativering moet opgemerkt worden dat er in 2002
een kleine 600 miljoen geregistreerde auto's rondreden op deze aarde. Men verwacht dat dit
aantal elke 30 jaar zal verdubbelen48. Daarnaast zijn er ook een aantal andere belangrijke
veroorzakers van CO2-uitstoot zoals het luchtverkeer en de industrie.
3.2 Gg-gewassen, stress-tolerantie en andere agronomische eigenschappen
Naast eigenschappen ten behoeve van gewasbescherming en productkwaliteit worden veel
gewassen ontwikkeld met veranderde agronomische eigenschappen. Een belangrijke groep
daarin zijn de stresstoleranties zoals koude-, hitte-, zout- en droogtetolerantie49,50. Daarnaast
wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan een veranderde groeisnelheid, dwerggroei, een
verhoogde opbrengst en verbeterde stikstofbenutting zodat minder kunstmest gestrooid
hoeft te worden. Door de introductie van stresstoleranties hopen veredelaars en
plantenbiotechnologen voedselgewassen te ontwikkelen die aangepast zijn aan gebieden die
op dit moment landbouwkundig ongeschikt zijn of ongeschikt zijn geworden. Naar
31
COGEM signalering CGM/080201-01
verwachting zal zoetwater gezien de groei van de wereldbevolking in veel gebieden steeds
schaarser worden. Door irrigatie of een stijging van de zeespiegel dreigen gebieden te
verzilten waardoor de teelt van gewassen wordt bemoeilijkt. Het ontwikkelen van
droogtetolerante of zouttolerante gg-gewassen zou uitkomst kunnen bieden. Veel aandacht
gaat hierbij uit naar belangrijke voedselgewassen als tarwe, rijst en maïs en
veevoedergewassen als soja en grassen. Recent deelden Monsanto en BASF mee dat zij
gezamenlijk een groot onderzoeksprogramma zullen starten op dit gebied. Voor deze
samenwerking is een bedrag van 1,2 miljard euro gereserveerd51.
Nu op de markt
Op dit moment worden er nog geen gg-gewassen geteeld die een zekere mate van stress-
tolerantie bezitten. Wanneer en of er stress-tolerante gg-gewassen op de markt zullen
verschijnen is lastig te voorspellen. De bedrijven Pioneer en Monsanto verwachten binnen
vijf tot zeven jaar stresstolerante gewassen op de markt te brengen51,52. Andere
wetenschappers wijzen op het complexe karakter van stresstoleranties en verwachten dat het
langer zal duren voordat deze gewassen beschikbaar komen53.
In de pijplijn
Op dit moment wordt aan tal van gewassen met ingebouwde stresstoleranties gewerkt. Bij
de ontwikkeling van stresstolerantie gaat veel aandacht uit naar belangrijke
voedselgewassen als tarwe, rijst en maïs en veevoedergewassen als soja en grassen.
Laboratoriumexperimenten en veldproeven worden uitgevoerd om droogteresistente maïs,
suikerriet, soja, erwt, pinda en alfalfa, zouttolerante rijst, aardappel, tabak, tarwe,
komkommer en sorghum, maar ook koudetolerante petunia, dadelpruim, katoen, bahiagras
en koolzaad te verkrijgen11. Op meer beperkte schaal vinden experimenten plaats met gg-
gewassen die tolerant zijn voor ijzertekort (onder andere rijst en soja) of aluminium (onder
andere tarwe, suikerbiet en kruipend struisgras (`creeping bentgrass'))11. In de Verenigde
Staten zijn inmiddels ruim 180 veldproeven uitgevoerd met droogtetolerante gg-maïs. In
Europa zijn tot nog toe vier veldproeven uitgevoerd met droogtetolerante maïs door onder
andere het Franse bedrijf Biogemma54.
Droogte- en zouttolerantie berusten op complexe mechanismen waarbij cascades van genen
betrokken zijn. Het genomicsonderzoek aan een modelplant als de zandraket, Arabidopsis
thaliana, heeft een belangrijke impuls gegeven aan de zoektocht naar de mogelijkheid van
het verkrijgen van stresstoleranties55. Veel werk richt zich op de genen betrokken bij de
inductie van de zogenaamde stressgerelateerde genen56,57,61. In Mexico is in maart 2004
voor het eerst een veldproef ingezaaid met droogtetolerante tarwe58. Eerder uitgevoerde
kasexperimenten lieten volgens het betrokken onderzoeksinstituut bemoedigende resultaten
zien59. Chinese onderzoekers experimenteren sinds 1998 met droogte- en zouttolerante
rijst60. Veldexperimenten met rijstplanten die het zogenaamde SNAC 1 gen tot
overexpressie brengen lieten zien dat de gg-rijst onder droogtecondities 22 tot 34% meer
korrels vormt dan controle planten61. In Canada zijn drie jaar lang veldproeven gedaan met
gg-koolzaad62. De gg-planten bleken onder ongunstige droogtecondities een hogere
zaadproductie te hebben dan niet-transgene controle planten. De modificatie leek verder
32
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
geen invloed te hebben op de opbrengst onder normale of optimale condities. In Australië is
een veldproefaanvraag ingediend voor veldexperimenten met droogtetolerante tarwelijnen63.
Ook in Egypte zijn veldproeven uitgevoerd met droogtetolerante tarwe64,65. De onderzoekers
claimen dat deze gg-tarwe slechts eenmaal (in plaats van acht maal) geïrrigeerd hoeft te
worden. Zodoende zou deze tarwe in sommige woestijngebieden geteeld kunnen worden
met slechts de natuurlijke neerslag als waterbron.
Naast stresstoleranties wordt ook gewerkt aan mogelijkheden om de ontwikkeling van
planten te beïnvloeden. Planten kunnen kleiner gemaakt worden, de zogenaamde
dwerggroei, langere, kortere of stevigere stengels verkrijgen, meer wortels vormen of een
andere bladvorm hebben. Tevens worden er veldproeven uitgevoerd met planten waar
getracht wordt de opbrengst te verhogen door bijvoorbeeld het verhogen van de
fotosynthese66.
Men verwacht dat de vraag naar hout de komende tien jaar zal groeien met 20%, terwijl het
wereldwijde oppervlak met bomen elk jaar afneemt met 9,4 miljoen ha (ongeveer de
oppervlakte van Portugal). De teelt van bomen is een zeer langzaam proces door de trage
groei en de relatief hoge leeftijd waarop de bomen gereed zijn om als product verwerkt te
worden67. Naast kwaliteit (bomen met een aangepast lignine gehalte voor papierproductie)
is de opbrengst een tweede eigenschap waar volop onderzoek naar wordt gedaan.
Teelt van gg-bomen is echter wereldwijd omstreden. Critici wijzen erop dat bomen een
lange levenscyclus hebben, dat pollen van bomen over grote afstanden verspreid worden en
dat uitkruising met wilde verwanten en daarmee verspreiding van de ingebrachte genen niet
te voorkomen valt68.
Bij agronomische eigenschappen kan ook gedacht worden aan het onderzoek naar de
verandering van bloeitijd. Er is inmiddels een groot aantal genen bekend die het moment
van bloei kunnen beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan is de vervroegde bloei in een gg-
populier die al na een half jaar bloeit in plaats van na 5-10 jaar. Ook in citrusbomen en
tomaat wordt gewerkt aan een vervroeging van de bloeiperiode69,70. Vervroegde bloei is
vooral voor bomen interessant omdat hiermee de levenscyclus en daarmee de veredeling
aanzienlijk versneld kan worden. Anderzijds kan het voorkomen van bloei juist interessant
zijn bij vegetatieve gewassen zoals grassen, suikerbiet en groenten. Het Deense zaadbedrijf
DLF-Trifolium heeft al niet-bloeiende grassen ontwikkeld. Bloei in gras vermindert de
verteerbaarheid voor vee. Het uitblijven van bloei kan bovendien interessant zijn als
inperkingsmaatregel om verspreiding van gg-materiaal te voorkomen.
In de toekomst
Het veranderen van agronomische eigenschappen in gewassen is steeds vaker niet het
einddoel maar een tussenstap in het veredelingsproces. Dit geldt bijvoorbeeld voor
onderzoek naar een verhoogde, verlaagde of meer gerichte recombinatie. De natuurlijke
recombinatie die optreedt bij de vorming van de geslachtcellen wordt gebruikt in de
veredeling om de juiste combinaties van eigenschappen samen te brengen. Door een meer
gerichte recombinatie, bijvoorbeeld verminderde recombinatie kan de samenstelling van
superieure genen of allelen gehandhaafd blijven. De COGEM heeft in een vorig jaar
---
COGEM signalering CGM/080201-01
verschenen signalering aandacht besteed aan reverse breeding, waar deze techniek wordt
toegepast4.
Het uitwisselen van eenzelfde DNA fragment in planten kan voordelen bieden om een
defect gen te repareren of expressie van genen te veranderen of uit te schakelen. Dit wordt
homologe recombinatie genoemd. Deze techniek is interessant omdat hiermee zeer gericht
mutaties aangebracht kunnen worden. De frequentie van homologe recombinatie in planten
is echter zeer laag en daardoor nog niet praktisch interessant. Er zijn veel
onderzoeksgroepen actief om deze frequentie te verhogen, waardoor het in de toekomst
mogelijk wel toepasbaar is.
Voor hybride zaadproductie en de veredeling is het van belang dat de gebruikte ouderlijnen
homozygoot zijn zodat geen uitsplitsing van eigenschappen plaatsvindt bij de voortplanting.
Hiervoor worden vaak dubbele haploïden gebruikt. Verdubbelde haploïden zijn planten die
ontstaan zijn uit geslachtcellen (pollen of eicel) en die na verdubbeling van het aantal
chromosomen weer normale planten zijn. Deze planten zijn per definitie homozygoot voor
alle genen en zullen dus in een volgende generatie geen uitsplitsing van de eigenschappen
geven, wat wel het geval is bij heterozygote eigenschappen. Voor veel gewassen zijn er
protocollen beschikbaar om niet-gg DHs te maken, maar voor enkele grote gewassen (onder
andere katoen, oliepalm,) zijn deze protocollen nog niet aanwezig en zou GM een uitkomst
kunnen bieden.
3.3 Gg-gewassen, industriële verwerking en biobrandstoffen
De gg-gewassen die momenteel geteeld worden komen veelal niet rechtstreeks terecht op
het bord van de consument. Ze worden verwerkt tot oliën of zetmeel of vinden hun
toepassing in de veevoederindustrie. Ook betreft het grondstoffen voor industriële
toepassingen. Indien de verwerking van deze gewassen tot hun eindproduct in minder
stappen of met minder energie kan verlopen, kan dit zowel een economisch als een
milieuvoordeel opleveren. Er is daarom een toenemende belangstelling voor dergelijke gg-
gewassen.
Biobrandstoffen worden in dit hoofdstuk behandeld omdat het hier gaat om verwerking van
gg-gewassen tot biobrandstof. In het kader van duurzaamheid wordt ook regelmatig
gesproken over het gebruik van rest-en nevenstromen die kunnen worden ingezet bij de
productie van biobrandstoffen en energie. Deze worden in dit hoofdstuk niet behandeld
omdat bij de verwerking weliswaar gebruik gemaakt kan worden van genetisch
gemodificeerde micro-organismen maar dit niet gerelateerd is aan gg-gewassen.
Nu op de markt
In deze categorie zijn nog zeer weinig gg-gewassen op de markt. In Canada, de Verenigde
Staten en Japan is een genetisch gemodificeerde maïslijn toegelaten die een verhoogd
lysinegehalte bezit71. Het aminozuur lysine wordt momenteel toegevoegd aan diervoeder
voor kippen en varkens. Door het lysinegehalte in de maïs te verhogen hoeft geen extra
lysine meer aan het veevoeder te worden toegevoegd. In Europa loopt een aanvraag voor
import en verwerking van deze lijn.
34
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
Twee andere gewassen staan op het punt om toegelaten te worden. Het bekendste voorbeeld
hiervan zijn de door AVEBE en BASF ontwikkelde gg-aardappelen met een veranderde
zetmeelsamenstelling72,73. In aardappelen komen twee soorten zetmeel voor, amylopectine
en amylose. Zuiver amylopectine wordt gebruikt bij specifieke technisch hoogwaardige
toepassingen in onder andere de textiel- en papierindustrie. De AVEBE/BASF aardappel is
zodanig gemodificeerd dat hij bijna geen amylose maar enkel nog amylopectine produceert.
Hierdoor zijn er voor het verkrijgen van amylopectine minder energie en chemische
hulpstoffen nodig.
Het andere gewas is een maïslijn die het enzym -amylase produceert. Het enzym is
thermostabiel en is ontworpen met het oog op de bioethanolproductie. -Amylase
katalyseert de afbraak van zetmeel. Tijdens ethanolproductie wordt normaliter microbieel -
amylase toegevoegd tijdens het productieproces. Door het -amylase in de maïsplant te
produceren behoeft geen extra enzym tijdens de bio-ethanolproductie meer te worden
toegevoegd. De verwerking van maïs tot ethanol kan hiermee gemakkelijker verlopen. De
maïslijn staat op het punt toe gelaten te worden tot de Amerikaanse markt en doorloopt
momenteel ook de Europese vergunningsprocedure.
In de pijplijn
In het kader van de stormachtige ontwikkelingen die zich momenteel afspelen binnen de
biobrandstoffensector worden er gg-gewassen gecreëerd die efficiënter naar biobrandstof
om te zetten zijn door een veranderde samenstelling van suikers of een verlaagd
ligninegehalte74,75,76,77,78,79,80. Dit zijn voedingsgewassen zoals maïs maar ook
energiegewassen zoals zoals olifantsgras (Miscanthus x giganteus) en vingergras oftewel
switchgrass (Panicum virgatum), wilg (Salix alba), populier (Populus spp.) en eucalyptus
(Eucalyptus spp.). Deze energiegewassen zouden gebruikt kunnen worden voor de
productie van zogenaamde tweede generatie biobrandstoffen. Dit zijn brandstoffen waarvan
de gehele plant en niet alleen de eetbare delen (eerste generatie) kunnen worden gebruikt.
De gewassen kunnen ook dienen als biomassa voor de opwekking van energie.
Een voorbeeld van de ontwikkeling van een genetisch gemodificeerd energiegewas is te
vinden in Vlaanderen. Het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) heeft het voornemen
om een gg-populier te gaan telen die door genetische modificatie minder lignine
produceert81. De omzetting van cellulose naar glucose (voorstadium voor bio-
ethanolproductie) kan hierdoor gemakkelijker verlopen. Laboratoriumstudies hebben
aangetoond dat de bomen twee maal zo veel glucose produceren als niet-gemodificeerde
bomen, dat weer kan worden omgezet in ethanol. De bomen zullen geoogst worden na drie
jaar terwijl bloei pas optreedt na vijf tot acht jaar waarmee verspreiding van de genen in het
milieu wordt voorkomen. Het VIB heeft recent aangekondigd een veldproef te willen
uitvoeren met deze bomen. De vergunning voor deze veldproef is overigens nog niet
verstrekt. Een ander voorbeeld is de door Amerikaanse en Taiwanese onderzoekers
ontwikkelde eucalyptusboom die drie keer zoveel CO2 als normaal opneemt en daarnaast
minder lignine en meer cellulose bevat82.
35
COGEM signalering CGM/080201-01
Gg-gewassen die het aantal bewerkingsstappen in de industriële verwerking kunnen
reduceren zijn in potentie gunstig voor het milieu. Indien minder bewerkingsstappen nodig
zijn kan dit schelen in energie- en waterverbruik en leiden tot een vermindering van
afvalstromen. Studies hebben aangetoond dat de inzet van populieren als grondstof voor
ethanolproductie kan leiden tot een reductie in CO2 ten opzichte van het gebruik van
fossiele brandstoffen83. Bovenstaande gg-gewassen zouden deze reductie kunnen verhogen.
Echter, studies die dit aantonen zijn bij de COGEM niet bekend. Een goede methode om
deze eventuele reductie daadwerkelijk te kunnen bepalen is een zogenaamde `Life Cycle
Assessment' (LCA). Voor zover de COGEM weet zijn dergelijke studies niet verricht voor
deze gewassen. Voor de genetisch gemodificeerde zetmeelaardappel wordt momenteel door
AVEBE wel een LCA opgesteld. De resultaten van deze analyse worden binnen afzienbare
tijd verwacht.
3.4 Gg-gewassen, grondstoffenproductie en farmagewassen
Planten worden door velen gezien als een goed alternatief voor het produceren van
hoogwaardige grondstoffen. Gedacht kan hierbij worden aan farmaceutica, enzymen en
biomaterialen zoals bioplastics. Hier is misschien ook een plaats weggelegd voor gg-
planten.
Nu op de markt
De productie van farmaceutische middelen, zoals vaccins, antilichamen en geneesmiddelen
in planten wordt ook wel `biopharming' genoemd. Hoewel experimenten met biopharming
al een geruime tijd gaande zijn, zijn er tot op heden nog geen producten op de markt
verschenen. Daarnaast wordt in toenemende mate gekeken naar de mogelijkheid om
plantencellen te gebruiken om farmaceutica te produceren. In 2006 heeft het Amerikaanse
bedrijf Dow Agrosciences als eerste een vergunning verkregen om vaccins te produceren
met behulp van plantencellen84.
Ook vindt de productie van biomaterialen met behulp van gg-gewassen nog niet op
commerciële schaal plaats. Enzymen die gesynthetiseerd worden in een gg-plant met het
doel later een functie buiten de plant te vervullen zijn eveneens nog niet op de markt
verkrijgbaar.
In de pijplijn
In kleinere innovatieve bedrijven wordt volop onderzoek gedaan naar de productie van
farmaceutische middelen in planten of plantencellen. Zo heeft het Amerikaanse bedrijf Plant
Biotechnology tabak voorzien van het humane eiwit CaroRx dat cariës tegen gaat. Het
bedrijf Chlorogen ontwikkelt een medicijn in tabak tegen eierstokkanker. Ventria
Bioscience gebruikt rijst en gerst om lactoferine en lysine te maken en het Franse bedrijf
Meristem Therapeutics ontwikkelt een lipase dat gesynthetiseerd wordt in transgene maïs.
Het Franse bedrijf Meristem Therapeutics produceert onder andere lipases, antilichamen en
collageen in transgene maïsplanten85. Het bedrijf is op zoek naar partners om deze
producten te commercialiseren. In Canada werkt Medicago momenteel aan de ontwikkeling
van een vaccin in planten tegen H5N1 Avian Influenza86. De ontwikkeling bevindt zich nu
36
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
in een preklinische fase. Het Canadese SemBioSys ontwikkelt onder andere insuline en het
medicijn APO AI tegen hart en vaatziekten87. Zij produceren deze stoffen in de distelachtige
Saffloer planten. Het onderzoeksstadium voor deze stoffen is inmiddels afgerond en er kan
worden gestart met klinische trials. SemBioSys verwacht met deze producten binnen twee
tot vijf jaar de op de commerciële markt te verschijnen. Daarnaast produceert het
Amerikaanse bedrijf Biolex het eiwit interferon alfa in eendenkroos88. Dit eiwit wordt
gebruikt bij de behandeling van Hepatitis C. Fase IIa van de klinische trials is inmiddels
afgerond en fase IIb wordt opgestart. Niet alleen in hele planten maar ook in plantencellen
wordt gewerkt aan de productie van farmaceutische stoffen. Het Israëlische bedrijf Protalix
BioTherapeutics is zelfs al gestart met een fase III klinische trial met een in plantencellen
geproduceerd medicijn voor de ziekte van Gaucher89.
Naast de kleine innovatieve bedrijven lijken ook multinationals interesse te gaan tonen in de
productie van zogeheten PMP's oftewel Plant Made Pharmaceuticals. Zo heeft Bayer
Cropscience onlangs een klein bedrijf overgenomen dat actief is op het gebied van de
productie van medicijnen in planten90.
Om op grootschalige wijze farmaceutica te kunnen produceren moet in vele gevallen echter
nog een efficiencyslag gemaakt worden zodat de expressie van de eiwitten flink kan worden
verhoogd. Ook zal de toelatingsprocedure voor een nieuw medicijn met succes moeten
worden afgerond. Sommigen hebben de verwachting uitgesproken dat in de nabije toekomst
enzymen voor grootschalige industriële productie en antigenen voor orale immunisatie bij
dieren het eerst op de markt zullen verschijnen91. Een voorbeeld is de productie van IgA-
kippenantilichamen in planten voor de toediening aan kippen92. Zuivering is voor deze
producten niet nodig en de vergunningverleningsprocedure is voor deze stoffen minder
strikt dan die van farmaceutica93.
Niet alleen de farmaceutische sector is actief op dit gebied, ook op het gebied van
levensmiddelen wordt onderzoek verricht. In de Verenigde Staten is een tomaat ontwikkeld
dat de alternatieve zoetstof Miraculin produceert. Deze stof wordt van nature geproduceerd
in de bessen van de Richadella dulcifica die voorkomt in West-Afrika. Door het eiwit in
tomaat te produceren kan het in de toekomst wellicht grootschalig geproduceerd worden94.
Ook gezondheidsbevorderende eigenschappen staan in de belangstelling, te denken valt
hierbij aan de productie van anti-oxidanten, carotenoïden en flavonoïden in
voedselgewassen.
Op het gebied van biomaterialen zijn eveneens ontwikkelingen gaande. Een voorbeeld is de
productie van polyhydroxyalkanoaten (PHA). PHA kan als grondstof gebruikt worden voor
bioplastics. In de jaren '90 heeft Monsanto veel onderzoek gedaan naar PHA-producerende
planten. Het bedrijf heeft in 1998 echter haar activiteiten op dit terrein gestaakt95. Het
Amerikaanse bedrijf Metabolix ziet nog wel toekomst in de PHA-productie en is nog steeds
bezig met de ontwikkeling van zowel planten als micro-organismen voor de productie van
PHA. Samen met de fermentatiegigant Archer Daniels Midland Company (ADM) is ze van
plan een fabriek te bouwen met een capaciteit van 50.000 ton per jaar. Dit jaar moeten de
eerste zakken met PHA van de band rollen96. Desondanks is de economische haalbaarheid
van de bulkproductie van PHA omstreden97.
37
COGEM signalering CGM/080201-01
Een uitvoerige studie van het Europese Institute for Prospective Technological Studies
(IPTS) laat zien dat er een groei te verwachten is in de productie van biopolymeren met een
percentage van 40-50% per jaar in de jaren 2000 tot 2010 en een percentage van 6-12% per
jaar in 2010-202097. Hierbij zijn echter niet alleen gg-planten als productieplatform in
ogenschouw genomen maar voornamelijk planten als grondstof, bijvoorbeeld
aardappelzetmeel voor de productie van bio-afbreekbare plastics of maïszetmeel als
grondstof voor polymelkzuur (PLA) dat omgezet kan worden in verschillende
verpakkingsmaterialen. Omdat echter niet alleen een groei in biopolymeren maar ook een
groei in petrochemische polymeren verwacht wordt (een groei van 1 miljoen ton
biopolymeren gaat gepaard met een groei van 10 miljoen ton petrochemische polymeren)
zal het marktaandeel van biopolymeren erg klein blijven: in de orde van 1-4% in 2020.
In de toekomst?
Toekomstige ontwikkelingen zullen erg afhankelijk zijn van het succes van de producten
die momenteel in de pijplijn zitten. Indien bovenstaande bedrijven eclatante successen
boeken, zullen meer bedrijven zich in deze tak van groene biotechnologie gaan begeven.
In zijn strategische onderzoeksagenda tot 2025 formuleerde het Europese Technologie
Platform `Plants for the Future' vijf uitdagingen op het gebied van plantenonderzoek. Een
van de uitdagingen had onder meer betrekking op van planten afgeleide oliën die gebruikt
kunnen worden als industriële grondstoffen. Het betreft de productie van plantaardige
vetzuren die kunnen worden gebruikt als petrochemische vervanging van grondstoffen zoals
oliën. Deze oliën worden onder meer gebruikt in smeermiddelen, polymeren, cosmetica,
inkt en kleurstoffen en als biodiesel. De planten die deze stoffen van origine produceren zijn
vaak lastig te telen en de productie van de stoffen is laag. Door middel van genetische
modificatie zouden gewassen die beter te telen zijn van deze eigenschappen voorzien
kunnen worden zodat de beoogde vetzuren in grotere hoeveelheden geproduceerd kunnen
worden.
Het Technologie Platform verwacht dat binnen 25 jaar nieuwe olie producerende
plantenvariëteiten beschikbaar zijn die minder input vragen en een hogere output / productie
hebben zodat aan de vraag naar voedsel, biobrandstoffen en industriële grondstoffen kan
worden voldaan.
Voor- en nadelen
Als voordelen voor `biopharming' worden vaak de relatief lage kosten, hoge opbrengst en
eenvoudige opschaling genoemd. Bovendien is er tijdens de productie geen gevaar voor
besmetting met bijvoorbeeld prionen en kan de ontwikkeling in een korter tijdsbestek
plaatsvinden. Als gekeken wordt naar milieuwinst kan gedacht worden aan minder gebruik
van organische oplosmiddelen en afval bij de productie. Door de gemakkelijke opschaling
komen wellicht ook minder afvalstoffen vrij. Een betrouwbare vergelijking met de
conventionele manier van het produceren van farmaceutica ontbreekt echter naar weten van
de COGEM. Er zullen daarom hierover geen verdere uitspraken worden gedaan.
Ondanks de eerder genoemde voordelen is de ontwikkeling van `biopharming' omstreden.
Als de productie plaatsvindt in voedingsgewassen zoals rijst of maïs vormt vermenging met
38
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
`gewone' voedingsmiddelen en veevoeder een risico. Daarnaast dient voorkomen te worden
dat de planten kunnen uitkruisen met verwanten en zich zo in het milieu kunnen
verspreiden. Om dit tegen te gaan zijn enkele ontwikkelaars over gegaan op het produceren
in kassen. Ook worden verschillende transformatietechnieken, zoals
chloroplasttransformatie aangewend om verspreiding van de transgenen in het milieu te
minimaliseren. Daarnaast zijn planten ontwikkeld die de therapeutische eiwitten alleen
produceren na de oogst98.
De COGEM heeft in 2004 een signalering over farmaceutische gewassen uitgebracht waar
zij onder meer ingaat op de milieurisico's van deze gewassen en op de discussie omtrent
vermenging99. De COGEM wijst in deze signalering op het belang van een strikte
ketenscheiding en doet de aanbeveling voor deze technologie geen voedingsgewassen te
gebruiken. Vanwege de bovengenoemde bezwaren wordt tegenwoordig ook gewerkt aan
productie van farmaceutica in plantencelsystemen, waarbij gebruik gemaakt wordt van
fermentoren. Of plantencellen hierbij grotere voordelen bieden dan alternatieve systemen
zoals diercellen, bacteriën of gisten en dergelijke valt nog te bezien.
3.5 Gg-gewassen en bodemsanering
Het afgraven van grond als middel om bodemvervuiling op te ruimen is bij vrijwel iedereen
bekend. Bacteriën en planten kunnen echter ook gebruikt worden om schadelijke stoffen uit
de bodem te verwijderen. Sommige plantensoorten zijn in staat zeer hoge concentraties van
een metaal of toxische verbindingen uit de bodem op te nemen of deze onschadelijk te
maken zonder nadelige gevolgen voor de plant zelf. Ook kunnen planten verontreinigingen
in de grond omzetten naar andere verbindingen waardoor de verontreinigingen
gestabiliseerd worden en geen milieurisico meer vormen100. Dit proces wordt ook wel
fytoremediatie genoemd. Een van de voordelen van fytoremediatie is dat het relatief
goedkoop is101. Een nadeel is echter dat het reinigen van de grond via deze weg een
langdurig proces is102. Tegenwoordig wordt ook gewerkt aan de ontwikkeling van gg-
planten en bomen om vervuiling uit de bodem te verwijderen.
Nu op de markt
Momenteel zijn er nog geen gg-gewassen commercieel beschikbaar die gebruikt kunnen
worden voor fytoremediatie. Wel worden grootschalige veldproeven uitgevoerd waar hierna
op zal worden ingegaan.
In de pijplijn
Sinds de jaren `90 van de vorige eeuw wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van gg-planten
voor fytoremediatie. Het gebruik van genetische modificatie voor fytoremediatie heeft als
voordeel dat gebruik gemaakt kan worden van plantensoorten met een hoge
biomassaproductie en grote wortelstelsels, zoals bomen, in plaats van de vaak kruidachtige
soorten die van nature in staat zijn verontreinigingen op te nemen. Daarnaast wordt het door
genetische modificatie mogelijk om meerdere verschillende metalen door een plant te laten
opnemen. In de natuur nemen planten overwegend één metaal op103. De mogelijkheden om
bacteriële genen in te bouwen om eigenschappen te verkrijgen die normaliter niet
39
COGEM signalering CGM/080201-01
voorkomen in planten worden nader onderzocht. Een voorbeeld van een plant die door
genetische modificatie in staat is zware metalen op te nemen is een gg-populier. Door
inbouw van het bacteriële `mercuric ion reductase' gen kan deze boom
kwikverontreinigingen uit de bodem opnemen. In de Verenigde Staten zijn
veldexperimenten uitgevoerd waarbij gg-populieren werden ingezet om met kwik
verontreinigde grond te reinigen104. Op het grondgebied van voormalige Duitse kopermijnen
is men eveneens gestart met veldexperimenten waarmee getracht wordt met zowel gg-
populieren als wildtype populieren de zware metalen uit de bodem te verwijderen. De
voorlopige resultaten laten zien dat de transgene populieren een hogere capaciteit hebben
verworven voor de accumulatie van zware metalen wanneer dit vergeleken wordt met
wildtype bomen. Dit was echter alleen het geval op sterk vervuilde gronden. Controle
gebieden met minder verontreiniging lieten geen verschil zien tussen transgene en niet-
transgene populieren105. Ook zijn gg-planten ontwikkeld die arsenicum en cadmium kunnen
opnemen of sterke verhoogde gehaltes aan lood of zink kunnen opslaan.
Het nadeel van het opnemen van zware metalen door planten is dat de vervuiling die eerst in
de bodem geïsoleerd zat nu in de planten opgeslagen wordt. De planten zullen daarna
afgevoerd moeten worden. Ook dient de vraag zich aan of de planten schadelijk zijn voor
organismen die zich in de nabijheid van de planten bevinden. Dit zal afhankelijk zijn van
het feit of de nog giftige vorm van metalen zich in de plant bevinden, of de concentraties
aan metalen dermate hoog zijn dat ze een schadelijk effect bewerkstelligen en of de
organismen überhaupt van de planten eten. Dit is niet op voorhand te zeggen maar dient wel
in ogenschouw genomen te worden.
Planten kunnen ook worden ingezet om organische oplosmiddelen zoals chloroform,
koolstof tetrachloride en benzeen om te zetten in onschadelijke stoffen. Recent zijn
resultaten verschenen van een onderzoek met gg-zaailingen van populieren in de Verenigde
Staten waarbij de boom zowel verontreiniging uit de bodem als uit de lucht verwijderde. De
resultaten zijn echter verkregen in het laboratorium en nog niet in het veld106. Veldproeven
staan gepland voor deze zomer107.
Er dient opgemerkt te worden dat fytoremediatie niet onomstreden is. Een punt van zorg is
dat de gewassen zouden kunnen uitkruisen met wilde verwanten en dat de eigenschappen
zich zo in het milieu verspreiden. Onderzoek heeft echter aangetoond dat planten die
worden ingezet bij bodemsanering een dusdanig verlaagde fitness bezitten dat ze de
competitie nauwelijks aankunnen met planten die niet kunnen groeien op de vervuilde
grond. Verspreiding van deze planten vormt in het milieu daardoor een gering risico.
Echter, endemische soorten die van nature op metaalhoudende gronden groeien zouden
kunnen worden weggeconcurreerd wanneer bodemreinigende gg-planten worden ingezet of
wanneer de vervuiling verdwijnt. Een voorbeeld van een dergelijke soort is het beschermde
zinkviooltje (Viola calaminaria), dat voorkomt op gronden bij voormalige zinkmijnen in
Nederland, België en Duitsland108. Verder dient vermenging met voor menselijke
consumptie bestemde gewassen tegen gegaan te worden. Als gg-gewassen worden ingezet
zal hiermee rekening gehouden moeten worden.
In de toekomst
40
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
Niet alleen bij grond- maar ook bij watervervuiling zou fytoremediatie een efficiënte
oplossing kunnen bieden. Een nieuwe ontwikkeling op dit gebied is de inzet van gg-
helofytenfilters met een verhoogde fytoremediatie capaciteit. Helofytenfilters zijn
moerasplanten die in staat zijn om vervuild water te zuiveren. Voor de ontwikkeling van
transgene varianten van moerasplanten zoals Amerikaans slijkgras (Spartina alterniflora),
riet (Phragmites australis) en de grote lisdodde (Typha latifolia) zijn
onderzoeksprogramma's opgezet109.
Met de ontwikkeling op het gebied van de verschillende -omics technologiën is het de
verwachting dat steeds meer genen die verantwoordelijk zijn voor het metabolisme van
schadelijke stoffen in mens en bacterie opgehelderd worden. Door deze genen in te bouwen
in het genoom van planten zullen planten steeds beter in staat zijn om vervuilingen in grond
of water op te nemen en te verwerken110. De snelheid waarmee planten de bodem kunnen
reinigen kan hiermee wellicht aanzienlijk verhoogd worden.
41
COGEM signalering CGM/080201-01
42
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
4 Risico's van gg-gewassen
In het debat rond genetisch gemodificeerde gewassen spelen de mogelijke risico's van gg-
gewassen een prominente rol. In het debat gaat het vooral om milieurisico's maar ook
economische risico's zijn van belang.
4.1 Milieurisico's
Voordat een genetisch gemodificeerd gewas op de markt verschijnt, is er een uitvoerige
vergunningsprocedure aan vooraf gegaan en is het gewas op vele verschillende aspecten
beoordeeld. Bij een beoordeling van de risico's wordt gekeken naar de effecten die het ggo
kan hebben op mens en milieu (waarbij de mens als integraal onderdeel van het milieu
wordt beschouwd).
Hierbij worden de mogelijke schadelijke effecten van een gg-gewas vergeleken met die van
het ongemodificeerde gewas waaruit het gg-gewas is afgeleid. De uitgangspunten van de
milieurisicobeoordeling is in de Europese richtlijn 2001/18/EG beschreven. Hierin is
vastgelegd dat bij de milieurisicobeoordeling zowel gekeken wordt naar mogelijk directe als
naar indirecte schadelijke effecten van het ggo. Hierbij is de kans op verspreiding door
pollen of zaden, het eventueel uitkruisen van het gewas met wilde verwanten of andere
verwanten, mogelijke veranderingen in persistentie en invasiviteit van de plant en
verwildering van belang. Daarnaast wordt gekeken naar eventuele nadelige effecten indien
de ingebrachte genen zich in het milieu zouden verspreiden. Ook incidentele consumptie,
vraat en mogelijke toxische of allergene effecten op mens en dier zijn onderdeel van de
risicoanalyse. Bovendien worden eventuele effecten op niet-doelwitorganismen bestudeerd.
Effecten op niet-doelwitorganismen zouden kunnen leiden tot verstoring van voedselketens
of ecosystemen. Een eiwit kan mogelijk intact blijven in insecten, waarna het door insecten
verspreid kan worden vanuit het proefveld. Mogelijke schadelijke effecten op de
bodemmicroflora zouden een verstoring in de nutriëntenkringloop in de bodem als gevolg
kunnen hebben.
Teneinde de bovenstaande aspecten te kunnen beoordelen wordt een aantal factoren in
ogenschouw genomen: de eigenschappen van het gastheerorganisme waarin de transgenen
zijn ingebracht, de kenmerken van de ingebrachte transgenen, de mogelijke effecten van
deze genen, de kenmerken van het ggo en de mogelijke interactie met het milieu waarin het
ggo geïntroduceerd wordt. Gg-gewassen en hun producten worden uitvoerig beoordeeld op
veiligheid voor mens en milieu.
Alleen wanneer de beoordelende instanties en experts deze veiligheidsrisico's als
verwaarloosbaar klein beschouwen, worden gg-gewassen en gg-producten op de markt
toegelaten.
Aan de teeltpraktijk waarbinnen gg-gewassen worden toegepast, kunnen aanzienlijke
milieunadelen kleven. Gg-gewassen zijn nu deels geassocieerd met grootschalige teelt van
monoculturen. In Zuid-Amerika worden oerwouden gekapt om soja te kunnen verbouwen.
Soja is een winstgevend exportgewas. De ontbossing brengt naast economische voordelen
43
COGEM signalering CGM/080201-01
ook tal van milieunadelen met zich mee. Daarnaast is deze teelt vaak ten nadele van de
positie van lokale bevolking of oorspronkelijke volken die leven binnen deze gebieden. Het
is hierbij de vraag in hoeverre deze sociale en milieuproblematiek direct samenhangt met
het gg-gewas. Zou deze ontbossing ook plaatsvinden als alleen conventionele soja-
variëteiten beschikbaar zouden zijn? De beschikbaarheid van herbicidentolerante gg-soja
vergemakkelijkt in elk geval de grootschalige soja-teelt en is in die zin deels
`verantwoordelijk' voor de introductie van sojateelt in Zuid-Amerika.
4.2 Coëxistentie; keuzevrijheid en economische risico's
Indien gg-gewassen die bedoeld zijn voor verwerking in voedsel en veevoer in Europa
geteeld worden na het volgen van de strikte toelatingsprocedures, worden de risico's voor
de humane en dierlijke gezondheid verwaarloosbaar klein geacht. Wel kan de teelt door
vermenging en uitkruising leiden tot contaminatie van conventionele of biologische teelt en
haar producten. Een dergelijke vermenging lijkt gezien het grote areaal gg-gewassen dat
wereldwijd geteeld wordt, niet vermijdbaar. De vermenging van producten, inclusief
zaaizaad, kan tot economische schade leiden voor betrokken telers en de verwerkende
industrie, omdat zij beperkt worden in hun afzetmogelijkheden. Ook kan de keuzevrijheid
van de consument beperkt worden wanneer teelt van hetzij conventionele of biologische
gewassen dan wel gg-gewassen onmogelijk wordt.
Om wederzijdse aansprakelijkheidstelling tussen verschillende partijen te voorkomen is het
noodzakelijk om afspraken te maken over te hanteren maatregelen en scheidingscriteria. In
het verleden zijn in Nederland en ook in andere Europese landen afspraken gemaakt tussen
verschillende actoren uit het veld. Deze afspraken moeten ertoe leiden dat gg-teelt naast de
conventionele en biologische landbouw in harmonie kan bestaan, de zogenaamde co-
existentie. De afspraken gelden op nationaal niveau omdat door de grote verscheidenheid in
landbouwpraktijken binnen Europa, er voor gekozen is niet over te gaan tot EU brede wet-
en regelgeving.
In Nederland is getracht regelgeving te realiseren door het opstellen van het `Convenant
coëxistentie Primaire sector'111. Dit convenant heeft geleid tot de verordening `Coëxistentie
Teelt 2005' van het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA)112. De verordening is echter niet
zonder slag of stoot tot stand gekomen. Platform Biologica, de belangenvereniging voor
biologische boeren, heeft zich in de zomer van 2007 terug getrokken uit het convenant. Zij
zijn van mening dat eerst helderheid dient te ontstaan over de realisatie van een
schadefonds. Wat is bijvoorbeeld de omvang van het schadefonds en wie gaat het fonds
vullen? Platform Biologica heeft aangegeven niet te willen meebetalen aan een dergelijk
schadefonds113. Op 6 november 2007 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen
waarin wordt gepleit voor een schadefonds waarbij de kosten van "onbedoelde"
contaminatie door gg-gewassen verhaald worden op de veroorzakers. Naar aanleiding van
deze motie zal waarschijnlijk verder onderhandeld worden over het in te stellen
schadefonds. Naast het schadefonds dient ook nog een plan opgesteld te worden waarmee
monitoring van de teelt van gg-gewassen kan plaatsvinden. Gezien het bovenstaande is het
niet de verwachting dat de verordening Coëxistentie op korte termijn van kracht wordt.
44
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
5 Nederlandse land- en tuinbouw
5.1 Nederlandse land- en tuinbouw en genetische modificatie
Nederland kent een hoog ontwikkelde land- en tuinbouw en is een van de grootste
landbouwexporteurs van de wereld. De teelt van gg-gewassen zou de Nederlandse
landbouw, die sterk gericht is op export, voordelen kunnen bieden. Echter, gezien het
specifieke karakter van de Nederlandse landbouw dient hierbij een aantal kanttekeningen
geplaatst te worden.
5.1.1 Landbouwproductie en economisch belang
Het landbouwareaal in Nederland bedroeg in 2006 ongeveer 1,1 miljoen hectare114. Veruit
het grootste deel hiervan (91%) wordt gebruikt voor de akkerbouw. De vier belangrijkste
gewassen zijn snijmaïs, aardappelen, wintertarwe en suikerbieten. De rest van het
landbouwareaal wordt gebruikt voor het verbouwen van tuinbouwgewassen. Het merendeel
van het tuinbouwareaal wordt gebruikt voor teelt op open grond met name van groenten en
bloembollen. Ook vinden fruitteelt (appels en peren) en boomteelt plaats in de volle grond.
Ongeveer 11% van het tuinbouwareaal (10.380 ha), wordt gebruikt voor de glastuinbouw.
Het landbouwareaal staat al jaren onder druk. Vooral de verstedelijking gaat ten koste van
landbouwbedrijven115. Daarnaast is ook sprake van schaalvergroting. In 2006 daalde het
aantal landbouwbedrijven onder de 80.000116. Tegelijkertijd steeg het gemiddelde
oppervlakte van een landbouwbedrijf naar 24 ha.
Akkerbouw neemt weliswaar het grootste deel van het areaal in, de grootste toegevoegde
waarde wordt gerealiseerd in de tuinbouw. Vooral bloemen, planten en bollen zijn hierbij
van belang. Het teeltareaal voor bloemen en planten bedraagt slechts 4% van het totale
landbouwareaal, maar de gerealiseerde toegevoegde waarde van 5,9 miljard euro is twee
keer zo hoog als die van de totale akkerbouw (op een totale toegevoegde waarde van circa
twaalf miljard euro). De sierteelt heeft een aandeel van 60% in de wereldhandel. Het
aandeel van de bloembollenteelt is zelfs 90%. Binnen de akkerbouw is vooral de teelt van
aardappelen economisch interessant met een toegevoegde waarde van 1,2 miljard euro. De
toegevoegde waarde van de teelt van groenten is ongeveer gelijk aan die van
akkerbouwgewassen.
Naast tuinbouwproductie is ook het veredelingsbedrijfsleven economisch van belang.
Nederland is de grootste exporteur van zaden ter wereld. De omzet van de veredelings-
bedrijven wordt geschat op ongeveer 2,5 miljard euro per jaar117.
5.1.2 Nederlandse landbouw en gg-gewassen
Zoals uit bovenstaande blijkt ligt de economische kracht van de Nederlandse landbouw
vooral in de tuinbouw, deze is immers verantwoordelijk voor het grootste deel van de
agrarische economische waarde. Binnen de akkerbouw is vooral de (poot)aardappelteelt van
economisch belang. Hoewel snijmaïs het grootste deel van het landbouwareaal inneemt is
dit gewas van minder economisch belang.
45
COGEM signalering CGM/080201-01
De gg-gewassen die op dit moment wereldwijd geteeld worden zijn alle akkerbouw-
gewassen: maïs, koolzaad, katoen en soja. De laatste twee kunnen vanwege de
klimatologische omstandigheden niet in Nederland geteeld worden. De koolzaadteelt in
Nederland bedraagt op dit moment slechts 3400 ha. Alleen snijmaïs wordt op grote schaal
verbouwd (218 duizend ha). De maïs- of stengelboorder waartegen de meeste gg-maïs
resistent is gemaakt komt momenteel echter niet voor in Nederland. In de toekomst kunnen
dergelijke insectenresistenties wellicht wel interessant worden voor de Nederlandse
landbouw vanwege de opkomst van plaaginsecten in ons land (zie kader).
Opkomst van de maïswortelkever in Nederland
Van de vier wereldwijd geteelde gg-gewassen is maïs het enige (conventionele) gewas dat
ook in Nederland op een aanzienlijk areaal geteeld wordt. De insectenresistenties die in
gg-maïs ingebouwd zijn, zijn op dit moment niet relevant voor Nederland omdat de
insecten hier niet voorkomen. Er bestaat echter een kans dat sommige insecten,
waaronder de maïswortelkever (Diabrotica virgifera virgifera), zich in de toekomst ook
in Nederland vestigen. In de EU is de maïswortelkever een quarantaineorganisme. De
kever is in het verleden slechts incidenteel in Nederland aangetroffen en succesvol
uitgeroeid.
Het insect komt oorspronkelijk uit Midden-Amerika. In de loop van de tijd heeft de kever
zich massaal verspreid naar en binnen de Verenigde Staten, waar het grote schade
aanricht. De larven van de maïswortelkever veroorzaken de meeste schade door zich te
voeden met de wortels van jonge maïsplanten. Volwassen kevers voeden op de kolf. De
eerste populatie van de maïswortelkever is in 1992 in Europa ontdekt rond het vliegveld
van Belgrado. Waarschijnlijk is de kever in Europa geïntroduceerd door een (militair)
vliegtuigtransport vanuit de Verenigde Staten. Van daaruit verspreidt het insect zich
gestaag. In 1995 werden de eerste kevers waargenomen in Hongarije en Kroatië, een jaar
later in Roemenië. Inmiddels behoren (grote) delen van de Balkan, Tsjechië en Oostenrijk
ook tot het verspreidingsgebied van deze kever. De gemiddelde `verspreidingssnelheid'
naar het noordwesten, in de richting van Nederland, ligt tot nu toe rond de 40 km per jaar.
Met deze snelheid zou het ruim 20 jaar duren voordat de grens van Nederland bereikt
wordt. In 2005 is de maïswortelkever in vier gebieden in Nederland aangetroffen door de
Plantenziektekundige Dienst (PD). Waarschijnlijk zijn de incidentele uitbraken te wijten
aan transport van besmet materiaal.
Naar aanleiding van de eerder genoemde secundaire effecten van gg-gewassen zoals het
stimuleren van `no- en low-tillage' is er volgens experts in Nederland nu al een
ontwikkeling te zien richting een minder intensieve grondbewerking. Hoewel op zware
kleigronden nog steeds volledig wordt geploegd, is op lichtere kleigronden en zandgronden
een verschuiving te zien van ploegen naar spitten. Hierbij wordt de vaste tandcultivator en
46
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
schijfcultivator ingezet of worden frees technieken toegepast op aardappelvelden in
Flevoland en bijvoorbeeld op velden waar kool wordt geteeld in Noord-Holland.
Echte `low-tillage' vindt in Nederland nog nauwelijks plaats. Er wordt echter wel verwacht
dat minimum of no tillage in de toekomst ook in Nederland meer gebruikt gaat worden met
oog op nieuwe mogelijkheden die men hiervoor heeft in Noord Amerika en de wens om
energiezuiniger te telen.
De arealen in Nederland zijn te klein voor grootschalige akkerbouwproductie en ook de
bedrijven zijn ondanks de eerder genoemde schaalvergroting te klein om de concurrentie op
de wereldmarkt aan te kunnen. Bedrijven zullen het eerder zoeken in specialisatie en
nichemarkten dan in zo goedkoop mogelijke grootschalige productie. De meeste gg-
akkerbouwgewassen die thans of op korte termijn beschikbaar zijn voor teelt zijn dan ook in
economisch opzicht van beperkt belang voor de Nederlandse landbouw. Een uitzondering
hierop vormen gg-aardappelen. Het betreft hier een gewas met een hoge toegevoegde
waarde waarin Nederland een belangrijke positie op de wereldmarkt inneemt. De
economische perspectieven van gg-aardappelen, zowel met phytophthora resistentie als met
een veranderd zetmeelgehalte lijken daarmee gunstig.
Verder zijn in verschillende landen, waaronder Nederland, veldexperimenten uitgevoerd
met gg-suikerbieten. De commerciële introductie heeft op zich laten wachten, mede omdat
de suikerverwerkende industrie huiverig was voor de reactie van de consument. Maar
volgend jaar zal in de Verenigde Staten voor het eerst herbicidentolerante suikerbiet geteeld
worden118. Suikerbieten met herbicidentolerantie zijn ook voor de Nederlandse
omstandigheden interessant. De Venter et al119 hebben in 2002 een studie uitgevoerd naar
de mogelijke economische voordelen van de teelt van gg-suikerbieten voor de Belgische
landbouw. Uit hun scenarioberekeningen kwam naar voren dat een er aanzienlijk
economische voordeel te behalen was, waarvan driekwart aan de landbouwers en een kwart
aan de zaadindustrie ten goede zou komen. Volgens hun berekeningen bedroeg de
opbrengstverhoging voor de gemiddelde Belgische landbouwer 125 /ha. Overigens daalt
het Nederlandse areaal suikerbieten sinds 1985. Door de Europese suikerhervorming zullen
naar verwachting het areaal en het aantal bietentelers verder afnemen.
De sterkte van de Nederlandse landbouw ligt zoals gezegd vooral in het tuinbouwcluster.
Op dit moment worden er wereldwijd nauwelijks gg-tuinbouwgewassen geteeld. In de
Verenigde Staten wordt genetische gemodificeerde papaja en pompoen geteeld. Beide
gewassen zijn niet van belang voor de Nederlandse sector. In het verleden zijn er gg-
tomaten op de markt geweest. Deze tomaten waren geen commercieel succes en zijn van de
markt gehaald. Dit zijn overigens gewassen die langere tijd geleden op de markt zijn
gebracht, inmiddels zijn de kosten voor toelating aanzienlijk opgelopen.
Naast de groente en eetbare tuinbouwgewassen is Nederland vooral sterk in de bloemen en
bollenteelt. De toepassing van genetische modificatie in de sierteelt is tot op heden achter-
gebleven bij de akkerbouw. Op dit moment is een gg-anjer toegelaten voor import en teelt
in Europa. Deze anjer met een veranderde bloemkleur is ontwikkeld door Florigene, een
Australisch bedrijf met Nederlandse wortels120. De teelt vindt tegenwoordig hoofdzakelijk
plaats in Zuid-Amerika. Inmiddels heeft Florigene ook een blauwe roos ontwikkeld. Bloem-
47
COGEM signalering CGM/080201-01
kleurverandering en met name de introductie van de kleur blauw in bloemen als roos en
anjer kan commercieel interessant zijn. Hierbij speelt mee dat de dossierkosten voor
toelating van siergewassen aanzienlijk lager liggen dan bij voedingsgewassen omdat
voedingsproeven en toxiciteitstesten grotendeels achterwege kunnen blijven. Onduidelijk is
echter of de consument daadwerkelijk genetische gemodificeerde blauwe rozen of andere
bloemen zal kopen. De blauwe anjer lijkt voornamelijk verkocht te worden in de Verenigde
Staten, Japan en Australië. Naast bloemkleurverandering wordt ook gewerkt aan
stresstolerantie en geurverandering121. Deze toepassingen zijn nog in de onderzoeksfase en
op korte termijn zijn geen commerciële toepassingen te verwachten.
5.1.3 Import van gg-producten in Nederland
Naast de ontwikkeling en teelt van gg-gewassen is voor Nederland ook de import van gg-
gewassen of producten van economisch belang. Nederland is een van de grootste importeurs
van ggo's in de EU. Deels komt dat door de positie van de Rotterdamse haven als spil in
vervoersstromen maar ook door de intensieve veehouderij in Nederland. De Nederlandse
veeteeltindustrie is sterk afhankelijk van de import van veevoeder zoals soja en maïs. Veelal
betreft het gg-producten. Naar verwachting zal met het wereldwijd stijgen van het aandeel
ggo in de soja en maïsteelt, ook de import van gg-veevoeder verder stijgen. De veehouderij
heeft ondertussen economisch belang bij snelle toelatingen van ggo's122,123. Onbedoelde
vermengingen met nog niet toegelaten ggo's leiden tot schadeposten voor de veevoeder-
industrie, toenemende kosten voor controles en uiteindelijk hogere prijzen voor de veetelers.
5.1.4 Vooruitzichten
De bestaande gg-gewassen zijn om eerder genoemde redenen binnen de huidige context
minder interessant voor de Nederlandse landbouwsector. Het betreft voornamelijk
akkerbouwgewassen die wereldwijd op grootschalige wijze geteeld kunnen worden. Van de
gg-gewassen die op afzienbare tijd op de markt zullen komen, is voor de Nederlandse
situatie hoofdzakelijk aardappel van interesse.
Of binnen afzienbare tijd nieuwe voor Nederland interessante gg-tuinbouwgewassen op de
markt komen is moeilijk voorspelbaar. Zoals in paragraaf 2.5 gesteld zijn de kosten voor
toelating van een gg-gewas hoog en moeilijk terug te verdienen. Bij gewassen met een te
klein areaal of te lage toegevoegde waarde is het vrijwel onmogelijk de investering terug te
verdienen. Daarbij kennen veel tuinbouwgewassen een snelle omloop. De cultivars zijn
slechts enkele jaren op de markt voor ze verdrongen worden door nieuwe cultivars. Dit in
tegenstelling tot sommige akkerbouwgewassen, die vele jaren achtereen geteeld worden.
Anderzijds zien sommigen de overname van de groenteveredelaar Seminis door Monsanto
als een teken dat er wel mogelijkheden zijn. Naar verwachting zal dat vooral grootschalig
geteelde gewassen betreffen zoals tomaat.
In Nederland wordt gewerkt aan schurftresistente appelbomen. Uit het feit dat bij dit
onderzoek ook het bedrijfsleven betrokken is, kan geconcludeerd worden dat bedrijven gg-
appelbomen als interessante mogelijkheid zien.
48
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
Bij dit alles moet in ogenschouw genomen worden dat het belang van landbouwproductie in
Nederland afneemt. Alleen de tuinbouwsector speelt wereldwijd nog een belangrijke rol.
Echter ook hier neemt het belang van productie af, de teelt van bloemen verplaatst zich
bijvoorbeeld steeds vaker naar Afrika en Zuid-Amerika.
De prijzen van akkerbouwproducten zijn het afgelopen jaar gestegen door een toenemende
vraag uit Azië en door de vraag naar grondstoffen voor biobrandstoffen. Naar verwachting
zullen deze prijsstijgingen doorzetten en daarmee zal ook de akkerbouw in Nederland een
economische impuls krijgen. Echter, het areaal blijft klein en zal door verdere
verstedelijking afnemen. Dit betekent niet dat genetische modificatie de Nederlandse
landbouwsector geen economische perspectieven biedt. Het Nederlandse
veredelingsbedrijfsleven neemt een belangrijke positie in de wereld in en is van groot
belang voor de Nederlandse economie. Veredelingsbedrijven zullen ten aanzien van
genetische modificatie hernieuwd positie moeten kiezen. Hun keus zal sterk beïnvloed
worden door het Europese en Nederlandse beleid.
5.2 Relevantie gg-gewassen voor terugdringen milieubelasting in Nederland
Nu de milieu- en economische aspecten van gg-gewassen in kaart zijn gebracht kan een
inschatting gemaakt worden van de mogelijkheden die gg-gewassen kunnen bieden voor
een verduurzaming van de landbouw in Nederland.
5.2.1 Schimmelresistente gewassen in de Nederlandse landbouw
Zowel in de akkerbouw als in de tuinbouw worden verschillende chemische
gewasbeschermingsmiddelen toegepast om de gewassen te beschermen. De grootste totale
hoeveelheid middelen (actieve stof) is gericht tegen schimmelziekten en onkruiden. In de
onderstaande figuur is de verdeling van het gebruik van verschillende soorten
gewasbeschermingsmiddelen weergegeven (figuur 3.2).
2%
17%
insecten en mijten
1% schimmelziekten
2%
onkruiden
loofdoding
52%
grondontsmetting
26%
overig
Figuur 3.2:Gebruik chemische gewasbeschermingsmiddelen Nederland (2004)
49
COGEM signalering CGM/080201-01
In figuur 3.3 is te zien dat de teelt van aardappelen (consumptie, zetmeel en
pootaardappelen) verantwoordelijk is voor een aanzienlijk deel van het gewasbeschermings-
middelengebruik.
Totaal bestrijdingsmiddelen gebruik (kg) in Nederland in 2004
Spruitkool 26
Chrysanten 31
Rozen 58
Poot-en plantuien 108
Snijmais 193
Peren 225
Tulpen 247
Appelen 264
Suikerbieten 333
Wintertarwe 369
Zaaiuien 412
Pootaardappelen 568
Lelies (bollen) 586
Zetmeelaardappelen 653
Consumptie-aardappelen 820
0 100 200 300 400 500 600 700 800 900
Bestrijdingsmiddelen totaal (kg x 1000)
Figuur 3.3: Overzicht van het totale hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelengebruik in Nederland
Ook de hoeveelheid middelen die per hectare wordt gebruikt is echter van belang om iets te
kunnen zeggen over het milieu-effect. Wanneer gekeken wordt naar de hoeveelheid
gebruikte middelen per hectare blijkt dat bloembollen, bloemen en een aantal fruitsoorten de
lijst aanvoeren Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij aardappel per hectare (11
kg / ha) vormt hier slechts een fractie van het gebruik per hectare bij bijvoorbeeld lelies
(bollen) (129 kg/ha).
Naast de totale hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen en de hoeveelheid die per hectare
op een specifiek gewas wordt toegepast, is het soort bestrijdingsmiddel van belang. Het ene
bestrijdingsmiddel is meer milieubelastend dan het andere middel. Het meest gebruikte
fungicide in Nederland, Mancozeb, is bijvoorbeeld weinig milieubelastend. Dit is berekend
met de milieumeetlat en de gegevens over aanbevolen dosis volgens de toelating van de
gewasbeschermingsmiddelendatabank CTB124.
Zoals eerder aangegeven, wordt maïs van de vier wereldwijd geteelde gg-gewassen als
enige ook in Nederland op een aanzienlijk areaal geteeld. De insectenresistentie die in gg-
maïs ingebouwd is, is echter niet relevant voor Nederland omdat de betreffende insecten
niet in Nederland voorkomen. Echter, er bestaat een kans dat sommige van deze insecten,
waaronder de maïswortelkever zich in de toekomst ook in Nederland zal vestigen. In dat
50
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
geval kunnen gewassen met dergelijke eigenschappen ook voor Nederland een rol gaan
spelen.
In Nederland worden de meeste gewasbeschermingsmiddelen ingezet in de aardappelteelt
tegen aardappelziekte Phytophthora infestans. Deze ziekte kan zowel de stengel als het blad
aantasten en is bij vatbare rassen in staat om in één à twee weken het loof volledig te
vernietigen. Ook de knol kan worden aangetast, waardoor deze verrot. Hoewel er tussen
aardappelrassen verschillen bestaan in vatbaarheid voor phytophthora is geen enkel
aardappelras volledig resistent voor deze ziekte. Een infectie met phytophthora kan leiden
tot grote oogstverliezen.
Aardappelen vormen het tweede grootste akkerbouwgewas in Nederland en hebben een
belangrijk aandeel in de inkomsten uit akkerbouwgewassen. Aardappeltelers spuiten grote
hoeveelheden fungiciden om een phytophthora-infectie te voorkomen. De jaarlijkse kosten
door schade van deze ziekte worden wereldwijd geschat op enkele miljarden dollars.
Uit cijfers van de Nederlandse aardappelorganisatie (NAO), de FAO, het CBS en KWIN
kan de economische impact van de aardappelziekte worden berekend. De beheersing van P.
infestans met fungiciden bestaat uit de kosten van de middelen zelf en van de toediening.
Gewasbeschermingsmiddelen die worden ingezet tegen P. infestans zijn contactmiddelen
zoals Mancozeb of middelen met een lokaal systemische werking in de plant. Mancozeb
staat op nummer 1 in de top 3 van fungiciden die in Nederland worden toegepast (data
CBS). De kosten per middel variëren van 11 tot 68 per kg. In de praktijk wisselen telers
deze middelen af om resistentie ontwikkeling te vorkomen. Het gemiddelde aantal
bespuitingen per teeltseizoen varieert van tien in aardappelpootgoed tot zestien in
consumptieaardappelen. De kosten van de middelen en de toediening komen op basis van
deze cijfers uit op gemiddeld 700 per hectare waarmee de totale jaarlijkse kosten voor het
Nederlandse aardappelareaal (156 000 ha) neerkomen op M 109.
In de biologische teelt van aardappelen, ongeveer 1400 ha in Nederland, worden geen
chemische gewasbeschermingsmiddelen toegepast maar wordt een loofbrander ingezet
wanneer phytophthora geconstateerd wordt en de norm (vastgesteld door het Hoofd
Productschap Akkerbouw) overschreden wordt. De totale kosten bestaan uit de hoeveelheid
gas die hiervoor wordt gebruikt en de toediening. Jaarlijks kost loofvernietiging in de
biologische teelt M 0.51. Tenslotte worden er verliezen geleden die ontstaan door
opbrengstverlaging (volume en kwaliteit) ten gevolge van knolaantasting door P. infestans.
De berekende verliezen in de biologische en conventionele teelt van aardappelen komt
samen op ongeveer M 10 waarmee de totale schade door phytophthora in Nederland
jaarlijks op 120 miljoen euro komt. Dit is 10 tot 15% van de toegevoegde waarde van de
aardappelteelt.
Een gg-aardappel die resistent is tegen de aardappelziekte kan leiden tot een reductie van
het volume fungiciden dat toegepast wordt in Nederland. Er wordt dan ook volop onderzoek
gedaan naar aardappelplanten die resistent zijn tegen de verwekker van de aardappelziekte,
P. infestans. Plant Research International uit Wageningen wil een veldproef uitvoeren met
P. infestans resistente aardappelen. De veldproef is onderdeel van een 10 jarig project dat in
2006 Nederland is opgestart door Wageningen UR met als titel "Duurzame Resistentie
51
COGEM signalering CGM/080201-01
tegen Phytophthora in aardappel door cisgene merkervrije modificatie (DURPh)". In het
project wordt 9,9 miljoen euro geïnvesteerd afkomstig uit het Fonds Economische
Structuurversterking (FES).
Ook het biotechnologiebedrijf BASF doet veldproeven met verschillende aardappelsoorten
die een verhoogde resistentie hebben tegen deze ziekte11. Het zal naar verwachting nog
tenminste enkele jaren duren voordat deze aardappel commercieel geteeld kan worden.
Uit de cijfers over gewasbeschermingsmiddelen die gebruikt worden, blijkt dat bij de teelt
van lelie grote hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen per ha worden gebruikt. Vanuit
dit oogpunt zouden gg-gewassen met resistenties tegen ziekten en plagen interessant kunnen
zijn. Een transformatieprotocol voor lelie is echter tot op heden niet beschikbaar waarmee
een gg-lelie voorlopig niet tot de mogelijkheden behoord.
Samengevat blijkt dat de huidige beschikbare herbicidentolerante en insectenresistente
gewassen niet direct kansen bieden voor Nederland. Insectenplagen geven in Nederland op
dit moment geen grote problemen in de landbouw. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in de
Nederlandse landbouw voornamelijk gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels en in
mindere mate tegen onkruiden worden ingezet. Gewassen die nog in de pijplijn zitten, zoals
de phytophthoraresistente aardappel, kunnen wellicht in de toekomst leiden tot een afname
van het gebruik van fungiciden.
5.2.2 Biobrandstoffenproductie in Nederland
Op het gebied van biobrandstoffen zijn momenteel vele initiatieven gaande in Nederland.
Naast `traditionele' ethanolfabrieken op basis van voedingsgewassen worden ook fabrieken
gerealiseerd die bio-ethanol op basis van rest- en nevenstromen uit de agrofoodsector
produceren. Te denken valt hierbij aan de productie van ethanol uit aardappelschillen, stro
en bietenloof. Ook houtsnippers, gebruikt papier of speciale energiegewassen kunnen
hiervoor benut worden. Indien deze initiatieven echt van de grond komen kunnen gg-
gewassen misschien een bijdrage leveren aan een meer efficiënte productie van bio-ethanol.
Ook de eerder genoemde maïslijn die het enzym -amylase produceert kan een mogelijke
efficiëntieverhoging bewerkstelligen in de bio-ethanolproductie. Tijdens ethanolproductie
wordt normaliter microbieel -amylase toegevoegd om zetmeel af te breken tijdens het
productieproces. Deze stap kan bij de verwerking van de genoemde maïslijn achterwege
gelaten worden waardoor de omzetting tot ethanol gemakkelijker kan verlopen. De maïslijn
staat op het punt toe gelaten te worden tot de Amerikaanse markt en doorloopt momenteel
ook de Europese vergunningsprocedure. Gezien het langdurige toelatingsproces van gg-
gewassen in Europa wordt deze maïslijn voorlopig nog niet voor teelt verwacht.
Nederland heeft zich tot doel gesteld in 2040, 30%, van de fossiele grondstoffen die
gebruikt worden in de energie- en transportsector en 20 tot 45% van de fossiele
grondstoffen gebruikt in de industrie, vervangen moeten zijn door biomassa. Studies hebben
echter aangetoond dat de hoeveelheid biomassa die in Nederland beschikbaar is, niet
voldoende is om te kunnen voldoen aan deze doelstellingen125. Grondstoffen voor de
52
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
biobrandstofproductie zullen dus geïmporteerd moeten worden. In dat opzicht biedt de teelt
van de hierboven genoemde gewassen voor biobrandstoffen producten slechts geringe
kansen voor Nederland.
5.2.3 Gg-gewassen als producent hoogwaardige stoffen
Zoals gesteld is Nederland niet ingericht voor de grootschalige productie van gewassen.
Gewassen die per hectare veel geld kunnen opleveren zijn daarentegen in Nederland zeer
interessant. In dit kader zouden gg-gewassen als productieplatform voor stoffen met een
hoge toegevoegde waarde, zoals farmaceutica, kansen kunnen bieden. De keuze van het te
produceren product is hierbij belangrijk. Zo is bijvoorbeeld voor de productie van het eerder
genoemde anti-cariës eiwit 600 kg nodig op wereldschaal. Voor andere producten die in een
lagere concentratie tot expressie komen is een groter areaal benodigd98. In Nederland wordt
momenteel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van zogeheten farmagewassen.
Productie van hoogwaardige stoffen kan ook gevonden worden in het perspectief van de
amylose-vrije aardappel. De aardappel is een van de belangrijkste gewassen die in
Nederland geteeld wordt. In paragraaf 2.3.2 werd de amylose- vrije aardappel genoemd die
door AVEBE/BASF is ontwikkeld. Deze aardappel is zodanig gemodificeerd dat hij bijna
geen amylose maar enkel nog amylopectine produceert. Hierdoor zijn er voor het verkrijgen
van amylopectine minder energie en chemische hulpstoffen nodig.
5.2.4 Bodemreinigende gg-gewassen in Nederland
Het is niet geheel duidelijk hoeveel verontreinigde locaties Nederland telt. De laatste
inventarisatie van het ministerie van VROM geeft aan dat er circa 600.000 locaties
potentieel vervuild kunnen zijn126. Dit houdt niet in dat alle locaties direct gereinigd hoeven
te worden. Naar schatting dienen 60.000 locaties gesaneerd te worden. Inzet van het huidige
saneringsbeleid van VROM is niet dat na de schoonmaak op de bodem elke
maatschappelijke functie mogelijk is. De sanering is gericht op het toekomstige gebruik. Zo
hoeft de grond onder een snelweg minder schoon te zijn dan de grond in een woonwijk. Op
plaatsen waar dat mogelijk is wordt momenteel al gezocht naar alternatieve methoden om
de bodem te reinigen. In het Utrechtse griftpark, dat bekend staat als een van de sterkst
vervuilde gebieden in Nederland, is onlangs een nieuwe variant van een bestaande bacterie
ontdekt die cyanides, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en tolueen verwerkt. De
mogelijkheden om deze bacterie verder in te zetten bij bodemreiniging worden verder
onderzocht127.
Andere alternatieven voor bodemreiniging kunnen, zoals in paragraaf 3.4 genoemd,
gevormd worden door fytoremediatie. Een nadeel van deze methode, waarbij gg-planten de
bodem reinigen, is dat het een langdurig proces is. Voor de locaties die met spoed gereinigd
moeten worden omdat de humane gezondheid in het geding kan komen, is deze vorm van
bodemsanering minder geschikt. Voor gebieden waar acute sanering niet nodig is, zou
fytoremediatie wellicht toegepast kunnen worden. Dit zou zeker het geval zijn als in de
toekomst planten ontwikkeld worden die de vervuiling sneller kunnen opruimen. Er moet
dan echter wel zorg gedragen worden dat deze planten zich niet in het milieu kunnen
verspreiden. Bovendien zijn er momenteel nog geen gg-planten op de markt die voor
53
COGEM signalering CGM/080201-01
fytoremediatie ingezet kunnen worden en is het moeilijk te voorspellen wanneer dit wel het
geval zal zijn. Het is daarom niet de verwachting dat fytoremediatie in de toekomst in
Nederland veelvuldig zal worden toegepast. De andere manieren van bodemsanering zullen
zeer waarschijnlijk de voorkeur blijven genieten.
5.2.5 Stresstolerante gg-gewassen in Nederland
Wereldwijd wordt bij het veranderen van agronomische eigenschappen van gewassen
voornamelijk gewerkt aan droogte- en zouttolerantie. In Nederland is het niet zozeer
droogte, maar juist (zout)water dat een rol speelt bij veranderingen in de bestaande
landbouwpraktijk. Droogteschade en zoutschade zijn echter nauw met elkaar verbonden.
Door een stijging van de waterspiegel en een daling van de grond door onder andere
gaswinning neemt verzilting van de landbouwgrond geleidelijk toe doordat zout water het
land binnenstroomt; zogeheten zoute kwel. Daarnaast leidt een toenemende irrigatie tijdens
droge zomers tot een toename van de verzilting in lager gelegen gebieden. De
klimaatveranderingen versterken deze ontwikkeling. Verzilting is op veel plaatsen in de
wereld een toenemend probleem. In de voorgaande paragraaf zijn verschillende
onderzoeken genoemd die gericht zijn op de ontwikkeling van zouttolerante gewassen.
Deze projecten zijn er voornamelijk op gericht om uiteindelijk zouttolerante
voedingsgewassen te kunnen telen in gebieden die ongeschikt zijn of worden voor de
landbouw.
Deskundigen verwachten dat de verzilting ook in Nederland de komende jaren verder zal
toenemen. Toch blijkt uit een recent rapport van Kempenaer et al dat verzilting door het
bedrijfsleven niet als een substantieel probleem wordt ervaren128. Er bestaat aldus dit
rapport geen duidelijk beeld over de toekomstige omvang van verzilting in Nederland.
Derhalve voelen bedrijven ook weinig urgentie om zilte productie en producten op te
pakken binnen de huidige land- en tuinbouw.
Tot op heden ligt de nadruk in Nederland vooral op het kunstmatig zoet houden van zoute
gebieden (door verdunning met veel zoet water). Deze strategie is op langere termijn echter
op veel plaatsen fysiek niet meer vol te houden en zou bovendien hoge kosten met zich
meebrengen129. In gebieden die te zout worden om reguliere landbouw op voort te zetten
wordt momenteel vaak zilte natuur ontwikkeld. Dit zal echter bij grote oppervlakten
moeilijker te financieren zijn. Op dit moment wordt volop onderzoek gedaan om te bekijken
of en hoe verzilte gronden economisch benut kunnen worden. Hierbij wordt onder andere
gekeken naar de mogelijkheden van zilte landbouw129,130,131. In 2006 is het grootschalige
project Leven met Zout Water (LMZW) van start gegaan waarbij inzicht in de mate van
verzilting van het (grond) water in Laag Nederland en in de effecten daarvan op
ruimtegebruik wordt onderzocht132.
In Nederland wordt al vanaf begin jaren tachtig gewerkt aan zoutwaterlandbouw133. Hierbij
wordt echter geen genetische modificatie ingezet. De teelt van zoutminnende gewassen
beperkt zich tot nu toe tot de groentegewassen zeekraal, zeekool en zeeaster134. Het
vergroten van de zouttolerante eigenschappen van voedingsgewassen wordt in dit kader ook
regelmatig genoemd.
54
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
Het Nederlandse landbouwareaal is dermate klein dat bulkproductie van grote
voedingsgewassen zowel nu als in de toekomst niet aan de orde is. In het
verkenningsrapport van Kempenaer et al komt men tot de conclusie dat er meer potentieel is
voor de inzet van zilte gewassen in kleine hoeveelheden met een hoge kwaliteit of een ander
gebruik (gericht op stoffen uit de planten) dan voor genetische modificatie van
voedselgewassen zoals aardappel128.
Hoewel Nederland, vanwege het beperkte landbouwareaal niet direct een productieland is.
kan ons land wel een belangrijke rol spelen in de kennisontwikkeling op het gebied van
innovatie en R&D, gebruikmakend van aanwezige verziltingprocessen en agrarische kennis.
5.3 Mondialisering; de ecologische voetprint van Nederland
Naast de perspectieven die gg-gewassen kunnen bieden voor de landbouw binnen
Nederland; is het ook van belang om vanuit een breder perspectief te kijken. Door de
omvang van de import en exportstromen in de landbouw en veeteelt reikt de ecologische
voetprint namelijk verder dan de landsgrenzen van Nederland. Nederland importeert een
groot deel van haar voedsel. Graan, zaad en peulvruchten worden in grote hoeveelheden
geïmporteerd, evenals veel groenten die in de winter in de supermarkt liggen. Fruit is
slechts voor een zeer klein deel afkomstig van Nederlandse bodem maar wordt
geïmporteerd uit verschillende landen over de hele wereld.
Nederland beschikt over een relatief aanzienlijke veestapel die niet in stand gehouden kan
worden met veevoer afkomstig van het eigen areaal. Voor de productie van veevoeder is
Nederland afhankelijk van de buitenlandse productie. Grondstoffen zoals soja en maïs
worden geïmporteerd om hier te worden verwerkt tot veevoer. Het vee dat dit voer krijgt
wordt vervolgens in zijn geheel of als vleesproducten geëxporteerd.
Dit alles houdt in dat de voor- maar ook de nadelen van gg-gewassen in het buitenland ook
hun weerslag hebben op Nederland.
---
COGEM signalering CGM/080201-01
56
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
6 Gg-gewassen buiten Europa
In deze signalering zal niet uitvoerig worden ingegaan op eventuele voordelen, nadelen of
risico's van gg-gewassen en gg-landbouw in de verschillende werelddelen. De landbouw-
systemen zijn wereldwijd zeer verschillend en daarnaast spelen ook culturele, maatschap-
pelijke en economische verschillen tussen landen een rol bij een dergelijke analyse. De
COGEM heeft echter eerder in een signalering135 aandacht geschonken aan de vaak
onbedoelde wereldwijde neveneffecten van nationale en Europese regelgeving ten aanzien
van gentechnologie. In dit hoofdstuk zullen een aantal van de voornaamste thema's en
onderwerpen die een rol spelen benoemd worden. Deze kunnen waar gewenst in latere
signaleringen verder worden uitgewerkt.
6.1 Noord en Zuid-Amerika; schaalvergroting van de landbouw
De grootste arealen van gg-gewassen liggen in Noord- en Zuid-Amerika. In Canada wordt
hoofdzakelijk gg-koolzaad verbouwd. In de Verenigde Staten worden gg-maïs en gg-soja en
gg-katoen verbouwd en in Zuid-Amerikaanse landen bijna uitsluitend gg-soja. In de meeste
gevallen betreft het teelt op (zeer) grootschalige bedrijven met een hoge mate van
mechanisering.
Zoals eerder beschreven bepalen de wereldwijde toelatingskosten voor een gg-gewas op dit
moment welk gewas op de markt verschijnt. Door de hoge wereldwijde toelatingskosten
zijn alleen gg-gewassen economisch haalbaar die wereldwijd grootschalig verbouwd
worden. De hoge toelatingskosten brengen ook met zich mee dat alleen grote multinationale
bedrijven de benodigde investeringen kunnen opbrengen. Kleine en middelgrote bedrijven,
wetenschappelijke instellingen of onderzoeksinstituten worden daardoor van deze markt van
gg-gewassen uitgesloten.
Genetische modificatie in de landbouw is hiermee synoniem geworden met
grootschaligheid van de landbouw. Velen zien het schrikbeeld van een landbouw
gedomineerd door grote multinationals, die geen oog hebben voor het belang van boeren of
milieu. Dit schrikbeeld wordt verder aangewakkerd door de sojateelt in Zuid-Amerika.
Tropisch oerwoud wordt in Brazilië en Argentinië gekapt voor de teelt van monoculturen
van (grotendeels gg) soja, ten koste van biodiversiteit en milieu. Of deze ontwikkeling
direct verbonden is met gg-soja, is de vraag. Duidelijk is echter wel dat herbicidentolerante
gg-soja de grootschalige teelt vergemakkelijkt.
6.2 Ontwikkelingslanden; groei gg-areaal en maatschappelijk debat
De groei van het areaal gg-gewassen vindt voor een belangrijk deel plaats in ontwikkelings-
landen. Ongeveer 40% van de gg-gewassen wordt in ontwikkelingslanden geteeld6. De teelt
valt grotendeels toe te schrijven aan gg-soja in Zuid-Amerika en gg-katoen in Aziatische
landen als China en India. Ook in Zuid-Afrika vindt gg-teelt plaats. Het land neemt de
achtste plaats op wereldranglijst in. In andere Afrikaanse landen vindt echter nauwelijks
teelt plaats. In het verleden hebben sommige Afrikaanse landen ggo's als voedselhulp
57
COGEM signalering CGM/080201-01
geweigerd. Deels leek deze weerstand ingegeven door de vrees dat Europa als mogelijke
afzetmarkt voor landbouwproducten zou wegvallen, deels door politieke bezwaren en deels
door een diepgeworteld wantrouwen tegen Westerse multinationals. Of het areaal gg-
gewassen zal stijgen, is mede afhankelijk van de ontwikkelingen en afzetmogelijkheden op
de wereldmarkt. De houding van Europa als afzetmarkt zal hierbij een grote rol spelen136.
De druk van ziekten en plagen is in tropische en subtropische streken aanzienlijk hoger dan
in gematigde streken zoals in Nederland. De oogstverliezen door schimmels, insecten of
virussen zijn er vele malen hoger dan in gematigde streken. Door de hoge ziektedruk wordt
intensief gespoten tegen ziekteverwekkers. In ontwikkelingslanden worden daarbij vooral
goedkopere breed werkende middelen toegepast, die vanwege hun risico's voor mens en
milieu vaak in Westerse landen verboden zijn. De inbouw van resistenties bijvoorbeeld door
genetische modificatie biedt de landbouw in ontwikkelingslanden dan ook grote potentiële
voordelen. Resistenties kunnen echter snel doorbroken worden. Een resistente plant is dan
ook slechts een deel van de oplossing. Alleen door een geïntegreerde aanpak (Integrated
pest management (IPM)) waarbij ook gekeken wordt naar de inzet van gewasbeschermings-
middelen tegen secundaire plagen, teeltmaatregelen, scholing en training van boeren kunnen
oogstverliezen ook op langere termijn teruggedrongen worden. Bij IPM is de
beschikbaarheid van resistente gewassen een noodzaak. Gg-gewassen kunnen hierbij in
principe een belangrijke rol vervullen.
In Afrika zijn verschillende samenwerkingsverbanden opgericht tussen nationale
onderzoeksinstellingen teneinde het biotechnologisch onderzoek te versterken (bijvoorbeeld
the Association for Strengthening Agricultural Research in Eastern and Central Africa
(ASARECA)). In verscheidene ontwikkelingslanden wordt door lokale en internationale
instituten gewerkt aan gewassen zoals banaan, sorghum en rijst137. Ook is er sprake van
samenwerking tussen het westerse bedrijfsleven en lokale onderzoeksorganisaties, waarbij
het bedrijfsleven licenties op hun technologie of producten voor niets of tegen sterk
verlaagde tarieven beschikbaar stelt138,139.
Deze inspanningen nemen echter niet weg dat er een groeiende kloof bestaat tussen
ontwikkelde en ontwikkelingslanden. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat gg-
gewassen zijn ontwikkeld vanuit het perspectief van de grootschalige westerse landbouw.
Zeventig procent van de investeringen in de groene biotechnologie wordt gedaan door
private ondernemingen die zich richten op de landbouw in (hoog) ontwikkelde landen.
Grootschalige investeringen in onderzoek naar de vijf belangrijkste voedingsgewassen
(sorghum, gierst, aardnoot, kikkererwt en duivenerwt) in de semi-aride klimaatsgebieden
blijven uit. Het risico is aanwezig dat de ontwikkelingslanden geen aansluiting zullen
vinden met de nieuwe ontwikkelingen en dat biotechnologie de verschillen tussen de landen
verder zal vergroten140.
58
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
Maatschappelijk debat
Ook in ontwikkelingslanden wordt verschillend gedacht over gg-gewassen en gg-voedsel. In
het maatschappelijke debat worden deels dezelfde argumenten als in Europa gebruikt maar
er zijn ook een aantal accentverschillen. Voorstanders leggen meer de nadruk op het
veiligstellen van de voedselvoorziening en stellen daarbij dat ontwikkelingslanden zich niet
de luxe kunnen veroorloven van keuzevrijheid. Ze wijzen hierbij op het nut van het
inbouwen van resistenties tegen plagen en ziekten, opbrengstvermeerdering en
droogtetoleranties. Tegenstanders zijn juist van mening dat gg-landbouw
ontwikkelingslanden weinig te bieden heeft en de afhankelijkheid van deze landen juist zal
verhogen. Ze wijzen op het gevaar van multinationals die de landbouw gaan beheersen en
een dreigende `herkolonialisering' door het Westerse bedrijfsleven. Ook het recht van
boeren om eigen zaden te produceren weegt zwaar in de argumentatie. Veel boeren in
ontwikkelingslanden produceren hun eigen zaden. Aangezien gg-gewassen gepatenteerd
zijn, is het boeren niet toegestaan zelf zaden te produceren en zijn ze verplicht iedere keer
zaaigoed te kopen bij de producent. Hierbij mag overigens niet uit het oog verloren worden
dat eigen zaai- en pootgoedproductie sterk onder druk staat. Ook bij conventioneel zaaigoed
is eigen productie vaak niet mogelijk is omdat het F1 hybriden betreft. Aan eigen
zaadproductie door boeren kleven verder nadelen zoals de aanwezigheid van ziekten en
virussen. Zaaigoed van veredelingsbedrijven is in die zin superieur omdat ze een betere
oogstzekerheid bieden door gegarandeerde kiemkracht en daarnaast ziektevrij zijn.
In het maatschappelijke debat over genetische modificatie treden grotendeels dezelfde
actoren op als in de Westerse landen. Aan de kant van de voorstanders zijn
vertegenwoordigers van multinationals en dochterbedrijven prominent aanwezig. Bij de
tegenstanders komen we dezelfde NGO's tegen als in Europa. Organisaties als Greenpeace
of Friends of the Earth zijn wereldwijd georganiseerd met verschillende landenafdelingen,
supportgroepen en ondersteuning voor lokale organisaties. Feitelijk kan gesproken worden
over multinationals aan beide kanten van het debat.
59
COGEM signalering CGM/080201-01
60
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
7 Conclusies
Snelle wereldwijde toename areaal gg-gewassen maar niet in Europa
Het wereldwijde areaal gg-gewassen bedroeg in 2006 102 miljoen hectare en groeit met
gemiddeld 10% per jaar.
De snelle opmars van gg-gewassen wordt veroorzaakt doordat deze de boer economische
voordelen biedt.
Teelt is beperkt tot vier gewassen te weten soja, maïs, katoen en koolzaad en de ingebouwde
eigenschappen beperken zich tot herbicidentolerantie, insectenresistentie of een combinatie
van beiden.
Teelt vindt voornamelijk plaats in Noord- en Zuid-Amerika en in mindere mate in China en
India. In Afrika, met uitzondering van Zuid-Afrika, en Europa vindt nauwelijks teelt plaats.
De afwezigheid van teelt in Europa lijkt grotendeels veroorzaakt door de geringe
maatschappelijke acceptatie en de trage besluitvorming.
Het is mogelijk dat er in de toekomst een kentering zal plaatsvinden in de maatschappelijke
weerstand van Europeanen en Nederlanders tegen gg-gewassen. Maar dit hangt af van
verschillende factoren en is daarmee moeilijk te voorspellen.
Maatschappelijke acceptatie en toelatingskosten bepalen succes gg-gewassen
Vooral in Europa is er grote maatschappelijke weerstand en wantrouwen ten opzichte van
gg-voedsel. Overheden proberen door strikte toelatingseisen en het verplicht stellen van een
uitvoerige risico-analyse (inclusief tal van veiligheidstesten) de veiligheid voor mens en
milieu te garanderen en het vertrouwen van consument en burger te winnen.
De belangrijkste reden dat de teelt beperkt is gebleven tot vier gewassen ligt in het feit dat de
wereldwijde toelatingskosten van gg-gewassen hoog (7 tot 15 miljoen euro) zijn. Deze hoge
kosten kunnen alleen terugverdiend worden bij gg-gewassen die geteeld worden op grote
arealen.
Risico's verbonden aan gg-gewassen: economische schade en grootschaligheid
Gg-gewassen worden alleen toegelaten als de risico's voor mens en milieu verwaarloosbaar
klein zijn. Geen enkel ander gewas of voedselproduct wordt zo uitvoerig getest op veiligheid
als gg-gewassen en gg-voedsel.
De risico's van gg-gewassen bestaan voor Nederland vooral op het economische vlak. Door
teelt van gg-gewassen kan contaminatie optreden van conventionele of biologische teelt en
haar producten. De vermenging kan tot economische schade voor betrokken telers en de
verwerkende industrie leiden, omdat zij beperkt worden in hun afzetmogelijkheden. Ook kan
de keuzevrijheid van de consument hierdoor beperkt worden.
Vaak is teelt van gg-gewassen verbonden met grootschalige teelt. De teeltpraktijk waarin gg-
gewassen toegepast worden, kan in sommige gevallen aanzienlijke milieunadelen met zich
meebrengen, zoals in Zuid-Amerika. Het is daarbij de vraag of gg-gewassen een essentieel
onderdeel zijn van die teeltpraktijk of dat deze ook zou plaatsvinden met conventionele
variëteiten.
Gg-gewassen en kansen voor het milieu
Het inbouwen van resistenties tegen ziekten en plagen kan grote milieuvoordelen bieden,
zowel voor ontwikkelingslanden als westerse landen.
61
COGEM signalering CGM/080201-01
De meeste studies laten zien dat het gebruik van insecticiden door de teelt van
insectenresistente gg-gewassen, zoals katoen en maïs, afneemt.
Uit studies blijkt dat bij herbicidentolerante gg-gewassen een toe- of afname van het
herbicidengebruik sterk afhangt van het soort gewas, de teeltomstandigheden, de teeltpraktijk
en de klimaatsomstandigheden, als ook van het herbicidengebruik in de conventionele teelt.
Milieuvoordelen zijn te verwezenlijken door de ontwikkeling van gg-gewassen die aangepast
zijn voor een eenvoudigere verwerking, zoals amylose-vrije aardappelen. Of gg-gewassen
waarin hoogwaardige componenten zoals farmaceutica of enzymen worden geproduceerd
milieuvoordelen kunnen bieden boven de gangbare productiewijzen zoals fermentatie en
chemische synthese, dient nog verder onderzocht te worden.
Ook het inbouwen van droogte- en zouttoleranties in gg-planten kan milieuvoordelen bieden.
Het zal echter waarschijnlijk nog enige tijd duren voor dergelijke gewassen op de markt
verschijnen.
Relevantie van gg-gewassen voor de Nederlandse landbouw
Bij een beoordeling welke voordelen gg-gewassen voor een duurzame landbouw kunnen
bieden moet niet alleen gekeken worden naar de Nederlandse teeltpraktijk maar ook naar de
mondiale context. Nederland importeert grote hoeveelheden voedsel en veevoeder. Gezien de
afhankelijkheid van landbouwproductie in het buitenland moet bij een afweging ook de voor-
en nadelen voor een duurzame teelt in het producerende land meegnomen worden.
De thans op de markt zijnde gg-gewassen zijn zowel vanuit economisch als milieuoogpunt
nauwelijks interessant voor de Nederlandse landbouw.
Er worden gg-gewassen ontwikkeld die mogelijk wel interessant zijn voor de Nederlandse
situatie, zoals gg-aardappelen. Op de langere termijn zouden gewassen met een hoge
toegevoegde waarde, zoals farmagewassen, een bijdrage aan duurzame landbouw in
Nederland kunnen leveren.
Het economische zwaartepunt van de Nederlandse landbouw ligt in het tuinbouwcluster en in
de veredelingssector. Of er gg-tuinbouwgewassen op de markt komen, hangt sterk af van
maatschappelijke acceptatie en economische haalbaarheid. Hierbij zijn de toelatingskosten
een belangrijke factor.
Innovatie en genetische modificatie
Het Nederlandse veredelingsbedrijfsleven is tot op heden terughoudend geweest ten opzichte
van genetische modificatie. Mede gezien de internationale ontwikkelingen lijkt zich een
voorzichtige ommekeer aan te dienen. Veredelingsbedrijven zullen ten aanzien van
genetische modificatie hernieuwd positie moeten kiezen. Hun keus zal sterk beïnvloed
worden door het Europese en Nederlandse beleid.
Het Nederlandse bedrijfsleven en Nederland als importeur en doorvoerhaven van
bulkproducten zoals maïs en soja is erbij gebaat dat de Europese toelatingsprocedures voor
gg-gewassen gestroomlijnd worden en besluiten sneller genomen worden, zonder dat de
milieuveiligheid en voedselveiligheid in het geding komen.
62
Bijlage 1
Bijlage 1
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
Referenties
1 Brundtland G H, Khalid M, et al., (1987), World Commission on Environment and Development:
"Our Common Future", Oxford University Press, Oxford/New York
2 Kamar M, Coff C, Wynne B (2006) GMOs and sustainability Contested views, routes and drivers,
Danish Council of Ethics
3 CBD, COGEM en Gezondheidsraad (2007). Achtergrondstudies Trendanalyse Biotechnologie 2007.
Kansen en Keuzes
4 COGEM (2006). Nieuwe technieken in de plantenbiotechnologie. COGEM advies en signalering
(CGM/061024-02)
5 COGEM (2007). Het gentechdebat ontleed. Een analyse van terugkerende kernthema's en
argumenten. COGEM signalering (CGM/071004-01)
6 ISAAA (2006). Global status of commercialized biotech/GM crops: 2006. Internet: www.isaaa.org
7 GMO compass (2007). Commercial GM Crops in EU on the rise. GM Maize: 110,000 Hectares
under Cultivation. Internet: www.gmo-
compass.org/eng/agri_biotechnology/gmo_planting/191.eu_growing_area.html (17 december 2007)
8 COGEM (2007). Import and processing of alpha-amylase encoding maize 3272. (CGM/070905-01)
9 Demont M, Deloof F, Tollens E (2002). Impact van biotechnologie in Europa: de eerste vier jaar Bt
maïs adoptie in Spanje. Katholieke Universiteit Leuven. Working paper 2002/63
10 Friends of the Earth (2007) Who benefits from gm crops? An analysis of the global performance of
gm crops (1996-2006)
11 COGEM (ongepubliceerd). Inventarisatie veldproeven wereldwijd
12 Gaskell G, et al (2006). Europeans and biotechnology in 2005: Patterns and trends. Eurobarometer
64.3
13 Vriend HC de (2004). Mogelijkheid gentechvrije ketens: Onderzoek naar voorwaarden, knelpunten
en mogelijkheden vanuit een ketenbenadering. COGEM onderzoeksrapport CGM/2004-02
14 Vriend de HC. (2004). Burgers en trends in biotechnologie: onderzoek naar waarden en doelen.
Bijlage 1 bij kabinetsreactie op Trendanalyse Biotechnologie 2004. VROM
15 Gaskell G, Allum N, Stares S (2003) Europeans and Biotechnology in 2002. Eurobarometer 58.0
16 CBD, COGEM en Gezondheidsraad (2007) Trendanalyse Biotechnologie 2007. Kansen en Keuzes
17 Kalaitzandonakes N, Alston JM, Bradford KJ (2007). Compliance costs for regulatory approval of
new biotech crops. Nature biotechnology 25: 509-511
18 Ekoland (2007). Biologisch veevoer, kan het nog ggo-vrij blijven? Werken aan korte lijnen en
transparantie in de keten
19 Xu D, et al. (1996). Constitutive expression of a cowpea trypsin inhibitor gene, CpTi, in transgenic
rice plants confers resistance to two major rice insect pests. Molecular breeding 2: 167-173
20 Bell HA, et al. (2001). Effect of dietary cowpea trypsin inhibitor (CpTI) on the growth and
development of the tomato moth Lacanobia oleracea (Lepidoptera:Noctuidae) and on the success of
the gregarious ectoparasitoid Eulophus pennicornis (Hymenoptera: Eulophidae). Pest managagement
science: 57:57-65
21 Zhao J, et al. (2006). Transformation of modified cowpea trypsin inhibitor gene and anti-bacterial
peptide gene in Brassica pekinensis protoplasts mediated by Agrobacterium tumefaciens. Euphytica
149: 317-326
22 Huang J, et al. (2005). Insect-resistant GM rice in farmers' fields: assessing productivity and health
effects in China. Science 308: 688-690
23 Van der Vossen E, et al. (2003). An ancient R gene from the wild potato species Solanum bulbo-
castanum confers broad-spectrum resistance to Phytophthora infestans in cultivated potato and
tomato. The Plant Journal 36: 867-882
24 Brookes G, Barfoot P (2006). Global impact of biotech crops: socio-economic and environmental
effects in the First ten years of commercial use. AgBioForum 9: 139 -151
25 AG-West Biotech inc. GM crops reduce pesticide use (2001). AgBiotech Bulletin 9(6)
26 Benbrook C (2003). Economic and environmental impacts of First generation genetically modified
crops. Lessons from the United States. International Institute of Sustainable Development (Winnipeg,
Canada)
27 Checkbiotech. Brazil: transgenic soybean seeds increase herbicides (2007) Internet:
www.checkbiotech.org
28 Kleter GA, et al. (2007). Altered pesticide use on transgenic crops and the associated general impact
from an environmental perspective. Pest Management Science 63:1107-1115
65
COGEM signalering CGM/080201-01
29 National Agricultural Statistics Service, Agricultural Statistics Board, US Department of Agriculture.
Agricultural Chemical Usage (PCU-BB). Washington, DC (2006). Internet:
usda.mannlib.cornell.edu/MannUsda/viewDocumentInfo.do?documentID=1001 (25 november 2006)
30 Cattaneo MG, et al. (2006) Farm-scale-evaluation of the impacts of transgenic cotton on biodiversity,
pesticide use, and yield. Proceedings of the National Academy of Science USA 103: 7571-7576
31 COGEM (2003). Farm Scale Evaluations geëvalueerd (CGM/031128-01)
32 Sweet J, Simpson E, Law J, et al. (2004). Botanical and rotational implications of genetically
modified herbicide tolerance in winter oilseed rape and sugar beet (BRIGHT Project). HGCA project
report 353
33 Qaim M, Zilberman D. (2003). Yield effects of genetically modified crops in developing countries.
Science 299: 900-901
34 Pray CE, et al. (2002). Five years of Bt cotton in Chinea the benefits continue. Plant journal 31:
423-430
35 Fernandez Cornejo J and Caswell M. The First Decade of Genetically Engineered Crops in the
United States. United States Department of Agriculture, Economic Research Service, Washington,
DC (2006). Internet: www.ers.usda.gov/publications/EIB11 (17 februari 2007)
36 Cornell University (2006). Annual Meeting Americal Agricultural Economics Association. Long
Beach California, 25 juli 2006
37 GMO safety. Bt maize is an additional means of reducing mycotoxins. Internet: www.gmo- safety.eu
(17 januari 2008)
38 Kovach J, et al. (1992). A method to measure the invironmental impact of pesticides. NY food life
scieces bulletin 139: 1-8
39 Kleter GA and Kuiper HA (2003). Environmental fate and impact considerations related to the use of
transgenic crops, in Chemistry of Crop Protection, Progress and Prospects in Science and
Regulation, ed. by Voss G and Ramos G. John Wiley & Sons, GmbH, Weinheim, Germany, pp. 305
321
40 Kleter GA and Kuiper HA (2004). Assessing the environmental impact of changes in pesticide use on
transgenic crops, in EnvironmentalCosts and Benefits of Transgenic Crops, Wageningen URFrontis
Series Vol. 7, ed. by Wesseler J. Kluwer, Dordrecht, The Netherlands, pp. 3343. Internet:
library.wur.nl/frontis/transgenic crops/03a kleter.pdf (25 november 2006)
41 CLM (2007). Milieumeetlat. Internet: www.milieumeetlat.nl (4 januari 2008)
42 RIVM. Dossier Life Cycle Assessment. Internet: www.rivm.nl/milieuportaal/dossier/lca/ (13
december 2007)
43 Bennet R, et al. (2004). Environmental and human health impacts of growing genetically modified
herbicide tolerant sugar beet: a life cycle assessment. Plant biotechnology journal 2, 273 - 278
44 Fawcett R and Towery D (2003). Conservation and Plant Biotechnology:How New Technologies
Can Improve the Environment by Reducing the Need to Plow. Conservation Technology.
Information Center, West Lafayette. Internet: www2.ctic.purdue.edu/CTIC/BiotechPaper.pdf (25
November 2006)
45 Uri ND (2001). Conservation practices in U.S. agriculture and their impact on carbon sequestration.
Environmental Monitoring and Assessment 70: 323344
46 Hooker BA, et al. (2005). Long-term Effects of Tillage and Corn Stalk Return on Soil Carbon
Dynamics. Soil science society of America journal 69: 188 196
47 Lazarus W, Selley R. (2005) Farm machinery economic cost estimates for late 2005. St. Paul, MN:
University of Minnesota Extension Service
48 The physics factbook. Internet: hypertextbook.com/facts/2001/MarinaStasenko.shtml (november
2007)
49 GMO Compass. Disease resistance. Internet: http://www.gmo-
compass.org/eng/agri_biotechnology/breeding_aims/148.disease_resistant_crops.html (19 januari
2007)
50 Joint Research Centre. List of SNIFs circulated under article 9 of Directive 90/220/EEC
51 BASF and Monsanto announce R&D and Commercialization collaboration agreement in plant
biotechnology. Persbericht Monsanto 21 maart 2007
52 Pioneer Hi-bred International. Drought tolerance corn. Internet: www.pioneer.com (februari 2007)
53 Passioura J (2007). The drought environment: physical, biological and agricultural perspectives.
Journal of experimental botany 58: 113-117
54 Biogemma. Internet: www.biogemma.com (18 december 2007)
55 Zhang J. et al. (2004). From laboratory to field. Using information from arabidopsis to engineer salt,
cold, and drought tolerance in crops. Plant physiology 135: 615-621
66
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
56 Rivero et al (2007). Delayed leaf senescence induces extreme drought tolerance in a flowering plant.
PNAS 104: 19631-19636
57 Nelson et al (2007). Plant nuclear factor Y (NF-Y) B subunits confer drought tolerande and lead to
improved corn yields on water-limited acres. PNAS 104: 16450-16455
58 Internation maize and wheat improvement center. In quest for drought-tolerant varieties, CIMMYT
sows first transgenic wheat field trials in Mexico. Internet: www.cimmyt.org (12 march 2004)
59 Internation maize and wheat improvement center. Results of transgenic wheat trial look promising.
Internet: www.cimmyt.org, (september 2004)
60 Jia H (2004). China ramps up efforts to commercialize GM rice. Nature biotechnology. 22:642
61 Hu H et al. (2006). Overexpressing a NAM, ATAF, and CUC (NAC) transcription factor enhances
drought resistance and salt tolerance in rice. Proceedings of the National Academy of Science 103:
12987-12992
62 Wang Y, et al. (2005). Molecular tailoring of farnesylation for plant drought tolerance and yield
protection. Plant journal 43: 413424
63 Application for licence for intentional release of GMOs into the environment: Application No. DIR
071/2006. Internet: www.ogtr.gov.au/ir/dir071.htm (26 maart 2007)
64 Bahieldin A, et al. (2005). Field evaluation of transgenic wheat plants stably expressing the HVA1
gene for drought tolerance. Physiologica planetarium 123: 421427. 2005
65 Science and Technology Network. Internet:
www.scidev.net/News/index.cfm?fuseaction=readNews&itemid=1661&language=1 (11 december
2007)
66 Sheehy JE, Mitchell PL, Hardy B, eds. (20000. Redesigning Rice Photosynthesis to Improve Yield.
Amsterdam, the Netherlands: Elsevier. (Proceedings of a Workshop the Quest to Reduce Hunger:
Redesigning Rice Photosynthesis, 30 November-3 December 1999, at the International Rice
Research Institute)
67 Boerjan W. (2005). Biotechnology and the domestication of forest trees. Current opinion in
biotechnology 16: 159 166
68 Williams CG (2005). Framing the issues in transgenic forests. Nature Biotechnology 23; 530 532
69 Böhlenius H et al. (2006). CO/FT Regulatory Module Controls Timing of Flowering and Seasonal
Growth Cessation in Trees. Science 312
70 Weigel D, Nilsson O (1995). A developmental switch sufficient for flower initiation in diverse
plants. Nature 377
71 COGEM (2007). Import of genetically modified maize LY038 with a higher lysine content
(CGM/070504-01)
72 COGEM (2005). Kleinschalige veldproef met genetisch gemodificeerde aardappelplanten met een
verlaagd amylopectinegehalte (CGM/051206-02)
73 COGEM (2005). Kleinschalige veldproef met genetisch gemodificeerde aardappelplanten met een
verlaagd amylosegehalte (CGM/051206-03)
74 Sticklen M (2006). Plant genetic engineering to improve biomass characteristics for biofuels. Current
opinion in biotechnology 17: 315-319
75 Rath A (2006). The promise of dedicated Energy Crops. Proceedings third annual of the world
congress on industrial biotechnology and bioprocessing
76 Ferguson B (2006). Enhanced Energy Crops for Cellulosic Ethanol. Abstract third annual of the
world congress on industrial biotechnology and bioprocessing
77 Edenspace. Internet: www.edenspace.com (20 november 2007)
78 Ceresbiotech. Internet: ceresbiotech.com (20 november 2007)
79 Agrivida. Internet: www.agrivida.com (20 november 2007)
80 Ragauskas AJ et al. (2006). The path forward for biofuels and biomaterials. Science 311: 484-489
81 VIB (2007). VIB vraagt veldproef aan, en onderzoekt de productie van duurzame biobrandstof door
populieren met een gewijzigde houtsamenstelling. Persbericht 5 december 2007
82 Checkbiotech.org (2007). Scientists develop low-lignin eucalyptus trees. Internet:
www.checkbiotech.org (30 november 2007)
83 International energy agency (2004). Biofuels for transport. An international perspective.
84 Dow AgroSciences (2006). Dow AgroSciences achieves world's first registration for plant-made
vaccines. Persbericht 31 januari 2006. Internet: www.dowagro.com
85 Meristem Therapeutics. Internet: www.meristem-therapeutics.com (31 januari 2008)
86 Medicago Inc. Internet: www2.medicago.com (31 januari 2008)
87 SemBioSys. Internet: www.sembiosys.ca (31 januari 2008)
88 Biolex. Internet: www.biolex.com (31 januari 2008)
67
COGEM signalering CGM/080201-01
89 Protalix BioTherapeutics. Internet: www.protalix.com (31 januari 2008)
90 Bayer Cropscience. (2006). Persbericht. Bayer Acquires Icon Genetics AG (11 januari 2006)
91 European technology platform plants for the future (2007). Strategic research agenda 2025
92 Wieland WH, Lammers A, Schots A et al. (2006). Plant expression of chicken secretory antibodies
derived from combinatorial libaries. Journal of biotechnology 122: 382-391
93 Streatfield SJ (2007). Approaches to achieve high-level heterologous protein production in plants.
Plant biotechnology journal 5: 2-15
94 Sun HJ, Kataoka H, Yano M et al. (2007). Genetically stable expression of functional miraculin, a
new type of alternative sweetener, in transgenic tomato plants. Plant biotechnology journal 5: 768
777
95 Monsanto (2006). Metabolix Purchases Biopol Assets From Monsanto. Persbericht Monsanto.
Internet: www.monsanto.co.uk/news/ukshowlib.phtml?uid=5082 (8 november 2006)
96 Metabolix (2006). ADM names Clinton, Iowa as location for PHA plant. Persbericht Metabolix en
ADM, 14 maart 2006
97 Wolff O. et al. (2005). Techno-economic feasibility of large-scale production of biopolymers in
Europe. Institute for Prospective Technological Studies (IPTS)
98 Elbehri A (2005). Biopharming and the food system: examining the potential benefits and risks.
Agbioforum 8: 18-25
99 COGEM (2004). Farmaceutische gewassen. Signalering en Advies (CGM/041214-01/02)
100 Eapen S, D'Souza SF. (2005). Prospects of genetic engineering of plants for phytoremediation of
toxic metals. Biotechnology advances 23: 97-114
101 Meagher RB, Heaton ACP. (2005). Strategies for the engineered phytoremediation of toxic element
pollution: mercury and arsenic. Journal of Industrial microbiology and biotechnology 32: 502-513
102 Peuke AD, Rennenberg H .(2005). Phytoremediation. EMBO 6: 497-501
103 Krämer U., Chardonnens AN. (2001). The use of transgenic plants in the bioremediation of soils
contaminated with trace elements. Applied microbiology and biotechnology 55: 66 1-672
104 University of Georgia (2003). UGA researchers involved in first use trial using transgenic trees to
help clean up toxic waste site. Internet: www. Uga.edu/news-
bin/artman/exec/view.cgi?archive=6&num=473&printer=1
105 Peuke AD, Rennenberg H. (2005). Phytoremediation. EMBO 6: 497-501
106 Doty SL, Jamer CA en Moore AL (2007). Enhanced phytoremediation of volatile environmental
pollutants with transgenic trees. Proceedings of the national academy of science 43: 16816-16821
107 Purdue University (2008). Fighting pollution the poplar way: trees to clean up Indiana site: Trees to
clean up Indiana site. Persbericht 10 januari 2008
108 Rottelveel T, Al-Ahmad H, en Gressel J (2006). Assessing risks and containing of mitigating gene
flow of transgenic and non-transgenic phytoremediating plants. In: Mackova M et al. (2006).
Phytoremediation Rhizoremediation: 259-284. Springer Verlag
109 Czako M, et al (2005) Genetic modification of wetland grasses for phytoremedation. Zeitschrift fur
naturforschung C 6: 285-91
110 Eapen S, Singh S en D'Souza SF (2007). Advances in development of transgenic plants for
remediation of xenobiotic pollutants. Biotechnology advances 25: 442-451
111 Commissie coëxistentie primaire sector (2004). Rapportage van de tijdelijke commissie onder
voorzitterschap van J. van Dijk
112 Hoofdproductschap Akkerbouw (2005). Verordening HPA coëxistentie teelt 2005. JBA.nr. 322
113 Biologica (2007). Tweede Kamer legt verantwoordelijkheid GGO-besmetting bij vervuiler. 14
november 2007. Internet: www.biologica.nl/gentech
114 CBS / LEI (2007). Land- en tuinbouwcijfers 2007
115 CBS (2006). Steden slokken landbouwbedrijven op. Webmagazine; www.cbs.nl.nl-
NL/menu/themas/landbouw/publicaties/artikelen/archief/2006
116 CBS (2007). Aantal landbouwbedrijven duikt onder de 80 duizend. Webmagazine; www.cbs.nl.nl-
NL/menu/themas/landbouw/publicaties/artikelen/archief/2007
117 Stuurgroep Tuinbouwinnovatie. Flowers en Food. Innovatie- en kennisagenda tuinbouwcluster 2020.
Deel 1 basisrapport
118 Pollack A (2007). Round 2 for biotech beets. New York Times. Internet:
www.nytimes.com/2007/11/27/business/27sugar.html?pagewanted=1&_r=2
119 De Venter K, Demont M, Tollens E (2002). Bedrijfseconomische impact van biotechnologie in de
Belgische suikerbietenteelt. Katholieke Universiteit Leuven. Working paper 2002/50
120 Florigene (2007). Internet: www.florigene.com/
121 Potera C (2007). Blooming biotech. Nature biotechnology 25:963-965
68
Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw
122 Productschappen vee, vlees en eieren (2007). PVE: Starheid Europees GMO-beleid heeft enorme
gevolgen voor vee-, vlees- en eierensector, snelle versoepeling is noodzakelijk. Persbericht PVE 15,
13 november 2007
123 Van der Lugt H (2007). Veeteelt stort in zonder gengewas. NRC Handelsblad, 16 november 2007
124 CLM. Internet: www.milieumeetlat.nl (19 december 2007)
125 De Jong E et al. (2005). Biorefineries for the chemical industry A Dutch point of view. In Kamm
B, Kamm M en Guber P (Eds.): Biorefineries Biobased industrial processes and products. Status
quo and future directions, WILEY-VCH, Weinheim
126 Ministerie van VROM (2007). Overzicht landelijke inventarisaties bodemverontreiniging in
Nederland. Internet: www.vrom.nl
127 Dagblad Trouw (10 januari 2008) Unieke bacterie peuzelt gif op in vervuild Griftpark
128 Kempenaer JG de, Brandenburg WA, Hoof LJW van (2007). Het zout en de pap; Een verkenning bij
marktexperts naar de langetermijn mogelijkheden van zilte landbouw. Rapport in opdracht van
Innovatienetwerk
129 Brandenburg WA (2007) Het zout en de pap; Een verkenning bij marktexperts naar langetermijn
mogelijkheden voor zilte landbouw. In opdracht van het Innovatienetwerk
130 NRLO (2000). Bioproductie en ecosysteemontwikkeling in zoute condities. NRLO-rapport nr.
2000/11
131 Fiselier JL, et al. (2003). Zilte perspectieven. Verkennende studie in opdracht van Innovatienetwerk
132 Acacia Instituut. (2007) Internet: www.levenmetzoutwater.nl
133 NRLO rapport (2000) Bioproductie en ecosysteemontwikkeling in zoute NRLO-rapport 2000/11
condities; essay, literatuurscan en interviews
134 Langeveld H, et al. (2005) Nieuwe landbouw; inventarisatie van kansen. Plant Research International
Wageningen
135 COGEM (2006). Signalering gentechnologie en mondialisering. Suggesties voor overheidsbeleid op
het gebied van gentechnologie in het licht van de toenemende mondialisering (CGM/-60202-02)
136 Nuffield Council on Bioethics (2003). The use of genetically modified crops in developing countries
137 Fox JL (2003). Agbiotech climbs Africa's agenda. Nature Biotechnology 21:589
138 International Service for the Acquisition of Agri-biotech Applications (ISAAA). Internet:
www.isaaa.org, (november 2007)
139 CIMBAA. Collaboration on insect management for brassicas in asia and Africa. Internet:
www.cimbaa.org, (november 2007)
140 Fresco LO (2003). "Which road do we take?" Harnessing genetic resources and making use of life
sciences, a new contract for sustainable agriculture. Uit: EU discussion forum "Towards sustainable
agriculture for developing countries: options from life sciences and biotechnologies". Brussels, 30-31
January 2003
69
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer