Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk
10 juni 2008 DK/B&B/19044
Onderwerp
Rapport Commissie Cultuurprofijt
Meer draagvlak voor Cultuur
Op 8 februari jl. heb ik u het rapport van de Commissie Cultuurprofijt, Meer draagvlak voor cultuur,
gestuurd en u toegezegd voor de zomer mijn reactie te geven op het advies (Kamerstuk 2007-2008,
28989, nr. 65). Deze brief dient daartoe.
In het advies van de Commissie Cultuurprofijt staat het versterken van ondernemerschap van culturele
instellingen centraal. Ondernemerschap niet als doel op zich, maar als middel om het bredere doel van
een sterker maatschappelijk engagement te bereiken.
Ik onderschrijf dit uitgangspunt en eveneens de constatering van de Commissie dat veel instellingen
hierin al succesvol zijn. De sector heeft al langere tijd aandacht voor cultureel ondernemerschap en de
resultaten daarvan zijn in vele organisaties merkbaar. Toch stelt de Commissie dat het
verdienvermogen van de sector groter is dan nu wordt benut. De eigen inkomsten die instellingen
weten te genereren zijn een van de graadmeters voor maatschappelijk draagvlak.
De Commissie heeft de sector op verschillende manieren bij haar werkzaamheden betrokken en zo
draagvlak voor het advies gecreëerd. Ook in de voorbereiding van deze brief is ambtelijk uitgebreid met
de sector overlegd. Na het verschijnen van het advies zijn gesprekken gevoerd met betrokken
brancheverenigingen van de musea, orkesten, toneel- en dansgezelschappen en podia. Daarbij
kwamen de voorwaarden waaronder de adviezen kunnen worden uitgevoerd en de inzet van de sector
aan bod. Daarnaast is gesproken met Kunsten '92, FNV-Kiem en de bestuurlijke partners VNG en IPO.
Met de vier grote steden, belangrijke medefinanciers van een aantal instellingen, is eveneens overlegd.
Vervolgens is een expertmeeting georganiseerd in samenwerking met de Cultuurformatie. Tijdens deze
bijeenkomst reageerden deskundigen van de werkvloer op het rapport en is uitvoerig gesproken over
de mogelijkheden, consequenties en dilemma's van uitvoering. Tenslotte heb ik op 26 mei met een
brede delegatie van de Cultuurformatie overleg gevoerd over de invoering van concrete maatregelen
en de inzet van de sector.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/13
Uit het overleg met de sector over het advies van de Commissie blijkt dat er een groot vertrouwen is in
de maatschappelijke kracht van kunst en cultuur, en een brede wil om die kracht te vergroten. De
adviezen van de Commissie bieden hiertoe kansen. Met het advies is een momentum gecreëerd voor de
sector en de overheid om stappen te zetten. Overigens bestaat in de sector wel enige zorg over de
mogelijke consequenties van de taakstelling voor afzonderlijke instellingen en het effect op de kwaliteit
en diversiteit van het artistieke aanbod. De uitkomsten van het overleg met de sector heb ik
meegenomen in deze reactie.
Samenvattend heb ik het volgende besloten:
- Het advies van de Commissie Cultuurprofijt neem ik in hoofdlijnen over. Ik voer de voorstellen
gefaseerd uit, waarbij de jaren 2009 t/m 2012 een overgangsperiode vormen.
- Het komende jaar stel ik, na overleg met de sector, eigen inkomstennormen vast voor alle
cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur. Aan het eind van de komende
subsidieperiode dienen instellingen aan deze normen te voldoen.
- Er worden twee investeringsregelingen ingevoerd: een matchingsregeling waarin extra eigen
inkomsten worden aangevuld (daarvoor is 10 miljoen per jaar beschikbaar) en een
ontwikkelingsregeling voor bevordering van cultureel ondernemerschap en maatschappelijk
draagvlak (daarvoor is 5 miljoen per jaar beschikbaar).
- Het matchingsbedrag per instelling wordt achteraf en administratief vastgesteld en niet vooraf op
basis van meerjarige bedrijfsplannen.
- In 2012 worden met het oog op de daarop volgende subsidieperiode alle instellingen integraal
beoordeeld op kwaliteit én ondernemerschap, waarbij de behaalde resultaten in de jaren ervoor
meewegen in de besluitvorming.
- De taakstelling van 10 miljoen per jaar wordt ingevuld met een generieke korting op de subsidies
aan de cultuurproducerende instellingen van 3,4 procent. Voor het jaar 2009 bedraagt de korting
de helft daarvan.
Ook de adviezen van de Commissie over auteursrecht, fiscale mogelijkheden, samenwerking met
omroepen en verbanden met andere domeinen zijn waardevol en worden in deze brief behandeld. Deze
adviezen zijn deels gericht aan de sector zelf. Het totale pakket aan stimulerende maatregelen en
mogelijkheden zal uiteindelijk tot meer draagvlak voor kunst en cultuur leiden. De generieke korting is
op zichzelf genomen geen positieve stimulans voor ondernemerschap. Daar staat echter tegenover dat
de korting via de matchingsregeling kan worden terugverdiend.
Context en voorgeschiedenis
In het regeerakkoord heeft het kabinet aangekondigd, naast een investering van 100 miljoen, te
bezuinigen op cultuur in het kader van het profijtbeginsel. In verschillende overleggen en brieven heeft
de sector aangegeven dat het onmogelijk is om die bezuiniging terug te verdienen met kaartverkoop
zonder de kwaliteit en diversiteit van het culturele aanbod aan te tasten. In overleg met de
Cultuurformatie, een samenwerkingsverband dat sectorbreed is samengesteld, is besloten een
commissie van deskundigen uit het veld te vragen nader advies uit te brengen. De opdracht aan deze
Commissie Cultuurprofijt in augustus 2007 was te adviseren over de volgende onderwerpen:
blad 3/13
1. De wijze waarop verbindingen gelegd kunnen worden tussen de cultuursector en andere
maatschappelijke sectoren, redenerend vanuit de eigen kracht en intrinsieke waarde van de
cultuur;
2. De mogelijkheden om de betrokkenheid bij cultuur te vergroten, ook in financiële zin.
Als kader werd een taakstelling meegegeven van 10 miljoen op de cultuurproducerende instellingen
in de basisinfrastructuur, zowel in de kunsten als in de sector erfgoed. Dit zijn alle instellingen in de
basisinfrastructuur, met uitzondering van de cultuurfondsen, de postacademische instellingen en de
instellingen met als voornaamste activiteit het uitvoeren van ondersteunende taken. De instellingen die
zullen worden overgedragen aan het op te richten Programmafonds Cultuurparticipatie blijven buiten
dit kader.
Tegenover deze taakstelling is een structurele investering geplaatst van 15 miljoen (vanaf 2010, in
2009 10 miljoen). Deze middelen voor de basisinfrastructuur worden besteed op basis van de
adviezen van de Commissie en vallen buiten het financiële kader van de adviesaanvraag aan de Raad
voor Cultuur van 15 februari jl. (Kamerstuk 2007-2008, 28989, nr. 66).
Gezamenlijk ambities formuleren
Het is mijn voornemen om het maatschappelijke functioneren en het ondernemerschap van de cultuur
aanzienlijk te versterken. Het rapport van de Commissie biedt hiertoe goede aanknopingspunten. In
deze brief werk ik mijn beleidsvoornemens verder uit:
- betere benutting van verdienvermogen: normen eigen inkomsten
- ondersteunen van ondernemend gedrag: matching en ontwikkeling
- integrale beoordeling in 2012: kwaliteit én ondernemerschap.
Bij de concrete invulling van een aantal maatregelen zal de sector nauw betrokken worden. In de kern
wordt dit een groeimodel voor het bereiken van gedeelde doelen in 2012. De subsidieperiode 2009-
2012 is daarom een overgangsperiode, waarin maatregelen gefaseerd worden ingevoerd. De sector
krijgt zo de tijd om toe te groeien naar de nieuwe situatie.
Centraal in dit proces staat de verhouding tussen de sector en de overheid waar het gaat om
inhoudelijke ontwikkelingen, versterken van ondernemerschap en maatschappelijk draagvlak. Vanuit
de sector is duidelijk aangegeven dat zij daarin zelf verantwoordelijkheid wil nemen, waarbij de
overheid heldere randvoorwaarden stelt. Daarbij staat voorop dat de kwaliteit, diversiteit en
toegankelijkheid van kunst en cultuur niet in gevaar komt.
Ik juich deze ontwikkeling toe en spoor de sector aan de interne organisatie en vertegenwoordiging te
versterken. Het advies van de Commissie hierover onderschrijf ik. Om als strategische partners samen
te werken en ook afspraken te maken is een gesprekspartner in de sector, die naast draagvlak ook
onderhandelingsmandaat heeft, een voorwaarde.
Vertrekpunt
Het advies van de Commissie Cultuurprofijt en de maatregelen die daaruit voortvloeien zijn in eerste
instantie gericht op de cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur. Deze instellingen
blad 4/13
genereren al veel eigen inkomsten: eenderde van de totale omzet wordt zelf verdiend. Binnen de hele
sector, maar ook binnen categorieën van instellingen lopen de prestaties op dit punt sterk uiteen: naast
goede voorbeelden van ondernemerschap staan instellingen die daar bij achterblijven.
De Commissie adviseert mij met de andere overheden en de publieke fondsen te overleggen over de
beleidsmaatregelen, zodat er geen tweedeling ontstaat tussen instellingen in de basisinfrastructuur en
daarbuiten. Ik begrijp de zorg van de Commissie. In de voorbereiding op deze brief is het overleg met de
bestuurlijke partners, de vier grote steden en het Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ (NFPK) al
gestart. Nu ik mijn beleidsinzet bepaald heb zal ik verder met deze partners in gesprek gaan over
afstemming van beleidsmaatregelen.
In de lopende convenantsbesprekingen vormen de maatregelen in deze brief onderwerp van gesprek.
Een groot deel van de producerende instellingen in de podiumkunsten ontvangt vanaf 2009 subsidie
binnen de vierjarige regeling van het NFPK. Het NFPK heeft in zijn beleidsplan reeds aangekondigd
voor deze regeling de bestaande 15 procent regeling voor de podiumkunsten als ondergrens te
handhaven. Daarnaast werkt het NFPK aan betere mogelijkheden om het subsidiecriterium
ondernemerschap te beoordelen, waar mogelijk in aansluiting op de ontwikkelingen in de
basisinfrastructuur.
Betere benutting verdienvermogen
De Commissie adviseert voor alle cultuurproducerende instellingen normen voor eigen inkomsten in te
voeren. Ik neem dat advies over. Daarbij geldt een verbrede definitie van eigen inkomsten ten opzichte
van de huidige 15 procent maatregel in de podiumkunsten, waarbij alleen de publieksinkomsten
worden gerekend. Voor de nieuwe normen zullen alle inkomsten die niet door of namens de overheden
zijn verstrekt tot de eigen inkomsten worden gerekend. Dat betekent dat bijdragen van publieke
fondsen niet, maar van private fondsen wel als eigen inkomsten gelden. Daarnaast kent de norm zoals
de Commissie die voorstelt een andere berekeningsgrondslag. Voor de huidige norm moeten de
publieksinkomsten tenminste 15/85e van de totale structurele subsidies van alle overheden bedragen.
De nieuwe norm bepaalt het minimale aandeel van de eigen inkomsten binnen de totale omzet van een
instelling.
Het komende jaar worden, na overleg met de sector, specifieke eigen inkomstennormen vastgesteld
die uitdrukking geven aan de verdiencapaciteit van instellingen. Deze normen moeten realistisch zijn,
maar tevens ambitieus. Daarmee wil ik alle instellingen stimuleren hun ondernemend vermogen verder
te benutten en te vergroten. Het gaat om inventiviteit bij het vinden van zowel nieuwe
financieringsbronnen als het scheppen van nieuwe contexten voor het maken en tonen van kunst en
cultuur. De normen weerspiegelen dat doel en geven uitdrukking aan de verdiencapaciteit. Zij bieden
daarom ook de mogelijkheid om instellingen onderling te vergelijken (benchmarking).
Een reëel uitgangspunt is het bepalen van normen voor categorieën binnen de cultuurproducerende
instellingen, waarbij aansluiting bij de categorisering binnen de basisinfrastructuur een startpunt kan
vormen. Zo zou bijvoorbeeld van instellingen met internationale uitstraling, zowel musea als
podiumkunstinstellingen, een extra inspanning kunnen worden gevraagd. Een generieke norm voor alle
instellingen lijkt ongeschikt, omdat die onvoldoende verschillen in verdiencapaciteit tussen
blad 5/13
deelsectoren en instellingen zichtbaar maakt. Het tegenovergestelde, namelijk maatwerk met een
norm per afzonderlijke instelling, is onwenselijk vanwege de beperkte mogelijkheid tot benchmarking
en de bijkomende administratieve bemoeienis van de overheid met instellingen.
De sector heeft in de voorbereiding aangegeven zelf het voortouw te willen nemen in dit proces, door
voorstellen te formuleren voor normen en eventuele categorisering. Ik zal daarom de komende tijd
verder met de sector in gesprek gaan en afspraken maken over de doelen voor 2012. Ook de Raad voor
Cultuur zal bij dit proces betrokken worden. In 2009 moet dit proces zijn afgerond en worden de
normen vastgesteld.
De normen voor eigen inkomsten zullen vanaf 2010 gelden, maar tot 2013 niet gesanctioneerd worden.
Instellingen hebben deze periode nodig om hun prestaties te verbeteren. Wel zullen de behaalde eigen
inkomsten in 2010 en 2011 mee worden gewogen in de integrale beoordeling in 2012 voor de volgende
subsidieperiode (2013-2016). Instellingen onder de norm hebben iets uit te leggen, conform het `pas
toe of leg uit' principe dat de Commissie voorstelt. Vanaf 2013 worden de afgesproken eigen
inkomstennormen gehandhaafd, waarbij het niet halen van de norm financiële consequenties heeft
voor instellingen.
Openbaarheid van relevante gegevens over inkomsten, uitgaven en prestaties van instellingen vind ik
passend bij de invoering van eigen inkomstennormen. Het geeft de sector de mogelijkheid tot
benchmarking en geeft inzicht in de besteding van de publieke middelen voor cultuur. Ik zal het advies
van de Commissie hierover overnemen.
Ondersteunen van ondernemend gedrag
De Commissie adviseert mij om de investering van 15 miljoen per jaar te gebruiken om
ondernemerschap te stimuleren met drie tijdelijke regelingen: een ontwikkelingsregeling voor
afzonderlijke cultuurproducenten, een innovatieregeling voor intermediaire instellingen zoals
brancheverenigingen en sectorinstituten, en een matchingsregeling. Met dit samenhangende
programma wil de Commissie een mentaliteitsverandering in de sector bevorderen. Dit advies neem ik
in grote lijnen over. Voor de overgangsperiode 2009-2012 werk ik een investeringsprogramma uit voor
de versterking van het maatschappelijk draagvlak. Dat programma bestaat uit twee regelingen, die
elkaar versterken: een ontwikkelingsregeling en een matchingsregeling.
De ontwikkelingsregeling is gericht op het stimuleren van deskundigheid en samenwerking in de
sector. De regeling combineert daarmee de ontwikkelingsregeling en innovatieregeling die de
Commissie adviseert. Het kan dan gaan om deskundigheidsbevordering of coaching. Instellingen
kunnen bijvoorbeeld worden bijgestaan door deskundigen om hun expertise op gebied van cultureel
ondernemerschap te versterken (marketing, mecenaat, sponsoring en bedrijfsvoering). Ook
samenwerkingsprojecten binnen en buiten de cultuursector, marktverruiming en innovatieve
marketing en promotie kunnen binnen de ontwikkelingsregeling worden ondersteund. Het verzamelen
en verspreiden van kennis van cultureel ondernemerschap door Kunst & Zaken, brancheverenigingen
en sectorinstituten kan hierin veel betekenen. De uitwerking van plannen vraagt naar mijn mening om
maatwerk en een sterke inbreng en betrokkenheid van de sector. Een `call for propolals' is een
blad 6/13
geschikte methode om de beste plannen naar boven te krijgen. De Cultuurformatie heeft al
aangeboden om met een voorstel te komen. Ik zie dat voorstel met belangstelling tegemoet. Vanaf
2009 is voor de ontwikkelingsregeling jaarlijks 5 miljoen beschikbaar.
Het grootste deel van de investeringsmiddelen is bestemd om extra eigen inkomsten van instellingen te
matchen. Deze regeling zal een generiek karakter krijgen, anders dan de Commissie voorstelt. Mede
door de regeling kosten- en bureaucratiearm te maken zijn er meer middelen voor directe matching
beschikbaar. Op basis van de jaarrekeningen worden de extra eigen inkomsten van
cultuurproducerende instellingen beloond: extra eigen inkomsten van instellingen worden door het rijk
direct aangevuld, binnen het beschikbare budget van 10 miljoen per jaar. Bij de concrete uitwerking
van deze regeling zal de sector nader betrokken worden. In grote lijnen gelden de volgende kaders:
- het uitgangspunt is dat extra eigen inkomsten worden gematcht: alle extra inkomsten die niet door
of namens de overheid zijn verstrekt en die een uitdrukking zijn van ondernemerschap
- het te matchen bedrag wordt jaarlijks vastgesteld ten opzichte van een nulmeting, op basis van een
accountantsverklaring, en in het volgende jaar toegekend.
Voor matching is voor vier jaar 10 miljoen per jaar beschikbaar. Extra inkomsten worden binnen dit
budget één op één gematcht. Indien de totale eigen inkomsten in de sector hoger zijn dan dit budget,
dan wordt de verhouding van de matching naar rato verlaagd.
De vraag of de meefinancierende overheden, met name de grote steden, willen meedoen in deze
regeling komt in de convenantsoverleggen aan de orde.
Doel van de investeringsregelingen is ondernemerschap in de toekomst te versterken, en niet om
prestaties in het verleden te belonen. Beide regelingen staan daarom open voor alle
cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur: iedereen wordt gestimuleerd de eigen
verdiencapaciteit beter te benutten of te vergroten. Ik ga er daarom van uit dat de gecombineerde
investeringsmaatregelen leiden tot een substantiële verbetering van de benutting van het cultureel
ondernemerschap. In de te bepalen normen voor eigen inkomsten komen de ambities op dit punt tot
uitdrukking.
Taakstelling
De Commissie heeft er in het eindrapport voor gekozen de taakstelling te koppelen aan de invoering
van normen voor eigen inkomsten. De taakstelling wordt dan gerealiseerd door te korten op de
subsidies van instellingen die hun norm niet halen. Het uitgangspunt van de Commissie is daarbij dat
goed presterende instellingen niet gestraft worden met een taakstelling.
De argumentatie van de Commissie om de instellingen die achterblijven ook financieel te stimuleren
tot verbetering deel ik. Om verschillende redenen kom ik voor de komende subsidieperiode tot een
andere conclusie:
1. Bij nadere beschouwing bleken de consequenties voor verschillende afzonderlijke instellingen zo
groot, dat er geen sprake meer was van een stimulans tot verbetering, maar van een onmogelijke
opdracht. Vanuit de sector is grote bezorgdheid geuit dat de zwakste schouders de zwaarste lasten
te dragen zouden krijgen.
blad 7/13
2. Op dit moment is niet objectief vast te stellen welke instellingen het `goed doen'. De normen voor
eigen inkomsten die worden ontwikkeld zullen uitdrukking geven aan het verdienvermogen van
instellingen. Pas dan is een gefundeerd oordeel over de prestaties van afzonderlijke instellingen
mogelijk.
3. Voor het koppelen van de taakstelling aan de invoering van normen is een beoordeling van
prestaties in het verleden noodzakelijk. Dat zou bij invoering per 2009 leiden tot juridische risico's
en administratieve lasten.
Om de taakstelling te realiseren voer ik daarom tussen 2009 en 2012 een generieke korting door op alle
cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur. Een generieke korting voorkomt dat
afzonderlijke instellingen in grote problemen komen. De taakstelling wordt berekend op het totale
rijksbudget voor de cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur. Dat betekent een
generieke korting van 3,4 procent op de toe te kennen subsidies.
Integrale beoordeling van kwaliteit en ondernemerschap
Op dit moment vormt ondernemerschap geen herkenbaar criterium in de beoordeling van instellingen.
De voorgestelde maatregelen zijn echter niet uitvoerbaar zonder in deze beoordeling tot een goede
balans te komen tussen kwaliteit en ondernemerschap. Ook in het overleg met de sector is erop
gewezen dat het scheiden van de beoordeling van artistieke kwaliteit en ondernemerschap leidt tot een
onwerkbare situatie voor instellingen, doordat bijvoorbeeld repertoirekeuzes die leidden tot meer
publiek op basis van een exclusieve focus op kwaliteit negatief werden beoordeeld. Ik onderschrijf
daarom het advies van de Commissie op dit punt.
Het doel is om in 2012 alle instellingen in de basisinfrastructuur integraal te beoordelen, waarbij de
artistieke kwaliteit en het ondernemerschap in samenhang worden meegewogen: het
maatschappelijke en financieel draagvlak dat instellingen met hun artistieke producten realiseren. De
getoonde benutting van het verdienvermogen in de komende jaren wordt in 2012 aan de hand van de
eigen inkomstennormen meegewogen in de integrale beoordeling. Dit oordeel is medebepalend voor de
subsidiehoogte voor 2013 en verder.
Investeringsfonds
De Commissie adviseert mij de beschikbare investeringsmiddelen vanaf 2013 onder te brengen in een
publiek-private investeringsmaatschappij, ter financiering van de activiteiten van gesubsidieerde en
niet-gesubsidieerde cultuurproducenten. Kort daarvoor had de Kamer mij tijdens de behandeling van
de cultuurbegroting 2008 gevraagd, met de motie-Halsema, om na te gaan of in Nederland behoefte is
aan een investeringsfonds voor kunst en cultuur. Ik heb mede op uw verzoek aan Stichting Nederland
Kennisland gevraagd een snelle analyse te verrichten naar bestaande investeringsmaatregelen voor
kunst en cultuur (Kamerstuk 2007-2008, 31200 VIII, nr. 167).
Zoals ook de Commissie in haar advies stelt, verstrekken investeringsfondsen geen subsidies, maar
investeren zij risicokapitaal dat met rendement moet worden terugbetaald. Vanwege het benodigde
rendement om het investeringsfonds in stand te houden, is openstelling ervan voor commerciële
cultuurinstellingen nodig. Uit de analyse van Kennisland blijkt dat investeringsfondsen niet gericht zijn
blad 8/13
op gesubsidieerde kunstinstellingen, omdat de activiteiten van deze instellingen een hoog risicoprofiel
hebben. Meestal blijft rendement uit. Daarom richt het Vlaamse CultuurInvest zich op creatieve
bedrijfstakken met winstoogmerk en komen structureel gesubsidieerde instellingen niet voor een
investering in aanmerking.
Ik ben van mening dat het investeringsbudget voor de versterking van het cultureel ondernemerschap
vooral ten goede moet komen aan de instellingen in de basisinfrastructuur, temeer omdat bij deze
instellingen de taakstelling van 10 miljoen per jaar wordt neergelegd. Ik zie daarom in het kader van
de versterking van het maatschappelijk draagvlak voor cultuur af van de oprichting van een
investeringsfonds. Wel zal ik nader onderzoek doen naar renderende activiteiten van gesubsidieerde
instellingen en de mogelijke behoefte van deze instellingen aan risicokapitaal. Ook kan ik me
voorstellen dat een investeringsfonds interessante mogelijkheden biedt voor de versterking van de
creatieve industrie en kunstdisciplines die vanuit economisch oogpunt interessant zijn, zoals
bijvoorbeeld design, modevormgeving en nieuwe media.
Maatregelen in de overgangsperiode 2009-2012
Samenvattend zal ik het advies van de Commissie Cultuurprofijt in grote lijnen uitvoeren, waarbij de
subsidieperiode 2009-2012 een overgangsperiode is. In deze overgangsperiode worden de volgende
zaken uitgewerkt:
- normen voor eigen inkomsten gebaseerd op verdiencapaciteit
- investering in gerichte ondersteuning in een ontwikkelingsregeling
- positieve prikkel voor alle cultuurproducerende instellingen in een matchingsregeling
- generieke korting ter invulling van de taakstelling.
Het jaar 2009 is een belangrijk jaar in de overgangsperiode, waarin ik met de sector tot verschillende
concrete afspraken wil komen. Bovendien liggen voor de meeste instellingen de activiteiten en
bijhorende verplichtingen voor dat jaar al grotendeels vast, terwijl er nog geen beslissing is genomen
over hun subsidiehoogte. Om de sector tegemoet te komen in dit eerste jaar zal ik de taakstelling
halveren tot 5 miljoen (1,7 procent). Dat is mogelijk doordat voor de gekozen invulling van de
matchingsregeling de eerste dekking pas in 2010 benodigd is. Hierdoor ontstaat ruimte in 2009 om de
pijn te verzachten. Daarmee kom ik tegemoet aan een belangrijk punt uit de sector en neem ik de
taakstelling op in het groeimodel tot 2012. In onderstaande tabel is het overzicht van de investering en
taakstelling weergegeven.
Financieel overzicht 2009-2012
x 1 mln 2009 2010 2011 2012
Taakstelling -5 -10 -10 -10
Matchingsregeling +10 +10 +10
Ontwikkelingsregeling +5 +5 +5 +5
Saldo per jaar 0 +5 +5 +5
In 2013 zal 10 miljoen beschikbaar zijn voor de matching van de extra eigen inkomsten in 2012.
blad 9/13
Mogelijkheden en voorwaarden voor succes
In het rapport van de Commissie worden behalve over normering, taakstelling en investeringen diverse
adviezen gegeven over de mogelijkheden en voorwaarden om het maatschappelijk draagvlak van
culturele instellingen te versterken. Deze zijn deels gericht aan de overheid, deels aan de sector. Ik zal
hier nader op deze adviezen ingaan.
Verhogen en verbreden eigen inkomsten
Er zijn verschillende manieren voor instellingen om hun eigen inkomsten te verhogen en te spreiden,
zoals publieksverbreding, prijsdifferentiatie, sponsoring en mecenaat. De Commissie geeft hierover
waardevolle adviezen voor afzonderlijke instellingen en de sector in het algemeen.
Een belangrijke aanbeveling van de Commissie aan de sector is om sterke onderlinge allianties aan te
gaan bij het versterken van deskundigheid en uitvoeringscapaciteit. Niet alleen uit het oogpunt van
kostenbesparing, maar ook om niet onbedoeld elkaars concurrent te worden. Die aanbeveling
onderschrijf ik en zal ik meewegen bij de besteding van de middelen van de ontwikkelingsregeling.
Via het programma cultuurmecenaat, onderdeel van het Programma voor de Creatieve Industrie, heeft
de overheid voor een periode van vier jaar geïnvesteerd in de kennis van het mecenaat bij culturele
instellingen. Kunst & Zaken heeft hiertoe een opdracht gekregen. Ik ben met deze instelling in gesprek
over de voortzetting en eventuele uitbreiding van zijn activiteiten, ook met betrekking tot
deskundigheidsbevordering op het gebied van sponsoring en cultureel ondernemerschap. Een bijdrage
uit het budget voor de ontwikkelingsregeling komt hiervoor in aanmerking. Voorwaarde voor een
opdracht aan Kunst & Zaken is dat hiervoor voldoende draagvlak is in de sector.
Fiscale mogelijkheden
De Commissie stelt dat het fiscale klimaat in Nederland internationaal gezien niet uit de pas loopt. Ik
onderschrijf de analyse van de Commissie op dit punt. In de Fiscale en Mecenaatsbrief van 12 oktober
2006 (Kamerstuk 2006-2007, 30 800 VIII, nr.35) heeft de toenmalige minister van OCW een overzicht
gegeven van de fiscale mogelijkheden voor de culturele sector. De regelgeving rond schenken en
successie zijn bijvoorbeeld zeer gunstig. Een probleem waar ook de Commissie op wijst, is dat niet alle
fiscale mogelijkheden voldoende bekend zijn bij instellingen, bedrijven en burgers. Bovendien vraagt
de complexiteit van de regelgeving een bovengemiddelde kennis van fiscaliteit om de gevolgen van
beslissingen te kunnen overzien. Deskundigheidsbevordering op dit gebied is wenselijk en komt in
aanmerking voor ondersteuning uit het budget voor de ontwikkelingsregeling.
Ook signaleert de Commissie een aantal knelpunten op het gebied van de vennootschapsbelasting.
Deze knelpunten spelen ook in andere sectoren waarin publieke taken verschuiven richting de markt,
zoals de zorg, volkshuisvesting en de energiesector. Het onderwerp raakt bovendien discussies rond
concurrentie en staatssteun. Ik zal de aanbevelingen van de Commissie onder de aandacht brengen
van de staatssecretaris van Financiën en hem wijzen op de gevolgen van eventuele wijzigingen voor de
culturele sector.
De sector moedig ik aan de mogelijkheid te onderzoeken met de Belastingdienst te komen tot
zogenaamd horizontaal toezicht, waarbij samenwerking vooraf moet leiden tot meer eenduidige
interpretatie van regelingen en minder controle achteraf.
blad 10/13
Cultureel beleggen is een relatief nieuw fenomeen in Nederland. In 2004 is de eerste regeling in
werking getreden, na goedkeuring van de Europese Commissie. In 2006 en 2007 zijn dertig
cultuurverklaringen afgegeven en is het ingelegde vermogen opgelopen tot 348 miljoen. Momenteel
wordt een tussentijdse balans opgemaakt, mede om te bezien of de bestaande regeling aanpassing
behoeft. Dit naar analogie van de uitvoeringspraktijk bij de regeling Groen Beleggen. De financiers
pleiten voor snellere afgifte van cultuurverklaringen, met het oog op het voorkomen van dure
voorfinanciering en het voeren van een adequaat liquiditeitsbeleid. De mogelijkheid wordt onderzocht
om de uitvoering van de regeling (deels) over te dragen aan een uitvoeringsorganisatie, waarbij tot een
bepaalde financiële limiet sprake is van mandatering. Een ander punt van aandacht is het advies van de
Commissie om ook de filmhuizen onder de werkingssfeer van de regeling te brengen. Hierbij spelen ook
de mogelijke financiële gevolgen een rol.
Opbouw reserves
De Commissie vraagt mij de incidentele toezegging op het gebied van vermogensvorming van
gesubsidieerde instellingen structureel te verankeren in de subsidievoorwaarden. Zij wijst daarbij
terecht ook op de spanning die er op dit punt bestaat. Subsidies zijn in eerste instantie bedoeld om
activiteiten mogelijk te maken die niet binnen de markt tot stand kunnen komen. De behoefte aan
subsidie moet dus zijn aangetoond. Het reserveren van subsidiemiddelen staat daarmee in essentie op
gespannen voet. Tegelijkertijd begrijp ik het belang van de mogelijkheid reserves op te bouwen om tot
structureel financieel gezonde bedrijfsvoering te komen, passend bij het risicoprofiel van culturele
instellingen.
In de regelgeving van voor 2005 werd de groei van het vermogen in vier jaar tijd begrensd tot tien
procent van een jaarsubsidie. Niet gebruikte subsidie wordt door instellingen gereserveerd in hun
eigen bestemmingsfonds OCW. Voor de periode 2005-2008 is met de februaricirculaire 2007 aan alle
door het rijk gesubsidieerde instellingen toegezegd dat OCW het overschot in het bestemmingsfonds
niet zal terugvorderen. Voorwaarde is dat de instelling voldoet aan de kwalitatieve en kwantitatieve
prestatieafspraken, dat wil zeggen dat het goedgekeurde beleidsplan is uitgevoerd. Voor de
subsidieplanperiode van 2009-2012 zal ik deze toezegging handhaven. De ontwikkeling rondom de
reservevorming zal ik jaarlijks monitoren.
Maatschappelijke verbindingen met andere terreinen
De Commissie doet sterke aanbevelingen aan de overheid om het cultuurbeleid te verbreden naar
andere beleidsterreinen en aan de sector om zich beter op die terreinen te oriënteren. Vanuit hun
eigen kracht en missie hebben culturele instellingen immers ver buiten hun directe kring betekenis en
effect: op de kwaliteit van ons samenleven, op onze fysieke leefomgeving, op ons creatieve vermogen
en niet in de laatste plaats op onze economie. De Commissie geeft daarvoor concrete en bruikbare
adviezen.
Op een aantal gebieden liggen al sterke verbindingen tussen cultuurbeleid en andere terreinen, waar
de aanbevelingen van de Commissie goed op aansluiten. Recente voorbeelden van succesvolle
verbindingen zijn het Programma voor de Creatieve Industrie en de combinatiefuncties in het kader
van de Impuls Brede Scholen Cultuur en Sport. De onderwijskoepels, NOC*NSF, de Cultuurformatie,
de VNG en de overheden werken samen om gedeelde maatschappelijke doelen te bereiken. Hierin
blad 11/13
wordt uit de enveloppe 5 miljoen geïnvesteerd. Versteviging van de relaties met andere
beleidsterreinen, zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau, biedt goede kansen om het
maatschappelijk belang van de cultuursector te vergroten. Ik zal mij daar blijvend voor inzetten.
Samenwerking met publieke omroep
De Commissie bepleit een duurzame relatie tussen cultuursector en publieke omroep. Die ambitie
onderschrijf ik. Ik juich het toe dat de Cultuurformatie inmiddels constructieve gesprekken voert met
de raad van bestuur van de publieke omroep, met de omroepverenigingen en met producenten. De
publieke omroep heeft zich als grootste culturele instelling in ons land in termen van belangstelling
voor culturele programma's gecommitteerd aan een gevarieerd en breed menu van cultuur, drama,
Nederlandse muziek en een actieve participatie in de Nederlandse speelfilmproductie. Dit commitment
is vastgelegd in de prestatieovereenkomst uit 2007. Dankzij de verhoging van de rijksbijdrage met 50
miljoen investeert de publieke omroep meer in Nederlands drama: in 2011 zal de structurele extra
investering vanuit de mediabegroting naar tenminste (indicatief) 15 miljoen gegroeid zijn. Daarnaast
ontvangt het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties (indicatief) 2 miljoen om
de samenwerking tussen culturele instellingen en publieke omroep te vertalen in aansprekende
programma's. Ik zal de publieke omroep vragen om, zoals de Commissie adviseert, in de komende
meerjarenbegroting haar visie te formuleren over haar rol als cultuurproducent, podium en gids. De
omroep zou hierbij niet alleen aandacht moeten besteden aan programmering, maar ook aan zijn
positie in het culturele veld en zijn samenwerking met culturele instellingen.
De Commissie vraagt mij, net als de Cultuurformatie per brief van 13 december 2007, om de Mediawet
te verruimen, teneinde de samenwerking tussen publieke omroepen en culturele organisaties
gemakkelijker te maken. Het gaat om regels voor reclame, sponsoring en het verbod om 'dienstbaar te
zijn aan winst van derden'. Ik zal de sector vragen concrete voorbeelden te geven van samenwerking
die door de Mediawet niet van de grond is gekomen. Vervolgens zal ik bezien of het nodig is de
Mediawet aan te passen. Wellicht volstaat het met het Commissariaat voor de Media van gedachten te
wisselen over zijn beleidslijnen. Mogelijk is er sprake van koudwatervrees die al met een betere uitleg
van de regels kan worden verholpen. Want juist met het oog op de culturele functie van de publieke
omroep is er al veel mogelijk. Zo gelden er uitzonderingen op de reclameregels en heeft de STER
speciale cultuurblokken tegen gereduceerd tarief. Sponsoring bij de publieke omroep is beperkt
mogelijk, maar juist wel toegestaan voor culturele programma's. Het Commissariaat verruimt
bovendien zijn beleidslijnen over titelsponsoring. Ik verwacht dat ook het culturele veld hiervan
profiteert, omdat straks een programma of website van de publieke omroep de naam kan krijgen van
een culturele partner of een gemeenschappelijke activiteit. Voor zover de Mediawet wel beperkingen
oplegt hebben deze te maken met twee zaken: ten eerste beschermt de wet de onafhankelijkheid en
non-commercialiteit van de publieke omroep, ten tweede heeft de publieke omroep te maken met
Europese regels over staatssteun en mededinging. De Mediawet verbiedt het de publieke omroep om
sommige organisaties en bedrijven wel te laten profiteren van publieke zendtijd en middelen, en
andere niet. Een hard en juridisch houdbaar onderscheid tussen culturele samenwerking met
gesubsidieerde instellingen en meer commerciële vormen van samenwerking is daarbij niet goed te
trekken.
blad 12/13
Auteursrechtelijke kwesties
Rond het auteursrecht worden de laatste jaren verschillende discussies gevoerd, onder andere rond
convergentie, digitalisering en de positie van auteurs. De Commissie signaleert knelpunten op dit
gebied en doet aanbevelingen gericht op de samenwerking tussen culturele instellingen en de publieke
omroep. Digitalisering leidt tot vragen rond auteurs- en exploitatierechten. Er ontstaan nieuwe
'platforms', de oude distributieschaarste verdwijnt, verdienmodellen verschuiven en mediagebruik
verandert ingrijpend. Voorlopig biedt het bestaande juridische kader, de Auteurswet, voldoende
mogelijkheden om ook in het digitale domein goede afspraken tussen rechthebbenden en gebruikers te
kunnen maken. Ik zie vooralsnog geen noodzaak hier grote veranderingen in te bepleiten. De positie
van onafhankelijke makers vraagt echter wel bijzondere aandacht en waakzaamheid, zoals aangegeven
in de beleidsbrief over auteursrecht van 20 december 2007 (Kamerstukken II 2007-2008, 29 838,
nr.6). Makers hebben immers vaak een relatief zwakke onderhandelingspositie ten opzichte van grote
uitgevers, omroepen en andere media. Versterking van hun positie kan tot meer gelijkwaardige
onderhandelingen met deze exploitanten leiden. Dat is gunstig voor de economische exploitatie van het
werk en voor culturele diversiteit. Het kabinet bereidt in 2009 een wetsvoorstel voor dat voorziet in een
wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht. Daarnaast is het belangrijk dat juist de publieke
omroep redelijke en realistische contracten met makers afsluit voor het multimediaal gebruik van hun
werk. Dit is de omroep aan zijn publieke status verplicht. Het is aan beide partijen en hun
vertegenwoordigers om in goede onderhandeling hiervoor passende kaders te ontwikkelen.
In voornoemde beleidsbrief over auteursrecht wordt ook aandacht gevraagd voor de regeldruk waar
culturele organisaties en andere bedrijven mee geconfronteerd worden bij de incasso van
auteursrechtvergoedingen. Mede met oog daarop zal het toezicht op collectieve beheersorganisaties
versterkt en verbreed worden. Ook aan de orde zijn de oprichting van een geschillenkamer en de
invoering van één gezamenlijke factuur van alle inningsorganisaties (voor bedrijven en instellingen).
De Commissie Cultuurprofijt oppert verder dat het gebruik van Creative Commons-licenties door de
publieke omroep onderzocht zou moeten worden. Dit systeem van licenties wordt ondersteund vanuit
het lopende Programma voor de Creatieve Industrie. Ik zal deze interessante suggestie aan de orde
stellen in mijn gesprekken met de initiatiefnemers (Creative Commons Nederland) en de publieke
omroep.
Tot slot
Kunst en cultuur hebben het in zich om mensen te raken en verwonderen. Zij verleiden mensen op
andere manieren naar de wereld te kijken. Kunst en cultuur hebben ook een waarde die de individuele
betekenis overstijgt. Binnen de samenleving kan de cultuursector de sociale samenhang versterken,
bijdragen aan goed onderwijs en een vitale economie bevorderen. Een breed kunstaanbod dat een
divers publiek bereikt is daarvoor belangrijk. In het Regeerakkoord en de hoofdlijnennotitie Kunst van
Leven wordt dit belang onderstreept en worden de thema's en beleidsvoornemens benoemd om dit
verder te versterken. Ook in het Mauritshuis Manifest Vitale Verbinden Versterken van de
Cultuurformatie werd in februari 2007 vanuit de sector deze maatschappelijke waarde van kunst en
cultuur krachtig verwoord.
blad 13/13
Om deze maatschappelijke rol goed te vervullen is het essentieel dat kunst en cultuur een breed
draagvlak hebben in de samenleving. Door de relaties met de samenleving te versterken winnen kunst
en cultuur aan maatschappelijke kracht. Cultureel ondernemerschap speelt daarbij een sleutelrol:
instellingen moeten in staat zijn om vanuit de intrinsieke kracht van hun artistieke producten
maatschappelijk draagvlak en rendement te zoeken. Dat geldt voor afzonderlijke instellingen, maar ook
voor branches en deelsectoren. De maatregelen die op basis van het advies van de Commissie
Cultuurprofijt worden genomen zullen de culturele sector maatschappelijk versterken.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk