Universiteit van Amsterdam

Gepubliceerd op 10 juni 2008

`Diversiteit in leefstijlen is interessant'

Kinderen van lesbische paren ontwikkelen zich hetzelfde als kinderen uit heterogezinnen

Henny Bos (foto: Dirk Gillissen)

Dr. Henny Bos doet onderzoek naar lesbische ouderparen en hun kinderen. Uit haar meest recente onderzoek blijkt dat Nederlandse kinderen uit lesbische gezinnen over het algemeen weinig gestigmatiseerd worden door hun omgeving. Omgang met andere kinderen uit soortgelijke gezinnen beperkt bovendien de negatieve invloed van eventuele stigmatisering. `De kinderen uit de eerste grote golf van lesbische gezinnen komen nu in de puberteit.'

Aan het begin van het gesprek valt haar oog op een van de laatste vragen op mijn blaadje. `Heb je zelf kinderen? Meestal is dat de eerste vraag die mensen stellen', zegt ze lachend. `Het grappige is dat van de vijf mensen die wereldwijd het meest over dit onderwerp publiceren, er twee hetero zijn, eentje al oudere kinderen heeft, en twee, onder wie ik, geen kinderen hebben. Misschien zegt dat iets over de hoeveelheid tijd die wetenschappelijk onderzoek vergt.' Vijf wetenschappers die onderzoek doen naar lesbische en homo-ouderparen, dat is niet veel. `Deze familievorm is ook relatief nieuw. De wetenschappelijke aandacht ervoor moet nog groeien.'

Dr. Henny Bos (45) is universitair docent bij de afdeling Pedagogiek en Onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Energiek, casual gekleed, hier en daar collega's en studenten groetend, vertelt ze in het café tegenover haar werkplek in de Roetersstraat enthousiast over haar werk. `Je kunt het onderwerp van twee kanten benaderen. Je kunt kijken naar de gezinnen, naar waar deze moeders tegenaan lopen en hoe ze hun leven vormgeven. Aan de andere kant doe ik ook onderzoek naar de relaties tussen ouders en kinderen en hoe die doorwerken op de ontwikkeling van kinderen. Ik vind beide aspecten erg belangrijk. Bij vergelijkend onderzoek tussen heteroseksuele stellen en lesbische stellen bekijk ik wat bepalender is voor de ontwikkeling van kinderen: de gezinsvorm of de ouder-kindrelatie? Dat is wetenschappelijk interessant. Maar ook emancipatorisch is er een slag te behalen. Vooral in landen als Amerika, waar homoseksuelen niet kunnen trouwen en geen kinderen kunnen adopteren, en waar het niet wordt gezien als een officiële gezinvorm. Maar ook in Nederland kan ik je voorbeelden geven van vooroordelen. Het vergelijkende perspectief is op dit moment belangrijk, want de kinderen uit de eerste grote golf van lesbische gezinnen komen nu in de puberteit. Het idee is vaak: okee, we zien nú geen verschillen, maar wat als die kinderen in de puberteit komen? Dat weten we nog niet. Het onderzoek richt zich nu nog heel erg op de gezinnen. Ik raak steeds meer geïnteresseerd in de leefwereld van de kinderen, hoe zij denken over homoseksualiteit en andere gezinsvormen. Als je heel jong bent, is het gezin je belangrijkste referentiepunt. Maar als je ouder wordt, wordt dat je peergroup, en krijg je te maken met hoe anderen over je denken.'

`Deze mensen zijn ziek'

Kinderen met twee lesbische ouders krijgen te maken met reacties van anderen. Welke effect heeft dat op de kinderen en op de moeders zelf en hoe proberen moeders hun kinderen daarop voor te bereiden? `We weten dat stigmatisering, om welke reden dan ook - omdat je uit een lesbisch gezin komt of omdat je een bril hebt of rood haar, negatieve gevolgen kan hebben. Wij onderzoeken: welke factoren zijn hierbij belangrijk, waarop moet je inspelen om te zorgen dat reacties van anderen geen negatieve gevolgen hebben voor kinderen?'

In een recente studie keek Bos in hoeverre 8- tot 12-jarige kinderen uit lesbische gezinnen te maken krijgen met stigmatisering. De resultaten, in april gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Culture, Health & Sexuality, laten zien dat Nederlandse kinderen met lesbische ouders over het algemeen weinig gestigmatiseerd worden door hun omgeving. Als er sprake was van stigmatisering, gaven jongens aan dat ze buitengesloten werden door leeftijdsgenootjes, terwijl meisjes vooral last hadden van geroddel. Deze jongens waren vaker hyperactief, de meisjes hadden een negatiever zelfbeeld. Maar het is moeilijk te zeggen waar hier precies oorzaak en gevolg liggen: het zou kunnen dat kinderen die veel zelfvertrouwen hebben, toch al socialer zijn en minder kwetsbaar. Daarnaast bleek dat omgang met andere kinderen met lesbische ouders de negatieve invloed van stigmatisering beperkt. Bos: `Het leuke van dit onderzoek is dat het uitgaat van empowerment: wat mensen zelf kunnen doen om negatieve invloeden van stigmatisering te beperken.'

In een ander onderzoek vergeleek Bos haar resultaten met Amerikaanse gegevens over bufferfactoren. Kinderen in Amerika die op een school zitten waar veel aan voorlichting over homoseksualiteit wordt gedaan, maar ook kinderen van moeders die actief zijn in de homobeweging, hebben minder last van stigmatisering en weten beter hoe ze ermee om moesten gaan. Ook kwam naar voren dat het psychosociaal welbevinden van kinderen uit lesbische gezinnen in Amerika vaak veel lager is dan in Nederland. `Dat is voor een groot deel te verklaren uit de negatieve reacties die zij krijgen van hun klasgenootjes en de grotere mate van homonegativiteit in Amerika. Je kan dus concluderen dat als kinderen van lesbische ouderparen problemen hebben, dat niet door de gezinsvorm komt, maar vooral door de sociale context.' De wetgeving is in Nederland bovendien gunstiger voor homoseksuele stellen dan in de Verenigde Staten, hoewel het voor mannen veel ingewikkelder is dan voor vrouwen.

In maart van dit jaar publiceerde dagblad De Pers een artikel over lesbische en homo-ouderparen, waarin ook ouders hun verhaal deden. Een van hen liet achteraf aan Bos weten dat hij nooit meer met zijn gezin op de foto zou gaan, omdat hij geschrokken was van de reacties op het forum van de website van de krant. Lezers schreven dingen in de trant van: `deze mensen zijn ziek' en `de regering zou dit niet moeten toestaan'. Bos: `Misschien waren het maar vijf mensen die zoiets schreven, maar je ziet toch dat het met de homotolerantie in Nederland tegenwoordig weer bergafwaarts gaat. In het dagelijks leven krijgen mensen niet zulke negatieve reacties, maar wel veel nieuwsgierige vragen, als "Wie is nu de echte moeder?" of "Ben je niet bang dat je kind problemen krijgt als hij in de puberteit komt?". Ik kan me die nieuwsgierigheid wel voorstellen, maar mensen krijgen die vragen ook op de raarste momenten te horen, in de rij voor de kassa bij Albert Heijn of zo. En als dat zich opstapelt, doet dat wel iets met je.'

Politiek standpunt

In een onderzoek dat is beschreven in het artikel `Child Adjustment and Parenting in Planned Lesbian-Parent Families' (2007) gingen Bos en twee collega's na of lesbische ouderparen hun kinderen anders opvoeden en of deze kinderen anders opgroeien dan kinderen uit een heterorelatie. Het welzijn en de mate van aanpassing van deze kinderen blijkt niet anders te zijn dan van kinderen uit heterogezinnen. De onderzoekers stellen bovendien dat de niet-biologische moeder vaak toegewijder is dan een heterovader.

De auteurs weerleggen in het artikel argumenten van critici, die menen dat lesbische ouders het slechter doen en dat hun kinderen risico lopen op seksuele afwijkingen. `In dit artikel nam ik voor het eerst echt een politiek standpunt in. Ik ben daar van nature voorzichtig mee. Ik zie mijn onderzoek niet als een missie om aan te tonen dat er niets mis is met lesbische gezinnen. Wat ik interessant vindt, is diversiteit in leefstijlen, en wat die diversiteit betekent voor de mensen zelf en voor hun kinderen. Ik wil laten zien dat het geen negatieve gevolgen hoeft te hebben. Die interesse pas ik toe op lesbisch ouderschap. Maar daarnaast begeleid ik bijvoorbeeld ook een promovendus die onderzoek doet naar `patchwork families', samengestelde gezinnen waarin de partners kinderen uit een eerdere relatie hebben.

Bos heeft ook net een onderzoeksvoorstel geschreven over homovaders. Ze verwacht dat daar misschien wel andere dingen uit naar voren zullen komen. `Ik denk dat mannen en vrouwen het ouderschap sowieso verschillend ervaren. Daarnaast hebben homo's misschien nog meer het gevoel dat ze hun best moeten doen om te bewijzen dat ze goede vaders zijn, omdat twee vaders door de samenleving als nóg afwijkender wordt gezien dan twee moeders.'

Trend

Waar mensen zich altijd druk om hebben gemaakt, is het ontbreken van een mannelijk rolmodel als kinderen constant vrouwen om zich heen hebben. `Ik heb kinderen geïnterviewd over hun genderidentiteit. Dat kun je doen op een smalle manier, waarbij je vraagt welke hobby's ze hebben, wat ze later willen worden en welke eigenschappen ze bezitten
- zorgzaamheid of graag willen winnen bij spelletjes zijn bijvoorbeeld eigenschappen die als typisch mannelijk of vrouwelijk worden gezien.

Ik heb een bredere opvatting van genderidentiteit gebruikt: in hoeverre voelt iemand zich een jongen of meisje en voelt hij of zij zich er prettig bij? Is er druk van ouders of peers om zich conform de genderrol te gedragen? Denken ze in de toekomst te gaan trouwen of samenwonen met iemand van het andere geslacht? Dan zie je geen verschillen tussen kinderen van lesbische ouders en kinderen van hetero-ouders, behalve op dat laatste punt: meisjes met lesbische ouders kunnen zich wel voorstellen dat ze later gaan samenwonen met iemand van hetzelfde geslacht. Maar ik vind dat ook niet zo'n rare uitkomst, want ze zien dat om zich heen.'

Hebben kinderen een vaderfiguur nodig? `Ik heb daar nog geen onderzoek naar gedaan, maar er is een Belgische studie geweest onder kinderen van anonieme donoren. Die kinderen, die tussen de 8 en 12 jaar oud waren, bleken wel nieuwsgierig te zijn naar het uiterlijk van hun biologische vader, maar ze hadden niet zo'n behoefte om hem te ontmoeten. De meeste lesbische ouderparen creëren overigens wel een vaderfiguur, in de vorm van iemand uit hun vriendenkring die als "oom" fungeert bijvoorbeeld.'

Of de kinderen nu worden geadopteerd of worden verwekt met behulp van een bevriende donor of de spermabank, lesbisch en homo-ouderschap lijkt een trend te zijn. Bekende voorbeelden zijn Paul de Leeuw en royaltyverslaggever Peter van der Vorst. `Het is moeilijk te zeggen of dat inderdaad zo is, want er zijn geen exacte cijfers. Naar schatting wonen in Nederland 21.000 lesbische koppels samen, en heeft 15 procent van hen kinderen. Dit zijn cijfers uit 2002-2003. In vergelijking met twintig jaar geleden komt het inderdaad meer voor, dat heeft onder meer te maken met de toegenomen homotolerantie. Ten tijde van mijn eigen coming out-proces, ruim twintig jaar geleden, was het al niet meer zo dat als je lesbisch was, dat ook automatisch betekende dat je geen kinderen kreeg. Maar in die tijd moesten lesbische stellen zich wel verantwoorden als ze kinderen namen. Tegenwoordig lijkt het eerder andersom: je moet je verantwoorden als je géén kinderen hebt, haha.'

Publicatiegegevens


* Henny M.W. Bos & Frank van Balen: `Children in planned lesbian families: stigmatization, psychological adjustment and protective factors', Culture, Health & Sexuality 10, 221-236 (2008)
* Henny M.W. Bos, Frank van Balen & Dymphna van den Boom: `Child Adjustment and Parenting in Planned Lesbian-Parent Families', American Journal of Orthopsychiatry 2007, Vol. 77, No. 1, 38-48
* Henny M.W. Bos, Nanette K. Gartrell, Frank van Balen, Heidi Peyser & Theo G.M. Sandfort: `Children in planned lesbian families: A cross-cultural comparison between the USA and the Netherlands' (verschijnt in juli 2008 in American Journal of Orthopsychiatry)