Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Den Haag Ons kenmerk
28 april 2008 BVE/2008/6342

Onderwerp Bijlage(n) Examinering mbo op de korte en lange termijn 4

Met mijn brief aan u van 6 september 2007 (Kamerstuk 27451, nr. 76) inzake examens MBO en de positie van het Kwaliteitscentrum Examinering (KCE) heb ik een eerste stap gezet op weg naar een nieuw toezichtarrangement, gericht op verbetering van de kwaliteit van de examinering in het mbo. In de brief gaf ik al een korte doorkijk naar de toekomstige examensystematiek in het mbo. In het Algemeen Overleg van 1 november 2007 heb ik u op hoofdlijnen aangegeven welke richting ik met examinering in het mbo zal opgaan en heb ik aangegeven dat ik u hierover in februari 2008 per brief uitgebreider zal informeren.
Gelet op de duidelijke relatie tussen deze brief en de beleidsreactie op het advies "Over de drempels met taal en rekenen" van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (commissie Meijerink) heb ik u eind februari 2008 aangegeven (Kamerstuk 27451, nr. 83) gelijktijdig met de beleidsreactie op het advies van de commissie Meijerink de brief inzake examinering mbo te sturen. Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging. Ik ga achtereenvolgens in op de volgende zaken:
1. Examinering in het mbo: nu en in de toekomst;
2. Overgang toezicht examinering van KCE naar inspectie en het toezicht in studiejaar 2007/2008;
3. De ontwikkeling van het toezichtarrangement vanaf 2008/2009;
4. Centrale examinering van basisvaardigheden Nederlands en rekenen/wiskunde;
5. Standaardisering van examinering van beroepsgerichte vakken;
6. Betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de examinering / examenprofielen.


1. Examinering in het mbo: nu en in de toekomst Examinering in het mbo hoort van goede kwaliteit te zijn, zowel wat betreft de inhoud en moeilijkheidsgraad van de examens als de wijze waarop die worden afgenomen. Examens moeten waarborgen dat leerlingen geschikt zijn voor het beroep, de eventuele doorstroom naar vervolgonderwijs en het functioneren als burger in de samenleving. De examens moeten daarom voldoen aan toetstechnische eisen van betrouwbaarheid en ze moeten ontwikkeld en afgenomen worden door deskundig personeel. De uitgereikte diploma's dienen het volste vertrouwen te hebben van het afnemende bedrijfsleven en het vervolgonderwijs.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl

blad 2/11

Volgens de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de examinering bij de instelling. Door de instelling verantwoordelijk te maken voor zowel het onderwijs als de examinering kan die in de dagelijkse praktijk zorgen voor goede samenhang daartussen en kunnen de benodigde flexibiliteit en maatwerk worden geleverd. Elke instelling is binnen de gegeven wettelijke kaders vrij in de wijze waarop zij de examinering vormgeeft. Ik hecht er echter aan dat deze verantwoordelijkheid gezamenlijk met het regionale en sectorale bedrijfsleven tot stand komt. Om zo het vertrouwen in de examinering in het beroepsonderwijs te vergroten. De examens in het mbo moeten daarbij wel voldoen aan -door mij vastgestelde standaarden- voor examenkwaliteit. Tot de standaarden behoort onder andere de eis dat wát geëxamineerd wordt, dekkend is voor de eisen in de kwalificatiedossiers. De instelling moet zelf bewaken dat de examinering aan de standaarden voldoet. De uiterste consequentie van het niet voldoen aan deze standaarden kan zijn dat ik de instelling het recht op examinering voor de betreffende opleiding ontneem. De instelling is dan verplicht de examinering volledig uit te besteden aan een andere instelling die wel over dat recht beschikt.

Dat instellingen verantwoordelijk zijn voor de examinering wil nog niet zeggen dat zij ook alles zelf doen. Er wordt bij het ontwikkelen en uitvoeren van examens al flink samengewerkt (met bijvoorbeeld andere onderwijs- of exameninstellingen) en steeds meer instellingen besluiten tot het inkopen van centraal ontwikkelde en soms ook centraal afgenomen examens. Een instelling kan ook besluiten de examinering vollédig uit te besteden aan een exameninstelling. De huidige examensystematiek in het mbo maakt kortom vele uitvoeringsvarianten mogelijk. Al deze varianten moeten aan de examenstandaarden voldoen.

Ontwikkeling naar competentiegericht onderwijs en examinering Vanaf 2004 werkt het mbo, op initiatief van bedrijfsleven en onderwijs gezamenlijk, aan de implementatie van competentiegericht onderwijs (CGO). Instellingen starten hiertoe opleidingen op basis van nieuwe, competentiegerichte kwalificatiedossiers. Deze dossiers kunnen tot 1 februari 2010 nog jaarlijks worden aangescherpt en de kwaliteit wordt in opdracht van mij bewaakt door het Coördinatiepunt. In de kwalificatiedossiers ligt het `wat' vast en staat het handelen van de deelnemer in de beroepspraktijk centraal. Dit handelen in de beroepspraktijk bepaalt de benodigde competenties en ook de kennis en vaardigheden waarover de deelnemer dient te beschikken als beginnende beroepsbeoefenaar. Onderwijsinstellingen zijn vervolgens vrij in de wijze waarop zij hun onderwijs inrichten (het `hoe'). Bij de examinering wordt beoordeeld of de deelnemer adequaat de beroepstaken uitvoert en de daarvoor benodigde competenties en onderliggende kennis en vaardigheden daadwerkelijk beheerst. In de afgelopen jaren zijn nieuwe vormen van toetsen en beoordelen ontstaan, waarbij het presteren in de beroepcontext steeds meer centraal staat (bijvoorbeeld de proeve van bekwaamheid en het assessment). Ook ontstaan er nieuwe vormen van bewijsvoering, zoals het portfolio. De ontwikkeling naar competentiegericht examineren heeft eerder ook geleid tot bijstellingen van de landelijke standaarden voor de examenkwaliteit. De eerste ervaringen van de inspectie leren dat de huidige standaarden robuust zijn en voor het studiejaar 2007/2008 niet hoefden te worden aangepast. Wel zijn enkele wijzigingen aangebracht in de operationalisering en normering van de standaarden.

blad 3/11

Hoe is de kwaliteit van examinering vanaf 2008 geborgd? In mijn eerdergenoemde brief van 6 september 2007 gaf ik aan dat er onvoldoende grond is om met zekerheid te mogen veronderstellen dat de examenkwaliteit over de hele linie in het mbo op orde is. Dat was ernstig. De overdracht van de wettelijke taken van KCE naar de inspectie per 15 november 2007 en het herinrichten van het toezichtsarrangement moeten daar snel meer zekerheid over geven. Instellingen geven overigens aan dat het toezicht op examinering de afgelopen jaren al geleid heeft tot toenemende inspanningen om de kwaliteit van de examinering te verhogen. Maar betrokkenen geven ook aan dat de kwaliteit verder omhoog kan. De ontwikkeling naar competentiegericht examineren stelt daarbij andere eisen aan de betrouwbaarheid en validiteit van de examens.

Omdat het handelen in de beroepspraktijk steeds meer centraal staat, stijgt enerzijds de validiteit van de beoordeling. Die beoordeling gaat immers steeds meer over het presteren in de échte beroepssituatie. Anderzijds wordt de variatie in examens echter wel groter, waardoor nieuwe vragen worden opgeroepen over de dekking van competenties én onderliggende kennis en vaardigheden uit het kwalificatiedossier. Dat zet ook vergelijkbaarheid (betrouwbaarheid) van de beoordelingen onder druk. Die vergelijkbaarheid van examens is zeer belangrijk, en nadere standaardisering van examens biedt dan een oplossing om de vergelijkbaarheid te garanderen.

Ik ben de afgelopen periode tot de conclusie gekomen dat de kwaliteit van de examinering in het mbo de komende jaren niet verder omhoog kan gaan door alleen de herinrichting van het toezicht. Dat is immers het sluitstuk. Er zal de komende jaren meer moeten gebeuren dan dat . Ik richt mij op drie ontwikkelingslijnen:
o Ten eerste de introductie van centrale examinering van de Nederlandse taal en het rekenen/wiskunde. Dit in lijn met het advies van de Expertgroep doorlopende leerlijnen taal en rekenen/wiskunde, die daarbij ook aangeeft dat deze examinering `de mogelijkheid moet bieden om aan te sluiten bij de competentiegerichte kwalificatiestructuur'. Ik besluit later of de centrale examinering wordt uitgebreid naar de moderne vreemde talen, zoals het Engels. o Ten tweede zal ik de komende jaren de standaardisering van de examinering van beroepsgerichte vakken (bijvoorbeeld inkoop van centraal ontwikkelde (branche-) examens) verder stimuleren. Dit doe ik onder andere door nadere afspraken te maken met de MBO Raad en Colo. Ook zal ik het komende studiejaar experimenten met het zogenoemde examenprofiel mogelijk maken. Het spreekt voor zich dat standaardisering ook het beperken van de toezichtlast voor instellingen tot gevolg kan hebben.
o Ten derde zal ik een verdere vergroting stimuleren van de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de examinering. Ook hierin speelt het examenprofiel een belangrijke rol.


2. Overgang toezicht examinering van KCE naar inspectie en het toezicht in studiejaar 2007/2008 De juridische en organisatorische integratie van de KCE-organisatie met de Inspectie van het Onderwijs is voorspoedig verlopen. De door mij aangekondigde onderzoeken naar 285 opleidingen die eerder een voorgenomen besluit of extra verbetertijd van mij kregen, evenals het onderzoek naar de examenkwaliteit 2007/2008 heeft de inspectie voortvarend ter hand genomen. Om de feitelijke overgang van het toezicht op examinering van KCE naar de inspectie ook de vereiste juridische basis te

blad 4/11

geven is recent de hiervoor noodzakelijke wetswijziging door de Tweede Kamer aanvaard. Na aanvaarding door de Eerste Kamer en publicatie zal het toezicht op de examenkwaliteit door de Inspectie een formele basis hebben.

De inspectie voert het toezicht op de examenkwaliteit 2007/2008 uit aan de hand van het `Toezichtskader examinering BVE 2007/2008'. Dit toezichtskader is bij deze brief gevoegd (bijlage 1). Het studiejaar 2007/2008 is een overgangsjaar waarin een aantal onderdelen van het toezicht op examinering al anders zal verlopen dan de afgelopen jaren. Het gaat hierbij om een aantal zaken: Er wordt dit studiejaar gewerkt met een aangepaste normering (wanneer voldoet de instelling in voldoende mate aan de standaarden?). De inspectie legt in de normering meer dan voorheen het primaat bij de kwaliteit van de examens zelf. De belangrijkste waarborg die van de toezichthouder verwacht wordt, ligt immers bij de inhoud en de toetstechnische kwaliteit en de wijze waarop de examens worden afgenomen.
Er wordt bij de operationalisering van de examenstandaarden niet langer met ijkpunten en `good practices' gewerkt. De aangetroffen examenpraktijk van de opleiding wordt vergeleken met standaardbeschrijvingen (`portretten') van een goede, een voldoende en een onvoldoende examenpraktijk voor elke standaard. Dat betekent dat niet op langer op alle detailonderdelen gescoord behoeft te worden. Hiermee wordt voorkomen dat toezicht verwordt tot `afvinken'. Wel blijven basiseisen van validiteit en betrouwbaarheid onverkort van kracht. Er zijn enkele aanpassingen aangebracht in de steekproeftrekking. De steekproef wordt nu per instelling en strikt aselect getrokken en gaat uit van een kans dat een opleiding van onvoldoende examenkwaliteit in de steekproef terecht komt. Ook de uitvoering van het onderzoek is meer gestroomlijnd, met maximale samenhang tussen de beoordeling van de exameninstrumenten en de examenprocessen en minder beheerslast voor de instelling. Er komt geen verklaring meer, maar een rapport met bevindingen met daarin een eindoordeel over de kwaliteit van de onderzocht examens.

Ook benut de inspectie dit studiejaar voor het uitvoeren van een aantal pilots: Er zal een proef gedaan worden om niet alleen de exameninstrumenten op papier te boordelen maar ook de examenafname zelf bij de beoordeling te betrekken. Er wordt een proef gedaan met een samenloop van onderzoek naar de examens met dat naar het onderwijs (single audit), waarbij overigens de grote tijdsdruk in dit studiejaar dit nog maar beperkt mogelijk maakt.


3. De ontwikkeling van het toezichtarrangement vanaf 2008/2009 Dit studiejaar wordt dus ervaring opgedaan met de aanpassingen die de inspectie heeft aangebracht in het toezicht op de examinering en worden bovengenoemde pilots uitgevoerd. De ervaringen hiermee worden benut voor het verder inrichten van het nieuwe toezichtsarrangement vanaf 2008/2009. Het verleden leert dat plotselinge veranderingen op dit gebied leiden tot overspannen verwachtingen en grote overgangsvraagstukken. Omdat op dit moment nog maar beperkt ervaring is opgedaan met het toezichtkader 2007/2008 is het lastig om al vooruit te lopen op het toekomstige toezichtsarrangement. Toch wil ik al een globale richting aangeven.

blad 5/11

De aard van het toezicht
Het huidige toezicht op kwaliteit van de examinering is steekproefgericht. Op basis van een steekproef wordt de omvang van het toezicht bij de instelling bepaald. Conform de wettelijke bepaling wordt iedere instelling jaarlijks bezocht. Het onderzoek is van uniforme opzet. Vanaf studiejaar 2008/2009 zal de steekproeftrekking per instelling meer proportioneel geschieden, waarbij de steekproef afhankelijk van de eerder gebleken kwaliteit groter of kleiner zal zijn. Het toezicht op de kwaliteit van het ónderwijs gebeurt nu al risicogericht. Jaarlijks wordt door de inspectie per instelling een risico-inschatting gemaakt of, en zo ja, welke vorm en intensiteit van toezicht noodzakelijk is. Hiertoe maakt de inspectie gebruik van de (jaar-)verslaglegging van de instelling met de verantwoordingsinformatie over de examenkwaliteit.

Voorwaarde voor de risicobenadering is de beschikbaarheid van valide informatie over kerngegevens van de examinering. In dit studiejaar en in studiejaar 2008/2009 zal nagegaan worden in hoeverre de jaarverslaglegging dan wel zelfbeoordelingen van instellingen hiertoe kunnen dienen. Aan het einde van studiejaar 2008/2009 zal ik hiervan de balans opmaken teneinde een verantwoord besluit over risicogericht toezicht op de examens te kunnen nemen.

De organisatie van het toezichtproces
Dit jaar streeft de inspectie ernaar het toezicht op de instellingen zoveel mogelijk organisatorisch te integreren, met name op het punt van de informatiestromen tussen instelling en inspectie (`single information'). Vanaf studiejaar 2008/2009 wordt zoveel mogelijk gestreefd naar een `single audit', wat betekent dat de inspectie op één moment in het jaar langskomt voor het toezicht op zowel de kwaliteit van het onderwijs (indien nodig) als van de examinering.

Inhoudelijke integratie
In 2008/2009 zal de inspectie overgaan tot inhoudelijke integratie van de toezichtkaders examinering en onderwijs. Zo constateert de inspectie bijvoorbeeld dit studiejaar al dat het toezicht op de kwaliteitszorg van instellingen in beide kaders de nodige overlap vertoont. Vooralsnog zal ik overigens de standaarden voor de kwaliteit van examinering nog apart vaststellen.

Ik wil graag nog eens onderstrepen dat het geïntegreerde toezicht altijd elementen zal bevatten die alleen gaan over examinering. Ik hecht er waarde aan om voor onderwijs en examinering apárte normeringen te blijven hanteren en altijd een apart oordeel te vellen over de onderwijskwaliteit en examenkwaliteit. Ik zal ook aparte bestuurlijk interventies plegen in geval van onvoldoende kwaliteit, zoals de mogelijkheid tot het intrekken van een onderwijslicentie of een examenlicentie. Er valt ook in de toekomst niet te compenseren tussen de kwaliteit van onderwijs en de kwaliteit van de examinering. Beide moeten van voldoende kwaliteit zijn.


4. Centrale examinering van basisvaardigheden Nederlands en rekenen/wiskunde Het is van groot belang dat de mbo'er een goede beheersing heeft van het Nederlands en rekenen/wiskunde. Niet alleen omdat dit wordt vereist vanuit het beroep, maar ook omdat het

blad 6/11

vervolgonderwijs en de samenleving er (steeds nadrukkelijker) om vragen. De afgelopen jaren zijn er diverse onderzoeken verschenen die alle reden geven tot zorg als het gaat om het taal- en rekenniveau van de mbo'er1. Recent wordt dan ook in het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie Onderwijsvernieuwingen (`commissie Dijsselbloem') gepleit voor meer aandacht in het onderwijs voor basisvaardigheden zoals taal en rekenen/wiskunde. Om de beheersing van die basisvaardigheden transparant en meetbaar te maken, heeft de Expertgroep doorlopende leerlijnen (`commissie Meijerink') eerder in mijn opdracht referentieniveaus voor Nederlands en rekenen/wiskunde ontwikkeld ten behoeve van de gehele onderwijskolom. Zoals blijkt uit de beleidsreactie op het advies van de Expertgroep, die u gelijktijdig met deze brief heeft ontvangen, zullen deze referentieniveaus ook in het mbo worden toegepast en worden vertaald naar de kwalificatiestructuur. Hierover maak ik voor de zomer nog nadere afspraken met Colo, MBO Raad/AOC Raad en Paepon.

Ik wil graag nog eens benadrukken dat op dit moment in het mbo de eisen aan het Nederlands al vrij specifiek worden beschreven, zowel voor wat betreft de beroepsuitoefening, de doorstroom naar hogere vormen van onderwijs als voor burgerschap. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een internationale beschrijvingssystematiek voor taalbeheersing. De ervaringen uit het mbo met deze systematiek zijn een belangrijke input geweest voor de Expertgroep. Ook is in 2007 al door Colo en MBO Raad de ontwikkeling van een referentiekader voor rekenen/wiskunde gestart met als doel ook deze basisvaardigheden goed te beschrijven en te verankeren in de kwalificatiestructuur. De komende tijd zal ervaring worden opgedaan met beide kaders en zullen deze ook worden gespiegeld aan het advies van de Expertgroep. Vanaf 1 augustus 2009 zal ik naast de (huidige) eisen aan het Nederlands ook de gewenste niveaus voor rekenen/wiskunde alsmede voor de moderne vreemde talen vaststellen. Met name de doorstroom van het mbo naar het hoger onderwijs is gebaat bij duidelijke eisen aan de beheersing van deze basisvaardigheden.

Centrale examinering in het mbo
De Expertgroep stelt in haar advies dat centrale examinering van de basisvaardigheden taal en rekenen/wiskunde de vergelijkbaarheid van prestaties van deelnemers zal vergroten en de inzet van instellingen voor het onderwijs in taal- en rekenvaardigheid ook doelgerichter zal maken. Onder centrale examinering verstaat de Expertgroep de ontwikkeling en distributie van examenopgaven in opdracht van de rijksoverheid. Zij adviseert om ook in het mbo te komen tot centrale examinering van deze basisvaardigheden.

Ik neem dit advies over, met de nadrukkelijke toevoeging dat ik daarbij recht wil doen aan de specifieke kenmerken van het mbo. Het mbo leidt immers niet alleen op voor het hoger beroepsonderwijs, maar juist ook voor de arbeidsmarkt (en is dus ook eindonderwijs). De centralisering van examinering dient dan ook voldoende ruimte te laten voor de beroepsmatige beheersing van Nederlands en rekenen/wiskunde.


1.1.1

1Zie ook mijn brief van 22 november 2007 aan de Kamer in reactie op het onderzoek van Bureau ICE naar het instroomniveau voor taal van de mbo' ers (Kamerstuk 27451, nr. 79) .

blad 7/11

Recent ontving ik hierover een advies van het Procesmanagement MBO 2010 (zie bijlage 2). Daarin doet een aantal experts een voorstel voor een voor het mbo geschikte vorm van centrale examinering van taal en rekenen/wiskunde. Zo adviseert het om bij Nederlands onderscheid te maken tussen centraal ontwikkelde examens voor de beheersingsgebieden Lezen en Luisteren enerzijds en gestandaardiseerde decentrale ontwikkeling van examens voor Spreken en Schrijven anderzijds. De beheersing van lees- en luistervaardigheid leent zich, aldus de experts, prima voor examinering door middel van centraal ontwikkelde en gedistribueerde examens. De meer productieve taalvaardigheden zoals spreken en schrijven lenen zich juist meer voor decentraal ontwikkelde examinering in een beroepscontext. De beheersing van deze vaardigheden is vooral goed zichtbaar door concreet handelen in beroepssituaties.

Ik beschouw dit advies als een goed startpunt voor de verdere uitwerking van centrale examinering in het mbo. Gelet op de doorstroom naar het hoger onderwijs wil ik voor mbo niveau 4 nu al duidelijk zijn: daar zal gekomen worden tot centraal ontwikkelde en gedistribueerde examens, waarbij zo veel mogelijk het niveau en de inhoud van de examens Nederlands en rekenen/wiskunde van het havo wordt gevolgd. Voor mbo niveau 1, 2 en 3 hanteer ik het volgende uitgangspunt: centraal ontwikkelde examens waar het kan, decentraal ontwikkelde examens waar dat beter past. Daarbij geldt dat de decentraal ontwikkelde examens van Nederlands en rekenen/wiskunde, meer dan nu, vergelijkbaar en van onbesproken kwaliteit moet zijn. Hiertoe zal in mijn opdracht een aantal kaderstellende instrumenten worden ontwikkeld. Hierbij valt te denken aan richtlijnen voor toetsopdrachten, uitgewerkte beoordelingscriteria voor praktijktoetsen en beschrijvingen van taalhandelingen/ taaltaken. Voor alle examens dient te gelden dat ze goed aansluiten bij de nieuwe competentiegerichte kwalificatiestructuur. Ik besluit later of de centrale examinering wordt uitgebreid naar de moderne vreemde talen, zoals het Engels.

Implementatie
Om centrale examens mogelijk te maken zal het gehele proces van de ontwikkeling, vaststelling, productie, verspreiding en afname van examens, de beoordeling en de registratie van de resultaten verder moeten worden ingericht. Ik wil daarbij zoveel mogelijk profiteren van de infrastructuur voor examinering die in het voortgezet onderwijs en bij de examens voor inburgering reeds beschikbaar is. Zowel bij de examinering van Nederlands als van rekenen/wiskunde zal, zoals gezegd ook goed worden gekeken naar de inhoud van de eindexamens in het voortgezet onderwijs. Deze dienen zoveel mogelijk vergelijkbaar te zijn. Dit ook in lijn met het advies van de expertgroep.

Ik besef goed dat de introductie van centrale examinering voor Nederlands en rekenen/wiskunde in het mbo een forse verandering is ten opzichte van de huidige examensystematiek. Dat dient zorgvuldig en niet overhaast te gebeuren. Ik wil dan ook het jaar 2008 gebruiken om, samen met betrokkenen uit het veld te komen tot een verdere uitwerking en een gedegen voorbereiding van de implementatie. Ook is het nodig om in de Wet educatie en beroepsonderwijs de basis te leggen voor een centrale examinering. Ik ga er vooralsnog vanuit dat in ieder geval de periode tot 1 augustus 2010 nodig zal zijn voor de voorbereiding van deze examens. Het gaat immers niet alleen om de organisatie van de examens zelf. Instellingen zullen goed moeten kijken hoe de examens kunnen aansluiten op het

blad 8/11

curriculum en hoe docenten moeten worden voorbereid op deze nieuwe ontwikkeling. Ik zal bezien hoe instellingen hierbij ondersteund kunnen worden. Vanzelfsprekend heeft deze ontwikkeling ook consequenties voor de inrichting en intensiteit van het toezicht. Ik zal dan ook de inspectie nauw betrekken bij de implementatie.

Geleidelijke invoering met oog voor onbedoelde effecten De eisen voor Nederlands en rekenen/wiskunde voor de doorstroom mogen geen blokkade vormen voor de loopbaan van de deelnemer. Voortijdig schoolverlaten en ongediplomeerde uitstroom moeten zo veel mogelijk worden voorkomen. Het besluit een diploma te verlenen aan een deelnemer wordt immers niet alleen genomen vanuit het perspectief van de doorstroom, maar juist ook vanuit het perspectief van de arbeidsmarkt. Het kan niet zo zijn dat de assistent kok, die zijn vak prima beheerst, zijn diploma niet krijgt omdat hij (nog) niet in staat is het vereiste doorstroomniveau te behalen. Daarbij dient goed onderscheid gemaakt te worden naar het kwalificatieniveau. Het is nadrukkelijk mijn streven om het, door de expertgroep geadviseerde fundamentele niveau voor Nederlands en rekenen/wiskunde in iedere geval te verankeren in de kwalificatie-eisen van de diploma's op mbo 4 niveau. Op deze wijze wordt geborgd dat de doorstroomrechten naar het hoger onderwijs die verbonden zijn aan deze diploma's op mbo 4 niveau, in ieder geval gebaseerd zijn op een gedegen beheersing van basisvaardigheden Nederlands en rekenen/wiskunde2. Maar voor de huidige leerlingen op de niveaus 1, 2 en (in mindere mate) niveau 3 in het mbo moeten we goed beseffen dat deze nieuwe, zeer specifieke normen voor taal- en rekenen wel eens een te hoge drempel kunnen zijn. Ik wil de komende jaren eerst ervaring opdoen met de (hoogte van de) referentieniveaus, voordat ik het behalen ervan voor deze groep (generiek) leerlingen voorwaardelijk stel aan het diploma.

Ook moeten we er ons van bewust zijn dat er op dit moment (in toenemende mate) een flinke groep leerlingen in het mbo instroomt die onvoldoende het Nederlands en rekenen/wiskunde beheerst. Er zal dan ook enige tijd overheen gaan voordat die achterstand in het voorafgaand onderwijs is weggewerkt, iets wat de Expertgroep in haar advies ook sterk benadrukt. Tot die tijd zet ik in op extra inzet van het mbo om het gewenste beheersingsniveau voor taal en rekenen zo goed mogelijk te bereiken. Het stellen van normen en de introductie van centrale examinering in het mbo zijn een belangrijke stappen maar mogen niet tot brokken leiden op korte termijn.


5. Standaardisering van examinering van beroepsgerichte vakken Ik heb eind 2007 een verkennend onderzoek laten uitvoeren naar de voor- en nadelen van standaardisering van de examinering van beroepsgerichte vakken (bijlage 3). Belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat er in het mbo al relatief veel sprake is van samenwerking op het gebied van examinering en van inkoop van centraal geproduceerde, gestandaardiseerde examens. In alle sectoren zijn op dit moment examenleveranciers actief en hun marktaandeel is behoorlijk hoog en neemt verder
1.1.1

2 Voor niveau 4 is de verwachting dat de referentieniveaus geen blokkade zullen vormen voor de doorstroom naar het hoger onderwijs. Het blijkt dat op mbo niveau 4 de wensen vanuit de arbeidsmarkt (`het beroep') ten aanzien van de beheersing Nederlands en rekenen/wiskunde nagenoeg gelijk zijn aan de eisen die vanuit het hoger onderwijs worden gesteld.

blad 9/11

toe. Zowel leveranciers van examenproducten als de afnemers zien veel voordelen van standaardisering van de examinering:
o Doelmatigheid: het inkopen van examens is doelmatiger dan het zelf ontwikkelen, zeker bij opleidingen met relatief weinig leerlingen en dus weinig docenten. Door examens in te kopen kan de opleiding ook meer aandacht aan het onderwijs geven. o Kwaliteit: de kwaliteit van examens afkomstig van leveranciers is volgens betrokkenen nu nog wisselend maar het biedt in potentie de mogelijkheid tot kwalitatief goede examinering. Doordat leveranciers ontwikkelaars en docenten van verschillende opleidingen kunnen inzetten die over expertise voor examenconstructie en andere aspecten van examinering beschikken. o Transparantie: de vergelijkbaarheid van examens door middel van gestandaardiseerde toetsen is groter.
o Betrouwbaarheid: examens van de leveranciers zijn in veel gevallen beoordeeld door de toezichthouder, wat meer zekerheid kan verschaffen over de kwaliteit. o Betrokkenheid bedrijfsleven: de ontwikkeling en distributie van de examens van de leveranciers wordt vaak zowel inhoudelijk als financieel ondersteund vanuit het bedrijfsleven. Het beroepenveld heeft hierdoor ook meer vertrouwen in de kwaliteit van de examens.

Het is verheugend om te zien dat instellingen in toenemende mate de voordelen zien van samenwerking en inkoop, juist nu de overgang naar competentiegericht examineren veel inzet van tijd en expertise vergt. Ik vind het op dit moment niet gewenst om vanuit de overheid deze vormen van standaardisering van examinering verplichtend voor te schrijven. Wel wil ik die standaardisering stimuleren. Hiertoe wil ik met sectororganisaties nadere afspraken maken over: o het stimuleren van nieuwe initiatieven tot samenwerking door scholen en/of branches; o de verdere uitwerking van kwaliteitscriteria voor examenleveranciers; o het inrichten van een register van examenleveranciers die aan deze kwaliteitscriteria voldoen; o de professionalisering op het terrein van examinering op de scholen.

In het bestuursakkoord dat ik met Colo en MBO Raad / AOC Raad afsluit, als vervolg op de strategische agenda BVE, zullen concrete acties worden geformuleerd om de gezamenlijke ontwikkeling en gebruik van examens met kracht te stimuleren. De experimenten met het examenprofiel (zie onderstaande paragraaf) kunnen daarbij het instrument zijn om dat te bereiken. Ik zal hierover ook met het Procesmanagement MBO 2010 nadere afspraken maken.


6. Betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de examinering / examenprofielen Er is bij diverse partijen (overheid, politiek, georganiseerd bedrijfsleven) behoefte aan het verhogen van het vertrouwen in de kwaliteit van de examinering in het mbo. De betrokkenheid van het georganiseerde bedrijfsleven bij de examinering van het beroepsgerichte deel van de opleiding kan bijdragen aan dit vertrouwen. Alle betrokken partijen in de mbo-sector (MBO Raad, AOC Raad, Colo, Paepon, MKB Nederland, VNO-NCW) ondersteunen deze wens en hebben met elkaar gezocht hoe de betrokkenheid versterkt kan worden.

blad 10/11

Colo en MBO Raad hebben recent het voorstel gedaan (zie bijlage 4) om te komen tot examenprofielen. Hierin leggen onderwijs en bedrijfsleven nadere afspraken vast over de (standaardisering van) examinering per kwalificatiedossier. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om afspraken over: o de wijze waarop het bedrijfsleven is betrokken bij de examinering; o de te gebruiken combinaties van beoordelingsvormen (methodenmix) voor de verschillende onderdelen;
o of (en zo ja welke) toetsen behaald moeten zijn, voordat er een afsluitend examen kan worden afgenomen;
o welke toetsen via samenwerking zijn gestandaardiseerd en/of gecertificeerd; o de wijze waarop de instelling borgt dat de beoordeling van de toetsen plaatsvindt door een deskundige beoordelaar, bv. door certificering.

Partijen streven ernaar om voor zoveel mogelijk kwalificatiedossiers hetzelfde examenprofiel te hanteren. Het examenprofiel dient te worden gevalideerd in de paritaire commissie. Elke instelling stelt vervolgens haar examenregelingen op en richt de examens in met inachtneming van de examenprofielen. Bij structurele invoering van het examenprofiel zal de inspectie, zo is het idee, het examenprofiel hanteren bij de beoordeling van kwaliteit van de exameninstrumenten. Instellingen die afwijken van het examenprofiel zouden zich dan extra moeten verantwoorden.

Betrokkenen verwachten dat het examenprofiel de vergelijkbaarheid en transparantie van de examinering (naar bedrijven en bedrijfsleven, naar leerlingen en hun ouders en naar overheid en toezichthouder) verder zal vergroten.
Het past volgens betrokkenen ook goed bij de afspraken in de sector rond de kwalificatiestructuur, de wettelijk belegde verantwoordelijkheden en de wens om zo weinig mogelijk bureaucratisch te werken. De partijen stellen voor om op korte termijn te komen tot een format examenprofiel en in studiejaar 2008/2009 op basis van dat format in een aantal sectoren examenprofielen te ontwikkelen en op basis van vrijwilligheid te experimenteren.

Ik ondersteun dit gezamenlijke initiatief van harte. Het is een goede zaak dat het onderwijsveld en het bedrijfsleven elkaar op dit punt steeds beter kunnen vinden. Ik zal deze experimenten met examenprofielen de komende periode ondersteunen en ik zal de inspectie vragen deze nauwkeurig te volgen. Bij voldoende draagvlak voor het experiment zal ik ook voor de zomer het format examenprofiel bekrachtigen. Er gelden een aantal uitgangspunten: o de toegevoegde waarde van het examenprofiel (aanvullend op het kwalificatiedossier en het toezichtskader examens) op de vergelijkbaarheid en kwaliteit van de examens wordt aangetoond; o het examenprofiel stuurt niet op de inrichting van het opleidingsprogramma van de opleidingen; o overmatige detaillering van examenprofielen is ongewenst; o het onderwijsveld neemt in samenwerking met de kenniscentra het initiatief voor de ontwikkeling van examenprofielen;
o ik geef opdracht voor een onafhankelijk onderzoek naar de effectiviteit van de experimenten.

blad 11/11

Aan de hand van de resultaten ga ik bepalen in hoeverre examenprofielen daadwerkelijk bijdragen aan kwaliteit en vergelijkbaarheid van examinering en daardoor tot een groter vertrouwen van het bedrijfsleven in de beroepsgerichte examinering en of zij centrale vaststelling behoeven. Bij deze experimenten zal ook gebruik worden gemaakt van ervaringen uit lopende trajecten, zoals de standaardisering binnen het actieplan examinering van de AOC's, waarover de minister van LNV u reeds apart heeft geïnformeerd (kamerstuk 27451, nr. 81). Eind 2008 zal ik de Kamer informeren over de voortgang van deze experimenten.


7. Tot slot
De kwaliteit van de examinering in het mbo kan en moet omhoog. De lange geschiedenis die het mbo heeft met dit vraagstuk, leert dat dit niet alleen kan worden bereikt met louter aanpassingen in het toezichtsarrangement. Er is meer nodig. Het is zaak dat er meer wordt samengewerkt op het gebied van examinering, dat er sectoroverstijgende maatregelen worden getroffen (taal en rekenen), dat de voordelen van standaardisering ten volle worden benut en dat het bedrijfsleven actiever betrokken is bij de examinering. Het is een goede zaak dat partijen elkaar op dit punt ook steeds beter kunnen vinden. Ik ben er van overtuigd dat deze maatregelen en de inzet van alle betrokkenen hierbij zullen bijdragen aan een hogere kwaliteit van examinering en meer vertrouwen in diploma's in het mbo.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

Bijlage 1: Toezichtkader Examinering 2007-2008; Inspectie van het Onderwijs (december 2007). Bijlage 2: Toekomst Examinering Talen en Rekenen/wiskunde in het mbo; Procesmanagement MBO 2010 (januari 2008).
Bijlage 3: Onderzoek Standaardisering Examinering MBO; Research center voor Examinering en Certificering (januari 2008).
Bijlage 4: Voorstel voor standaardisering van examinering; Colo en MBO Raad (januari 2008).