Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Eindconcept (5-6-2008)

onder de nieuwe Wro

1

EINDCONCEPT (5-6-2008)

REALISATIE NATIONAAL RUIMTELIJK BELEID

onder de nieuwe Wro

Hoofdstuk 1: inleiding
De aanleiding voor dit document is de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). De nieuwe Wro verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar dat daarnaast ook inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen geïdentificeerd in deze Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid.

Sturingsfilosofie
Het nationale ruimtelijke beleid zoals verwoord in de Nota Ruimte en de andere Planologische Kernbeslissingen (PKB's), gaat uit van het principe `decentraal wat kan, centraal wat moet'. De centrale overheid is verantwoordelijk voor de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en voor de ruimtelijke basiskwaliteit van Nederland, de andere overheden dragen verantwoordelijkheid voor hun eigen ruimtelijke belangen. De nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur omvat de gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht. De door het rijk beoogde basiskwaliteit wordt uitgedrukt in generieke kaders en randvoorwaarden die de ruimte bepalen waarbinnen andere overheden hun eigen ruimtelijke afwegingen maken, ook buiten de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De Nota Ruimte maakt tevens onderscheid tussen resultaatverantwoordelijkheid en systeemverantwoordelijkheid. De eerste betreft inhoudelijke garanties voor wat tot stand zal komen, de tweede betreft regels voor het te volgen proces.

De nieuwe Wro
Op 1 juli 2008 treedt de nieuwe Wro in werking. Deze introduceert, zoals op veel andere beleidsterreinen al het geval is, een scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan, dan wel in algemene regels ten aanzien van bestemmingsplannen. Vanaf 1 juli zullen gemeentelijke bestemmingsplannen niet langer worden goedgekeurd door de provincie. Streekplannen en planologische kernbeslissingen (PKB's) worden vanaf dat moment gelijkgesteld aan structuurvisies die uitsluitend het eigen handelen binden. In het overgangsrecht is geregeld dat concrete beleidsbeslissingen1 wél hun juridische binding richting gemeenten en provincies houden. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen, de PKB Waddenzee bijvoorbeeld wel.

Profiel van de nieuwe Wro

Versterking van ruimtelijk samenhangende besluitvorming én ontwikkelingsbeleid Ruimtelijke ordening is in de kern: belangen en ruimtelijke ontwikkelingen afwegen. De nieuwe Wro versterkt die kern. Elke overheid is verplicht het integrale ruimtelijke beleid voor haar gehele grondgebied in een structuurvisie op te nemen. Het bestemmingsplan heeft een prominenter plaats gekregen. Ook voorziet de Wro in een aanmerkelijke verbetering van de uitvoeringsmogelijkheden door onder meer de gecoördineerde voorbereiding van de daarvoor benodigde besluiten en een geheel vernieuwde grondexploitatieregeling. Elk overheidsniveau krijgt de bevoegdheden om de verantwoordelijkheden die het draagt, waar te maken.

Effectievere en efficiëntere besluitvorming
De maatschappij heeft behoefte aan heldere kaders waarbinnen gemeenten hun ruimtelijk beleid kunnen voeren. Met de Wro kunnen de provincies en het rijk op een effectieve en efficiënte manier die duidelijkheid verschaffen. Zij kunnen algemene regels stellen waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Ook de rechtszekerheid is hiermee gediend.

Duidelijkheid vooraf
De Wro verlegt het accent van specifiek toezicht achteraf, met name goedkeuring van bestemmingsplannen en verklaringen van geen bezwaar, naar proactieve sturing, dat wil zeggen

1 concrete beleidsbeslissingen zijn beslissingen die bij de vaststelling van andere plannen op grond van de oude Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) in acht moeten worden genomen
---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

invloedsuitoefening vooraf. Meest opvallend is de kaderstelling vooraf door middel van algemene regels. Dit sluit aan bij de huidige opvattingen over de binnenlandse interbestuurlijke verhoudingen en de kenmerken van het stelsel van de gedecentraliseerde eenheidsstaat.

Toereikende bevoegdheden
Eenmaal verantwoordelijk voor een ruimtelijk vraagstuk heeft een overheidsniveau ook de bevoegdheden om dit waar te maken. In beginsel is dit meestal de gemeente omdat deze het best rekening kan houden met alle relevante feiten en omstandigheden (`decentraal wat kan'). Maar in een aantal gevallen zal gezien de aard of schaal van de problematiek een hoger bestuursniveau het onderwerp doelmatiger en doeltreffender kunnen behartigen (`centraal wat moet'). De wet voorziet hierin. Als provincies of het rijk vinden dat hun beleidsdoelen of belangen moeten doorwerken in het ruimtelijk beleid van lagere overheden, biedt de Wro daartoe de mogelijkheid. Ruimtelijke normen van hogere bestuursorganen kunnen als algemeen verbindende voorschriften worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur (amvb) of een provinciale verordening. Deze algemeen verbindende voorschriften dienen tevens voor de uitvoering, toepassing en handhaving van Europese regelgeving met een ruimtelijke dimensie.

Instrumentarium
De ruimtelijke ordening krijgt gestalte door de inzet van uiteenlopende bevoegdheden en middelen, veelal aangeduid met de term uitvoeringsinstrumentarium. Dit bestaat uit juridische, financiële, bestuurlijke en communicatieve instrumenten. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet: de zogenaamde instrumentenmix.
De Wro zorgt voor vernieuwing van de juridische mogelijkheden van het rijk met als rode draad: proactief handelen. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd c.q. veilig gesteld. Ter verwezenlijking daarvan krijgt het rijk de beschikking over twee nieuwe juridische mogelijkheden, te weten de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en de bevoegdheid tot het maken van een rijksinpassingsplan. Het gebruik van deze bevoegdheden is vooral daar op zijn plaats waar het rijk een hoge mate van directe betrokkenheid wil combineren met resultaatverantwoordelijkheid. Dit ligt in het verlengde van de genoemde sturingsfilosofie die uitgaat van selectiviteit. De kaderstelling door het rijk moet sober en doelmatig zijn, gebaseerd op belangen en gericht op resultaat. Zo worden in proactieve zin heldere rijkskaders gecreëerd, waardoor provincies en gemeenten vroegtijdig weten binnen welke beleidsruimte zij invulling kunnen geven aan hun bestuurlijke verantwoordelijkheden. De algemene regels maken het overheidshandelen transparanter. Ook maakt de introductie van het onderscheid tussen beleid (structuurvisie) en normstelling (amvb en verordening) inzichtelijker, ook voor de burger, wat kaderstellend is voor bestemmingsplannen en welke flexibiliteit daarin aan de gemeente wordt geboden. Deze lijn is recent ook door de Commissie Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtsarrangementen (`Commissie Oosting') benadrukt. Proactief overheidshandelen, aldus deze commissie, past bij uitstek in het stelsel van de gedecentraliseerde eenheidsstaat en is van belang voor de kwaliteit van het openbaar bestuur. Het vermindert de bestuurslasten, komt de bestuurlijke eenvoud ten goede en bevordert daarmee de effectiviteit en efficiency van de overheid.

Algemene regels op te nemen in een amvb
In 2000 presenteerde de parlementaire werkgroep Vijfde Nota zijn eindrapport `Notie van ruimte'2. Eén van de kernaanbevelingen luidde: "Het ruimtelijk ontwikkelingsbeeld en de uitvoeringsstrategie moeten duidelijk onderscheiden zijn. Het beleid moet een evenwicht vinden tussen continuïteit en zekerheid aan de ene kant, en flexibiliteit aan de andere kant. Het visievormend ontwikkelingsbeeld voor de lange termijn kan in het eerste voorzien, de uitvoeringsstrategie in het tweede". In de lijn van die aanbeveling brengt de Wro een duidelijke scheiding aan tussen beleidsinhoud en kaders voor de uitvoering. Daarmee kan het nationale ruimtelijke beleid en het overheidshandelen slagvaardiger en transparanter worden. De doorwerkings- en uitvoeringsmaatregelen zijn gemakkelijker te actualiseren wanneer ze niet verweven zijn met de inhoud van beleid of `verstopt' in beleidsnota's. De Wro biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een amvb. Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijk overheidsniveau zijn voor de inhoud van bestemmingsplannen. De Wro voorziet ook in de mogelijkheid om, daar waar

2 Kamerstukken II, 1999/2000, 27 210, nrs. 1-2. De Werkgroep is ook bekend geworden onder de naam Commissie Duivesteijn
---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

provinciaal maatwerk vereist is, die regels door provincies te laten uitwerken of provincies onder -in de amvb op te nemen voorwaarden- te laten voorzien in een afwijkende regeling. Dat geschiedt door een provinciale verordening3. Met deze vorm van kaderstelling geeft de regering duidelijkheid aan de andere overheidsniveaus en de burgers over de rijksinzet. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is. Nationale belangen kunnen ook procesvereisten of spelregels met zich mee brengen, zoals het uitvoeren van een watertoets bij bestemmingsplannen. In de Nota Ruimte is voor nagenoeg alle nationale kaders aangegeven dat deze via nadere uitwerking en detaillering door provincies worden vormgegeven, bijvoorbeeld de netto begrenzing van de EHS en de precieze begrenzing van de Nationale Landschappen door provincies. De Nota Ruimte gaat uit van een getrapt stelsel. Het kabinet beoogt deze lijn zoveel mogelijk te continueren door bij amvb de mogelijkheid te bieden dat provincies onderdelen nader uitwerken in een provinciale verordening. Deze vorm van kaderstelling is in de wandeling ook wel `getrapte doorwerking' genoemd. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet de gemeente zich houden aan bij amvb of verordening gestelde regels. En nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen verwerkt worden. Dit alles maakt het mogelijk dat voortaan ook burgers en belangengroepen zich er bij de rechter op kunnen beroepen dat een bestemmingsplan in strijd is met nationale of provinciale ruimtelijke belangen.

Rijksinpassingsplan
`Verantwoordelijkheid op het juiste bestuursniveau' was één van de drijfveren van de wetsherziening. In bepaalde gevallen, wanneer in een gebied nationale ruimtelijke belangen op het spel staan, kan het rijk zelf de bestemmingen van de grond aanwijzen en met het oog op die bestemmingen regels geven. De Wro noemt zo'n besluit een inpassingsplan, dat overigens inhoudelijk identiek is met een bestemmingsplan. Het plan wordt opgesteld door de Minister van VROM of door de betreffende vakminister. Indien dat wenselijk is kan deze ook de vereiste vergunningen en ontheffingen verlenen. Dit kan zich voordoen wanneer het rijk bijvoorbeeld ergens een project wil realiseren of nationale belangen in een gebied veilig wil stellen, waarbij er geen ruimte is voor de gebruikelijke gemeentelijke afweging van belangen. Als er wel voldoende beleidsruimte voor een gemeente is ligt een proactieve aanwijzing voor de hand. De gemeenteraad moet dan in principe, tenzij anders geregeld in de aanwijzing, binnen een jaar een bestemmingsplan vaststellen overeenkomstig de door het rijk gegeven voorschriften over de inhoud van het op te stellen bestemmingsplan. Daarnaast kan het rijk op basis van de nieuwe Wro ook projectbesluiten en de rijkscoördinatieregeling toepassen. Deze mogelijkheden bestonden ook al onder de oude WRO.

Betrokkenheid van het rijk bij bestemmingsplannen en projectbesluiten Het zogenoemde vooroverleg over bestemmingsplannen (nu bekend als het artikel 10 overleg) wordt onder de nieuwe Wro gecontinueerd. Deze Realisatieparagraaf geeft de gemeenten helderheid over de nationale belangen en daarmee ook over de vraag of over een ruimtelijke plan vooroverleg met het rijk noodzakelijk is. Is dit het geval dan zal het rijk daarin de nationale belangen behartigen, niet alleen de belangen waarbij de amvb-bevoegdheid kan worden ingezet maar alle nationale belangen, ook die met andere instrumenten worden geborgd.
Immers, hoewel de Wro uitgaat van een proactieve aanwending van bevoegdheden zijn er situaties waarin deze niet mogelijk of niet toereikend zullen zijn. Bijvoorbeeld wanneer een specifieke ruimtelijke situatie niet eerder kon worden voorzien, wanneer een nationaal ruimtelijk belang niet goed vertaalbaar is gebleken naar een algemeen verbindende regel voor bestemmingsplannen of wanneer dit zou leiden tot ingewikkelde, lastig door de andere overheden uit te voeren regels. In deze situaties ligt het niet voor de hand om de amvb-bevoegdheid uit de nieuwe Wro in te zetten. Evenmin is dat het geval wanneer een bepaald nationaal belang reeds toereikend wordt beschermd door bestaande wet- en regelgeving.
Voor zulke situaties bevat de Wro de bevoegdheid voor het rijk om een zogenoemde reactieve aanwijzing te geven. Deze biedt de mogelijkheid om een vastgesteld bestemmingsplan of een onderdeel daarvan niet in werking te laten treden indien het strijdig is met een geëxpliciteerd nationaal belang. Maar dit geldt alleen incidenteel en nadat alles in het werk is gesteld om er door overleg uit te

3 Die mogelijkheid biedt artikel 4.1, vierde lid, Wro
---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

komen, het is dus een soort vangnet 4. Om dit te waarborgen vereist artikel 3.8, zesde lid, van de Wro een dubbele motivering bij het gebruik van de reactieve aanwijzing. Men moet aangeven welke nationale belangen in het geding zijn én welke feiten, omstandigheden of overwegingen de betrokken overheden hebben belet om het betrokken belang `met inzet van andere aan hen toekomende bevoegdheden' (artikel 3.8, zesde lid) te beschermen. Het kabinet concludeert uit deze passage dat bij een reactieve aanwijzing moet worden gemotiveerd waarom ter bescherming van het betrokken belang geen gebruik is gemaakt van de proactieve bevoegdheden die de Wro te bieden heeft. Tot slot: met de overgang van het oude, meer reactieve, stelsel naar het proactieve stelsel van de nieuwe Wro is enige tijd gemoeid. In deze periode kan het noodzakelijk zijn om de reactieve aanwijzing in te zetten, maar alleen voor belangen waarvoor in deze Realisatieparagraaf bij de Nota Ruimte een proactieve kaderstelling in het vooruitzicht is gesteld.

Naar een Realisatieparagraaf
Op grond van artikel 2.3, lid 2, van de nieuwe Wro moeten structuurvisies niet alleen beleid bevatten maar tevens laten zien hoe men zich voorstelt dat deze voornemens zullen worden gerealiseerd. Daarom is deze realisatieparagraaf over de realisatie van het nationaal ruimtelijk beleid opgesteld. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten wordt gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten daarin die bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau worden gerealiseerd. De Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid wordt toegevoegd aan de Nota Ruimte en krijgt de status van structuurvisie.
Allereerst zijn alle ruimtelijke belangen van het rijk geïdentificeerd, door inhoudelijke analyse van de PKB-uitspraken in de Nota Ruimte en de andere nationale beleidsnota's. De PKB-uitspraken onderscheiden zich in de zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om met de inhoud ervan rekening te houden in hun beleid. Een PKB-uitspraak is voor het rijk de basis om het beleid van die andere overheden te beoordelen. Onder de oude WRO kon de minister van VROM hierop haar reactieve bevoegdheden baseren. Vanaf 1 juli 2008 is echter de doorwerking van PKB- uitspraken naar de inhoud van bestemmingsplannen niet meer verzekerd, doordat de nationale ruimtelijke beleidsnota's dan hun PKB-status verliezen ­ met uitzondering van het overgangsrecht voor eerder genoemde concrete beleidsbeslissingen. De provinciale goedkeuring van bestemmingsplannen komt eveneens te vervallen.
De vertaling van PKB-uitspraken naar nationale ruimtelijke belangen is conform het regeerakkoord beleidsneutraal uitgevoerd. De inhoud van het beleid is ongewijzigd gebleven. Dit heeft geresulteerd in een overzicht van in totaal 34 nationale ruimtelijke belangen. De ongeveer 100 PKB-uitspraken van de Nota Ruimte zijn gecomprimeerd tot 33 nationale belangen. Daarnaast is het nationale belang klimaatadaptatie toegevoegd dat is uitgewerkt in de nationale adaptatiestrategie van 2 november 2007. Deze nationale adaptatiestrategie vormt het antwoord van het kabinet op de motie Lemstra c.s. in de Eerste Kamer (EK, 2005-2006, XXI, C). Ook de andere vigerende PKB's zijn op vergelijkbare wijze nagelopen op nationale ruimtelijke belangen. De aldus verkregen lijst van nationale ruimtelijke belangen vormt als het ware de ruggengraat van deze Realisatieparagraaf. Vervolgens is van elk nationaal belang op de lijst nagegaan of het nodig, mogelijk en wenselijk is om nieuwe juridische bevoegdheden van het rijk in te zetten, met name een rijksinpassingsplan of een amvb. Deze Realisatieparagraaf geeft over de inzet daarvan uitsluitsel.

Het kabinet ziet in de inwerkingtreding van de nieuwe Wro geen aanleiding om nu tot het opstellen van een of meer rijksinpassingsplannen te besluiten. Het kabinet heeft besloten om de nieuwe amvb-bevoegdheid in een aantal gevallen te gaan inzetten. Het gaat dan om negen onderwerpen die ontleend zijn aan de Nota Ruimte, drie die ontleend zijn aan de PKB Nota Waddenzee, twee die ontleend zijn aan de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT) en tenslotte 2 die ontleend zijn aan de PKB Project Mainport Rotterdam (PMR). In alle gevallen betreft het zaken die in de PKB-tekst duidelijk kaderstellend zijn geformuleerd, zoals blijkt uit zinsneden als: `........ dienen te worden opgenomen in streek- en bestemmingsplannen', of: `Provincies dienen....... Het rijk zal dit toetsen in het streekplan'. Bij nader inzien is voor een aantal andere onderwerpen afgezien van inzet van de amvb-bevoegdheid indien een nationaal belang reeds gelijkwaardig door sectorale wet- en regelgeving wordt gewaarborgd, dan wel niet vertaalbaar is naar bestemmingsplannen tenzij in de vorm van complexe, lastig uitvoerbare regels. In het schema hieronder staan de onderwerpen uit de Nota Ruimte die volgens het kabinet in aanmerking komen voor inzet van de amvb-bevoegdheid op basis van de nieuwe Wro. In het schema

4 Kamerstukken II 2004/05, 28 916, nr. 14, blz. 23-24.
---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

daarna staan de onderwerpen uit de andere beschouwde PKB's die volgens het kabinet in aanmerking komen voor inzet van de amvb-bevoegdheid op basis van de nieuwe Wro.


---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Overzicht inzet amvb-bevoegdheid voor de Nota Ruimte

Onderwerp Beleidskader

Bundeling van Optimale benutting van bestaand bebouwd gebied, regime voor nieuwbouw verstedelijking en in het buitengebied (inclusief uitzonderingsbepaling voor recreatiecomplexen) economische activiteiten en locatiebeleid bedrijven en voorzieningen

Grote rivieren Regime van beleidslijn grote rivieren voor buitendijks gebied en reservering voor lange termijn locaties voor ruimte voor de rivier

Kustfundament Begrenzing aan landzijde en borging regime voor beheer van het kustfundament, het `ja, mits'-principe en het `nee, tenzij'-principe zoals uitgewerkt in de Beleidslijn kust

IJsselmeergebied Vrijwaringszone ten behoeve van de mogelijke versterking van de primaire waterkering en planologisch regime voor buitendijkse ontwikkelingen (zal worden herijkt in het nationaal waterplan)

Regionale watersystemen Planologische borging van ruimtelijke aanspraken uit deelstroomgebiedsvisies en stedelijke waterplannen

Ecologische Basisbescherming bruto begrensde gebieden, netto begrenzing, `nee, tenzij'- hoofdstructuur regime (inclusief mitigeren, compenseren, salderen en herbegrenzen), regime voor omzetting recreatiewoningen in EHS, aanmerking windenergie en aardgas als van groot openbaar belang en regime voor verharding ten behoeve van defensieterreinen groter dan 5 ha in EHS

Nationale Landschappen Begrenzing, `ja, mits'-regime (kernkwaliteiten, migratiesaldo nul, ruimte voor aanwezige bedrijvigheid, tegengaan grootschalige verstedelijking) en planologische bescherming werelderfgoederen Stelling van Amsterdam en Beemster

Rijksbufferzones Vrijwaring van verdere verstedelijking

Recreatie Planologisch kader voor recreatiewoningen (op te nemen in Besluit Ruimtelijke Ordening) en vastleggen basisrecreatietoervaarnet

Overzicht inzet amvb-bevoegdheid voor andere Planologische Kernbeslissingen

Planologische Onderwerp Beleidskader Kernbeslissing
Derde Nota Bebouwing Aansluiting qua hoogte bij de bestaande Waddenzee bebouwing en in het buitengebied passend bij de aard van het landschap Afwegingskader `Ja, mits'-regime + rekening houden met alle onder 4.1 genoemde waarden en kenmerken in de afweging van plannen, projecten en handelingen Externe werking Toetsing effecten van plannen, projecten en handelingen buiten het PKB-gebied (inclusief gebiedsbegrenzing in 1.3) Tweede Planologische bescherming Terreinen Structuurschema direct ruimtebeslag
Militaire Terreinen

---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Planologische regeling Beperkingen rondom zend- en ontvanginstallaties, indirect ruimtebeslag radarstations, laagvliegroutes jachtvliegtuigen, munitieopslag en rondom schietterreinen.

Project Mainport gebruik landaanwinning gebruik van landaanwinning voor deepsea Rotterdam gebonden activiteiten, als duurzaam bedrijventerrein 750 ha natuur- en realisatie van 750 ha natuur- en recreatiegebied, recreatiegebied deels op Midden-IJsselmonde en deels in de noordrand van Rotterdam

Eén amvb Ruimte
Tijdens de voorbereiding van deze Realisatieparagraaf is over de keuze van de beleidskaders en de vormgeving van de algemene regels uitvoerig ambtelijk en bestuurlijk overleg gevoerd met de 12 provincies, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen. Daardoor is draagvlak ontstaan voor de selectie van beleidskaders, die straks in de amvb Ruimte moeten worden gewaarborgd. Het kabinet wil de algemene regels voor bestemmingsplannen ter effectuering van de hierboven genoemde beleidskaders, samenbrengen in één algemene maatregel van bestuur: de amvb Ruimte. Het streven is om samenhangende onderwerpen te groeperen per hoofdstuk. De amvb Ruimte zal bestaan uit verschillende modules dan wel hoofdstukken, die worden gestructureerd naar de thema's rood, blauw en groen dan wel anderszins. De amvb Ruimte zal gefaseerd worden opgesteld en in werking treden. Door de tijd heen kunnen naar gelang de ontwikkeling van het nationaal ruimtelijke beleid modules / hoofdstukken worden toegevoegd, aangepast dan wel worden geschrapt.

Het streven is de amvb op te stellen in twee tranches. De eerste tranche bevat het raamwerk van de amvb en de beleidskaders ten aanzien van:
· bundeling van verstedelijking en economische activiteiten, · kustfundament,
· grote rivieren,
· regionaal watersysteem,
· EHS,
· nationale landschappen,
· rijksbufferzones,
· basisrecreatietoevaarnet,
· Waddenzee-kaders,
· SMT-kaders,
· PMR-kaders.
Aangezien het opstellen van de beoogde amvb voor alle betrokkenen - rijk, provincies, waterschappen, gemeenten en maatschappelijke organisaties - nieuw is, zal dit in nauwe afstemming worden gedaan. Zorgvuldigheid en draagvlak zijn hierbij sleutelbegrippen. Het concept van de eerste tranche zal medio 2009 aan de Eerste en Tweede Kamer worden aangeboden. Deze eerste tranche zal naar verwachting in 2010 worden vastgesteld.

In de eerste tranche zal worden aangegeven dat diens algemene regels in acht moeten worden genomen bij het eerstvolgende besluit tot vaststelling of wijziging van een planologische regeling5. Daarnaast zal worden bepaald dat de geldende gemeentelijke planologische regelingen, die bestemmingen of regels bevatten welke strijdig zijn met amvb uiterlijk medio 2013 in overeenstemming moeten zijn met de amvb. Dit is dus uiterlijk 5 jaar na inwerkingtreding van de nieuwe Wro. Aangezien de beleidskaders reeds zijn opgenomen in de Nota Ruimte en dus sinds januari 2006 bekend zijn, lijkt deze termijn alleszins redelijk. Bovendien sluit deze termijn aan bij de termijn die is gesteld bij de amvb Buisleidingen, waarvoor het traject reeds in gang is gezet. Dit doet tevens recht aan de oproep van de VNG en het IPO om met het oog op administratieve lasten de termijnen zo veel mogelijk te bundelen.

5 Daaronder worden begrepen een bestemmingsplan, projectbesluit, inpassingsplan en een beheersverordening.
---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

De tweede tranche zal de beleidskaders bevatten, waarvan bekend is dat deze als gevolg van de totstandkoming van andere structuurvisies zullen worden herijkt. Het gaat hierbij concreet om het beleidskader ten aanzien van het IJsselmeergebied. Dit kader zal worden herijkt in het Nationaal Waterplan, dat voor de ruimtelijke aspecten tevens de status zal hebben van structuurvisie conform Wro en dat eind 2009 zal worden vastgesteld door het kabinet. Daarnaast zullen ­ indien mogelijk ­ in deze tranche de beleidskaders worden meegenomen, die reeds nu voorzien zijn op basis van nieuwe voorgenomen rijksstructuurvisies, bijvoorbeeld de eventuele beleidskaders die voortvloeien uit de structuurvisie Snelwegomgeving (tweede helft 2008). Het concept voor de tweede tranche zal in de eerste helft van 2010 aan de Eerste en Tweede Kamer worden aangeboden en in 2011 worden vastgesteld. In die tweede tranche zal ook een besluit moeten worden genomen of de uiterlijke datum waarop bestemmingsplannen in lijn moeten zijn gebracht met de bepalingen uit die tweede tranche gelijk kan worden gesteld aan die uit de eerste tranche, of dat hiervoor een later tijdstip moet worden gekozen.
Hoewel het kabinet daarvan niet uitgaat, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat bij de uitwerking van een of meer van de hierboven genoemde onderwerpen voor de eerste tranche complicaties optreden, die een vertraging kunnen vormen voor de voortgang van de beoogde amvb. In zo'n geval kan het kabinet besluiten dat onderwerp over te hevelen naar de tweede tranche.

Leeswijzer
De navolgende hoofdstukken geven een overzicht van de nationale ruimtelijke belangen en uitvoeringsinstrumenten. Bij elk belang wordt verwezen naar de bijbehorende paragrafen uit de Nota Ruimte of andere PKB's. Hier en daar zijn vanwege onderlinge samenhang en consistentie passages verplaatst ten opzichte van hun oorspronkelijke plek in de PKB. Indien bij een nationaal ruimtelijk belang sprake is van een PKB-passage waarbij herkenbaar doorwerking tot op lokaal niveau is beoogd, zal deze passage geciteerd in gegeelde tekst zijn weergegeven, met een vermelding van het document van herkomst. Bij de nationale ruimtelijke belangen ontleend aan de Nota Ruimte zijn de uitvoeringsinstrumenten volledig weergegeven. Dat kunnen financiële instrumenten (investeren of subsidiëren) zijn, of sectorale wet en regelgeving en bestaande PKB's, of instrumenten die betrekking hebben op `zelf doen' (bijvoorbeeld door inzet van het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf, via een inpassingsplan of projectbesluit), of bestuurlijke en communicatieve instrumenten (zoals beleidsnota's, bestuurlijk overleg, bestuurlijke afspraken, bestuursakkoorden, convenanten, stimuleringsprogramma's), of de amvb onder de nieuwe Wro zal worden ingezet om de in de Nota Ruimte beschreven verticale doorwerking te borgen. Vaak zal het om een mix van deze instrumenten gaan. De meeste van deze instrumenten konden rechtstreeks ontleend worden aan de Nota Ruimte, de Uitvoeringsagenda Nota Ruimte of aan daarna verschenen beleidsbrieven. Dit laatste is ter plaatse uitdrukkelijk vermeld. Hoofdstuk 5 bevat het nationaal belang Klimaatadaptatie en de resultaten van de screening van de andere PKB's. Het Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat is door de regering aangekondigd naar aanleiding van de motie Lemstra c.s. tijdens het debat over de Nota Ruimte in de Eerste Kamer (EK, 2005-2006, XXI, C).
Het verband tussen een belang en de bijbehorende uitvoeringsinstrumenten wordt in de figuren telkens geïllustreerd met een schema dat als volgt is opgebouwd.


---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Bestuurlijk / communicatief

Financieel

Sectorale wet en regelgeving Nationaal ruimtelijk belang
Amvb Wro `zelf doen'

Legenda voor gebruikte figuren

10

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Hoofdstuk 2: Netwerken en Steden
"Het nationaal ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. Daarbij kiest het rijk voor versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Bundeling van economie, infrastructuur en verstedelijking staat daarbij centraal als de ruimtelijke uitwerking van deze doelen. In het beleid en de uitvoering daarvan is het van belang dat een goede koppeling tussen verstedelijking, economie, infrastructuur, groen, recreatie, natuur, waterhuishouding, milieu en veiligheid wordt gelegd. Samenwerking tussen gemeenten bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid staat voorop. Bij afstemming tussen gemeenten zijn WGR-plusregio's verantwoordelijk voor `zaken' binnen de regio. De provincie is verantwoordelijk voor de bovenregionale samenhang." (inleiding Hoofdstuk 2 Nota Ruimte).

"Om verrommeling een halt toe te roepen zal in de eerste plaats het bestaande bebouwde gebied beter moeten worden benut, waardoor de noodzaak afneemt om open ruimte te gebruiken voor bebouwing. In de tweede plaats zal het moeilijker worden gemaakt om in de open ruimte te bouwen. Bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel (...) ."(§ 2.1.1 Rijksbegroting 2008 XI)

Bij het beleid voor netwerken en steden heeft het rijk gekozen voor de ruimtelijke strategie "bundeling van economie, infrastructuur en verstedelijking in de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur". Het beleid voor steden en netwerken uit de Nota Ruimte is inhoudelijk ondervangen door 9 nationale ruimtelijke belangen, die elk een deelaspect van het beleid voor steden en netwerken beschrijven, waarbij een bepaalde instrumentenmix voor de uitvoering wordt ingezet.

Met het oog op de samenhang van nationale ruimtelijke belangen wordt een aantal passages uit andere hoofdstukken (anders dan hoofdstuk 2) van de Nota Ruimte in deze realisatieparagraaf in dit hoofdstuk over netwerken en steden meegenomen. In de figuren wordt aangegeven welke paragrafen uit de Nota Ruimte worden behandeld in het betreffende nationale ruimtelijke belang. Zo past bijvoorbeeld paragraaf 3.4.5.1 in de Nota Ruimte over ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied bij het nationale ruimtelijke belang "bundeling van verstedelijking en economische activiteiten". Deze passage wordt daarom in hoofdstuk 2 meegenomen.

Nationaal ruimtelijk belang:
Ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de kracht en diversiteit van de economische kerngebieden en verbetering van de bereikbaarheid (1)


---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Pieken in de Delta (2.2.2.1) Actieplan Bedrijventerreinen (2.2.2.1) Bestuurlijk Overleg met de zes nationale stedelijke netwerken over de afspraken tussen gemeenten over bundelingsbeleid voor verstedelijking, economische activiteiten en infrastructuur (2.2.3.1) Nieuwe Sleutelprojecten Topperregeling voor Amsterdam Zuidas, Topprojecten (grote Rotterdam Centraal, en complexe Nota Ruimte Budget Ontwikkeling van nationale stedelijke Den Haag Centraal, bedrijventerreinen) (UA 3.5) netwerken en stedelijke cenra en Utrecht Centraal, (2.2.6) versterking van de kracht en Arnhem en Breda diversiteit van de economische (2.2.3.4) kerngebieden en verbetering van de
bereikbaarheid (S) (2.1, 2.2.1, 2.2.2,
2.2.3, 2.2.6 )
MIRT: Pilots ISV & GSB gebiedsontwikkeling Actieprogramma Ruimte en Cultuur PKB Nota Mobiliteit Nieuwe verstedelijkingsafspraken over: - nadere begrenzing bundelingsgebieden door provincies (2.2.3.3) - nadere invulling verstedelijkingsbeleid door provincies en gemeenten = gelijk blijvende verhouding(2.2.3.3)

Figuur 1
Toelichting op nationaal belang
Het beleid in de Nota Ruimte voor dit nationaal belang is gericht op versterking van de economische groei en de internationale concurrentiepositie van Nederland. De groei van de Nederlandse bevolking en economie, de verdergaande individualisering en de toenemende mobiliteit leiden tot een steeds grotere onderlinge samenhang tussen steden en stedelijke gebieden. Ter versterking van de kracht van de steden en ter verbetering van de internationale economische concurrentiepositie en de daarbij behorende ruimtelijk-economische structuur van Nederland, geeft het rijk prioriteit aan de ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en van veelal binnen deze netwerken gelegen economische kerngebieden. Bij de Nationale Stedelijke Netwerken is centrumvorming essentieel. De aantrekkelijkheid van de Nederlandse economie voor internationaal opererende bedrijven hangt onder andere af van de mate waarin ze toegang kunnen krijgen tot internationale netwerken van onder meer transport en van de mate waarin deze bedrijven gebruik kunnen maken van agglomeratievoordelen. Door verstedelijking en economische activiteiten binnen nationale stedelijke netwerken te bundelen, kan zo optimaal mogelijk met de schaarse ruimte worden omgegaan en kunnen de investeringen in infrastructuur optimaal worden benut. De verhouding tussen de binnen deze gebieden gebundelde en de daarbuiten verspreide verstedelijking moet ten minste gelijk blijven, ten behoeve van de versterking van de economische positie van de nationale stedelijke netwerken. Samenwerking tussen de verschillende decentrale overheden in nationale stedelijke netwerken draagt bij aan het draagvlak voor voorzieningen (§ 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3.3 Nota Ruimte).

Instrumenten
De stedelijke netwerken en economische kerngebieden zijn onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Een PKB-tekst hierover in de Nota Ruimte is bedoeld om verticaal door te werken in het bestemmingsplan. De betreffende passage luidt: "Binnen elk van de nationale stedelijke netwerken geeft het rijk in deze nota een aantal gebieden aan om de verstedelijking te bundelen. De verhouding tussen de binnen deze gebieden gebundelde en de daarbuiten verspreide verstedelijking moet ten minste gelijk blijven. Dit draagt bij aan versterking van de economische positie van de (steden van de) nationale stedelijke netwerken en aan het draagvlak voor voorzieningen in en bij de steden. Op PKB-kaart 2 zijn deze bundelingsgebieden voor verstedelijking indicatief aangegeven. De provincies leggen de begrenzing van de bundelingsgebieden vast in de streekplannen. Provincies en (samenwerkende) gemeenten 12

EINDCONCEPT (5-6-2008)

vullen het verstedelijkingsbeleid in de bundelingsgebieden nader in. De provincies moeten kunnen aantonen dat de bundelingspercentages voor woningen, bedrijventerreinen en arbeidsplaatsen ten minste gelijk blijven en de bundelingsgebieden daarmee ten minste hun positie behouden. Het rijk zal dit beoordelen." (§ 2.2.3.3 Nota Ruimte)

Nota Ruimte PKB-kaart 2

De, op zich uitgesproken, opdracht in de PKB-tekst aan de provincies laat zich niet eenvoudig vertalen naar individuele bestemmingsplannen. Het genoemde bundelingspercentage is weliswaar een duidelijke kwantitatieve norm, maar is tegelijkertijd een gemiddelde voor het gehele bundelingsgebied. Hiertoe kunnen verschillende typen gebieden horen, variërend van centrumgebieden tot rijksbufferzones. Omdat een amvb deze doorwerking niet effectief kan borgen wordt deze opdracht verankerd in bestuurlijke afspraken door binnen de Verstedelijkingsafspraken een verdeling van de woningbouwopgave af te spreken die invulling geeft aan het rijksbelang dat ontwikkeling van de stedelijke netwerken op peil blijft. De nieuwe verstedelijkingsafspraken voor de periode 2010-2020 zullen naar verwachting uiterlijk aan het eind van 2009 worden vastgelegd.

Bij de uitvoering van dit ruimtelijk beleid hecht het rijk grote waarde aan afstemming en samenwerking tussen gemeenten bij met name gemeentegrensoverstijgende vraagstukken op het raakvlak van verstedelijking, economie en verkeer en vervoer. Het rijk draagt financieel bij via de Nieuwe Sleutelprojecten (met het oog op centrumvorming in de nationale stedelijke netwerken), de Topprojecten, het Nota Ruimte budget en het meerjarenprogramma infrastructuur, ruimte en infrastructuur (MIRT). Voor het oplossen van stedelijke problemen zet het rijk samen met gemeenten het Grote Stedenbeleid (GSB) en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) in. Voor de verdere ontwikkeling van de stedelijke netwerken zijn het Actieprogramma Ruimte en Cultuur en de Nota Mobiliteit van belang. De nota Pieken in de Delta en het actieplan bedrijventerreinen voorzien in een verdere uitwerking van het beleid.

Het nationale stedelijke netwerk Randstad wordt als nationaal ruimtelijk belang in hoofdstuk 4 apart toegelicht. Het nationale ruimtelijke belang "Ruimte voor groengebieden, volkstuinen, sportvoorzieningen en andere recreatiemogelijkheden in en om nationale stedelijke netwerken (16)" in hoofdstuk 3 heeft een sterke relatie met dit belang.

13

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang:
Verbetering van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur (2)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Tracéwet en Planwet Verkeer en Vervoer MIRT: Prioriteit bij oplossen knelpunten op de hoofdverbinding s-assen (2.2.4.1) Verbetering basiskwaliteit van de PKB Nota Mobiliteit (2.2.4.1) gehele hoofdinfrastructuur (R) (2.2.4)
Regulieringssystematiek voor vervoer van gevaarlijke stoffen (2.2.4.3): ruimtelijke borging van het basisnet (UA 5.8) via het besluit externe veiligheid transportroutes (amvb onder wet vervoer gevaarlijke stoffen) Structuurvisie buisleidingen Regulieringssystematiek voor vervoer van gevaarlijke stoffen (2.2.4.3): amvb buisleidingen onder wet Milieuwbeheer; amvb en ministeriële regeling onder Wet vervoer gevaarlijke stoffen waarin de rijksinfrastructuur is gecategoriseerd en per categorie vervoersplafond is vastgelegd Implementatie van de maatregelen uit het kabinetsstandpunt Ketenstudies (UA 5.8) ten behoeve van zorgvuldig omgaan met capaciteit Figuur 2
Toelichting op nationaal belang
Het rijk streeft ernaar om op de gehele hoofdinfrastructuur een basiskwaliteit te bieden. Bij de keuze voor bundeling van infrastructuur richt het rijk zich op die delen van de hoofdinfrastructuur die de beide mainports (en de daarmee verbonden mainportregio's) met de belangrijkste grootstedelijke gebieden in Nederland en het buitenland verbinden. Dit zijn de hoofdverbindingsassen. Deze structureren op nationaal niveau in belangrijke mate de (bundeling van) verstedelijking en economische activiteiten. Ze dragen bij aan de ruimtelijke samenhang van Nederland als geheel en de verbinding van Nederland met het omliggende buitenland. Bij investeringen, gericht op de versterking van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur, wordt nadrukkelijk rekening gehouden met ruimtelijke overwegingen (§2.2.4.1 Nota Ruimte).

Instrumenten
De hoofdverbindingsassen zijn structurerend voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland en vormen een belangrijk onderdeel van de Ruimtelijke Hoofdstructuur. Het rijk neemt grotendeels zelf de kaderstelling en uitvoering hiervan ter hand. Het rijk zet de Planwet Verkeer en Vervoer en de Tracéwet in die kaderstellend zijn bij de uitvoering van het beleid op de hoofdinfrastructuur. Bij de uitvoering van dit ruimtelijk beleid hecht het rijk grote waarde aan afstemming en samenwerking tussen gemeenten bij gemeentegrensoverstijgende vraagstukken op het raakvlak van verstedelijking, economie en verkeer en vervoer. Het MIRT wordt ingezet ten behoeve van de samenhang van besluiten over rijksinfrastructuur met de gewenste ruimtelijke (gebieds)ontwikkeling. Het Basisnet, aangekondigd in de Nota Mobiliteit en de nota Vervoer gevaarlijke stoffen, is het reguleringssysteem voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water. De structuurvisie voor buisleidingen is dat voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (zie hiervoor ook paragraaf 5.7 van deze Realisatieparagraaf). Het ondersteunende kader dat de bevoegdheden weergeeft bestaat uit een besluit en ministeriële regeling voor een gecategoriseerd vervoersplafond voor rijksinfrastructuur, en amvb's op basis van de Wet Milieubeheer en de Wro voor het basisnet en buisleidingen. Voor deze amvb's is het sectorale traject reeds in gang gezet, ze zullen naar verwachting in 2009 in werking treden. De implementatie van de maatregelen uit het kabinetsstandpunt ketenstudies bevordert het zorgvuldig omgaan met beschikbare capaciteit.

14

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang:
Verdere ontwikkeling van Schiphol op de huidige locatie tot 2030 (3)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Bouwregime binnen de 20 Ke-contour behorende bij het vijfbananstelsel en de gebieden bij Verdere ontwikkeling van Noordwijkerhout en de Legmeerpolder, op te nemen in Luchthavenindelingbesluit Schiphol op de huidige
locatie tot 2030 (R) (2.2.5.2)
Figuur 3
Toelichting op nationaal belang
De Nota Ruimte spreekt uit dat Schiphol zich tot 2030 op de huidige locatie verder moet kunnen ontwikkelen. Het beleid is gericht op een blijvende bijdrage van de luchthaven aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad en het vermijden van woningbouw in de omgeving van de luchthaven op plaatsen waar dit uit een oogpunt van geluid en veiligheid niet wenselijk is. Het past ook niet in het kabinetsbeleid om onder intensief gebruikte vliegroutes nieuwe stedelijke gebieden tot stand te laten komen (conform de Schipholwet) (§2.2.5.2 Nota Ruimte). Het Coalitieakkoord van 2007 vult op dit beleid aan dat Schiphol binnen de bestaande milieu- en geluidsnormen kan doorgroeien, waarbij woningen op grotere afstand van Schiphol beter beschermd worden tegen geluidhinder. Op korte termijn worden de mogelijkheden bezien van de ontwikkeling van Lelystad als overloop, met inachtneming van overige regionale vliegvelden (pagina16 Coalitieakkoord 7 februari 2007). In de startnotitie Randstad 2040 van 22 juni 2007 is aangekondigd dat het kabinet het mogelijk wil maken dat Schiphol zich tot 2040 op de huidige locatie verder kan ontwikkelen.

Instrumenten
De volgende PKB-tekst over de ontwikkeling van Schiphol is bedoeld om verticaal door te werken tot op lokaal niveau:
"Concreet betekent dit dat er buiten de in de verstedelijkingsafspraken vastgelegde locaties (Vinex en Vinac 2010) geen nieuwe uitleglocaties kunnen worden ontwikkeld ten behoeve van woningbouw binnen de 20 Ke-contour behorende bij het vijfbanenstelsel en de gebieden bij Hoofddorp-West, Noordwijkerhout en de Legmeerpolders (PKB-kaart 3). Het gaat hierbij om locaties die liggen onder de intensief gebruikte vliegroutes. Herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. In het geval in de toekomst vliegroutes wijzigen dan wel tot een ander banenstelsel wordt besloten, zal de 20 Ke-contour respectievelijk de dan geldende Lden contour bepalend zijn voor de mogelijkheden voor nieuwe uitleglocaties. Op basis van de resultaten van de evaluatie van de Schipholwetgeving en uiterlijk op 1 december 2006, zal worden bezien of de bouwbeperking in de drie genoemde gebieden kan vervallen." (§ 2.2.5.2 Nota Ruimte) 15

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nota Ruimte PKB-kaart 3

In het kabinetsstandpunt over Schiphol van april 2006 is reeds besloten dat het vrijwaringsgebied (waarbij Hoofddorp-West is komen te vervallen) zal worden opgenomen in het luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) dat is voorzien in 2009 (het LIB is een amvb op basis van de Wet Luchtvaart). Dit kabinetsstandpunt is recenter dan de Nota Ruimte. Met het LIB is de begrenzing en het planologisch regime waarop in bovenstaande passage werd gedoeld door middel van sectorale wet- en regelgeving geborgd en is borging hiervan met een amvb overbodig.

Nationaal ruimtelijk belang:
Het kunnen voorzien in de vraag naar droge havengerelateerde bedrijventerreinen ten behoeve van de Rotterdamse haven (4)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium PKB Project Mainport Rotterdam Het kunnen voorzien in vraag
naar droge Kabinetsstandpunt ten opzichte van vervolgonderzoek naar alternatieven voor maximaal 180 hectare havengerelateerde in de noordrand van de Hoekse Waard bedrijventerreinen ten
behoeve van de Rotterdamse
haven (R) (2.2.5.3)
Figuur 4
Toelichting op nationaal belang
Het beleid in de Nota Ruimte bij dit nationale ruimtelijke belang is erop gericht dat in de vraag naar droge, havengerelateerde bedrijventerreinen ten behoeve van de Rotterdamse haven zal worden voorzien. Het rijk wil daarnaast de mogelijkheid openhouden voor vestiging van grootschalige chemische bedrijven op de Tweede Maasvlakte. Het rijk ziet daarbij clustering als een belangrijke mogelijkheid voor transportpreventie en voor het beperken van risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen tussen productielocaties (§2.2.5.3 Nota Ruimte). 16

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Instrumenten
De ruimtelijke uitwerking van dit rijksbeleid vindt plaats in de PKB Project Mainport Rotterdam (PMR). Deze gebiedsspecifieke PKB is ook gescreend op eventuele effecten van de nieuwe Wro. Deze gebiedsspecifieke PKB bevat enkele bepalingen die bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in paragraaf 5.4 van deze realisatieparagraaf. Vanwege de kruisende belangen van verstedelijking en behoud van de nationale landschappen is het gebied "de Hoeksche Waard" opgenomen in hoofdstuk 4. In dat hoofdstuk wordt dit nationale ruimtelijke belang toegelicht en worden de instrumenten daarbij beschreven.

Nationaal ruimtelijk belang:
Behoud en versterking op lange termijn van de tuinbouwfunctie in de vijf Greenports (5)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Provincies hebben het voortouw om dit beleidmatig uit te werken en ruimtelijk te verankeren (2.2.5.5) en de bestaande terreinen te herstructureren (3.4.6.1) Rijksfacilitering provinciale Behoud en versterking op herstructurerin lange termijn van de g (3.4.6.1) = tuinbouwfunctie in de vijf ILG Greenports (S) (2.2.5.5)
Manifest en uitvoeringsafspraken greenport(s) Nederland (UA 7.9) Brief ministers LNV/VROM aan Tweede Kamer over nadere uitwerking ruimtelijke beleid glastuinbouw Brief minister LNV, mede namens ministers VROM/VW/EZ, aan Tweede Kamer over intentieverklaring Greenport(s) Nederland Nota Ruimte Budget Figuur 5
Toelichting op nationaal belang
De Nederlandse tuinbouwsector is een speler van wereldformaat. Bij dit nationale ruimtelijke belang hecht het rijk eraan dat de tuinbouwfunctie in vijf zogenoemde greenports behouden blijft en versterkt wordt. Deze 5 greenports zijn het Zuid-Hollands glasdistrict (Westland en Oostland), Aalsmeer en omstreken en het agro(logistieke) cluster Venlo voor de glastuinbouw, de Bollenstreek voor de bollenteelt en Boskoop voor de pot- en containerteelt.

Instrumenten
De Nota Ruimte benoemt de mainports en greenports als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en legt het voortouw om het beleid op de greenports en herstructurering van bestaande terreinen beleidsmatig uit te werken en ruimtelijk te verankeren bij de provincies. Een belangrijk instrument hierbij is de gemeenschappelijke agenda van overheden en bedrijfsleven in het Manifest Greenports Nederland en de uitwerking daarvan in de bestuurlijke uitvoeringsafspraken greenport(s) Nederland uit 2007. Het kabinet heeft de Kamer op 13 september 2005 over de nadere uitwerking van het ruimtelijk beleid glastuinbouw op 25 juni 2007 over deze intentieverklaring geïnformeerd. Met het ILG en het Nota Ruimte budget ondersteunt het rijk een aantal greenportgebieden financieel. De investeringen in de locaties voor glastuinbouw en overige tuinbouw (bollen- en bomenteelt) zijn gericht op behoud en versterking van de economische functie van de tuinbouw en gelijktijdige versterking van andere gebiedsfuncties zoals water, wonen, recreatie, landschap en natuur.

17

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang:
Aansluiting van Nederland op de internationale netwerken van luchtvaart en zeevaart (6)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Aanpassing van de Wet Luchtvaart: decentralisatie van taken en bevoegdheden inzake regionale en kleine luchthavens naar provincies ten behoeve van een `level playing field', met uitzondering van Lelystad, Rotterdam en Eindhoven (2.3.4.1) Selectief investeringsbeleid gericht op maritieme toegang Aansluiting van Nederland op en landzijdige de internationale netwerken ontsluiting van luchtvaart en zeevaart (2.3.4.2) (S) (2.3.4)
Voorwaardenscheppend beleid: versterking van de marktomstandigheden en heldere randvoorwaarden ten behoeve van een `level playing field' (2.3.4.2) Bevordering nationale en internationale samenwerking, waar nodig en op verzoek van provincies door middel van deelname aan overleg met vertegenwoordigers van buitenlandse overheden (2.3.4.2) Figuur 6
Toelichting op nationaal belang
Een goede aansluiting op het internationale luchtvaartnetwerk is belangrijk voor de economische concurrentiepositie van Nederland. Het beleid in de Nota Ruimte op het gebied van luchtvaart is gericht op voorkoming van nieuwe ongewenste risicosituaties die ontstaan door bebouwing van -uit externe veiligheidsperspectief- ongewenste plekken. Daarnaast richt het rijk zich op een goede en eerlijke ordening van markten. De Nederlandse zeehavens zijn gelegen in of nabij de economische kerngebieden. Het kabinet voert zeehavenbeleid gericht op versterking van de maatschappelijke meerwaarde van de zeehavens voor de Nederlandse economie. De ambitie daarbij is om de internationale concurrentiekracht van de zeehavens te verbeteren, binnen de randvoorwaarden van leefbaarheid en veiligheid. Daartoe voert het rijk een selectief investeringsbeleid en een voorwaardenscheppend beleid (§2.3.4.1 en 2.3.4.2 Nota Ruimte). In 2008 zal het kabinet de Nota Luchtvaart aan het parlement aanbieden, waarin het kabinet het beleid voor de Luchtvaart actualiseert.

Instrumenten
De Nota Ruimte legt voor dit nationale ruimtelijke belang de verantwoordelijkheden (op gebied van groei, omvang en normstellingen) bij de decentrale overheden. Het rijk ondersteunt hierbij onder andere door aanpassing van de Wet Luchtvaart waarbij een `level playing field' van regionale luchthavens ten behoeve van een goede en eerlijke ordening van markten wordt gecreëerd. In het algemeen wordt bij rijksinvesteringen rekening gehouden met toegang en ontsluiting van de zeehavens.

Nationaal ruimtelijk belang:
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten (7)

18

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Amvb Ruimte: - benutting van bestaand bebouwd gebied (2.3.2.4) - ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied (3.4.5.1) met uitzonderingsbepaling recreatiecomplexen - locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen (2.3.2.6) Elke gemeente heeft de mogelijkheid om de natuurlijke bevolkingsaanwas op te vangen (2.3.2.2) Beleidsbrief ministers VROM/EZ aan de Tweede Kamer over bedrijventerreinen en SER-ladder Brief IPO aan Tweede Kamer inzake richtlijn voor het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen Nieuwe verstedelijkingsafspraken 2010-2020 over: Voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken (2.3.2.3) GSB: BDU: Stimulering Goede ISV: ILG: herstructurering afstemming Groen in de Groen om de , transformatie met het stad stad wijken, verkeers- en bedrijventerrein vervoerssystee en (2.3.2.4) m (2.3.2.5) Bundeling van verstedelijking
en economische activiteiten Behoud en verbetering van de balans tussen groen en verstedelijking: richtgetal 75 vierkante meter (S) (2.3.2) groen per woning (2.3.2.7) ; Balansboek rood-groen (2.3.2.7) Beleidsbrief van ministers LNV/VROM aan Tweede Kamer over nadere uitwerking ruimtelijke beleid glastuinbouw (UA 7.9) Landbouw ontwikkelingsgebieden glastuinbouw: Aanwijzing 10 nationale LOG's; eventueel aanvullende provinciale LOG's gekoppeld aan regionale herstructureringopgave en mogelijke koppeling aan sanering verspreid glas (3.4.6.3) Manifest en intentieverklaring greenport(s) Nederland (UA 7.9) STIDUG: Landbouwont- wikkelings- gebieden glastuinbouw Beleidsbrieven van ministers VROM/LNV aan de Tweede Kamer over de Agenda Landschap, over verrommeling landschap en over megastallen Samenwerkingsagenda Mooi Nederland Figuur 7
Toelichting op nationaal belang
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten in algemene zin ondersteunt de steden in hun functie van economische en culturele motor en zorgt voor een bepaalde basiskwaliteit in heel Nederland. Gebundelde vormen van verstedelijking en economische activiteiten kunnen eenvoudiger worden ontsloten en ondersteunen een optimale benutting van infrastructuur. Bundeling in steden en dorpen maakt het eveneens mogelijk functies bij elkaar te brengen, waardoor het draagvlak voor voorzieningen ondersteund wordt en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten vereist een in onderlinge samenhang geplande optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing daarbuiten (§2.3.2.1 Nota Ruimte).
Om verrommeling een halt toe te roepen zal in de eerste plaats het bestaande bebouwde gebied beter moeten worden benut, waardoor de noodzaak afneemt om open ruimte te gebruiken voor bebouwing. In de tweede plaats zal het moeilijker worden gemaakt om in de open ruimte te bouwen. Bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel (...) (§ 2.1.1 Rijksbegroting 2008 XI).

Instrumenten
Het rijk geeft in de Nota Ruimte aan de decentrale overheden opdracht om principes van bundeling toe te passen in hun ruimtelijke plannen. Voor het slagen van dergelijk bundelingsbeleid is het nodig dat dit beleid generieke toepassing vindt. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en (samenwerkende) gemeenten om het generieke ruimtelijke beleid bij dit nationale belang integraal en 19

EINDCONCEPT (5-6-2008)

concreet gestalte te geven zowel bij planvorming als uitvoering en daarmee te zorgen voor basiskwaliteit (§2.3.1 Nota Ruimte).

Enkele PKB-teksten in de Nota Ruimte beschrijven deze rolverdeling tussen rijk en decentrale overheden en zijn derhalve bedoeld om verticaal door te werken tot op lokaal niveau. Deze passages luiden:
Benutting van bestaand bebouwd gebied 2000:
"Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten (inclusief glastuinbouw) betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd wordt gelokaliseerd, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. (...) Provincies (...) geven het bundelingsbeleid zo vorm dat het de vraag naar ruimte van alle aan de verstedelijking verbonden functies in al zijn diversiteit accommodeert en de rijksdoelstelling krachtige steden en vitaal landelijk gebied ondersteunt. De invulling van het provinciale bundelingsbeleid sluit aan bij de integrale ontwikkelingsdoelstellingen van het betreffende gebied en de daarin liggende steden en dorpen. Dit geldt specifiek voor de keuze van locaties voor verstedelijking en economische activiteiten (zowel in bestaand bebouwd gebied als daarbuiten) en van de verhouding tussen de omvang van de gebundelde en de meer verspreide bebouwing in het buitengebied. (...) Het rijk toetst of provincies (...) het bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in het provinciale en regionale ruimtelijk beleid opnemen." (§2.3.2.1 Nota Ruimte) "Verdichtingsmogelijkheden in het bestaand bebouwd gebied moeten in elk geval in de steden van de verschillende nationale stedelijke netwerken, zo optimaal mogelijk worden benut. Nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen buiten het bestaande bebouwde gebied van steden en dorpen in 2000 worden gezien als nieuwe uitleglocaties." (§2.3.2.4 Nota Ruimte)

Ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied
"Om het hergebruik van leegstaande gebouwen te stimuleren en de mogelijkheden te benutten die nieuwbouw biedt om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te vergroten, vraagt het rijk aan provincies om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied. (...) Dit provinciale kader legt vast welke randvoorwaarden de provincie hanteert inzake: · de mogelijkheden voor hergebruik van bestaande vrijkomende bebouwing; · de mogelijkheden om bestaande onbruikbare of niet-waardevolle bebouwing te saneren met behulp van nieuwbouw van woningen (ruimte voor ruimte), en; · de mogelijkheden voor nieuwbouw gekoppeld aan een substantiële kwaliteitsverbetering van natuur, water, landschap en/of recreatie.
(...) Voor nieuwbouw en eventueel nieuwe dorpen die in dit kader mogelijk worden gemaakt, geldt bovendien dat gebruik wordt gemaakt van de ruimte rondom kernen en wordt aangesloten bij bestaande bebouwingspatronen en bij bebouwingsclusters en bebouwingslinten in het buitengebied. (...) Het rijk toetst dit op basis van bovenstaande uitgangspunten." (§3.4.5.1 Nota Ruimte)

Uitzonderingsbepaling recreatiecomplexen
"De ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwbouw van recreatiewoningen zijn gelijk aan de mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen in het buitengebied: een aanvraag tot de bouw van een recreatiewoning kan alleen door een gemeente worden toegestaan, indien op die plaats ook een reguliere woning kan worden toegelaten. Als uitzondering op deze hoofdregel geldt dat voor complexen van recreatiewoningen waar het recreatieve gebruik van deze recreatiewoningen door middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd, een positieve planologische beoordeling kan worden gegeven." (§3.4.5.3 Nota Ruimte)

Locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen
"Provincies (...) concretiseren het integrale locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen in het provinciale ruimtelijke en verkeers- en vervoersbeleid. Uitgangspunt is dat nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel niet ten koste mogen gaan van de bestaande detailhandelsstructuur in wijkwinkelcentra en binnensteden. Gemeenten dienen de mogelijkheid te hebben om in bestemmingsplannen een aparte bestemming voor perifere detailhandel op te nemen. De provincies stellen gezamenlijk richtlijnen op met betrekking tot branchebeperkingen voor perifere detailhandel, die vervolgens door het kabinet worden geaccordeerd. Essentieel is verder dat het locatiebeleid ten minste regels en criteria bevatten die waarborgen dat: · bestaande en nieuwe bedrijven en voorzieningen die uit oogpunt van veiligheid, hinder en verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn in of nabij woonbebouwing ruimte wordt geboden op specifieke daarvoor te bestemmen (bedrijven)terreinen; 20

EINDCONCEPT (5-6-2008)

· aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met omvangrijke goederenstromen en/of een omvangrijke verkeersaantrekkende werking ruimte wordt geboden op locaties met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en vervoersverbindingen van bij voorkeur verschillende modaliteiten (multimodale ontsluiting); en dat · aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met arbeids- en/of bezoekersintensieve functies ruimte wordt geboden op locaties bij voorkeur in de nabijheid van openbaar vervoersknooppunten en met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en vervoersverbindingen." (§2.3.2.6 Nota Ruimte)

Om doorwerking van bovenstaande PKB-passages over benutting van bestaand bebouwd gebied als motiveringsvereiste te borgen zullen per amvb regels worden gesteld aan de toelichting op bestemmingsplannen en, waar provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen. Om doorwerking van bovenstaande PKB-passages over ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied (inclusief de uitzonderingsbepaling recreatiecomplexen) en locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen te borgen, en tegelijkertijd de provincies de ruimte te bieden voor gebiedsgericht maatwerk, zullen per amvb regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, waar provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen. Bij de borging van de optimale benutting van bestaand bebouwd gebied gaat het dus nadrukkelijk niet om het introduceren van een kwantitatieve norm, maar om de waarborging van de procesvereiste.

Ten aanzien van de optimale benutting van bestaand bebouwd gebied noemt de Nota Ruimte de SER-ladder als bruikbaar redeneerschema om hieraan invulling te geven. Duidelijk is dat het niet gaat om een kwantitatieve norm, maar om een procesvereiste. Om deze procesvereiste te borgen onder de nieuwe Wro, dient in de amvb Ruimte te worden geborgd dat in de toelichting op het bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat het bestaand bebouwd gebied optimaal wordt benut. De wijze van borgen kan op verschillende manieren: in de amvb Ruimte (dus via nadere uitwerking in de provinciale verordening) dan wel direct in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (dus zonder nadere uitwerking via provinciale verordeningen). Bij de verdere operationalisering van het kader ten aanzien van de optimale benutting van bestaand bebouwd gebied kunnen en moeten er nog keuzen worden gemaakt over de wijze van borgen (amvb Ruimte of Bro) en de wijze van motiveren (SER-ladder of anders). Een besluit hierover hoeft echter pas bij het ontwerp van de amvb Ruimte te worden gemaakt. Voor bedrijventerreinen is op basis van afspraken met IPO en VNG een specifieke uitwerking afgesproken.

In de beleidsbrief bedrijventerreinen van december 2007 hebben de ministers van EZ en VROM aangegeven dat zij samen met IPO en VNG bestuurlijke afspraken met provincies gaan maken over behoefteraming en planning van bedrijventerreinen, regionale afstemming, herstructurering van bedrijventerreinen en verankering van de toepassing van de SER-ladder. Ten aanzien van de borging van de SER-ladder voor bedrijventerreinen, is in de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland afgesproken dat provincies zorgen voor borging van deze SER-ladder. Op dit moment hebben VROM en EZ een aantal opties in kaart gebracht om de SER-ladder voor bedrijventerreinen te borgen, waaronder nationale borging. In de brief aan de Tweede Kamer eind juni 2008 over de voortgang van de afspraken met provincies in het kader van Mooi Nederland, zullen de ministers van VROM en EZ hierover een standpunt innemen.
Aan de Tweede Kamer is door het IPO over het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen reeds in het voorjaar van 2008 een richtlijn gestuurd. Borging hiervan in een verordening is noodzakelijk.

Voor het bundelingsbeleid voor wonen is in het actieplan woningproductie van november 2007 aangekondigd dat voor de periode 2010-2020 integrale en regionale verstedelijkingsafspraken zullen worden gemaakt die een directe relatie hebben met het toekomstige stedenbeleid waarbij stedelijke projecten zoveel mogelijk in samenhang met andere projecten in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT) worden bezien. In de beleidsagenda van de begroting 2008 deel XI is aangekondigd dat hierin ook afspraken worden gemaakt over het bieden van voldoende ruimte voor wonen (130% plancapaciteit). Het principe van de Nota Ruimte dat elke gemeente en woonkern mag bouwen voor de eigenwoonbehoefte blijft gelden.

De Nota Ruimte legt de verantwoordelijkheid voor voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur bij provincies en gemeenten (§2.3.2.3 Nota Ruimte).

Voor behoud en verbetering van de balans tussen groen en verstedelijking brengt het balansboek rood-groen van het kabinet uit september 2003 in beeld hoe rode en groene bestemmingen goed met 21

EINDCONCEPT (5-6-2008)

elkaar in balans te brengen zijn. Vanuit het ISV, ILG, GSB en de BDU wordt het beleid voor groen in en om de stad financieel ondersteund.

Op het terrein van glastuinbouw benoemt het rijk in de beleidsbrief glastuinbouw van 13 september 2005, de bestuurlijke uitvoeringsafspraken greenport(s) Nederland van 2007 en de beleidsbrief over de Agenda Landschap van 26 oktober 2007 de samenwerking met provincies op het terrein van bundeling van (glas-)tuinbouw. In de beleidsbrief glastuinbouw is onderzoek aangekondigd naar de sanering van zogenaamd "papieren glas". Het kabinet informeert de Tweede Kamer hierover op korte termijn nader.

In de beleidsbrief over de verrommeling van het landschap van 2 november 2007 en de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland van 21 december 2007 geeft het rijk verdere invulling aan het beleid over bundeling enerzijds en het openhouden van het landschap anderzijds (elkaar versterkende beleidsdoelen).
Ten aanzien van megastallen kan nog worden toegevoegd dat het kabinet per beleidsbrief van 20 december 2007 het standpunt heeft ingenomen dat de schaalvergroting, en daarmee de bouw van megastallen, een begrijpelijke economische ontwikkeling is, maar van mening is dat er extra aandacht nodig is voor de consequenties voor ruimte, logistiek, inpassing in het landschap en duurzaamheid. Provincies hebben in eerste instantie de regie om in overleg met gemeenten een nadere afweging te maken omtrent locaties en inpassing van megastallen in het landelijk gebied of op (agrarische) bedrijventerreinen. Met provincies en gemeenten vindt er thans nader overleg plaats over de bestuurlijke verantwoordelijkheden en de doorvertaling in bestemmingsplannen van genoemde voorwaarden in relatie tot de nieuwe Wro.

Nationaal ruimtelijk belang:
Bundeling van infrastructuur en vervoersstromen (8)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium PKB Nota Mobiliteit (2.3.3.1) Landelijke markt- en capaciteitsanalyses (lmca's) en regionale netwerkanalyses ten behoeve van afstemming tussen hoofdinfrastructuur en regionale- en lokale verbindingen (2.3.3.2) Bundeling van infrastructuur Evenwicht tussen het vrijhouden van de ruimte voor de uitbreiding van infrastructuur en voor andere en vervoersstromen (S) functies (2.3.3.3) (2.3.3)
Gebiedsgericht ontwerpen in samenhang met de omgeving als uitgangspunt bij de aanleg van nieuwe of verbreding van bestaande infrastructuur (2.3.3.4) Deels landt dit in de structuurvisie snelwegomgeving Tracéwet & planwet verkeer en vervoer Mobiliteitsvisie MIRT Figuur 8
Toelichting op nationaal belang
De opgave bij dit nationale ruimtelijke belang is om de bereikbaarheid integraal te verbeteren om zo een bijdrage te leveren aan de verbetering van de internationale concurrentiepositie van Nederland. Bij het invullen van deze verantwoordelijkheid neemt het bundelingsprincipe een belangrijke plaats in. Bundeling van infrastructuur betekent dat de groei van de mobiliteit op bepaalde, voor het overgrote deel bestaande, verbindingen wordt geconcentreerd. Bij uitbreiding van de capaciteit gaat de voorkeur uit naar bundeling met bestaande infrastructuur (§2.3.3.1 Nota Ruimte).

Instrumenten
De Nota Ruimte geeft in paragraaf 2.3.3.1 expliciet de verantwoordelijkheden weer bij dit nationale ruimtelijke belang. Rijk, provincies, waterschappen en (samenwerkende) gemeenten zijn ieder voor zich verantwoordelijk voor een deel van de infrastructuur, voor het borgen van een basiskwaliteit
---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

hierop en voor de op de rijkshoofdinfrastructuur aansluitende regionale en lokale verbindingen. Het rijk is integraal verantwoordelijk voor de hoofdinfrastructuur. Het rijk maakt deze verantwoordelijkheid waar via de Tracéwet die de besluitvorming rond de aanleg van infrastructuur begeleidt. De structuurvisie snelwegomgeving, die in 2008 wordt uitgebracht, geeft uitwerking aan de afstemming tussen de verschillende niveaus van infrastructuur en tussen infrastructuur en de omgeving. Ook het MIRT zal een bijdrage leveren. Het kabinet heeft daarnaast een nieuwe mobiliteitsvisie aangekondigd.

De Nota Ruimte voorziet de verdere uitwerking van het bundelingsbeleid voor infrastructuur in de provinciale en regionale verkeers- en vervoersplannen en, voor de niet-ruimtelijke aspecten, in de PKB Nota Mobiliteit. Deze PKB is ook gescreend op eventuele effecten van de nieuwe Wro. Vastgesteld is dat de Nota Mobiliteit geen andere kaderstellende uitspraken doet dan de Nota Ruimte. Zie hiervoor ook paragraaf 5.2 van deze Realisatieparagraaf. De PKB-kaarten van de Nota Mobiliteit behouden op basis van de planwet verkeer en vervoer hun doorwerking. Het rijk zal buiten de hoofdinfrastructuur door het voeren van bestuurlijk overleg en door monitoring de vinger aan de pols houden hoe de provincies het bundelingsbeleid voor infrastructuur in het provinciale en regionale beleid opnemen (§2.3.3.1 Nota Ruimte). Monitoring geschiedt via regionale netwerkanalyses en de landelijke markt- en capaciteitsanalyses.

Nationaal ruimtelijk belang:
Borging van milieukwaliteit en externe veiligheid (9)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Wet geluidhinder (2.3.5.2) Wet bodembescherming (2.3.5.2) Interimwet Stad- en milieubenadering (2.3.5.2) Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Borging van milieukwaliteit en
externe veiligheid (S) (2.3.5) Planologisch interimbeleid ter voorkoming van nieuwe ongewenste risicosituaties vooruitlopend op de inwerkintreding van de nieuwe regelgeving voor regionale luchthavens (2.3.4.1) In 2009 wordt dit interimbeleid vervangen door het besluit regelgeving burger- en miltaire luchthavens onder de wet luchtvaart voor externe veiligheid bij burgerluchthavens Wettelijke verankering van normen voor plaatsgebonden risico en voor afwegingskader voor groepsrisico via Besluit externe veiligheid inrichtingen onder de Wet milieubeheer (2.3.5.3) Wet luchtkwaliteit Figuur 9
Toelichting op nationaal belang
Het rijk streeft met het beleid voor dit nationale ruimtelijke belang in de Nota Ruimte naar een schone, veilige en aantrekkelijke leefomgeving voor burgers en bedrijven. Het rijk en andere overheden zijn er aan gehouden de in de Nota Ruimte gestelde basiskwaliteit te realiseren. Zij stellen waar dat mogelijk is een hogere ambitie. Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van ruimtelijk beleid is dat milieu- en veiligheidsaspecten naast andere belangen vroegtijdig, gebiedsgericht en geïntegreerd in de planvorming betrokken worden (§2.3.5.1 Nota Ruimte).

Instrumenten
De Nota Ruimte expliciteert in paragraaf 2.3.5.1 de verantwoordelijkheden voor dit nationale ruimtelijke belang. Het rijk en andere overheden zijn eraan gehouden basiskwaliteit te realiseren. Het rijk legt de minimumgrens voor de basismilieukwaliteit vast in sectorale milieuwet- en regelgeving. De andere overheden hebben de ruimte om een hogere kwaliteit dan de basiskwaliteit te bewerkstelligen. Binnen de gestelde kaders is er voor provincies en gemeenten ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk, zolang ten minste de basiskwaliteit voor milieu en veiligheid wordt gerealiseerd. Voor milieukwaliteit bestaat het wettelijke kader uit de Wet Geluidhinder, de Wet Bodembescherming en de Interimwet Stad- en Milieubenadering en de op grond daarvan vastgestelde regelgeving. Ten behoeve van de luchtkwaliteit geeft de Wet luchtkwaliteit grenswaarden waaraan grotere ruimtelijke projecten moeten worden getoetst. Dit gebeurt in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In het voorjaar van 2009 zal het kabinet een standpunt innemen ten aanzien van het NSL. Dit 23

EINDCONCEPT (5-6-2008)

standpunt vormt de basis voor het derogatieverzoek van Nederland in de EU ten aanzien van de grenswaarden van de luchtkwaliteit. Ook zal het NSL een belangrijke onderbouwing leveren met betrekking tot het onderdeel luchtkwaliteit van grote ruimtelijke projecten met het oog op het vlotter doorlopen van juridische procedures.

Voor externe veiligheid bestaat het kader uit de op grond van de Wet milieubeheer gegeven normering voor plaatsgebonden risico en een afwegingskader voor verantwoording van groepsrisico, en via het besluit regelgeving burger- en militaire luchthavens voor externe veiligheid bij burgerluchthavens. Tot de inwerkingtreding van dit besluit in 2009 geldt het interimbeleid ter voorkoming van nieuwe risicosituaties bij regionale luchthavens.

24

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Hoofdstuk 3: Water en Groene Ruimte
"Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang. Het rijk realiseert op deze wijze de centrale doelstellingen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden en de borging van veiligheid. Provincies en gemeenten zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid in het buitengebied. Het rijk heeft daarbij speciale aandacht voor het hoofdwatersysteem, de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief robuuste ecologische verbindingen) en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingswetgebieden. Hetzelfde geldt voor de nationale landschappen, de Werelderfgoedgebieden en de greenports." (inleiding Hoofdstuk 3 Nota Ruimte).

Bij het beleid voor water en groene ruimte heeft het rijk gekozen voor de ruimtelijke strategieën "anticiperen op en meebewegen met water", "investeren in de kwaliteit van natuur" en "landschappen ontwikkelen met kwaliteit". Het beleid voor water en groene ruimte in de Nota Ruimte is inhoudelijk deelbaar in 12 nationale ruimtelijke belangen, die elk een deelaspect van het beleid voor water en groene ruimte beschrijven, waarbij een bepaalde instrumentenmix voor de uitvoering wordt ingezet.

Met het oog op de inhoudelijke consistentie van de nationale ruimtelijke belangen worden een aantal passages uit andere hoofdstukken (anders dan hoofdstuk 3) van de Nota Ruimte in deze realisatieparagraaf toch in dit hoofdstuk over water en groene ruimte meegenomen. In de figuren wordt aangegeven welke paragrafen uit de Nota Ruimte worden behandeld in het betreffende nationale ruimtelijke belang. Zo passen bijvoorbeeld de paragrafen 4.3 tot en met 4.7 in de Nota Ruimte over de grote blauwe gebieden en thema's van Nederland het beste bij de nationale ruimtelijke belangen "het op orde brengen en houden van het hoofdwatersysteem" en "behoud open uitzicht Noordzeekust binnen de 12-mijlszone". Deze passages worden daarom in hoofdstuk 3 meegenomen. Ook zijn delen van het beleid voor groen terug te vinden in Hoofdstuk 2, zoals in het nationale ruimtelijke belang "bundeling van verstedelijking en economische activiteiten (7)".

Nationaal ruimtelijk belang:
Het op orde brengen en houden van het hoofdwatersysteem ter bescherming van het land tegen overstromingen, veiligstelling van de zoetwatervoorraden, voorkoming van watertekorten en verzilting, verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater, de zorg voor een goede ecologische waterkwaliteit en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit (10). De achterliggende doelen voor dit nationale ruimtelijke belang zijn de borging van de veiligheid tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en watertekorten, de verbetering van water- en bodemkwaliteit en de afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding. Dit ruimtelijk belang heeft een zeer brede inhoud en zal daarom in 5 delen worden behandeld: grote rivieren, kust en Noordzee, Waddenzee, IJsselmeergebied en de Zuid Westelijke Delta.

25

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Grote rivieren
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Grote rivieren PKB Ruimte voor de Rivier (3.2.2.1) & Beleidslijn grote rivieren (NR 3.2.2.4/3.2.2.5, UA 6.3) Integrale verkenning Maas 2 (NR 3.2.2.1) Opstellen masterplannen per riviertak (UA 6.3) Het op orde brengen en houden Amvb Ruimte: van het hoofdwatersysteem: - regime van beleidslijn grote rivieren - ter becherming van het land tegen - reservering van lange termijn locaties voor ruimte voor de rivier overstromingen;
- de veiligstelling van de
zoetwatervoorraden; NURG projecten (realisatie natuur langs rivieren en ruimte voor rivieren) - voorkomen van watertekorten en (UA 6.3) verzilting;
- verbetering van de kwaliteit van het
oppervlaktewater; Wet beheer rijkswaterstaatswerken - de zorg voor een goede ecologische
waterkwaliteit en;
- de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Actieprogramma Ruimte en Cultuur: pilots voor de rivieren (UA 6.1) (R) (3.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7)
Planstudies Ruimte voor de Rivier (UA 6.3) Hoofdwatersysteem algemeen Bestuurlijke afspraken over blauwe knopen (NR 3.2.4.3) Vierde nota Waterhuishouding (NR 4.7.4.1); wordt opgevolgd door het Nationaal Waterplan Kaderrichtlijn Water (UA 6.1, 6.2) Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat, Nationale Adaptatie Agenda 2007-2014 (UA 6.1) Figuur 10a
Toelichting op nationaal belang
Het gebied van de grote rivieren is een belangrijk onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Het behoud van de veiligheid tegen overstromingen en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit staan er centraal. Het rijk kiest voor behoud van de bestaande ruimte voor de rivier en ­ waar nodig ­ voor meer ruimte via rivierverruimende maatregelen. De ruimtelijke kwaliteit langs de grote rivieren staat onder druk, onder andere door een grote stedelijke dynamiek op verschillende plaatsen. Ruimte voor de Rivier biedt kansen om combinaties te maken met de inrichtingsopgaven die de veiligheid stelt (§ 3.2.2 Nota Ruimte).

Instrumenten
"Het rijk zal maatregelen nemen om de te verwachten hogere rivierafvoeren te verwerken" (§ 3.2.2.1 Nota Ruimte). Vanwege het zwaarwegende belang van veiligheid tegen overstromingen geeft het rijk aan dit belang zelf mede uitvoering in de vorm van sectorale wet- en regelgeving. De waarborgen om de bestaande ruimte voor de rivier te behouden zijn neergelegd in de Beleidslijn grote rivieren; maatregelen ­ of reserveringen voor eventuele maatregelen - die de afvoer- en bergingscapaciteit moeten vergroten zijn opgenomen in de PKB Ruimte voor de Rivier en de Integrale Verkenning Maas 2. Een aantal planstudies in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier worden uitgevoerd door andere overheden om te waarborgen dat de riviermaatregelen passen binnen een integrale en gebiedsgerichte aanpak. Andere overheden en private partijen dragen zorg voor de kwaliteitsverbetering. De uitvoering van natuur en veiligheid in het rivierbed landt in de NURG- projecten, die worden uitgevoerd door het rijk. Ook meer algemene instrumenten zoals het Nationale Waterplan en de Nationale Adaptatiestrategie Ruimte en Klimaat geven uitvoering aan het rivierenbeleid.

Een PKB-tekst in de Nota Ruimte over grote rivieren is bedoeld om verticaal door te werken tot op lokaal niveau. De betreffende passage luidt: "De bestaande ruimte voor de rivier wordt behouden. Gebieden die mogelijk nodig zijn voor de verbreding van het winterbed, de inrichting als waterbergingsgebied (voor regulier rivierbeheer of voor noodsituaties) of voor de versterking van de dijken, worden gedurende een periode van tien jaren (na vaststelling van deze nota) gevrijwaard van ontwikkelingen die een inrichting ten 26

EINDCONCEPT (5-6-2008)

behoeve van de bescherming tegen overstromingen kunnen bemoeilijken. De zoekruimte voor deze gebieden staat onder de noemer `ruimte voor de rivieren' op de bij deze nota behorende kaart 4. De vrijwaring van deze zoekruimte betekent dat nieuwe grootschalige of kapitaalsintensieve ruimtelijke ontwikkelingen (zoals woonwijken en bedrijventerreinen) die de bescherming tegen overstromingen kunnen bemoeilijken, worden geweerd. Het rijk toetst hierop bij de beoordeling van provinciale en gemeentelijke plannen, projecten of handelingen." (§3.2.2.1 Nota Ruimte)

Nota Ruimte PKB-kaart 4

In de PKB Ruimte voor de Rivier die na de Nota Ruimte is vastgesteld wordt het gebied waarop het vrijwaringsbeleid voor de lange termijn betrekking heeft ingeperkt tot concreet benoemde gebieden die ofwel in het zogenaamde basispakket vallen ofwel locaties zijn waarvoor lange termijn reserveringen nodig zijn. Zie hiervoor ook paragraaf 5.3 van deze realisatieparagraaf.

Per amvb zullen regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen. Deze amvb zal betrekking hebben op de gebieden waarop de Beleidslijn grote rivieren van toepassing is, namelijk het zogenaamde `winterbed' en de gebieden die voor de lange termijn gereserveerd zijn voor mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen. Voor de goede orde: er is dus een regime voor het winterbed en een regime voor de gebieden waarvoor sprake is van een lange termijn-reservering.

Het werkingsgebied van de Beleidslijn grote rivieren valt samen met het gebied onder de wet beheer rijkswaterstaatwerken (Wbr), waarbinnen het Rijk als waterbeheerder bevoegd gezag is. De beleidslijn verenigt twee sporen van beleid. Voor elke activiteit in het rivierbed is een vergunning in kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken nodig. Daarnaast is een goede afweging in het ruimtelijk spoor (streekplannen en bestemmingsplannen) noodzakelijk om te voorkomen dat er bestemmingsplancapaciteit ontstaat voor activiteiten die niet, of slechts onder bepaalde voorwaarden, zijn toegestaan. Doorwerking in het spoor van de ruimtelijke ordening voorkomt het afgeven van bouwvergunningen voor activiteiten waarvoor de vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken moet worden geweigerd (pagina 4 Beleidslijn grote rivieren).

De gebieden in het basispakket betreffen concrete projecten. Indien nodig zullen desbetreffende gemeenten per brief worden gevraagd om voor deze gebieden aan de betreffende gemeenten een voorbereidingsbesluit te nemen waarmee de gebieden worden beschermd tegen ongewenste 27

EINDCONCEPT (5-6-2008)

ruimtelijke ontwikkelingen. Indien hieraan geen gehoor wordt gegeven, zal het kabinet waar nodig zelf een voorbereidingsbesluit nemen.

In het kader van de nieuwe Wro is de PKB Ruimte voor de rivier bezien op doorwerking. Deze gebiedsspecifieke PKB bevat, zoals hierboven genoemd, concrete bepalingen ten aanzien van lange termijn reserveringen en het basispakket. Zie hiervoor paragraaf 5.3 van deze realisatieparagraaf.

Kust en Noordzee
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Kust en Noordzee Amvb Ruimte: - begrenzing kustfundament aan landzijde - regime voor beheer van het kustfundament, het `ja, mits'-principe en het `nee, tenzij'-principe Wet op de Waterkering, de Waterschapswet, Wet beheer rijkswaterstaatswerken, Natuurbeschermingswet Het op orde brengen en houden
van het hoofdwatersysteem: Onderzoek naar nut/noodzaak kustuitbreiding Zuid Holland (NR 4.3.3) - ter becherming van het land tegen
overstromingen;
- de veiligstelling van de Beleidslijn kust (UA 6.3) zoetwatervoorraden;
- voorkomen van watertekorten en
verzilting;
- verbetering van de kwaliteit van het Kustvisie (UA 6.3) oppervlaktewater;
- de zorg voor een goede ecologische Integraal Beheersplan Noordzee (NR 4.7.1) waterkwaliteit en;
- de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
(R) (3.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7) Gemeenschappelijk visserijbeleid (NR 4.7.4.9) en mijnbouwregeling Deltacommissie MIRT: de aanpak van prioritaire zwakke schakels (NR 4.3.4.3) Hoofdwatersysteem algemeen Nationaal Waterplan Figuur 10b
Toelichting op nationaal belang
Het beleid in de Nota Ruimte voor de kust, als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, is gericht op waarborging van de veiligheid tegen overstromingen vanuit zee met behoud van ruimtelijke waarden, waarbij de gebiedsspecifieke identiteit een belangrijke kernkwaliteit is (§4.3.2 Nota Ruimte). Met het doel van duurzame veiligheid wordt een planologische reservering gemaakt voor de zeewaartse kustverbreding tussen Hoek van Holland en Scheveningen (§4.3.3 Nota Ruimte). De Nota Ruimte begrenst het zogenaamde kustfundament met de bedoeling dat daarin voldoende ruimte beschikbaar is en blijft voor de versterking van de zeewering. Het kustfundament omvat het gehele zandgebied, nat én droog, dat als geheel van belang is als drager van functies in het kustgebied. Het rijk waarborgt voor de realisatie van een duurzame veiligheid tegen overstromingen vanuit zee, dat in het kustfundament voldoende ruimte beschikbaar is en blijft voor de versterking van de zeewering. Het kustfundament `draagt' aan de landzijde de waterkerende functie van duinen en dijken en de natuur­ en recreatiefuncties van duingebieden en kustplaatsen en laat in de `natte' zone morfologische processen plaats vinden die van belang zijn voor de vorming van strand en duinen. (§4.3.4.1 Nota Ruimte). De Nota Ruimte kiest een strategie voor het beheer van het kustfundament (§4.3.4.1 Nota Ruimte) en geeft hoofdlijnen voor specifiek bouwbeleid binnen het bestaande bebouwde gebied van de kustplaatsen (§4.3.4.2 Nota Ruimte). Dit bouwregime is nader uitgewerkt in de Beleidslijn kust. Een ander aandachtspunt is het versterken van acht prioritaire schakels met een gecombineerde nadruk op veiligheid en ruimtelijke kwaliteit (§4.3.4.3 Nota Ruimte).

28

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Het Nota Ruimte-beleid voor de Noordzee heeft ten doel de economische betekenis van de Noordzee te versterken en internationale waarden van natuur en landschap te behouden en te ontwikkelen (§4.7.2 Nota Ruimte). Ook worden voor de Noordzee specifieke beleidskeuzes gemaakt over onder meer winning van delfstoffen, visserij, windenergie en gebieden met bijzondere ecologische waarden. De Nota Ruimte biedt verder een kader voor de begrenzing van een samenhangend netwerk van beschermde gebieden op zee (§4.74.9 Nota Ruimte).

Instrumenten
Voor begrenzing van het kustfundament bevat de Nota Ruimte een PKB-tekst die is bedoeld om verticaal door te werken tot op lokaal niveau:
"Het kustfundament wordt als volgt begrensd: (...) aan de landzijde omvat het kustfundament alle duingebieden én alle daarop gelegen harde zeeweringen. De landwaartse grens valt bij smalle duinen en dijken samen met de grens van de waterkering uitgebreid met de ruimtereservering voor tweehonderd jaar zeespiegelstijging en omvat daar waar de duinen breder zijn dan de waterkering het gehele duingebied. In de praktijk valt de begrenzing dan samen met de grenzen van Natuurbeschermingswetgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en de Vogel­ en Habitatrichtlijngebieden. De provincies en gemeenten leggen de definitieve landwaartse begrenzing van het kustfundament vast in streek­ en bestemmingsplannen in overleg met de beheerders van de zeewering.
Bij het beheer van het kustfundament kiest het rijk voor een strategie in drie stappen: 1. behoud van zand en ongehinderd transport van zand langs en dwars op de Kust; 2. zoveel mogelijk zandige maatregelen als ingrepen noodzakelijk zijn, en; 3. alleen in uiterste geval kan zand met harde constructies worden vastgelegd." (§4.3.4.1 Nota Ruimte)
Het rijk heeft in 2007 de Beleidslijn kust opgesteld om daarin de verantwoordelijkheden en rollen van de betrokken overheden en het beleid voor waterveiligheid uit te werken en te verduidelijken. De Nota Ruimte kondigt deze Beleidslijn kust aan. De beleidslijn bestaat uit een beleidsbrief, uitwerking en toelichting. De beleidsbrief en uitwerking hebben samen de status van nationaal ruimtelijk beleid. Het rijk kondigt aan ruimtelijke plannen hieraan te zullen toetsen. De volgende passage uit deze beleidslijn is derhalve bedoeld om verticaal door te werken tot op lokaal niveau: "De Nota Ruimte gaat ook in op het kustfundament en maakt onderscheid in twee zones: bebouwd gebied en niet-bebouwd gebied. Voor bebouwd gebied geldt het `ja-mits'-principe. Voor het niet-bebouwd gebied en het strand geldt het `nee, tenzij'-principe voor nieuwe permanente bebouwing. Vanuit deze principes zijn ingrepen toelaatbaar die passen in het ontwikkelingsgerichte en gebiedsgerichte ruimtelijke beleid dat het rijk met de Nota Ruimte wil stimuleren. Provincies en gemeenten hebben in de Nota Ruimte het verzoek gekregen om de grenzen van het bestaande bebouwde gebied van kustplaatsen vast te stellen en deze grenzen op te nemen in streek- en bestemmingsplannen. Tevens hebben ze de vraag gekregen om het `ja, mits' en `nee, tenzij'-principe voor het bouwbeleid verder uit te werken. De Nota Ruimte is erop gericht duurzaam met de ruimte in het kustfundament om te gaan en rekening te houden met de benodigde ruimte voor toekomstige versterking van de zeewering. Voor de landschappelijke kwaliteit van de vrije horizon wordt aandacht gevraagd." (pagina 8 beleidslijn kust) De Nota Ruimte beschrijft dat de (landwaartse) grens van het kustfundament samenvalt met de dijken en (waar aan de orde) het gehele duingebied en derhalve in de praktijk de begrenzing van het duingebied samenvalt met de grenzen van de Natuurbeschermingswet en de EHS. Het hierboven genoemde regime voor beheer van het kustfundament wordt materieel derhalve deels geborgd op basis van de Wet op de Waterkering, de Waterschapswet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Natuurbeschermingswet. Om deze borging echter voor het hele kustfundament te garanderen en tegelijkertijd de provincie ruimte te bieden voor maatwerk, zullen conform bovenstaande PKB- passages over beheer van het kustfundament, het `ja, mits'-principe en het `nee, tenzij'-principe per amvb regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen.

De doorwerking richting derden (verticale binding) van het kader voor de planologische reservering voor de zeewaartse kustverbreding tussen Hoek van Holland en Scheveningen, de zeewaartse begrenzing van het kustfundament en de begrenzing van een samenhangend netwerk van beschermde gebieden op zee vindt nu plaats via sectorale wet- en regelgeving (onder andere Natuurbeschermingswet en Mijnbouwwet). Bij de vergunningverlening dient het rijk zich te houden aan de PKB-kaart en het toetsingskader in de Nota Ruimte voor genoemde onderwerpen.

Ten behoeve van een duurzame veiligheid worden verder nut en noodzaak van een zeewaartse kustverbreding ter hoogte van Zuid-Holland onderzocht (pilot zandmotor). De Deltacommissie (commissie duurzame kustontwikkeling) adviseert binnenkort over de lange termijn strategie voor een 29

EINDCONCEPT (5-6-2008)

duurzame veiligheid van de kust in samenhang met andere functies. Het nieuwe rijksbeleid voor de kust waarin ondermeer aandacht zal zijn voor de relatie tussen economische ontwikkeling van de kust en klimaatverandering zal worden opgenomen in het nationale waterplan dat in 2009 wordt uitgebracht (de in de Nota Ruimte aangekondigde Kustvisie wordt hiermee overbodig). Aan de versterking van de prioritaire schakels draagt het rijk financieel bij via het MIRT.

Voor de Noordzee vormt verder het Integraal Beheerplan een integraal afwegingskader voor gebruiksfuncties. Winning en opslag van aardolie en aardgas en de realisatie van windparken tot een totaal vermogen van 6000 MW in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) geschieden om dwingende redenen van groot openbaar belang.

Waddenzee
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Waddenzee PKB Waddenzee (NR 4.4) Het op orde brengen en houden
van het hoofdwatersysteem:
- ter becherming van het land tegen
overstromingen; Beheer en ontwikkelingsplan Waddengebied (UA 6.3) - de veiligstelling van de
zoetwatervoorraden;
- voorkomen van watertekorten en
verzilting;
- verbetering van de kwaliteit van het Waddenfonds oppervlaktewater; UA 6.3 - de zorg voor een goede ecologische
waterkwaliteit en;
- de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
(R) (3.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7)
Figuur 10c
Toelichting op nationaal belang
De hoofddoelstelling van het nationaal ruimtelijk beleid voor de Waddenzee is de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Binnen deze hoofddoelstelling zijn er doelen op het gebied van veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling en bescherming van archeologische waarden. Het ontwikkelingsperspectief dat wordt geschetst voor de Waddenzee is gericht op een duurzame ontwikkeling van het gebied, zowel op ecologisch als op sociaal­economisch en toeristisch­recreatief terrein (§ 4.4.5 Nota Ruimte). De PKB 3e Nota Waddenzee uit 2006 bepaalt dat de mechanische kokkelvisserij met ingang van 2005 niet langer in het gebied is toegestaan en staat gaswinning in het gebied onder een aantal randvoorwaarden toe.

Instrumenten
Het rijksbeleid voor de Waddenzee is gericht op bescherming en ontwikkeling. De PKB 3e Nota Waddenzee uit 2006 vormt de uitwerking van het rijksbeleid voor de Waddenzee en koppelt daaraan zelfs een externe werking die zich verder uitstrekt dan alleen het gebied van de Waddenzee. In het kader van de nieuwe Wro is de PKB Waddenzee bezien op doorwerking. Deze gebiedsspecifieke PKB bevat enkele bepalingen die bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in paragraaf 5.8 van deze realisatieparagraaf. Deze kaders zullen mee worden genomen in de amvb Ruimte. Daarnaast wordt met het nog op te stellen beheer- en ontwikkelingsplan Waddengebied en het reeds ingestelde Waddenfonds meer nadruk gelegd op een ontwikkelingsgerichte benadering van de Waddenzee.

IJsselmeergebied
30

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium IJsselmeergebied Het op orde brengen en houden Beleidskader IJsselmeergebied (wordt deels of geheel opgenomen in het Nationaal Waterplan): van het hoofdwatersysteem: - (Herijking) Integrale visie IJsselmeergebied (NR 4.6.3, UA 6.3) - ter becherming van het land tegen - Ondersteuning bij kadernota IJsselmeergebied (NR4.6.4.7) overstromingen; - Gezamenlijke gebiedsontwikkeling IJsselmeergebied (UA 6.3) - de veiligstelling van de - Integrale inrichting Veluwerandmeren (NR 4.6.3) zoetwatervoorraden;
- voorkomen van watertekorten en Kabinetsbesluit uitbreiding spuicapaciteit Afsluitdijk (NR 4.6.4.1) verzilting;
- verbetering van de kwaliteit van het
oppervlaktewater; Amvb Ruimte: - de zorg voor een goede ecologische - Vrijwaringszone ten behoeve van de mogelijke versterking van de primaire waterkering (NR 4.6.4.2) waterkwaliteit en; - planologisch regime voor buitendijkse ontwikkelingen (NR 4.6.4.3) - de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
(R) (3.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7)
Figuur 10d
Toelichting op nationaal belang
Hoofddoelstelling in de Nota Ruimte voor het IJsselmeergebied is de functie van het IJsselmeer in de borging van de veiligheid, de beperking van de wateroverlast en het behoud van de strategische watervoorraad te versterken én het gebied als grootschalig open gebied met bijzondere internationale waarden van natuur, landschap en cultuur te behouden en te ontwikkelen (§ 4.6.2 Nota Ruimte). Ook worden specifieke beleidskeuzes gemaakt over onder meer spuicapaciteit van de Afsluitdijk, dijkversterkingen en buitendijkse ontwikkelingen.

Instrumenten
Voor het IJsselmeergebied is het rijk waterbeheerder. De volgende PKB-tekst in de Nota Ruimte is bedoeld om verticaal door te werken naar andere overheden toe: "Vooruitlopend op mogelijke versterking van de primaire waterkeringen wordt in principe geen uitbreiding van de bestaande bebouwing toegestaan in een zone van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks. (...) De definitieve zones worden in overleg tussen het rijk, de waterkeringbeheerder en de provincies bepaald en in streekplannen, bestemmingsplannen en de leggers van de waterschappen verankerd. Voor plannen in een vergaand stadium worden door betrokken partijen maatwerkafspraken gemaakt." (§ 4.6.4.2 Nota Ruimte) "Voor nieuwe buitendijkse ontwikkelingen, uitbreidingen van bestaande buitendijkse activiteiten, nieuwe inpolderingen en andere landaanwinningen, is het 'nee, tenzij'- regime van toepassing dat in de paragrafen 3.2.3 en 3.3 is verwoord, voor water respectievelijk natuur. Voor nieuwe buitendijkse initiatieven, zoals herstructurering van buitendijks gelegen bedrijventerreinen, ontwikkeling van nieuwe verkeers­ en vervoerslocaties en ­infrastructuur en eventuele nieuwe woningbouwlocaties, geldt daarmee een streng en helder afwegingskader dat dergelijke ontwikkelingen niet op voorhand uitsluit, maar daaraan wel randvoorwaarden verbindt. In het nationaal ruimtelijk beleid worden geen reserveringen gedaan voor grootschalige inpolderingen. De ruimtelijke reservering voor een Markerwaard vervalt." (§ 4.6.4.3 Nota Ruimte) Ter borging van bovenstaande PKB-passages zullen per amvb regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen, over vrijwaring van dijken en buitendijkse ontwikkelingen. Per provincie kan vervolgens maatwerk worden geleverd. Zo kan per provincie worden bepaald welke buitendijks ontwikkelingen niet zijn toegestaan en welke onder de `tenzij'-bepaling wel worden toegestaan (bijvoorbeeld ingrepen van groot maatschappelijk belang of juist kleinschalige ingrepen).

Het `nee, tenzij'-beleid ten aanzien van buitendijkse ontwikkelingen in het IJsselmeergebied zal in het Nationaal Waterplan worden herijkt. Daarnaast is in het Markermeer-IJmeer mogelijk ook sprake van grootschalige buitendijkse ontwikkelingen (stedelijke uitbreiding Almere, groen/blauwe ontwikkeling Markermeer-IJmeer). In het kader van Randstad Urgent is afgesproken dat medio 2009 samenhangende besluitvorming plaatsvindt tussen schaalsprong Almere, OV-planstudie SAAL en de inrichting van het Markermeer-IJmeer, mede in het relatie tot het definitieve beleidskader IJsselmeergebied dat in december 2008 deels of geheel zal worden opgenomen in het Nationaal Waterplan. Dit kader zal worden herijkt in het Nationaal Waterplan, dat voor de ruimtelijke aspecten tevens de status zal hebben van structuurvisie conform Wro en dat eind 2009 zal worden vastgesteld door het kabinet. De exacte formulering van de amvb voor het IJsselmeergebied kan in de tweede tranche van de amvb Ruimte worden bepaald. De tweede tranche zal de beleidskaders bevatten, waarvan bekend is dat deze als gevolg van de totstandkoming van andere structuurvisies zullen worden herijkt. Het Nationaal Waterplan zal mede betrekking hebben op de mogelijkheid voor 31

EINDCONCEPT (5-6-2008)

plaatsing van windmolens in het IJsselmeergebied. In het proces naar de amvb toe zal ook de discussie over windmolens worden meegenomen.

Een groot aantal aangekondigde instrumenten gericht op implementatie van het beleid voor het IJsselmeergebied zal in december 2008 al dan niet ondergebracht worden in het beleidskader IJsselmeergebied.
Daarnaast wordt specifiek voor het onderdeel spuicapaciteit Afsluitdijk de bouw van een nieuw spuisluizencomplex voorbereid. Op 14 februari 2007 is door het bevoegd gezag, in het kader van de MER, ingestemd met de voorlopige locatiekeuze, die voorzien is op het grondgebied van de provincie Friesland.

Zuidwestelijke Delta
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Zuidwestelijke Delta Ontwikkelingsschets 2010 Schelde estuarium (NR 4.5.4.1) Beleidslijn Buitendijkse gebieden (NR 4.5.4.2) is vervallen Akkoord derde verdieping Westerschelde (UA 6.3) Het op orde brengen en houden Verkenningen en planstudies, onder meer naar waterkwaliteit van het hoofdwatersysteem:
- ter becherming van het land tegen
overstromingen; Deltaprogramma - de veiligstelling van de
zoetwatervoorraden; programma `building with nature' - voorkomen van watertekorten en
verzilting; Kabinetsreactie op amendement van Koppejan en Roefs op de Rijksbegroting 2007 deel XII over - verbetering van de kwaliteit van het betrokkenheid en financiele bijdrage van het rijk oppervlaktewater;
- de zorg voor een goede ecologische Hoofdwatersysteem algemeen waterkwaliteit en;
- de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Vierde nota Waterhuishouding (NR 4.7.4.1); wordt opgevolgd door het Nationaal Waterplan (R) (3.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7)
Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat, Nationale Adaptatie Agenda 2007-2014 (UA 6.1) Figuur 10e
Toelichting op nationaal belang
De Nota Ruimte beoogt voor de Zuidwestelijke Delta de ontwikkeling van activiteiten die de nationale concurrentiepositie versterken te combineren met ontwikkelingen die de veiligheid tegen overstromingen vergroten en de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie versterken. Een integrale benadering op Deltabrede schaal is hiervoor nodig. (§ 4.5.2 Nota Ruimte)

Instrumenten
Het rijk kiest in de Nota Ruimte ervoor om in de Zuidwestelijke Delta inhoudelijk betrokken te zijn en beleidskeuzen te maken, maar heeft bij de decentrale overheden de verantwoordelijkheid gelegd om de beleidskeuzen over te nemen en uit te werken in een integraal ontwikkelingsprogramma. In de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium geeft het rijk het pakket van projecten en maatregelen weer dat samen met Vlaanderen wordt uitgevoerd voor met name de veiligheid tegen overstroming, de toegankelijkheid van de havens (vooral Antwerpen) en natuurlijkheid in het gebied (Vogel- en Habitatrichtlijn). Onderdeel van de Ontwikkelingsschets is o.a. het project waarbij Nederland en Vlaanderen samenwerken aan een derde verdieping van de Westerschelde en de Beneden- Zeeschelde. De verdieping van de Beneden-Zeeschelde in december 2007 gestart; Voor de Westerschelde is een tracébesluit voorzien in april 2008 en een start van werken in september 2008. Er zijn daarnaast verschillende verkenningen en planstudies uitgevoerd, zoals naar waterkwaliteit in de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer en de Verkenning Zandhonger Oosterschelde. Ook de Vierde Nota Waterhuishouding levert een bijdrage (met als doelstelling herstel van de estuariene dynamiek) evenals het Nationale Programma ARK. Het Deltaprogramma, het uitvoeringsprogramma van de Deltaraad, moet uitwerking geven aan de integrale gebiedsaanpak in de Zuidwestelijke Delta. In het programma `building with nature' wordt gezocht naar innovatieve oplossingen voor de zandhongerproblematiek voor de kust en Oosterschelde. Het rijk heeft na amendement van Koppejan en Roefs op de Rijksbegroting 2007 deel XII ook toegezegd om meer actief betrokken te zijn, waarbij tevens een bedrag van 500.000 euro beschikbaar is gesteld voor procesondersteuning van de Deltaraad.
32

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang:
Behoud open uitzicht Noordzeekust binnen de 12-mijlszone (11)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium

Behoud open uitzicht Noordzeekust binnen Natuurbeschermingswet en mijnbouwregeling 12 mijlszone
(S) (4.7.4.10)
Figuur 11
Toelichting op nationaal belang
De hoofddoelstelling voor de Noordzee in de Nota Ruimte is versterking van de economische betekenis van de Noordzee en behoud en ontwikkeling van internationale waarden van natuur en landschap door de ruimtelijk­economische activiteiten in de Noordzee op duurzame wijze te ontwikkelen en op elkaar af te stemmen met inachtneming van de in de Noordzee aanwezige ecologische en landschappelijke waarden. Onderdeel is een onbelemmerd uitzicht vanaf de kust (§ 4.7.2 Nota Ruimte). De specifieke beleidskeuze die de Nota Ruimte voor het onbelemmerde uitzicht vanaf de kust maakt is dat voor de bouw van -vanaf de kust zichtbare- permanente werken binnen de 12­mijlszone, buiten de gebieden die onder het VHR-regime vallen, alleen bij redenen van groot openbaar belang vergunning wordt verleend op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Wet milieubeheer (§ 4.7.10 Nota Ruimte).

Instrumenten
In de Nota Ruimte wordt onder de Noordzee verstaan de Nederlandse territoriale zee (12­mijlszone) en de Nederlandse Exclusieve Economische Zone (EEZ). De bodem van dit gebied wordt ook wel aangeduid als het Nederlands Continentaal Plat (NCP). Het Nederlands Continentaal Plat is vanaf circa 1 kilometer uit de Kust niet gemeentelijk en provinciaal ingedeeld. Wet­ en regelgeving heeft geleid tot de instelling van de Exclusieve Economische Zone (EEZ) op 28 april 2000. Dit biedt de mogelijkheid tot het voeren van ruimtelijk Noordzeebeleid (§ 4.7.1 Nota Ruimte).

De doorwerking richting derden (verticale binding) van het kader voor de bescherming van een vrije horizon vindt nu plaats via sectorale wet- en regelgeving (onder andere Natuurbeschermingswet en Mijnbouwwet). Bij de vergunningverlening dient het rijk zich te houden aan de PKB-kaart en het toetsingskader in de Nota Ruimte voor dit onderwerp.

Nationaal ruimtelijk belang:
Het op orde brengen en houden van de regionale watersystemen, ter bescherming van het land tegen wateroverlast, de veiligstelling van de zoetwatervoorraden, het voorkomen van verdroging en onnodige bodemdaling, watertekorten en verzilting, de verbetering van de kwaliteit van grond-en oppervlaktewater, de zorg voor een goede ecologische waterkwaliteit en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit (12)


---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Kaderrichtlijn Water (NR 3.2.3, UA 6.3) Nationaal bestuursakkoord water (NR 3.2.3, UA 6.2) Het op orde brengen en houden van de Handreiking watertoets 2 (NR 3.2.4.1) regionale watersystemen:
- ter bescherming van het land tegen
wateroverlast, Waterbeleid 21e eeuw: WB 21 afspraken en maatregelen (NR 3.2.4.2, UA 6.2) - de veiligstelling van de
zoetwatervoorraden,
- het voorkomen van verdroging en Actieprogramma Ruimte en Cultuur: pilots voor regionale en stedelijke watersystemen (UA 6.1) onnodige bodemdaling, watertekorten en
verzilting en
- de verbetering van de kwalieit van grond- Wet verontreiniging Oppervlaktewater (UA 6.2), Wet Gemeentelijke Watertaken (UA 6.3) en oppervlaktewater,
- de zorg voor een goede ecologische
(grond)waterkwaliteit
- en de versterking van de ruimtelijke Amvb Ruimte: kwaliteit. (S) (3.2.3, 3.2.4) - ruimtelijke aanspraken deelstroomgebiedsvisies en stedelijke waterplannen Besluit ruimtelijke ordening: waterparagraaf in bestemmingsplannen en projectbesluiten (art. 3.1.6, 5.1.3 Bro) Waterwet Figuur 12
Toelichting op nationaal belang
Er moet bij de ruimtelijke inrichting meer ruimte geboden worden aan water. Waterkwantiteit en ­ kwaliteit dienen meer dan voorheen sturend te zijn voor ontwikkeling en locatiekeuzen van grondgebruik. Beoogd wordt dat het watersysteem op orde wordt gebracht en gehouden, een goede ecologische (grond)waterkwaliteit wordt bereikt en de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Dit betekent het aanduiden van zoekgebieden voor extra ruimte voor water en/of het behouden en zonodig aanpassen van het ruimtegebruik. In ruimtelijke visies en plannen moeten locatiekeuzen, inrichtings- en beheersmaatregelen nadrukkelijk mede op grond van waterhuishoudkundige argumenten worden afgewogen (§ 3.2.3 Nota Ruimte).

Instrumenten
Rijk, provincies gemeenten en waterschappen hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheden voor het uitwerken van de hiervoor genoemde uitgangspunten ten aanzien van het op orde brengen en houden van de regionale watersystemen en het grondwater (§ 3.2.3.1 Nota Ruimte). Een belangrijk instrument hierbij is de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater waarin vergunningverlening is geregeld. De implementatie van de Kaderrichtlijn Water waarborgt de ecologische waterkwaliteit. Het rijk ondersteunt de decentrale overheden bij hun taak om de regionale watersystemen op orde te brengen en houden met verschillende instrumenten. Dit zijn het Nationaal Bestuursakkoord Water, de afspraken en maatregelen in het kader van Waterbeheer 21se eeuw (WB 21) over het vastleggen van ruimtelijke aanspraken uit de deelstroomgebiedsvisies, de Handreiking Watertoets, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater, de Wet Gemeentelijke Watertaken en pilots in het kader van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur.

Twee PKB-teksten uit de Nota Ruimte met betrekking tot het regionale watersysteem zijn gericht op verticale doorwerking tot op lokaal niveau. De eerste passage luidt: Provincies en gemeenten dienen er voor te zorgen dat de ruimtelijke aanspraken uit de deelstroomgebiedsvisies en de stedelijke waterplannen ­ na afweging ­ vastgelegd worden in provinciale beleids- en streekplannen (uiterlijk 2007), respectievelijk in structuur- en bestemmingsplannen. Het rijk ziet hier op toe vanuit zijn toezichthoudende rol op ruimtelijke plannen. Bij in gebreke blijven zal het rijk zijn aanwijzingsbevoegdheid gebruiken. (§ 3.2.3.1 Nota Ruimte).
Ten behoeve van het borgen van de doorwerking tot op lokaal niveau zal het rijk per amvb regels stellen conform bovenstaande PKB-passage ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen.

De tweede PKB-tekst die doorwerking beoogt, luidt: Bestuurlijk is overeengekomen dat alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten een waterparagraaf bevatten, als resultaat van het uitgevoerde watertoets proces. (...) 34

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Vanuit de toezichthoudende rol op ruimtelijke plannen zal het rijk provinciale en gemeentelijke plannen en besluiten toetsen op de uitvoering van de watertoets als hierboven beschreven en nagaan in hoeverre de algemene uitgangspunten van het ruimtelijk waterbeleid zijn meegewogen. (§ 3.2.4.1 Nota Ruimte).
De toepassing van de watertoets op bestemmingsplannen is geregeld in het nieuwe Bro. Ditzelfde geldt voor het provinciale inpassingsplan. Na vaststelling van de Nota Ruimte zijn de ruimtelijke aanspraken geconcretiseerd door inzet van de Waterwet in 2008, die de provincie verplicht om een provinciaal waterplan op te stellen. Door de koppeling van de Waterwet aan de nieuwe Wro is de provincie gepositioneerd als regionale regievoerende partij die in een structuurvisie water aan ruimte moet verbinden. Bij het opstellen van het provinciale waterplan (structuurvisie) moet de waterbeheerder worden betrokken. Deze formele binding tussen water en ruimte is sterker dan binnen het streekplan. Ten opzichte van de Nota Ruimte en de oude WRO wordt de positie van de waterbeheerder en het waterbeleid anders. In het licht van de adaptatie van de ruimtelijke inrichting van Nederland aan de klimaatverandering, dienen waterbelangen nadrukkelijker te worden geborgd in het ruimtelijke beleid. Het kabinet wil de watertoets versterken, aansluitend op het coalitieakkoord waarin is aangegeven dat water een dominant structurerend element is in de ruimtelijke besluitvorming. Hierin wordt het advies betrokken dat de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in deze heeft gevraagd aan de Commissie Advisering Waterstaatswetgeving. Opties zijn om de Waterwet of het Besluit Ruimtelijke Ordening hiervoor aan te passen, of om dit mee te nemen in de amvb Ruimte. Het kabinet zal de Tweede Kamer hierover zo spoedig mogelijk nader informeren.

Nationaal ruimtelijk belang:
De realisatie, bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van bijzondere waarden van de VHR- en NB-gebieden, EHS en robuuste ecologische verbindingen (13) Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Amvb Ruimte: - basisbescherming voor bruto begrensde EHS, incl. robuuste verbindingen (3.3.3, 3.3.4) - begrenzing EHS-gebieden netto (3.3.2) - uitwerking hoofdprincipe `nee, tenzij', inclusief mitigeren, compenseren, salderen en herbegrenzen (3.3.4, 3.3.5, 3.3.5.1, 3.3.5.2, 3.3.5.3, 3.3.5.4) - windenergie (1500 MW), aardgasopsporing,-opslag,- winning aanmerken als dwingende reden van groot openbaar belang in VHR en EHS (4.8.3.1, 4.8.3.2); - regime verharding defensieterreinen groter dan 5 ha in EHS (SMT) - regime recreatiewoningen binnen Natura 2000 gebieden of EHS-gebieden (3.4.5.3) NB-wet, VHR, Flora- en faunawet Wet Ammoniak en Veehouderij (NR 3.3.2) De realisatie, bescherming, instandhouding
en verdere ontwikkeling van bijzondere
waarden van de VHR en overige NB-wet Meerjarenprogramma Ontsnippering (NR3.3.3) gebieden, EHS en robuuste ecologische
verbindingen. (R) (3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.4,
3.3.6, 4.8.3.2)
ILG (UA 7.6) Figuur 13
Toelichting op nationaal belang
Het ruimtelijk beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de volgende beschermde gebieden: de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, de overige Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief de robuuste ecologische verbindingen). Deze zijn op kaart 5 en 6 van de Nota Ruimte aangegeven.

In de Nota Ruimte worden de termen VHR- en NB-wet-gebieden gebruikt. Inmiddels is de natuurbeschermingswet 1998 zodanig gewijzigd, dat deze de basis biedt om gebieden aan te wijzen op grond van de Vogel- en habitatrichtlijn: de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde natuurmonumenten worden aangewezen, waarop alleen nationale regels van toepassing zijn.

35

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Daarbij wordt gelet op de andere belangrijke belangen die in het gebied aanwezig zijn. Centraal staat de verplichting tot instandhouding en bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden. Dit wordt ondersteund door een `nee, tenzij'-regime. Voor de natte natuur en de robuuste verbindingen is het doel planologische basisbescherming te bieden, ter voorkoming van onomkeerbare ingrepen in relatie tot de toekomstige ecologische functie. De robuuste verbindingen moeten specifiek zorgen voor de onderlinge koppeling van ruimtelijk uiteen liggende ecosystemen. Dit is vooral van belang om verschuivingen in de samenstelling van natuurtypen en soorten in het kader van de verwachte klimaatverandering adequaat het hoofd te kunnen bieden. De meest kwetsbare natuurgebieden worden door middel van een zonering extra beschermd tegen de schadelijke invloed van ammoniakemissies. De EHS moet (inclusief robuuste verbindingen) in 2018 zijn gerealiseerd (§ 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.5 Nota Ruimte).

Instrumenten
Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de gebieden die vallen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Natuurbeschermingswet 1998 en de EHS. Het rijksbeleid is primair gericht op bescherming en daarnaast op ontwikkeling van de natuurgebieden. Het rijk is samen met de provincies verantwoordelijk voor de realisatie van de EHS. De concrete uitvoering is bij provincies gelegd (§ 3.3.2 Nota Ruimte). De provincies dienen de bruto EHS-gebieden netto te begrenzen, waarbinnen een `nee, tenzij'-regime geldt. Het beleid in de Nota Ruimte op dit punt is bedoeld om verticaal door te werken tot op lokaal niveau. De PKB-teksten hierover luiden: "De EHS bestaat uit de door de provincies netto begrensde gebieden die worden aangemerkt als bestaande bos- en natuurgebieden en landgoederen, nieuwe natuurgebieden (...), de netto begrensde robuuste verbindingen, de grote wateren en de Noordzee." (§ 3.3.2 Nota Ruimte) "De netto begrensde Ecologische Hoofdstructuur (met uitsluiting van de Noordzee en de grote wateren), de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en de gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet, worden aangeduid als beschermde gebieden. Voor deze beschermde gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden en een `nee, tenzij'-regime. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van deze wezenlijke kenmerken en waarden, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de medebelangen die in het gebied aanwezig zijn. (§ 3.3.4 Nota Ruimte) "De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde `nee, tenzij'-regime." (§ 3.3.5 Nota Ruimte). Dit regime, inclusief de compensatieverplichting en saldobenadering, wordt uitgewerkt in de paragrafen 3.3.5.1, 3.3.5.2, 3.3.5.3 en 3.3.5.4 van de Nota Ruimte.

In het provinciale ruimtelijke beleid dienen ook de natuurkwaliteiten gebiedsgewijs te worden beschermd. De op verticale doorwerking doelende PKB-teksten in de Nota Ruimte hierover luiden: "De provincies leggen in hun ruimtelijk beleid vast welke natuurkwaliteit beschermd moet worden. Hierbij is de landelijke natuurdoelenkaart sturend en zijn de bepalingen van de VHR en de NB-wet bindend. (...) Provincies en gemeenten geven in hun ruimtelijk beleid en in hun waterhuishoudingsbeleid aan waar en hoe, voor de aanwezige natuurkwaliteit negatieve ontwikkelingen op het gebied van water-, lucht- en bodemkwaliteit worden voorkomen en verminderd." (§ 3.3.2 Nota Ruimte)
Het rijk, provincies en natuurbeheerders werken aan een nieuw systeem van natuurkwaliteit, als opvolger van de landelijke natuurdoelenkaart. Het zoneringsstelsel in de Wet Ammoniak en veehouderij draagt bij aan bedoelde bescherming van kwaliteiten.

Met de volgende PKB-teksten legt de Nota Ruimte een planologische basisbescherming neer voor de bruto begrensde EHS, inclusief de robuuste verbindingen: "Binnen de bruto begrenzing, zoals aangegeven op kaart 5, worden de robuuste ecologische verbindingen door de provincies netto begrensd en opgenomen in het streekplan. Op de bruto begrenzing is een planologische basisbescherming van toepassing, die is gericht op voorkoming van onomkeerbare ingrepen." (§ 3.3.3 Nota Ruimte)
36

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nota Ruimte PKB-kaart 5

"Voor de bruto begrensde natuur (dit heeft met name betrekking op natte natuur) en robuuste verbindingen geldt een planologische basisbescherming. (...) Provincies moeten deze gebieden uiterlijk in 2008 (netto) begrenzen." (§ 3.3.4 Nota Ruimte)

In de Nota Ruimte is de uitwerking van een aantal afwegingskaders voor de EHS aangekondigd: "Om de ruimtelijke samenhang van de EHS te verbeteren en de EHS in haar omgeving duurzaam in te passen, kunnen de provincies met behoud van de oorspronkelijke ambitie de huidige begrenzing van de EHS aanpassen. Herbegrenzing kan tevens plaatsvinden om andere dan ecologische redenen, indien het initiatief leidt tot een versterking van de EHS in de betreffende regio. Het rijksbeleid is daarbij leidend. Het rijk maakt met de provincies afspraken over de wijze waarop de herbegrenzing van de EHS plaatsvindt. (§ 3.3.4 Nota Ruimte) Over de gebiedsvisie, en toepassing van de saldobenadering op basis van deze gebiedsvisie, moet overeenstemming met het rijk bestaan. Rijk en provincies ontwikkelen binnen een half jaar een beleidskader over toepassing van de saldobenadering. Na vaststelling van dit beleidskader zijn de provincies verantwoordelijk voor de toepassing van de saldobenadering, binnen dit afgesproken kader." (§ 3.3.5.3 Nota ruimte)
Het compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS zijn door rijk en provincies gezamenlijk uitgewerkt in de "Spelregels EHS". Bij het aanbieden van de "Spelregels EHS" op 5 juni 2007 aan de Tweede kamer heeft de minister van LNV in de begeleidende brief aangegeven om in overleg met VROM en de provincies te bezien welke instrumentele aanpassingen in het spelregeldocument nodig zijn als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe Wro. In de brief is aangekondigd dat rijk en provincies zullen onderzoeken welke mogelijkheden de nieuwe Wro biedt om de uitvoering van de Spelregels EHS in het algemeen en van het compensatiebeginsel in het bijzonder beter te borgen.

Ook vraagt de Nota Ruimte provincies om het beleid voor de EHS af te stemmen op cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten:
"Waar sprake is van overlap tussen VHR-, NB-wet- en EHS-gebieden enerzijds en nationale landschappen anderzijds, geven provincies in hun streekplan aan hoe zij instandhouding en ontwikkeling van ecologische en culturele waarden in deze gebieden combineren." (§ 3.3.6 Nota Ruimte)
37

EINDCONCEPT (5-6-2008)

De Nota Ruimte bepaalt dat in de EHS de recreatiefunctie van bestaande recreatiewoningen niet kan worden omgezet naar een woonfunctie:
"Provincies en gemeenten hebben de ruimte om in bepaalde gevallen de recreatiefunctie van bestaande recreatiewoningen te wijzigen naar een woonfunctie, mits aan de gebruikelijke voorwaarden voor woningbouw is voldaan. (...) Deze beleidsruimte is niet van toepassing op recreatiewoningen die zich bevinden in de VHR-, NB-wet- en EHS-gebieden." (§ 3.4.5.3 Nota Ruimte)

Windenergie, aardgaswinning, -opsporing en ­opslag krijgen in de volgende PKB-teksten een aparte positie in het beschermingsregime:
"Realisering van 1500 MW windvermogen te land geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar belang." (§ 4.8.3.1 Nota Ruimte)
"Winning, opslag en opsporing van aardgas geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar belang en zal als zodanig worden meegewogen bij de individuele beoordelingen in het kader van de ruimtelijke bescherming van VHR-gebieden en EHS." (§ 4.8.3.2 Nota Ruimte)

Over verharding ten behoeve van defensieterreinen groter dan 5 ha in EHS staat in het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen de volgende PKB-tekst: "Voor kazernes, werk- en opslagplaatsen groter dan 5 hectare die deels of geheel zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur, gelden binnen het hekwerk geen beperkingen aan veranderingen in de bebouwing en terreinverharding. Voor oefenterreinen,schietterreinen, vliegbases en vliegkampen geldt deze vrijstelling in beginsel alleen voor het verharde en bebouwde gedeelte." (pagina 9 SMT2)

Het rijk onderkent het nationale belang van de waarborging van instandhouding en bescherming van de bijzondere waarden en kenmerken van de Ecologische Hoofdstructuur, maar wil ook mogelijk houden dat per provincie maatwerk kan worden geleverd.Teneinde de verticale doorwerking van geciteerde PKB-teksten te borgen en tegelijkertijd de provincie ruimte te bieden voor maatwerk kiest het rijk bij de EHS ervoor om per amvb regels te stellen ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen over de basisbescherming voor de bruto begrensde EHS, de begrenzing van de netto EHS, het `nee, tenzij'- regime (inclusief mitigeren, compenseren, salderen en herbegrenzen), de regimes voor omzetting van recreatiewoningen windenergie (1500 MW), aardgasopsporing,-opslag,- winning en defensieterreinen binnen de EHS en de afstemming op cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.

Bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de daarbuiten gelegen kleinere natuurgebieden en leefgebieden van in (inter)nationaal verband beschermde soorten is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten. Het rijk faciliteert en stimuleert provincies hierbij en ziet er op toe dat provincies en gemeenten hun verantwoordelijkheid op zich nemen (§ 3.3.2 Nota Ruimte). De Natuurbeschermingswet 1998, de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora en Faunawet voorziet in de bevoegdheden die hiervoor nodig zijn. Het rijk zet als instrument ook het Meerjarenprogramma Ontsnippering in. Het rijk stelt tenslotte middelen beschikbaar vanuit het ILG.

Nationaal ruimtelijk belang:
Behoud, beheer en versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van de nationale landschappen en het daarbinnen tegengaan van grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructuurprojecten (14)
38

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Amvb Ruimte: - gedetailleerde begrenzing van NL (3.4.3); - ruimtelijk regime NL: migratiesaldo nul, ruimte voor aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid, het tegengaan van grootschalige verstedelijking en uitwerken kernkwaliteiten (3.4.3, 2.3.2.2); - begrenzing Groene Hart rekening houdend met verstedelijkingsopgaven genoemd onder 4.2. (4.2.5.2); - opname (aangepaste) begrenzing NL Groene Hart (3.4.3); - planologisch beleid Nieuwe Hollandse Waterlinie, Stelling van Amsterdam (3.4.3) en de Beemster (3.4.2) Behoud, beheer en versterking
landschappelijke, cultuurhistorische en Bestuurlijke afspraken over integrale uitvoeringsprogramma's (NR 3.4.3, UA 7.7) recreatieve kwaliteiten van de nationale
landschappen en het daarbinnen
tegengaan van:
- grootschalige verstedelijkingslocaties en
bedrijventerreinen; ILG Nota Ruimte- - nieuwe grootschalige (NR 3.4.3) budget glastuinbouwlocaties;
- nieuwe grootschalige
infrastructuurprojecten.
(R) (3.4.3, 2.3.2.2)
Implementatiegrogramma Nationale Landschappen (UA 7.7) Actieprogramma Ruimte en Cultuur: voorbeeldprojecten (UA 7.7) Kwaliteitsteams, kwaleitsdebat, werkateliers, rijksadviseur, Kasteel Groeneveld, `countryside exchange', Kwaliteitsagenda Landschap (UA 7.7) Samenwerkingsagenda Mooi NL: afspraken met IPO en VNG over bescherming en ontwikkeling van nationale landschappen Beleidsbrief van minister VROM aan Tweede Kamer over verrommeling landschap Figuur 14
Toelichting op nationaal belang
Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten. De Nota Ruimte wijst 20 nationale landschappen aan en geeft op PKB-kaart 7 de globale begrenzing weer. Het Groene Hart is precies begrensd, de begrenzing daarvan is op PKB-kaart 9 definitief opgenomen. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten worden in de nationale landschappen behouden, beheerd en versterkt, waarbij de toeristisch-recreatieve betekenis moet toenemen. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt (`ja, mits'-regime). Op basis hiervan maken provincies afspraken over de omvang en locaties van woningbouw (migratiesaldo nul). In nationale landschappen met een substantieel negatieve bevolkingsontwikkeling kan onder voorwaarden een hoger aantal woningen worden gebouwd. Nationale landschappen bieden daarnaast ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid, inclusief niet-grondgebonden landbouw en intensieve veehouderij. Grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructuurprojecten zijn niet toegestaan. Waar deze ingrepen redelijkerwijs, vanwege groot openbaar belang onvermijdelijk zijn, dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen (§ 3.4.3 Nota Ruimte).

Instrumenten
Het rijk formuleert in de Nota Ruimte kernkwaliteiten per nationaal landschap. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor nationale landschappen en van de kernkwaliteiten, geven de gedetailleerde begrenzingen aan en maken afspraken met gemeenten over omvang en locatie van woningbouw en bedrijventerreinen. In het geval van een negatieve bevolkingsontwikkeling mag onder voorwaarden de provincie een beperkt aantal extra te bouwen woningen bepalen, ter beoordeling aan het rijk. Provincies stellen per nationaal landschap integrale uitvoeringsprogramma's op. Hierin wordt specifiek aandacht gegeven aan de grondgebonden landbouw, natuur, toerisme en recreatie en de veenweideproblematiek. Het uitvoeringsprogramma bevat tevens een concreet programma van uitvoeringsprojecten. Enkele PKB-teksten uit de Nota Ruimte over de nationale landschappen zijn bedoeld om verticaal door te werken tot op lokaal niveau. Deze passages luiden:
"Voor de nationale landschappen geldt dat per nationaal landschap ruimte geboden wordt voor ten hoogste migratiesaldo nul. De provincie overlegt met betreffende gemeenten hoe deze 39

EINDCONCEPT (5-6-2008)

woningbouwopgave over de gemeenten wordt verdeeld en maakt daarover afspraken. Daarbij kunnen wettelijke basiskwaliteitsregels (bijvoorbeeld met betrekking tot geluid of externe veiligheid) aanzienlijke ruimtelijke beperkingen opleggen. Ook ander rijksbeleid uit deze nota ten aanzien van Ecologische Hoofdstructuur, de Vogel- en Habitatrichtlijn- en Natuurbeschermingswetgebieden en veiligheid voor hoog water kunnen dusdanig omvangrijke ruimtelijke beperkingen opleggen, dat het moeilijk, onmogelijk dan wel ongewenst is om aan de betreffende gemeente ruimte te bieden om te kunnen bouwen voor `migratiesaldo nul'. De provincie, respectievelijk de WGR-plusregio, mag in dergelijke gevallen gemotiveerd de woningbouwbehoefte elders accommoderen."
"Nationale landschappen bieden daarnaast ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid, inclusief niet-grondgebonden landbouwbedrijven en intensieve veehouderij." "Om die reden zijn grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructurele projecten niet toegestaan. Waar deze ingrepen redelijkerwijs, vanwege een groot openbaar belang onvermijdelijk zijn, dienen mitigerende en compenserende maatregelen - zoals inpassing en grote aandacht voor ontwerpkwaliteit - te worden getroffen."
"Provincies nemen, op basis van de globale begrenzing op PKB-kaart 7, een gedetailleerde begrenzing van de nationale landschappen op in hun streekplannen en werken daarin de per nationaal landschap benoemde kernkwaliteiten uit. Deze zijn leidend voor de ruimtelijke ontwikkeling. Het rijk zal het streekplan hierop toetsen."

Nota Ruimte PKB-kaart 7

"Op de PKB-kaart 9 is de precieze begrenzing van het nationaal landschap Groene Hart opgenomen. Deze begrenzing is, ten opzichte van de eerdere begrenzing van het Groene Hart in de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening Extra (Vinex), op een paar plekken aangepast (zie paragraaf 4.2.5.). Provincies en ­ voorzover relevant - de WGR-plusregio's, dienen deze begrenzing van het Groene Hart over te nemen in de streek- en structuurplannen." (§ 3.4.3 Nota Ruimte) 40

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nota Ruimte PKB-kaart 9

Om het behoud én de ontwikkeling van nationale landschappen te waarborgen, maar ook mogelijk te houden dat er per provincie maatwerk kan worden geleverd zullen per amvb conform bovenstaande PKB-passages over de begrenzing, de kernkwaliteiten, migratiesaldo nul, ruimte voor aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid en het tegengaan van grootschalige verstedelijking regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen. De Stelling van Amsterdam en de Beemster behoren beide tot een nationaal landschap. Beide gebieden worden in dit onderdeel van de amvb Ruimte opgenomen.

Het rijk faciliteert de decentrale overheden bij het leveren van hun aandeel aan de nationale landschappen met het implementatieprogramma nationale landschappen, de inzet van kwaliteitsteams, ondersteuning door het bureau Rijksadviseur, werkateliers, `countryside exchange tools' en kwaliteitsagenda's. Het Actieprogramma Ruimte en Cultuur biedt daarnaast de mogelijkheid om voorbeeldprojecten te genereren of ondersteunen die een sturende en stimulerende functie hebben voor de praktijk. Het ILG en het Nota Ruimte-budget zijn belangrijke financiële instrumenten die de uitvoering van het beleid voor de nationale landschappen faciliteren.

Na vaststelling van de Nota Ruimte heeft de Minister van VROM, mede namens de Minister van LNV, per brief aan de Tweede Kamer over verrommeling van het landschap (2 november 2007) voor nationale landschappen een analyse aangekondigd over de noodzaak van een eventuele herijking van het ruimtelijk beleid om de doorwerking beter te borgen. Het traject om te komen tot deze analyse is in het voorjaar van 2008 in gang gezet. Provincies zullen worden ondersteund met een effectief ruimtelijk kader om de kernkwaliteiten verder uit te werken. In de samenwerkingsagenda Mooi NL van december 2007 heeft het rijk afspraken met IPO en VNG gemaakt over de gezamenlijke uitvoering van deze analyse.

Nationaal ruimtelijk belang:
Bescherming, instandhouding en ontwikkeling werelderfgoederen (15)

41

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Actieprogramma Ruimte en Cultuur Gebiedsdocumenten (NR 3.4.2, UA 7.7) Bescherming, instandhouding en
ontwikkeling werelderfgoedgebieden Monumentenwet (R)(3.4.2) Provinciale en gemeentelijke regelingen (NR 3.4.2) Amvb Ruimte (onderdeel nationale landschappen): - permanente planologische bescherming werelderfgoedgebieden (3.4.2) Figuur 15
Toelichting op nationaal belang
Nederland kent gebieden en gebouwen die vanwege hun uitzonderlijke universele betekenis behoren tot het cultureel en/of natuurlijk erfgoed. Zes van deze sites zijn op basis van een nationale voordracht door UNESCO geplaatst op de lijst van werelderfgoederen: de Beemster, de Stelling van Amsterdam, Schokland en de molens van Kinderdijk en de gebouwen Rietveld Schröderhuis en het Woudagemaal (§ 3.4.2 Nota Ruimte). Met de ondertekening van de Werelderfgoed Conventie en het voordragen van werelderfgoederen voor de Werelderfgoedlijst heeft Nederland voldaan aan de internationale verplichting om zich in te zetten voor de instandhouding van werelderfgoed op zijn grondgebied. Naast de 6 werelderfgoederen zijn er een aantal sites op een voorlopige lijst geplaatst. Op deze lijst staan gebieden die in aanmerking komen voor een voordracht voor de Werelderfgoedlijst. Voordracht geschiedt in samenspraak met de decentrale overheden. De voorlopige lijst wordt momenteel herzien. In de brief van 15 augustus 2007 inzake de actualisering van de voorlopige lijst hebben de ministers van LNV en OCW aangegeven deze lijst uiterlijk in 2009 vast te willen stellen.

Instrumenten
Enkele belangrijke instrumenten bij dit onderwerp zijn de Monumentenwet 1988, en provinciale en gemeentelijke regelingen. Voor werelderfgoederen die bestaan uit gebouwen geldt dat de aanwezige objecten zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988. Werelderfgoederen die bestaan uit gebieden kunnen op grond van de Monumentenwet 1988 worden beschermd als stads- en dorpsgezicht. Dit wordt nu toegepast voor het gebied rond de molens van Kinderdijk. In gebiedsdocumenten kunnen bestuurlijke afspraken over instandhouding en beheer van de sites worden vastgelegd.
In de Nota Ruimte staat een PKB-tekst over de werelderfgoedgebieden die bedoeld is om verticaal door te werken tot op lokaal niveau:
"De benodigde bescherming en ontwikkeling van de gebieden (inclusief de gebieden op de voorlopige lijst) dienen te worden gerealiseerd in streek- en bestemmingsplannen. Het rijk zal in overleg met de betrokken overheden in - aan de UNESCO te overleggen - gebiedsdocumenten vastleggen hoe de instandhouding van het erfgoed planologisch en financieel wordt gewaarborgd" (§3.4.2 Nota Ruimte).
Om te waarborgen dat de benodigde bescherming van deze werelderfgoedsites onder de nieuwe Wro wordt gerealiseerd in bestemmingsplannen, staan twee instrumenten ter beschikking: de amvb en de aanwijzing tot beschermd gezicht op grond van de Monumentenwet 1988. Gezien de verschillende mate van bescherming is maatwerk op zijn plaats. De twee sites die gelegen zijn in nationale landschappen (Stelling van Amsterdam en Beemster) worden meegenomen in de het onderdeel nationale landschappen van de amvb Ruimte. Schokland zal worden aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van de Monumentenwet 1988. De bescherming van werelderfgoedgebieden die de komende jaren op de Werelderfgoedlijst worden opgenomen zal via maatwerk worden geregeld.

Nationaal ruimtelijk belang:
Ruimte voor groengebieden, volkstuinen, sportvoorzieningen en andere recreatiemogelijkheden in en om de stad bij nationale stedelijke netwerken (16)

42

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Groen in en om de stad (GIOS) (UA 7.2) en Programma Groene partners (UA 7.2), samengegaan in "Groen en de stad" Ruimte voor groengebieden, volkstuinen,
sportvoorzieningen en andere
recreatiemogelijkheden in en om de stad ISV, ILG Stimuleringsfonds bij nationale stedelijke netwerken. (UA 7.2) Volkstuinen (S) (2.2.3.5)
Figuur 16
Toelichting op nationaal belang
Het rijk vindt het van belang dat er binnen de nationale stedelijke netwerken voldoende recreatieve groenvoorzieningen zijn en dat duurzame recreatieve landschappen ontstaan en kunnen worden behouden. De ontwikkeling van voorzieningen voor dagrecreatie en ontspanning in en om de stad is met name in de nationale stedelijke netwerken achtergebleven bij de toenemende verstedelijking. Aanbod van voldoende groene ontspanningsmogelijkheden is echter belangrijk voor de leefbaarheid, het welzijn en de gezondheid van bewoners en voor de economische concurrentiepositie (§2.2.3.5 Nota Ruimte).
Het rijk voert voor delen van de stedelijke netwerken (de rijksbufferzones) een beleid gericht op het vrijwaren van verstedelijking en de ontwikkeling van (dag)recreatiemogelijkheden (zie hiervoor het nationaal ruimtelijk belang "Vrijwaring van rijksbufferzones van verdere verstedelijking en versterking van de (dag)recreatieve functie van de rijksbufferzones (17)".

Instrumenten
De samenwerkende gemeenten en de provincies zijn verantwoordelijk voor de recreatieve groenvoorzieningen en duurzame recreatieve landschappen in de nationale stedelijke netwerken. Zij moeten in hun plannen voldoende ruimte voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden om de stad bieden. Bij de inzet van rijksmiddelen ter verbetering van de recreatieve groenstructuur wordt prioriteit gegeven aan inzet in die nationale stedelijke netwerken waar sprake is van een achterstand in de mogelijkheden voor dagrecreatie. De G31 en het rijk hebben een intentieverklaring getekend, getiteld `Steden en Rijk: groene partners'. Deze intentieverklaring is uitgewerkt in het programma Groene Partners. Het doel is om `groen' hoger op de bestuurlijke agenda te plaatsen en groen beter te benutten voor diverse maatschappelijk vraagstukken, zoals sociale cohesie, integratie, verminderen obesitas, verbeteren luchtkwaliteit en verbeteren vestigingsklimaat. Deze intentieverklaring wordt, samen met betrokken maatschappelijke organisaties, uitgewerkt in een interdepartementaal programma, met oog voor de ontwerpopgave. Het programma Groen en de stad en het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) -onder de noemer Recreatie om de Stad (RodS)- leveren een bijdrage aan de uitvoering van dit beleid. Voor groen in de stad zijn ook afspraken gemaakt in het kader van ISV en het Grote Stedenbeleid (GSB) voor de periode tot 2009. In 2007 is GIOS, het voormalige programma voor groen in en om de stad, en Groene Partners samen gegaan in het programma Groen en de Stad. Tenslotte zijn er middelen vrijgemaakt voor een stimuleringsregeling voor de aanleg en uitbreiding van volkstuincomplexen, in het Stimuleringsfonds volkstuinen in steden.

Nationaal ruimtelijk belang:
Vrijwaring van rijksbufferzones van verdere verstedelijking en versterking van de (dag) recreatieve functie van de rijksbufferzones (17)

43

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Instrumentarium Nationaal ruimtelijk belang
Beleidsbrief minister VROM aan Tweede Kamer over verrommeling van het landschap: stimulering gebiedsaanpak dmv. expertmeetings en gebiedsateliers Groen in en om de stad (GIOS) (UA 7.2) en Programma Groene partners (UA 7.2.) samengegaan in Groen en de stad Agenda Toegankelijkheid Vrijwaring van rijksbufferzones van verdere
verstedelijking en versterking van de
(dag)recreatieve functie van de ILG rijksbufferzones (R) (2.2.3.5) (UA 7.2) Amvb Ruimte: - Het vrijwaren van de gebieden van verdere verstedelijking Figuur 17
Toelichting op nationaal belang
Het beleid voor dit nationale ruimtelijke belang is gericht op het vrijwaren van rijksbufferzones van verdere verstedelijking en versterking van de (dag)recreatieve functie van de rijksbufferzones. Gezien de tekorten aan dagrecreatie in deze gebieden is het belangrijk dat het accent meer komt te liggen op dagrecreatie. Toegankelijkheid en bruikbaarheid van het buitengebied voor fietsen, wandelen, varen en paardrijden heeft daarbij prioriteit. De bufferzones transformeren hiermee tot relatief grootschalige, groene gebieden met diverse mogelijkheden voor ontspanning en dagrecreatie. (§2.2.3.5 Nota Ruimte) Het nationale belang om tussen de stadsgewesten in de Randstad te vrijwaren van verdere verstedelijking kent een lange historie. De Nota het Westen des Lands (1958) introduceerde het bufferzoneconcept. De eerste nota ruimtelijke ordening, de Nota inzake de Ruimtelijke Ordening (1960), schetst een groeimodel voor de Randstad, uitgaande van de bestaande ring van afzonderlijke steden rondom een groen, open middengebied: het Groene Hart. Deze steden moesten een veilige en overzichtelijke woonplaats vormen. Reeds in deze eerste nota is verwoord dat de steden in het westen niet aan elkaar moeten groeien en worden gescheiden door bufferzones. In de Derde Nota Ruimtelijke Ordening (1984) worden andere rijksrestrictieve gebieden met PKB-status geïntroduceerd. Het Groene Hart en rijksbufferzones kregen een concrete begrenzing, die met kleine aanpassingen in de Vierde Nota werd gecontinueerd. In de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) was ook een begrenzing van de rijksbufferzones opgenomen, inclusief het streven tot verwerving en herinrichting. In de Vierde Nota Extra zijn ook in Zuid-Limburg twee bufferzones benoemd en is het rijksbufferzone beleid als volgt opgenomen: "Om te voorkomen dat stadsgewesten aaneengroeien en om open ruimten tussen de stadsgewesten te handhaven c.q. te ontwikkelen, zijn en worden bufferzones aangewezen." Bufferzones worden beschreven als goed ingerichte open ruimten tussen stadsgewesten.

Instrumenten
In het verleden zijn door het rijk bufferzones aangewezen om de stadsgewesten ruimtelijk te scheiden en ruimtelijke ontwikkelingen te geleden. Het rijk stimuleert en ondersteunt de beoogde transformatie van de rijksbufferzones, ook in financiële zin. De provincies hebben het voortouw om, in overleg met de betrokken gemeenten, de verdere ontwikkeling van deze gebieden ter hand te nemen. De PKB- passage in de Nota Ruimte hierover die gericht is op verticale doorwerking tot op lokaal niveau, luidt: "Provincies stellen voor de rijksbufferzones een planologisch regime vast, gericht op het vrijwaren van de gebieden van verdere verstedelijking. Het rijk toetst of het regime overeen komt met de planologische doelstellingen voor de rijksbufferzones." (§2.2.3.5 Nota Ruimte).

Voor het vrijwaren van verdere verstedelijking is het juridisch instrumentarium van de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening het meest geëigend. Per amvb zullen daarom conform bovenstaande PKB- passage over het vrijwaren van verdere verstedelijking regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen.
Daarbij is ruimte voor provinciaal maatwerk doordat de provincie zelf de exacte invulling van het ruimtelijke regime kan bepalen binnen de hoofdlijnen die door het rijk vastgesteld worden. Hierbij wordt nader uitgewerkt wat verstaan dient te worden onder verdergaande verstedelijking, hoe rood voor groen-constructies bijdragen aan de doelen en de mogelijkheden voor gebiedsdifferentiatie.
---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

In de brief van de minister van VROM aan de Tweede Kamer over verrommeling van het landschap (dd. 2 november 2007) geeft zij voor de bufferzones het volgende aan: `Om de openheid en de groene ruimte van het landschap te versterken bezie ik de planologische randvoorwaarden voor landschappen van nationaal belang (in casu de Nationale Landschappen, Rijksbufferzones en Snelwegpanorama's). Het tegengaan van verrommeling vraagt niet alleen om het beperken van ongerichte ruimtelijke ontwikkelingen die ten koste gaan van openheid, maar ook om het stimuleren van ruimtelijke functies die bijdragen aan de openheid en het groene landelijke gebied in en rondom verstedelijkte regio's.' In de brief geeft de minister aan in 2008 in samenwerking met haar collega's en medeoverheden voor de bufferzones een besluit te nemen over de mogelijke uitbreiding van het aantal en de omvang van de rijksbufferzones. Verder zal het rijk een passend planologisch regime voor bouwen in rijksbufferzones uitwerken in overleg met medeoverheden, waarbij zij worden ondersteund in behoud en ontwikkeling van deze gebieden.

Vanuit het programma Mooi Nederland is inmiddels een aantal uitvoeringsacties in gang gezet voor de rijksbufferzones, ondermeer gericht op inhoudelijke verdieping en gebiedsontwikkeling. Momenteel worden expertmeetings en gebiedsbijeenkomsten georganiseerd.

Het rijk beoogt verder met de programma's Groen en de stad (en specifiek het onderdeel Recreatie om de Stad), Groene partners en de Agenda Toegankelijkheid een bijdrage te leveren aan het verwezenlijken van de doelen voor de rijksbufferzones. Het rijk draagt financieel bij via het ILG.

Nationaal ruimtelijk belang:
Bestemming en nadere ontwikkeling leefgebieden van (inter)nationaal beschermde soorten (18)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet Bescherming en nadere ontwikkeling
leefgebieden van (inter)nationaal
beschermde soorten (S) (3.3.7.1)
Figuur 18
Toelichting op nationaal belang
Ook buiten de VHR-, overige NB-wet en EHS-gebieden is veel natuur het waard om adequaat beschermd en ontwikkeld te worden. Voor de bescherming en ontwikkeling van vele soorten dieren en planten zijn door het rijk in internationaal verband verplichtingen aangegaan. Hun leefgebieden liggen in ongeveer de helft van de gevallen buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het is wenselijk dat natuurwaarden als een van de uitgangspunten van het ruimtelijk inrichtingsbeleid worden meegenomen en dat milieu- en watercondities worden verwezenlijkt. Het is ook wenselijk dat specifiek aandacht wordt geschonken aan behoud en ontwikkeling van beschermde soorten, hun leefgebieden en de verbindingen tussen deze gebieden (§ 3.3.7.1 Nota Ruimte).

Instrumenten
Het voortouw voor de realisatie van dit beleid is in handen van de provincies. In de Nota Ruimte is voor dit onderwerp een PKB-tekst opgenomen die bedoeld is om verticaal door te werken tot op lokaal niveau. Deze passage luidt:
"Provincies geven in het streekplan aan op welke wijze de (inter)nationaal beschermde soorten en hun leefgebieden (waaronder ecologische verbindingszones en natuurgebieden buiten de EHS) worden beschermd en eventueel verder worden ontwikkeld." (§ 3.3.7.1 Nota Ruimte) 45

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Materieel wordt de bescherming reeds geborgd op basis van de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Deze sectorale wet- en regelgeving maakt het overbodig om dit kader per amvb te borgen.

Nationaal ruimtelijk belang:
Behoud en versterking van de kernkwaliteiten met betrekking tot natuur, architectuur, cultuurhistorie, gebruikswaarde en belevingswaarde van het landschap (landschappelijke kwaliteit) (19)

Nationaal Ruimtelijk belang Instrumentarium Nota Belvedere, Nota Landeis (NR 3.4.4) Kwaliteitsagenda Landschap (UA 7.6) De ruimteijke basiskwaliteit van het Adviseur voor het landschap (NR 3.4.4) landschap: behoud en versterking van de
kernkwaliteiten met betrekking tot natuur,
architectuur, cultuurhistorie, Handreiking Kwaliteit Landschap (UA 7.6) gebruikswaarde en belevingswaarde van
het landschap (landschappelijke kwaliteit)
(S) (3.4.4) Uitvoeren kwalitatieve analyse van de baten van het investeren in landschap en groen (UA 7.6) Flora- en faunawet (NR 3.4.4) ILG Figuur 19
Toelichting op nationaal belang
Het is belangrijk dat landschappelijke kwaliteit ook buiten de werelderfgoedgebieden en de nationale landschappen expliciet wordt meegenomen in ruimtelijke afwegingen. Het betreft hier zowel behoud, versterking en vernieuwing van de landschappelijke kwaliteit, als een adequate borging van de gewenste kwaliteiten. Meer aandacht voor het ontwerp is hier onlosmakelijk mee verbonden. De kernkwaliteiten van het landschap hebben betrekking op natuurlijke kwaliteit, culturele kwaliteit, gebruikskwaliteit en belevingskwaliteit (§3.4.4 Nota Ruimte).

Instrumenten
De verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap ligt bij provincies en gemeenten. Het rijk stimuleert het ontwikkelen met kwaliteit met de Kwaliteitsagenda Landschap, de bijbehorende Handreiking Kwaliteit Landschap en de maatschappelijke kosten/baten-analyse voor investeringen in landschap en groen. In 2008 brengt het rijk de Agenda Landschap uit. Ook heeft het rijk een rijksadviseur voor het landschap ingesteld, gelieerd aan de Rijksbouwmeester die een dergelijk adviseurschap heeft voor de stedelijke gebieden. Zo wordt de landschapsarchitectuur samengebracht met andere ontwerpdisciplines betreffende architectuur, stedenbouw en infrastructuur. De kernkwaliteiten zijn nader uitgewerkt in de Nota Belvedere (cultuurhistorie), de Nota Landeis (geomorfologie) en de Flora- en Faunawet. Provincies en gemeenten dienen hiermee rekening te houden. Via het ILG investeert het kabinet specifiek in landschapsverbetering en -beheer.

Nationaal ruimtelijk belang:
Behoud `panorama's' vanaf infrastructuur (20)

46

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal Ruimtelijk belang Instrumentarium Meerjarenprogramma ontsnippering (NR 2.3.3.4, UA 7.4) Actieprogramma Ruimte en Cultuur: voorbeeldproject `Routeontwerp en Snelwegen' (UA 7.4) Steunpunt Routeontwerp (ARC): visieontwikkeling en implementatie A12, A4, A27, A2 (UA 7.4) Behoud `panorama's' vanaf infrastructuur
(S) (2.3.3.4)
Voorbeeldprojecten regenboogroute A12 (UA 7.4) Structuurvisie snelwegomgeving: identificeren en uitwerken panorama's, visie (nationale) panorama's (UA 7.4) Figuur 20

Toelichting op nationaal belang
Het rijk streeft ernaar de infrastructurele barrières in de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief de robuuste verbindingen) op te heffen en panorama's vanaf de infrastructuur op steden, dorpen en landschap te behouden. Het behoud van afwisselende panorama's op steden, dorpen en landschap is zowel belangrijk voor de reisbeleving als voor het algemene welbehagen van de burgers. In principe is de bundelingsstrategie voor verstedelijking ook hierop het antwoord. Echter, door de opvulling van restruimten tussen infrastructuur en kernen of de situering van bedrijventerreinen bij op- en afritten van snelwegen kan beleving van steden, dorpen en landschap vanaf de infrastructuur soms nauwelijks meer plaats vinden. Door de toename van het bebouwde oppervlak van steden en dorpen en de verspreide bebouwing in het buitengebied ontstaat, gezien vanaf de infrastructuur, het beeld van `Nederland als een grote stad'. De overwegend lage dichtheden en eenvormigheid van het stedelijk gebied roepen tegelijkertijd een beeld op van voortgaande ontstedelijking. Het rijk vindt beide beelden van Nederland onwenselijk, niet passen bij variatie van stad en land en een ondermijning van de op dit punt gewenste basiskwaliteit. Per situatie zal derhalve door de verantwoordelijke overheden een afweging moeten worden gemaakt. (§2.3.3.4 Nota Ruimte).

Instrumenten
Ter stimulering zet het rijk het Meerjarenprogramma Ontsnippering en het Actieprogramma Ruimte en Cultuur in, met daarin voorbeeldprojecten en een steunpunt routeontwerp. In een brief van 19 januari 2007 heeft de minister van VROM aangekondigd een structuurvisie voor de snelwegomgeving op te stellen. In 2008 zal deze worden aangeboden aan de Tweede Kamer. In de realisatieparagraaf van deze structuurvisie zal worden beschreven welke instrumenten worden ingezet ter verwezenlijking van de visie.

Nationaal ruimtelijk belang:
Aanpassing toeristisch-recreatieve voorzieningen in het landschap aan veranderende behoefte en vergroting toeristisch-recreatieve mogelijkheden in het landschap (21)

47

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Groen in en om de stad (GIOS) (UA 7.2) en Programma Groene partners (UA 7.2), samengegaan in "Groen en de stad" Agenda Vitaal Platteland, Meerjarenprogramma Vitaal Platteland 1 & 2 (UA 7.1) Brochure "Best pratices plattelandstoerisme" (UA 7.3) Provinciale gebiedenpilots ontwikkelingsmogelijkheden voor (verblijfs)recreatie in beschermde Aanpassing toeristisch-recreatieve natuurgebieden (UA 7.3) voorzieningen in het landschap aan
veranderende behoefte en vergroting
toeristisch-recreatieve mogelijkheden in Intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (UA 7.3) het landschap. (S) (2.4.5.2, 3.4.5.3,
3.4.5.4)
ILG ISV2 (UA 7.2) In de nieuwe ronde VerstedelijksAfspraken en Randstad 2040 vormt recreatief groen onderwerp van gesprek Besluit ruimtelijke ordening (Bro) Amvb Ruimte: - regime recreatiewoningen binnen Natura 2000- en EHS-gebieden (bij amvb-onderdeel EHS) - recreatietoervaartnet Figuur 21
Toelichting op nationaal belang
De Nota Ruimte richt zich bij dit belang op het scheppen van voldoende ruimte om de veranderende behoefte aan toeristisch-recreatieve voorzieningen in de samenleving te faciliteren, door rekening te houden met nieuwe vormen van recreatie en toerisme en uitbreiding van bestaande voorzieningen (§ 3.4.5.2 Nota Ruimte). Daarnaast trekt de Nota Ruimte het ruimtelijk beleidskader voor nieuwbouw van recreatiewoningen gelijk met dat voor reguliere woningen in het buitengebied. Nieuwe complexen van recreatiewoningen, waar het recreatieve gebruik van de recreatiewoningen door middel van een bedrijfmatige exploitatie kan worden verzekerd, kunnen echter ook op plekken worden gebouwd waar geen reguliere woningen zijn toegestaan. De Nota Ruimte maakt het ook mogelijk om bestaande permanent bewoonde recreatiewoningen een woonfunctie te geven, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze beleidsruimte is in ieder geval niet van toepassing op recreatiewoningen die zich in de VHR-, NB-wet en EHS-gebieden bevinden. Aan decentrale overheden wordt de ruimte geboden om zelf nog meer kwetsbare gebieden aan te wijzen waarbij omzetting van bestaande recreatiewoningen naar een woonfunctie niet mogelijk is (§ 3.4.5.3 Nota Ruimte). Tenslotte richt de Nota Ruimte zich bij dit belang op het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene ruimte via wandel-, fiets- en waterrecreatienetwerken (§ 3.4.5.4 Nota Ruimte).

Instrumenten
De Nota Ruimte legt bij dit nationale ruimtelijke belang de verantwoordelijkheid voor een groot deel bij de decentrale overheden. Voor recreatief-toeristisch gebruik van de groene ruimte dienen provincies in de ruimtelijke plannen voldoende ruimte te scheppen. Verschillende instrumenten worden met de decentrale overheden ingezet, zoals het programma Groen en de Stad en de gebiedenpilots die provincies hebben uitgevoerd ter verkenning van recreatiemogelijkheden in beschermde natuurgebieden. Het rijk stimuleert verder het bieden van ruimte voor toeristisch-recreatieve voorzieningen met een brochure over best practises bij plattelandstoerisme en maakt door intrekking van de wet op de openluchtrecreatie meer lokaal maatwerk voor recreatievoorzieningen mogelijk. Naast de Nota Ruimte en de bijbehorende uitvoeringsagenda heeft het rijk het beleid voor de groene ruimte ook neergelegd in de Agenda Vitaal Platteland en bijbehorend meerjarenprogramma. Het rijk ondersteunt met financiële middelen uit het ISV2 en het ILG, bedoeld voor ontwikkeling van recreatie. Ook bij toegankelijkheid en bereikbaarheid van recreatieve locaties is het aan de decentrale overheden om de netwerken te beschermen en versterken.

Voor de afweging bij omzetting van recreatiewoningen naar een woonfunctie geeft het rijk een generiek ruimtelijk kader en hebben provincies en gemeenten daarbinnen de ruimte om te bepalen of bestaande recreatiewoningen naar een woonfunctie kunnen worden omgezet. Bij het 48

EINDCONCEPT (5-6-2008)

basisrecreatietoervaarnet is het belang van aaneengeslotenheid op bovenlokaal niveau groot en wordt aan de decentrale overheden opdracht gegeven dit netwerk in de ruimtelijke plannen op te nemen. Voor beide onderwerpen staan in de Nota Ruimte PKB-teksten die bedoeld zijn om verticaal door te werken tot op lokaal niveau:
"De ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwbouw van recreatiewoningen zijn gelijk aan de mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen in het buitengebied: een aanvraag tot de bouw van een recreatiewoning kan alleen door een gemeente worden toegestaan, indien op die plaats ook een reguliere woning kan worden toegelaten. Als uitzondering op deze hoofdregel geldt dat voor complexen van recreatiewoningen waar het recreatieve gebruik van deze recreatiewoningen door middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd, een positieve planologische beoordeling kan worden gegeven."
"Provincies en gemeenten hebben de ruimte om in bepaalde gevallen de recreatiefunctie van bestaande recreatiewoningen te wijzigen naar een woonfunctie, mits aan de gebruikelijke voorwaarden voor woningbouw is voldaan. Deze verruiming biedt gemeenten en provincies de mogelijkheid om bestemmingswijzigingen door te voeren voor situaties waar op 31 oktober 2003 (of eerder) onrechtmatig in een recreatiewoning werd gewoond. Deze beleidsruimte is niet van toepassing op recreatiewoningen die zich bevinden in de VHR-, NB-wet- en EHS-gebieden. Het is bovendien niet de bedoeling dat complexen waar thans niet of nauwelijks permanent wordt gewoond (dus grotendeels recreatief gebruikt) worden omgezet. Bij de afweging om eventueel tot een bestemmingswijziging over te gaan spelen op lokaal en regionaal niveau vele ruimtelijke en regionaal economische factoren een rol, waaronder het belang van de borging van voldoende verblijfsrecreatief aanbod en de borging en ontwikkeling van de kwaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. In lokaal en provinciaal beleid kunnen bepaalde gebieden worden aangemerkt als kwetsbare gebieden waar de in deze paragraaf genoemde beleidsruimte niet van toepassing is. Hiertoe kunnen desgewenst nader te bepalen kwetsbare delen van nationale landschappen horen. Gemeenten en provincies kunnen hierin hun eigen afweging maken." (§ 3.4.5.3 Nota Ruimte) "Provincies en gemeenten beschermen en versterken de routenetwerken voor wandelen, fietsen en de recreatietoervaart, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het creëren van wandel- en fietsroutes vanuit het stedelijk gebied naar het landelijk gebied. Het Basisrecreatietoervaartnet is vastgelegd op kaart 8 en wordt door provincies en gemeenten opgenomen in streek- en bestemmingsplannen." (§ 3.4.5.4 Nota Ruimte)

Nota Ruimte PKB-kaart 8

49

EINDCONCEPT (5-6-2008)

De belangrijkste ruimtelijke bepaling ten aanzien van recreatiewoningen heeft betrekking op de mogelijkheden voor nieuwbouw. Nieuwbouw van recreatiewoningen wordt gelijkgesteld aan de nieuwbouw van reguliere woningen. Deze bepaling wordt meegenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De nieuwbouwmogelijkheden zijn reeds opgenomen in het voornemen tot een amvb bij het nationale ruimtelijke belang "bundeling van verstedelijking en economische activiteiten (7)", bij het onderdeel nieuwbouw in het buitengebied. Ook de flexibiliteitsbepaling voor complexen van recreatiewoningen waar het recreatieve gebruik van deze recreatiewoningen door middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd dat deze niet hoeven aan te sluiten op bestaande bebouwingspatronen wordt in dit onderdeel van de amvb meegenomen. De bepaling dat omzetting van een recreatiewoning naar een permanente woonfunctie niet is toegestaan in de EHS en de NB-wetgebieden, kan worden meegenomen in het amvb-onderdeel over de EHS, respectievelijk worden geborgd met de Nb-wet.
Deze maatregelen passen in de wijze van sturing die de Nota Ruimte voor dit onderwerp kiest en maken het overbodig om het beleid voor recreatiewoningen nog apart te borgen via een extra uitvoeringsinstrument.

In de PKB-tekst is gesteld dat het basisrecreatietoervaarnet zoals vastgelegd op kaart 8 door provincies en gemeenten wordt opgenomen in streek- en bestemmingsplan. PKB-kaart 8 kaart omvat de landelijke verbindings- en ontsluitingswateren, geclassificeerd in 6 vaarwegcategorieën. De vaarwegcategorieën zijn gebaseerd op de minimumbootmaten, opbouwhoogte en diepgang. PKB-deel 1 van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte, dat (samen met PKB deel 1 van de Vijfde Nota) geldt als ontwerp voor de Nota Ruimte, bevat de passage: "bij aanpassing, onderhoud en beheer van de vaarweg en de aanleg van kunstwerken wordt het belang van de recreatievaart nadrukkelijk meegenomen". Daarmee is er sprake van ruimtelijke eisen: nieuwe kunstwerken (bruggen, sluizen) en overige bouwwerken dienen te voldoen aan de basisrecreatietoervaarnet-normen ter zake. Het handhaven van deze (vaarweg)eisen is zowel een verantwoordelijkheid van de publieke organisatie die een eigendomsrelatie heeft met de betreffende vaarweg als ook van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan zijn de vaarwegbeheerder (niet zijnde het Rijk als waterbeheerder of de regionale waterbeheerder), dan wel de waterbeheerder. Op grond van de Waterwet zijn alleen het Rijk (van de nationale watersystemen) en de waterschappen (van de regionale watersystemen) waterbeheerders. De waterbeheerder zal (straks) op grond van de Waterwet de handelingen van derden in en rondom watersystemen reguleren (inclusief die met betrekking tot de vaarwegfunctie). Die vaarwegfunctie als die is toegekend, maakt integraal onderdeel uit van het integraal watersysteembeheer. Deze regulering is geregeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Ook moet de waterbeheerder, als hij in zijn watersystemen beheersdaden wil uitvoeren, bedoelde eisen, waar mogelijk, in acht nemen. Bij die beheersdaden die een wijziging van de waterwetlegger tot gevolg hebben, doet de waterbeheerder dit via een eigen projectplanbesluit (artikel 5.4 Waterwet), met alle rechtsbeschermingsmogelijkheden van dien.
Wat financiële middelen betreft heeft het rijk voor de periode 2007-2013 reeds 29.8 miljoen beschikbaar gesteld in het ILG voor het oplossen van bestaande knelpunten. Deze bijdrage is circa 10% van de totale kosten. Het ILG-budget `varen' kan ook worden ingezet voor het voorkomen van nieuwe knelpunten.

De opdracht in de Nota Ruimte aan decentrale overheden om het basisrecreatietoervaarnet op te nemen in de ruimtelijke plannen wordt vertaald in een amvb waarin, conform bovenstaande PKB- passage, regels zullen worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen. 50

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Hoofdstuk 4: Gebieden en Thema's
"De kenmerkende kwaliteiten van de Randstad Holland, de kust, de Waddenzee, de Zuidwestelijke delta en het IJsselmeergebied zijn van groot nationaal en internationaal belang. In deze gebieden komen vele onderdelen van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur samen: opgaven kruisen elkaar. Regie van het rijk is nodig, alsmede samenwerking en afstemming met decentrale overheden en bij de gebieden betrokken organisaties. Ook internationale samenwerking is van belang. Voor elk van de gebieden zijn een op het betreffende gebied toegesneden vertaling van de doelen opgenomen met een samenhangend ontwikkelingsperspectief en specifieke beleidskeuzen. De Noordzee is een gebied met grote economische betekenis enerzijds en belangrijke waarden van natuur en landschap anderzijds. In dit hoofdstuk wordt voor dit gebied een nationaal ruimtelijk beleidskader aangeboden. Daarnaast bevat dit hoofdstuk het ruimtelijk beleid voor de volgende thema's: bouwgrondstoffen, militaire terreinen, energievoorziening, ruimtelijk beleid voor de ondergrond (waartoe ondergronds transport behoort) en drink- en industriewatervoorziening" (Inleiding Hoofdstuk 4 Nota Ruimte).

Met het oog op de inhoudelijke consistentie van de nationale ruimtelijke belangen is een aantal passages uit hoofdstuk 4 van de Nota Ruimte al in hoofdstuk 3 van de Nota Ruimte meegenomen. Het betreft de paragrafen 4.3 tot en met 4.7 over de grote blauwe gebieden en thema's van Nederland die passen bij de nationale ruimtelijke belangen "het op orde brengen en houden van het hoofdwatersysteem (10)" en "behoud open uitzicht Noordzeekust binnen de 12-mijlszone (11)".

Nationaal ruimtelijk belang:
Versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel, tot een duurzame en concurrerende Europese topregio. Versterking van de economie, vergroting van de kracht en dynamiek van de steden en ontwikkeling van de bijzondere kwaliteiten in de Randstad en de vitaliteit van het Groene Hart (22)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Integrale Langetermijnvisie Randstad 2040 Versterking van de internationale
concurrentiepositie van de Randstad Territorial Review OESO Holland als geheel. Versterking van de
economie, vergroting van de kracht en Ontwikkelingsprogramma Groene Hart dynamiek van de steden en
ontwikkeling van de bijzondere
kwaliteiten en de vitaliteit van het Programma Randstad Urgent Groene Hart.
(R) (4.2.2)
Figuur 22

Toelichting nationaal belang
Het nationaal ruimtelijk belang van de Randstad is groot vanwege de complexe opgave die met dit doel samenhangt. Versterking van de mainports (luchthaven Schiphol en Rotterdamse haven) vereist versterking van infrastructurele ontsluiting, terwijl tegelijkertijd ruimte moet worden gevonden voor een goed woon- en leefklimaat met voldoende ruimte voor water, natuur en recreatie. De Randstad is het politieke, culturele, sociale en bestuurlijke hart van Nederland en de belangrijkste economische motor van zakelijke en financiële dienstverlening en toerisme. In de Nota Ruimte is een samenhangend pakket aan ruimtelijke besluiten beschreven (§ 4.2.1 Nota Ruimte). Doelstelling van het rijk is om de internationale concurrentiepositie, de duurzaamheid van de Randstad Holland als geheel te versterken en te ontwikkelen tot een Europese topregio. Versterking van de economie, vergroting van de kracht en dynamiek van de steden en ontwikkeling van de bijzondere kwaliteiten en de vitaliteit van het Groene Hart, dragen daaraan bij. Borging van de veiligheid tegen hoogwater is van essentieel belang. (§ 4.2.2 Nota Ruimte). Bij de vaststelling van de Nota Ruimte heeft de Eerste Kamer bij motie6 het kabinet opgeroepen een langetermijnvisie voor de Randstad en een daaraan gekoppelde uitvoeringsstrategie op te stellen.

6 Tweede motie Lemstra, Kamerstuk 29435 D, aangenomen door Eerste Kamer op 17 januari 2006 51

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Instrumenten
Op 22 juni 2007 is, gelijktijdig met het programma Randstad Urgent, de startnotitie `Randstad 2040' aan de Tweede Kamer aangeboden, die een aanzet vormt voor een integrale langetermijnvisie en een daaraan gekoppelde strategie voor de Randstad. In aansluiting op de startnotitie zijn door de Minister van VROM namens het kabinet en wethouder Norder van de gemeente Den Haag en van Poelgeest van de gemeente Amsterdam bestuurlijke afspraken gemaakt ten aanzien van Randstad 2040. De voornaamste aanbevelingen uit het OESO-rapport over de Randstad zijn betrokken bij de startnotitie. In de Bestuurlijke Commissie Randstad (BCR) heeft besluitvorming plaatsgevonden tussen het rijk en de regionale partijen over uitwerking van de Nota Ruimte, zoals visievorming, de ontwikkelingsagenda en uitvoeringsprioriteiten.

Besluitvorming over de uitvoering van de majeure ruimtelijke projecten in de Randstad is binnen het programma Randstad Urgent georganiseerd. Het kabinetsproject heeft versterking van de Randstad als doel. Randstad Urgent geeft, naast de Nota Ruimte, uitvoering aan de Nota Mobiliteit (en Kabinetsstandpunt Schiphol, Nota Zeehavens), Pieken in de Delta en de Agenda voor een Vitaal Platteland. De Nota Ruimte introduceert de programma's Noordvleugel, Zuidvleugel en Groene Hart. Randstad Urgent versterkt de aanpak van de drie ruimtelijke programma's in de Randstad door deze op te schalen tot één programma op het niveau van de Randstad. Het Ontwikkelingsprogramma Groene Hart, opgesteld door de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, blijft gedeeltelijke bestaan en biedt daarmee een kader voor investeringen in het Groene Hart voor zover zij niet direct op Randstad schaal verbonden zijn met de opgaven. Met de start van het programma Randstad Urgent is afgesproken om over met name de uitvoering van de Randstad Urgent-projecten periodiek aan de Kamer te rapporteren.

De Randstad Holland is als nationaal stedelijk netwerk een belangrijk onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. In hoofdstuk 2 zijn onder het nationale ruimtelijke belang "nationale stedelijke netwerken, stedelijke centra en economische kerngebieden (1)" instrumenten benoemd die ook voor de implementatie van het beleid voor de Randstad essentieel zijn. Het gaat dan ondermeer om de beleidsnota Pieken in de Delta en een aantal financiële instrumenten van het rijk.

Nationaal ruimtelijk belang Randstad Holland:
Ruimte scheppen in de Randstad om de grote ruimtevraag voor onder meer wonen en werken te accommoderen (23)

52

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Integrale afweging met betrekking tot de verstedelijkingsopgave Bloemendalerpolder met ten minste tweederde deel duurzaam groen en recreatief aantrekkelijke invulling Integrale afwegingmet betrekking (S) (4.2.5.2) tot de verstedelijkingsopgave Almere met adequate ontsluiting (R/S) (4.2.5.2) Integrale afweging met betrekking tot de gebiedsuitwerking voor Haarlemmermeer en de Bollenstreek rekening houdend met specifiek beleid voor het gebied Integrale afweging met (S) (4.2.5.2) betrekking tot de verstedelijkingsopgave Ruimte scheppen in de Randstad om Valkenburg met adequate de grote ruimtevraag voor onder ontsluiting en een ruime groene meer wonen, werken, natuur en bufferzone recreatie te accomoderen (S) (4.2.5.3) (R) (4.2.2) Integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder onder specifieke voorwaarden van het rijk Integrale afweging met (S) (4.2.5.3) betrekking tot de verstedelijkingsopgave Rijnenburg met uitdrukkelijke aandacht voor wateropgave en onder voorwaarde dat de opgave niet leidt tot knelpunten op verkeersplein Oudenrijn (S) (4.2.5.4) Ruimte voor werken, adequate ontsluiting en een goede landschappelijke inpassing in de Hoeksche Waard (S) (4.2.7) Figuur 23
Toelichting nationaal belang
Het rijk wil ruimte scheppen om de grote ruimtevraag voor onder meer wonen en werken zodanig te accommoderen dat dit aan deze doelen optimaal bijdraagt (§ 4.2.2 Nota Ruimte). In de Nota Ruimte is voor 7 gebieden binnen de Randstad Holland een op het gebied toegesneden vertaling van de doelen opgenomen met een samenhangend ontwikkelingsperspectief. Dit zijn de volgende locaties: de Bloemendalerpolder/KNSF terrein, Almere, de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer en Bollenstreek, Valkenburg, de Zuidplaspolder, Rijnenburg en de Hoeksche Waard.

Nationaal belang:
Integrale afweging met betrekking tot de verstedelijkingsopgave van de Bloemendalerpolder met ten minste tweederde deel duurzaam groen en een recreatief aantrekkelijke invulling (24)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Inzet GOB Integrale afweging met betrekking tot
de verstedelijkingsopgave
Bloemendalerpolder met ten minste
tweederde deel duurzaam groen en
recreatief aantrekkelijke invulling
(S) (4.2.5.2)
Figuur 24
Toelichting nationaal belang
De Nota Ruimte schetst voor de Bloemendalerpolder/KNSF-terrein enkele belangen die elkaar kruisen. Dit gebied maakte tot vaststelling van de Nota Ruimte deel uit van het Groene Hart. Om verstedelijking mogelijk te maken is de grens van het Groene Hart in de Nota Ruimte zo aangepast 53

EINDCONCEPT (5-6-2008)

dat het gebied daarvan niet langer deel uitmaakt. De opgave in dit gebied is om tot integrale gebiedsontwikkeling te komen waarbij een duurzame, groene invulling van het gehele gebied wordt verzekerd, voldaan wordt aan vereisten vanuit het ruimtelijk waterbeleid en een bijdrage wordt geleverd aan de verstedelijkingsopgave. Ten minste tweederde deel van de Bloemendalerpolder moet een duurzaam groen en recreatief aantrekkelijke invulling krijgen. Randvoorwaarden bij de gebiedsontwikkeling zijn een goede aansluiting van de nieuwe bebouwing op de bestaande verkeers- en het respecteren van de binnen het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (§ 4.2.5.2 Nota Ruimte).

Na de Nota Ruimte heeft het kabinet in oktober 2006 gekozen voor uitbreiding van de capaciteit van het bestaande infrastructuurnetwerk in de corridor Schiphol ­Amsterdam - Almere. Een nieuwe verbinding tussen de A6 en de A9 (Verbindingsalternatief) valt hiermee definitief af. Daarmee is gekozen voor het verbreden en verleggen van de A-1. Deze zal in het gebied worden ingepast.

Instrumenten
De provincie Noord-Holland en de gemeenten Muiden en Weesp zijn de trekkers van de integrale gebiedsontwikkeling van deze locatie. Het rijk is actief betrokken bij de uitvoering, door inzet van het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf en borgt daarmee de norm voor tweederde deel groen in de Bloemendalerpolder.

Nationaal belang:
Integrale afweging met betrekking tot de verstedelijkingsopgave Almere inclusief adequate ontsluiting (25)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Nota Ruimte Budget [UA 3.5] Integrale afwegingmet betrekking tot
de verstedelijkingsopgave Almere
met adequate ontsluiting Planstudie bereikbaarheid Almere : SAA (weg), SAAL (spoor) (R/S) (4.2.5.2)
Programma Randstad Urgent: Schaalsprong Almere Integraal afsprakenkader tussen rijk en Almere met betrekking tot financiering Inzet GOB Figuur 25
Toelichting nationaal belang
Een substantiële stedelijke ontwikkeling van Almere is gewenst. Met de ontwikkeling van Almere kan de ruimtelijk-economische as Haarlemmermeer­Amsterdam­Almere worden versterkt. In de Nota Ruimte is gekozen voor een gefaseerde aanpak van de stedelijke ontwikkeling van Almere. In eerste instantie werd rekening gehouden met een groei in de periode van 2010-2030 met 40.000 woningen, op basis van de zogenaamde middenvariant. Voor deze ontwikkeling van Almere is een adequate verkeers- en vervoersontsluiting noodzakelijk, ondermeer als voorwaarde om de woon-werk-balans van Almere meer in evenwicht te kunnen brengen. Inmiddels is geconstateerd dat, uitgaande van de middenvariant, een hogere bouwopgave in Almere nodig is. In overleg met de regio is deze gesteld op 60.000 woningen, met bijbehorend overig ruimtelijk programma en ontsluiting. Dit is vastgelegd in de Noordvleugelbrief, en later bevestigd in afspraken over de Schaalsprong Almere 2030 in oktober 2007. In deze afspraken is bovendien vastgelegd dat rijk en gemeente de thema's duurzaamheid en ecologie als leidend principe willen hanteren, met toepassing van het duurzaamheidsprincipe "Cradle tot Cradle". Bij de verdere ontwikkeling van Almere wordt tenslotte een integraal stedelijk concept nagestreefd, zodat de stad zich ook op langere termijn aantrekkelijk en vitaal kan ontwikkelen.

Instrumenten
In het programma Randstad Urgent zijn naast de stedelijke ontwikkeling van Almere (Schaalsprong Almere) ook een tweetal planstudies voor de bereikbaarheid van Almere ondergebracht, de weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere en de planstudie OV Schiphol-Amsterdam-Almere- Lelystad. Rijk en gemeente zullen in 2009 integrale afspraken voor de schaalsprong Almere maken, 54

EINDCONCEPT (5-6-2008)

die zullen gaan over het scheppen van noodzakelijke voorwaarden voor de integrale ontwikkeling van Almere, over de uitvoering en over de eventuele aanvullende inzet van financieel instrumentarium (Nota-Ruimtebudget). Het GOB wordt tenslotte ook ingezet bij de stedelijke ontwikkeling van Almere.

Nationaal belang:
Integrale afweging met betrekking tot de gebiedsuitwerking voor Haarlemmermeer en de Bollenstreek, rekening houdend met specifiek beleid voor het gebied (26)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Afspraken Bollenstreek en westflank Haarlemmermeer Integrale afweging met betrekking
tot de gebiedsuitwerking voor
Haarlemmermeer en de programma Randstad Urgent Bollenstreek rekening houdend met
specifiek beleid voor het gebied
(S) (4.2.5.2)
Figuur 26
Toelichting nationaal belang
Ten zuidwesten van Amsterdam is een substantiële uitbreiding van de verstedelijkingsruimte gewenst, aangevuld met ruimte voor strategisch groen, natuur, water en bedrijventerreinen. De ruimtelijke randvoorwaarden van de Nota Ruimte moeten in acht worden genomen, onder andere vanuit het beleid voor Schiphol en de greenports. Tegelijkertijd moet buiten het bestaande bebouwde gebied ruimte worden gevonden voor 10 à 20 duizend woningen in het gebied Haarlemmermeer en Bollenstreek, voor zover dit gebied buiten het Groene Hart ligt. Afstemming op de bestaande verkeers- en vervoersinfrastructuur is hierbij belangrijk (§ 4.2.5.2 Nota Ruimte).

Instrumenten
Gelet op de complexe opgave hebben de provincies Noord- en Zuid-Holland gezamenlijk, in opdracht van het rijk, en in overleg met andere betrokkenen, een nadere gebiedsuitwerking voor het betreffende gebied opgesteld. Deze gebiedsuitwerking is met name gericht is op het vinden van ruimte voor woningbouw, het bereiken van een duurzaam beheer van waterkwaliteit en ­kwantiteit (ondermeer door berging van water tijdens het winterseizoen) en het versterken van het internationaal vestigingsklimaat rond luchthaven Schiphol. De gebiedsuitwerking voor de Haarlemmermeer Westflank is deels opgenomen in Randstad Urgent. In februari 2007 heeft het rijk afspraken gemaakt met de provincie Noord-Holland, de gemeente Haarlemmermeer en het Hoogheemraadschap van Rijnland over de ruimtelijke inrichting van de Westflank van de Haarlemmermeer. Tevens doorloopt dit onderdeel het traject om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het Nota Ruimteproject.

Nationaal Belang:
Integrale afweging met betrekking tot de verstedelijkingsopgave Valkenburg met adequate ontsluiting en een ruime groene bufferzone (27)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Inzet GOB Integrale afweging met betrekking tot
de verstedelijkingsopgave
Valkenburg met adequate ontsluiting
en een ruime groene bufferzone
(S) (4.2.5.3)
Figuur 27

---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Toelichting nationaal belang
Vliegkamp Valkenburg maakt deel uit van de rijksbufferzone Den-Haag-Leiden-Zoetermeer. In de Nota Ruimte is opgenomen dat na sluiting van het vliegkamp verstedelijking ter plekke mogelijk is mits voor een goede ontsluiting over de weg en per openbaar vervoer wordt gezorgd. In de richting van Wassenaar wordt rekening gehouden met een groene bufferzone die als ecologische verbinding fungeert tussen de duinen en het Groene Hart (§ 4.2.5.3 Nota Ruimte).

Instrumenten
Door rijk, provincie en gemeenten wordt een plan gemaakt waarin infrastructuur, woningbouw, groen en blauw in samenhang met elkaar worden ontwikkeld. De gebiedsontwikkeling wordt getrokken door de lokale en regionale overheden, binnen de gestelde beleidsdoelen. Het rijk faciliteert door betrokkenheid van het GOB, dat samen met de betrokken overheden en marktpartijen werkt aan de ontwikkeling van het gebied.

Nationaal belang:
Integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder onder specifieke voorwaarden van het rijk (28)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Nota Ruimte Budget Integrale afweging met betrekking tot
de gebiedsontwikkeling
Zuidplaspolder onder specifieke
voorwaarden van het rijk Programma Randstad Urgent (S) (4.2.5.3)
Figuur 28
Toelichting nationaal belang
De grens van het Groene Hart is in de Nota Ruimte aangepast om in de Zuidplaspolder in de provincie Zuid­Holland verstedelijking mogelijk te maken. De woningbouw in dit gebied dient geconcentreerd te worden op locaties met een goede grondslag, mede in relatie tot de wateropgave in deze diep gelegen polder. Specifieke voorwaarden die het rijk stelt aan de integrale ontwikkeling van de Zuidplaspolder zijn: evenwicht tussen woningbouw en bedrijvigheid, optimale afstemming van de verstedelijking op de water-, bodem- en groenopgave van het gebied en behoud van voldoende mogelijkheden voor de verdere ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied voor de glastuinbouw (§ 4.2.5.3 Nota Ruimte).

Instrumenten
Gebiedsontwikkeling vindt ook hier plaats onder leiding en regie van de regionale en lokale autoriteiten. Het rijk heeft specifieke voorwaarden aan de integrale ontwikkeling van de Zuidplaspolder gesteld in de Nota Ruimte. De Zuidplaspolder vormt sinds 2007 ook onderdeel van het programma Randstad Urgent. Bovendien zet het rijk als financieel instrument het Nota Ruimte Budget in voor de Zuidplaspolder.

Nationaal belang:
Integrale afweging met betrekking tot de verstedelijkingsopgave Rijnenburg met uitdrukkelijke aandacht voor wateropgave en onder voorwaarden dat de opgave niet leidt tot knelpunten op verkeersplein Oudenrijn (29)

56

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium

Programma Randstad Urgent Integrale afweging met betrekking tot
de verstedelijkingsopgave Rijnenburg
met uitdrukkelijke aandacht voor
wateropgave en onder voorwaarde
dat de opgave niet leidt tot
knelpunten op verkeersplein
Oudenrijn
(S) (4.2.5.4)
Figuur 29
Toelichting nationaal belang
Om verstedelijking mogelijk te maken op de locatie Rijnenburg is in de Nota Ruimte de grens van het Groene Hart in de provincie Utrecht aangepast. Bij deze gebiedsontwikkeling dient uitdrukkelijk aandacht te worden besteed aan de wateropgave. Daarnaast mag de verstedelijking niet leiden tot knelpunten op de hoofdinfrastructuur en het verkeersplein Oudenrijn (§ 4.2.5.4 Nota Ruimte).

Instrumenten
De provincie en de gemeente Utrecht hebben het voortouw bij de planvorming en de ontwikkeling van deze uitleglocatie. Het rijk heeft specifieke voorwaarden aan de integrale ontwikkeling van Rijnenburg gesteld in de Nota Ruimte. Rijnenburg vormt sinds 2007 ook onderdeel van het programma Randstad Urgent.

Nationaal belang:
Integrale planvorming op basis van de optimale omvang van een bedrijventerrein voor de Rotterdamse regio vindt plaats waarbij aandacht wordt besteed aan de adequate ontsluiting en een goede landschappelijke inpassing (30)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Kabinetsstandpunt t.o.v. vervolgonderzoek naar alternatieven voor maximaal 180 hectare in de noordrand van de Hoekse Waard (NR 2.2.6 en 4.2.7) Integrale planvorming op basis van
de optimale omvang van een
bedrijventerrein voor de Rotterdamse
regio waarbij aandacht wordt besteed
aan adequate ontsluiting en een Nota Ruimte goede landschappelijke inpassing (S) Budget (UA (4.2.7) 3.5) Figuur 30
Toelichting nationaal belang
Om in de vraag naar droge, havengerelateerde bedrijventerreinen ten behoeve van de Rotterdamse haven te voorzien gaat de Nota Ruimte uit van een reservering tot maximaal 180 hectare netto in de Noordrand van de Hoeksche Waard. De Nota Ruimte kondigt onderzoek aan naar de optimale omvang van het bedrijventerrein. Verdere planvorming moet integraal zijn, met aandacht voor adequate verkeersontsluiting van het bedrijventerrein en een goede landschappelijke inpassing (§ 2.2.5.3, 4.2.7 Nota Ruimte).

Instrumenten
De provincie en de gemeenten hebben de regie en sturen de toekomstige locatieontwikkeling aan, binnen de voorwaarden die het rijk in de Nota Ruimte stelt.

Vorig jaar heeft het kabinet, naar aanleiding van een motie hierover van de Tweede Kamer, nader onderzoek laten verrichten naar de mogelijkheden voor alternatieven voor het bedrijventerrein. Dit onderzoek concludeerde dat afhankelijk van de te verwachten groei, ruimte op andere voorgenomen locaties toereikend was en dat enkele van deze locaties ook goed bruikbaar waren voor havengerelateerde bedrijvigheid. Op grond van deze uitkomsten ziet het kabinet, gerelateerd aan de 57

EINDCONCEPT (5-6-2008)

huidige ruimtevraag, geen noodzaak om een bovenregionaal bedrijventerrein te ontwikkelen in de Hoeksche Waard. Het kabinet heeft dit standpunt ingenomen op 25 maart 2008.

Het rijk gaat, samen met de regio, bevorderen dat op korte termijn de geschikte bedrijventerreinen in Ridderkerk (Reijerwaard) en Dordrecht (Westelijke Dordtse Oever) beschikbaar komen voor uitgifte zodat in de ruimtebehoefte van de Rotterdamse regio wordt voorzien. Het rijk maakt in 2008 een businesscase voor de locaties waarin realisatiesnelheid, bereikbaarheid, milieu, landschappelijk inpassing en financiële haalbaarheid worden onderzocht en financieel doorvertaald. Het rijk zal de financiële reservering in het kader van het Nota Ruimte budget voor het project Hoeksche Waard omzetten naar een reservering voor de alternatieven Ridderster en Westelijke Dordtse Oever. De precieze bijdrage aan deze alternatieven is afhankelijk van de onrendabele top op basis van de hiervoor genoemde marktconforme businesscase en de onderhandelingen tussen rijk en betrokken gemeenten daarover.

Het nationale ruimtelijke belang "het kunnen voorzien in de vraag naar droge havengerelateerde bedrijventerreinen ten behoeve van de Rotterdamse haven (4)" dat in hoofdstuk 2 is genoemd, wordt op deze wijze ingevuld.

Nationaal ruimtelijk belang Bouwgrondstoffen:
Winning van bouwgrondstoffen in Nederland stimuleren op een maatschappelijk aanvaardbare wijze (31) Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen Ontgrondingenwet Winning van bouwgrondstoffen in
Nederland stimuleren op een
maatschappelijk aanvaardbare wijze Tweede Regionaal Ontgrondingenplan Noordzee (S) (4.8.1.1)
bestuurlijke afspraken over winbaar maken beton- en metselzand Figuur 31
Toelichting nationaal belang
Het beleid in de Nota Ruimte is erop gericht de winning van bouwgrondstoffen uit de Nederlandse bodem te stimuleren op een maatschappelijk aanvaardbare wijze. Het kader "maatschappelijk aanvaardbaar" wordt in de Nota Ruimte beschreven. Het is van nationaal belang dat de maatschappelijk aanvaardbare mogelijkheden voor winning van oppervlaktedelfstoffen daadwerkelijk worden benut. Het gaat hierbij om ophoogzand, grind, kalksteen, zilverzand beton- en metselzand en schelpen. De winning van bouwgrondstoffen op land en in rijkswateren moet waar mogelijk een multifunctioneel karakter hebben. Voor nieuwe ruimtelijke plannen buiten het bestaande bebouwde gebied beschrijft de Nota Ruimte de uitgangspunten die samen de bouwgrondstoffentoets vormen (§ 4.8.1.1 - 4.8.1.3 Nota Ruimte).

Instrumenten
De winning van bouwgrondstoffen wordt aan de markt overgelaten. Het rijk neemt onnodige marktbelemmeringen in beleid en regelgeving waar mogelijk weg. Het rijk is verantwoordelijk voor het vereiste voorwaardenscheppende ruimtelijke beleid, het duurzame grondstoffenbeleid en de wet- en regelgeving voor ontgrondingen. De provincies zijn vergunningverleners voor ontgrondingen op landlocaties en Rijkswaterstaat voor ontgrondingen in rijkswateren. De ruimtelijke regie op dit onderwerp gebeurt in voorkomende gevallen op basis van het Tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen, dat tot 2008 loopt, en een regionaal Ontgrondingenplan Noordzee. Na de Nota Ruimte zijn de bestuurlijke afspraken over het hanteren van de bouwgrondstoffentoets vervangen door bestuurlijke afspraken over het winbaar maken van beton- en metselzand.

58

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang Energie:
Beschikbaar stellen van voldoende ruimte voor de opwekking en distributie van elektriciteit en de stimulering van voldoende ruimte voor de opwekking van windenergie (32) Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Tweede en derde Structuurschema Electricteits Voorziening Wet beheer rijkswaterstaatwerken en beleidsregels inzake toepassing Wbr Beschikbaar stellen van voldoende BLOW 2001-afspraken ruimte voor de opwekking en
distributie van electriciteit en de
stimulering van voldoende ruimte Onderzoeksprojecten Connect I en Connect II voor de opwekking van windenergie
(S) (4.8.3.1) Wetsvoorstel energieprojecten (rpp) Nota Belvedere Figuur 32
Toelichting nationaal belang
Het nationaal ruimtelijk beleid zorgt voor het beschikbaar zijn van voldoende ruimte voor de opwekking en distributie van elektriciteit en de bevordering van voldoende ruimte voor het opwekken van windenergie. Voor de distributie wordt ontwikkeling van een landelijk koppelnet van hoogspanningsverbindingen voorgestaan. De Nota Ruimte beschrijft, onder bepaalde voorwaarden (voor onder ander voor ecologie en veiligheid), het streven naar een vergroting van het opwekkingsvermogen van 6000 MW in 2020 in windturbineparken op de Noordzee in de Nederlandse Exclusieve Economische Zone (EEZ). De realisering van 1500 MW windenergie te land geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar belang. De mogelijke effecten op de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten moeten door de betrokken decentrale overheden expliciet worden betrokken bij (verkenning van de mogelijkheden voor) plaatsing van windturbines (§ 4.8.3.1 Nota Ruimte).
Het kabinet heeft na de vaststelling van de Nota Ruimte in het beleidsprogramma "Samen werken, samen leven" aangegeven voor verdere ontwikkeling van windenergie te kiezen. Dit is nader ingevuld in het werkprogramma Schoon en Zuinig. Het kabinet acht zich gebonden aan subsidie-, en vergunningverlening voor 2000 MW extra in de kabinetsperiode 2007-2011.

Instrumenten
De ruimtelijke uitwerking van dit rijksbeleid vindt plaats in het Tweede Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV II), dat begin 2009 wordt vervangen door het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het SEV II beschrijft onder andere het ruimtelijk beleid voor vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsproductie en voor het landelijk hoogspanningsnet met een spanning van 220 KV en hoger. Het waarborgingsbeleid kernenergie wordt ingezet om op 5 specifieke locaties te voorkomen dat zich ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die de eventuele toekomstige bouw van kerncentrales hinderen c.q. belemmeren. In het kader van de nieuwe Wro is het SEV II bezien op doorwerking. Deze gebiedsspecifieke PKB bevat een beperkt aantal bepalingen die bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in paragraaf 5.6 van deze realisatieparagraaf.

Provincies en gemeenten kiezen een plaatsingsstrategie voor bundeling van windturbines, geven aan welke waarden zij daarbij betrekken (met inachtname van de Nota Belvedere) en nemen het beleid in de Nota Ruimte in acht. In de BLOW 2001 is afgesproken hoe de decentrale overheden de doelstelling van tenminste 1500 MW extra capaciteit in 2010 zullen bereiken. Deze afspraken lopen tot 31 december 2010. Vanaf de invoering van de Wro kan het rijk voor de vaststelling van tracé's van hoogspanningsverbindingen van nationaal belang de rijksprojectenprocedure toepassen. Indien de provincies niet aan de overeengekomen taakstelling voldoen wordt zonodig deze procedure ook toegepast voor de vaststelling van locaties voor windparken van 50 MW en hoger. Als een zeer belangrijk bestuurlijk afsprakenkader fungeert het BLOW van 2001. De onderzoeken Connect I en II naar de capaciteit en veiligheid van het electriciteitsnet zijn inmiddels afgerond. In de EEZ geschiedt vergunningverlening voor windturbineparken op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en bijbehorende beleidsregels.
59

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Nationaal ruimtelijk belang:
Beschikbaar stellen van voldoende ruimte voor en de bescherming van de winning van schoon grond- en oppervlaktewater (33)

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Grondwaterbeschermingswet Waterleidingenwet Beschikbaar stellen van voldoende
ruimte voor en de bescherming van Wet Milieubeheer de winning van schoon grond- en
oppervlakte water
(S) (4.8.5.1) Kaderrichtlijn Water Nationaal Waterplan Figuur 33
Toelichting nationaal belang
De duurzame veiligstelling van de openbare watervoorziening uit oogpunt van volksgezondheid staat bij dit nationale ruimtelijke belang voorop. Het is belangrijk om de kernelementen van de infrastructuur voor de watervoorziening in relatie tot het gehele nationale ruimtelijke beleid en de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (opnieuw) vast te leggen. Het nationale ruimtelijke beleid is gericht op het beschikbaar zijn van voldoende ruimte voor en de bescherming van de winning van schoon grond- en oppervlaktewater. Het gebruik van grondwater wordt geoptimaliseerd uit oogpunt van instandhouding van de Ecologische Hoofdstructuur (§ 4.8.5.1 Nota Ruimte). Grondwater is essentieel voor de watervoorziening. Hergebruik wordt geoptimaliseerd uit oogpunt van instandhouding van de Ecologische Hoofdstructuur. De duinen blijven een onmisbare functie voor openbare watervoorziening houden. De ruimtelijke reservering van het Markermeer voor de drinkwatervoorziening blijft behouden (§ 4.8.5.2 Nota Ruimte).

Instrumenten
Het voortouw bij de openbare watervoorziening ligt bij de provincies. Aanvullend op het provinciaal milieubeleid kunnen de provincies brongebieden beschermen op basis van de Wet Milieubeheer. Vervolgens moet dit door gemeenten worden doorvertaald naar hun bestemmingsplannen, met bijzondere aandacht voor de handhaving ervan. Ook via het gebiedsgerichte beleid kunnen provincies invulling geven aan de grondwaterbescherming. Relevante sectorale kaderstellende instrumenten zoals de Grondwaterbeschermingswet, de Waterleidingwet en de Kaderrichtlijn Water zijn hier van toepassing.

Eind 2008 / begin 2009 zal het Nationaal Waterplan verschijnen. Dit plan zal ook een paragraaf bevatten met betrekking tot dit belang. 60

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Hoofdstuk 5 Nationale ruimtelijke belangen in andere PKB's

Naast de 33 belangen ontleend aan de Nota Ruimte zijn in dit hoofdstuk nog een aantal nationale ruimtelijke belangen samengebracht op grond van andere bronnen namelijk: - Adaptatie Ruimte en Klimaat - PKB Nota Mobiliteit
- PKB Ruimte voor de Rivier - PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam - PKB HSL-zuid en PKB Betuweroute - PKB Tweede Structuurschema Electriciteitsvoorziening (inclusief partiële herzieningen voor een Near Shore Windpark, de BritNed-kabel en de Randstad 380 kV) - PKB Structuurschema Buisleidingen - PKB Derde Nota Waddenzee - PKB Tweede Structuurschema Militaire Terreinen

5.1. Adaptatie Ruimte en Klimaat

Nationaal ruimtelijk belang:
Ruimtelijke aanpassing aan de gevolgen van klimatologische ontwikkelingen

Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium Ontwikkeling van een afwegingskader voor locatiekeuze en inrichting van grootschalige projecten, gebiedsontwikkelingen en investeringsprogramma's in nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur Nationaal Waterplan: - herijken waterveiligheidsbeleid (streven naar risico benadering) - actualiseren Nationaal Bestuursakkoord Water (realiseren van een meet klimaatbestendige inrichting van (regionale) watersystemen) - betrekken van het advies Commissie Duurzame kustontwikkeling Verkenning van aannvulling en aanscherping instrumentarium: - voor ruimtelijke reserveringen, (o.a. t.b.v. tijdelijke inrichting) - om klimaatbestendigheid op te nemen als gunningscriterium voor ruimtelijke ontwikkelingsprojecten - waar nodig wet- en regelgeving (o.a. Watertoets, MER-wetgeving, Bouwbesluit), MKBA en OEI- systematiek - veiligheidsprofielen voor ieder van de veiligheidsrisico's en in kaart brengen vacuatieplannen en earlywarning systemen em hoe burgers geïnformeerd kunnen worden - ISV en ILG Ruimtelijke aanpassing aan de
gevolgen van klimatologische
ontwikkelingen
Financiering Klimaatbestendige Pilotprojecten Pilotprojecten Kennis voor uitvoering NR- natuurlijke natuurlijke Klimaat hotspots budget projecten klimaatbuffers klimaatbuffers Communicatiecampagne om bewustwording en betrokkenheid van bestuurders, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de burger te vergroten Monitoring Bestuurlijke afspraken inzake: - inpassing klimaatverandering in provinciaal omgevingsbeleid (o.a. structuurvisies) en in plannen, opgaven en projecten - integratie klimaatgerichte opgaven in provinciale gebiedsgerichte programma's en stimulering kennisuitwisseling - het op orde brengen van de regionale watersystemen (cf NBW) en versterking samenwerking tussen waterschappen, wetenschap en bedrijfsleven Klimaatconvenant VROM - VNG: - in kaart brengen typen maatregelen voor adaptatie - pilots Figuur 34
Toelichting op nationaal belang
Op 22 maart 2005 heeft de Eerste Kamer in het beleidsdebat `de ruimtelijk-economische ontwikkeling in Nederland' de motie Lemstra c.s. (EK, 2005-2006, XXI, C) aangenomen waarin de regering wordt gevraagd om te voorzien in investeringsstrategieën voor de lange termijn op het gebied van ruimte en 61

EINDCONCEPT (5-6-2008)

klimaat, rekening houdend met de zeer lange voorbereidingstijd van grote nationale investeringen, indien nodig verkend met scenario's, vertaald in aanzetten voor beleidsontwikkeling op korte en middellange termijn en vergezeld van een prioritering van de investeringen op basis van een objectief en integraal beoordelingskader.
Het kabinet heeft in reactie hierop een Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat aangekondigd, als aanvulling op de Nota Ruimte. In dat kader is op 2 november 2007 de Nationale Adaptatiestrategie door de Ministerraad vastgesteld, waarin tevens een aanzet is gegeven voor de Nationale Adaptatieagenda.

Instrumenten
Teneinde het nationaal ruimtelijke belang "Ruimtelijke aanpassing aan de gevolgen van klimatologische ontwikkelingen" te verwezenlijken, wordt in de aanzet voor de Nationale Adaptatieagenda ingezet op bestuurlijke en communicatieve instrumenten, worden verkenningen gestart naar mogelijke aanvulling en aanscherping van bestaand instrumentarium en worden ook financiële middelen gericht op kennisvergaring en op ruimtelijke investeringen ingezet. Gepland staat dat de Nationale Adaptatieagenda eind 2008 zal worden uitgebracht.

5.2. PKB Nota Mobiliteit

Nationaal ruimtelijk belang:
Economische groei en een stevige internationale concurrentiepositie vereisen dat Nederland economie, ruimte en verkeer en vervoer in samenhang ontwikkeld

Toelichting op nationaal belang
In de Nota Ruimte is infrastructuur als structurerend ruimtelijk principe opgenomen. Verder zijn duidelijke prioriteiten gesteld voor de investeringen in de infrastructuur ter versterking van de Nederlandse concurrentiepositie, moet er uitbreidingsruimte beschikbaar blijven en moet de hoofdinfrastructuur goed worden ingepast. De Nota Mobiliteit werkt de genoemde uitgangspunten uit. En het MIRT is hierbij het uitvoeringsprogramma. De samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en economie wordt op ieder niveau (gemeentelijk, regionaal en nationaal) vergroot.

Instrumenten
Voor de Nota Mobiliteit geldt dat die ­ anders dan bij de andere PKB's - een wettelijke basis heeft in de planwet verkeer en vervoer en daarmee bindend blijft voor beleid van decentrale overheden op het gebied van verkeer en vervoer. Ook de Plankaarten bij de Nota Mobiliteit behouden dezelfde juridische werking bij het overgangsrecht. Nieuwe Plankaarten moeten worden verankerd in een structuurvisie. De sturingsfilosofie die aan de Nota Mobiliteit ten grondslag ligt is net als bij de Nota Ruimte decentraal wat kan, centraal wat moet. De essentiële onderdelen van de Nota Mobiliteit geven aan waar decentrale overheden rekening mee moeten houden bij het maken van hun verkeer- en vervoerplannen. Binnen die kaders formuleren zij zelf ambities voor hun gebied met een samenhangend maatregelenpakket. De ontschotting van de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer was erop gericht meer ruimte te geven voor eigen keuzen. Indien daar aanleiding voor is, rest het instrument bestuurlijke afspraken voor de nadere afstemming van maatregelen tussen rijk en decentrale overheden. Naar aanleiding van de netwerkanalyses zijn de eerste bestuurlijke afspraken gemaakt in samenwerkingsagenda's.

De passages uit de essentiële onderdelen (PKB-tekst) die betrekking hebben op de afstemming tussen ruimte, economie en verkeer en vervoer zijn: ´De samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en economie wordt op ieder niveau (gemeentelijk, regionaal en nationaal) vergroot. Het rijk, de provincies, WGR-plusregio's en gemeenten gebruiken infrastructuur als structurerend principe in het ruimtelijk beleid. Dit betekent dat bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen, en bij herstructurering, transformatie en centrumontwikkeling niet alleen gestreefd wordt naar relevante belangen als de ruimtelijke- en marktpotenties van de locatie en de ruimtelijke context, maar ook naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur en van de potenties van knooppunten in deze infrastructuur. Anderzijds wordt bij de ontwikkeling van infrastructuur geanticipeerd op mogelijkheden van verstedelijking en centrumvorming.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen (bestemmingsplan, structuurplan, streekplan) worden de gevolgen van de ruimtelijke functies op onder meer de bereikbaarheid en de infrastructuur in kaart 62

EINDCONCEPT (5-6-2008)

gebracht. Voor alle beheerders geldt dat ruimtelijke ingrepen op de eigen infrastructuur, anders dan om verkeersveiligheids- of milieutechnische redenen, geen dusdanige structurele effecten mogen hebben dat de bereikbaarheid over de gehele reis verslechtert. Waar de consequenties de beheergrenzen van de eigen infrastructuur overschrijden, overleggen de beheerders met de andere infrastructuurbeheerders in het gebied. Het rijk zal in zijn aansluitingenbeleid m.b.t. aansluitingen op de hoofdinfrastructuurnetten rekening houden met dit overleg.

Provincies en gemeenten voorzien in hun ruimtelijke plannen in een voldoende en gevarieerd op de vraag afgestemd aanbod van locaties voor bedrijven en voorzieningen. Provincies en -voorzover het om binnenregionale vraagstukken gaat ­ WGR-plusregio's concretiseren het integrale locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen in het ruimtelijke en verkeers- en vervoersbeleid. Het doel van het locatiebeleid is om een goede plaats te bieden voor ieder bedrijf, zodat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kracht van steden en dorpen.

Essentieel is dat het locatiebeleid ten minste regels en criteria bevatten die waarborgen dat: · bestaande en nieuwe bedrijven en voorzieningen die uit oogpunt van veiligheid, hinder en verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn in of nabij woonbebouwing ruimte wordt geboden op specifieke daarvoor te bestemmen (bedrijven-)terreinen; · aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met omvangrijke goederenstromen en/of een omvangrijke verkeersaantrekkende werking ruimte wordt geboden op locaties met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en vervoersverbindingen van bij voorkeur verschillende modaliteiten (multimodale ontsluiting); aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorziening.´

De Nota Mobiliteit doet dus geen andere kaderstellende uitspraken dan de Nota Ruimte. Zie hiervoor ook nationaal belang "verbetering basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur (2)" en "bundeling van infrastructuur en vervoersstromen (8)" in hoofdstuk 2. Er is derhalve geen noodzaak om voor de doorwerking van de Nota Mobiliteit de amvb in te zetten.

5.3 PKB Ruimte voor de Rivier

Nationaal ruimtelijk belang:
Het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen conform de wettelijke norm en het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied

Instrumenten
Onder de nieuwe Wro krijgt de PKB Ruimte voor de Rivier de status van een structuurvisie. De meeste beleidsuitspraken uit de PKB Ruimte voor de Rivier behouden hiermee hun gewenste werking. Het betreft de doelstelling van de PKB en de wijze waarop de maatregelen gerealiseerd zullen worden. Dit is niet het geval voor de reservering van binnendijkse gebieden.

In hoofdstuk 6 van de PKB Ruimte voor de Rivier is de volgende passage opgenomen: "Het beleid om de bestaande buitendijkse ruimte voor de rivier te behouden, is neergelegd in de beleidslijn grote rivieren.
Daar waar ruimte aan de rivier zal worden toegevoegd door thans binnendijkse gebieden buitendijks te brengen, is een ruimtelijke reservering van kracht. De reservering houdt in dat: 1. gebieden die bestemd zijn voor maatregelen in het Basispakket gevrijwaard worden van ontwikkelingen die een inrichting ten behoeve van de bescherming tegen overstromingen kunnen bemoeilijken;
2. gebieden waar naar verwachting op lange termijn maatregelen nodig zijn gevrijwaard worden van grootschalige en/of kapitaalsintensieve ontwikkelingen die het treffen van mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen ernstig belemmeren." (blz. 16 PKB Ruimte voor de Rivier)

In de PKB Ruimte voor de Rivier wordt aan de provincies en gemeenten gevraagd de in hoofdstuk 6 genoemde reserveringen hun doorwerking te laten krijgen in hun beleid en met name in de streek- en bestemmingsplannen.
Dit betreft voor het Basispakket 2015 de bij de PKB behorende kaarten:

63

EINDCONCEPT (5-6-2008)

"Kaart 3:
· dijkteruglegging Lent;
· dijkteruglegging Buitenpolder Het Munnikenland; Kaart 4:
· ontpoldering Noordwaard (meestromend); · ontpoldering Overdiepsche Polder (meestromend); · berging op het Volkerak en het Zoommeer;

RvR PKB-kaart 3 en 4

Kaart 5:
· dijkverlegging Cortenoever; · dijkverlegging Voorster Klei; · hoogwatergeul Veessen-Wapenveld; dijkverlegging Westenholte" (blz. 16 PKB Ruimte voor de Rivier)

Indien nodig zal via een bestuurlijke brief van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat voor deze gebieden aan de betreffende gemeenten een voorbereidingsbesluit gevraagd worden.

Daarnaast gaat het voor de lange termijn om de volgende bij de PKB behorende kaarten: "Kaart 6: reservering voor de lange termijn ­ KAN en centraal rivierengebied · retentiegebied Rijnstrangen; · dijkverlegging Oosterhout- Slijk Ewijk; · dijkverlegging Loenen;
· dijkverlegging Heeselt;
· dijkverlegging Brakelse Benedenwaarden. 64

EINDCONCEPT (5-6-2008)

RvR PKB-kaart 5 en 6

Kaart 7: reservering lange termijn - benedenrivierengebied · dijkverlegging Drongelen
Kaart 8: reservering lange termijn ­ IJssel · hoogwatergeul Zutphen
· hoogwatergeul Deventer
· hoogwatergeul Kampen
· hoogwatergeul Noorddiep
Indien besloten wordt een van de hier genoemde gebieden in te zetten voor een maatregel voor het realiseren van de kortetermijndoelstelling en die maatregel vervangt een binnendijkse maatregel uit het Basispakket, zal dat gebied worden gereserveerd voor de korte termijn en het gebied van de vervangen maatregel gereserveerd voor de lange termijn." (blz. 17 PKB Ruimte voor de Rivier)

65

EINDCONCEPT (5-6-2008)

RvR PKB-kaart 7 en 8

Wegens het zwaarwegende belang van veiligheid zet het rijk voor dit onderdeel van het beleid de amvb in, om hierbij flexibiliteit en maatwerk voor de verschillende gebieden mogelijk te maken. In het verlengde van de Nota Ruimte, de beleidslijn grote rivieren en de PKB Ruimte voor de Rivier zullen per amvb regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen. Per amvb zullen regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen. Deze amvb zal betrekking hebben op de gebieden waarop de Beleidslijn grote rivieren van toepassing is, namelijk het zogenaamde `winterbed' en de gebieden die voor de lange termijn gereserveerd zijn voor mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen. Voor de goede orde: er is dus een regime voor het winterbed en een regime voor de gebieden waarvoor sprake is van een lange termijn-reservering. Zie hiervoor ook nationaal belang "Het op orde brengen en houden van het hoofdwatersysteem (...) (10)" bij het onderdeel Grote Rivieren" in hoofdstuk 3.

5.4 PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR)

Nationaal ruimtelijk belang:
Versterking van de mainport Rotterdam en verbetering van kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond.

Toelichting op nationaal belang
Eind 2006 is de (herstelde) PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam PMR (2006) in werking getreden voor een periode van 15 jaar. De PKB bevat het ruimtelijke kader voor de drie deelprojecten die samen PMR vormen: (1) landaanwinning voor maximaal 1000 ha netto haven- en industriegebied
---

EINDCONCEPT (5-6-2008)

met bijbehorende natuurcompensatie, (2) 750 ha nieuw natuur- en recreatiegebied en (3) leefbaarheidsprojecten en intensivering in Bestaand Rotterdams Gebied.

In januari 2005 zijn de 8 concrete beleidsbeslissingen in de oorspronkelijke PKB na beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. In maart 2005 hebben de PMR- partners besloten om de PKB te herstellen in lijn met de uitspraak. Hierbij is ervoor gekozen om de 8 concrete beleidsbeslissingen op te nemen als PKB-passage. De PKB PMR stelt ten aanzien van deze PKB-passages dat "sommige beslissingen van zodanig gewicht zijn voor de richting van het beleid ten aanzien van de mainport Rotterdam dat bij afwijking ervan de PKB-procedure moet worden doorlopen".

Instrumenten
Het Rijk heeft met de PMR-partners in een Bestuursakkoord en Uitwerkingsovereenkomsten afspraken gemaakt over de uitvoering van de deelprojecten conform de uitgangspunten van de PKB. De planvorming voor met name de landaanwinning is inmiddels ver gevorderd. De uitgewerkte plannen passen binnen de PKB. Het Rijk heeft directe invloed via vergunningverlening (Concessie, Nb-wetvergunning, Ff-ontheffing, Wbr-vergunning, Ontgrondingsvergunning) en de uitvoering van met name de verplichte natuurcompensatie.

Onder de nieuwe Wro krijgt de PKB PMR (2006) de status van een structuurvisie. Voor een aantal PKB-teksten uit de PKB PMR (2006) moet de doorwerking nog gewaarborgd worden, dan wel moet de doorwerking in de toekomst worden bestendigd door middel van instrumenten van de nieuwe Wro. Gekozen is voor het instrument van de amvb. Voor opname in een amvb komen twee groepen van besluiten uit de PKB PMR (2006) in aanmerking.

De eerste groep betreft het toekomstige gebruik van de landaanwinning. Het in het bestemmingsplan Maasvlakte 2 voorziene gebruik past in de randvoorwaarden van de PKB. Om zeker te stellen dat het gebruik van Maasvlakte 2 ook in de toekomst past binnen de randvoorwaarden van de PKB dienen de volgende PKB-passages in de amvb te worden opgenomen: "De landaanwinning biedt ruimte aan deepsea gebonden actviteiten, zoals met name grootschalige container op- en overslag en direct gerelateerde distributieactiviteiten. Daarnaast biedt de landaanwinning eventueel ruimte voor grootschalige deepsea gebonden chemie." (bwb 4) "Niettemin moet het mogelijk blijven dat onder bijzondere omstandigheden en op basis van een zorgvuldige afweging vestiging van andere dan de hiervoor genoemde activiteiten op de landaanwinning plaatsvindt." (bwb5)
"De landaanwinning wordt ingericht, geëxploiteerd en beheerd volgens de principes van een duurzaam bedrijventerrein. Bij het streven naar de optimalisering van de bereikbaarheid van de landaanwinning, streeft de overheid naar een maximalisering van de groeikansen van relatief duurzame en milieuvriendelijke vervoerstechnieken, zoals het vervoer over water en het spoorvervoer." (bwb 6)

De tweede groep betreft het deelproject van de 750 ha natuur- en recreatiegebied, deels op Midden- IJsselmonde (bwb 19) en deels in de noordrand van Rotterdam (bwb 23). De (bestemmings)plannen voor deze natuur- en recreatiegebieden zijn in voorbereiding. Om zeker te stellen dat de keuze voor deze gebieden, zoals vastgelegd in de PKB, ook onder de nieuwe Wro in de bestemmingsplannen doorwerkt, is opname nodig van de volgende PKB-passages in een amvb: "In het gebied Midden-IJsselmonde wordt binnen de begrenzing die is aangegeven op Figuur 3.6 een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied gerealiseerd met een oppervlak van circa 600 hectare. Het gebied ten noorden van de Essendijk zal de hoofdfunctie openlucht recreatie met natuurwaarden worden gegeven. Het gebied ten zuiden van de Essendijk gelegen zal de hoofdfunctie hoogwaardige natuur met recreatief medegebruik krijgen. Bij de transformatie van Midden-IJsselmonde zal ruimte blijven voor agrarische bedrijvigheid en zullen bestaande landschappelijke en cultuurhistorische elementen zoveel mogelijk behouden blijven." (bwb 19) "Zoals op Figuur 3.8 staat aangegeven zal in de Schiebroekse- en de Zuidpolder, een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied met een oppervlakte van circa 100 hectare worden gerealiseerd. In de Schiezone wordt overeenkomstig Figuur 3.8 circa 50 hectare openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied gerealiseerd." (bwb 23) 67

EINDCONCEPT (5-6-2008)

PMR PKB-figuur 3.6

PMR PKB-figuur 3.8

5.5. PKB HSL-zuid/ PKB Betuweroute
68

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Zowel de Betuweroute als de HSL-Zuid zijn reeds aangelegd. De ruimtelijke doorwerking van de PKB's als algemeen kader voor besluitvorming over Tracébesluiten en bestemmingsplannen heeft derhalve reeds plaatsgevonden.

5.6. PKB Tweede Structuurschema Electriciteitsvoorziening (SEV II)

Nationaal ruimtelijk belang Energie:
Beschikbaar stellen van voldoende ruimte voor de opwekking en distributie van electriciteit en de stimulering van voldoende ruimte voor de opwekking van windenergie (32)

Op dit moment is het Tweede Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV II) van kracht. Deze PKB heeft een looptijd tot 2010. Onderdeel van de PKB-tekst zijn de lijst van vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsproductie (500 MW en meer), de lijst van hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger en vijf locaties waar het waarborgingsbeleid kernenergie van toepassing is.

Bij de lijsten van de vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsproductie en van hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger staat expliciet aangegeven dat de provincies de genoemde locaties en verbindingen in de streekplannen dienen te handhaven (waar het reeds bestaande infrastructuur betreft) dan wel dienen op te nemen (waar het nieuw aan te leggen infrastructuur betreft). Het waarborgingsbeleid kernenergie draagt de opdracht in zich om op de betreffende 5 locaties er voor te zorgen dat zich geen ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die de eventuele toekomstige bouw van kerncentrales hinderen c.q. belemmeren. Duidelijk is dat deze PKB- teksten bedoeld zijn om tot op lokaal niveau door te werken.

Op 3 april 2008 is deel 1 (ontwerp planologische kernbeslissing) van het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III) openbaar ter inzage gelegd. In dit schema is een looptijd aangegeven tot 2020. De PKB-teksten van het SEV III hebben betrekking op de aangepaste lijsten van vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsproductie en van hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger. Ook is in de PKB-tekst van deel 1 opgenomen dat het waarborgingsbeleid kernenergie op de 5 locaties vooralsnog van kracht blijft. Evenals in SEV II is in SEV III aangegeven dat de decentrale overheden de in SEV III opgenomen beslissingen in streek- en bestemmingsplannen dienen te vertalen.

Met het oog op inwerkingtreding van de nieuwe Wro zal het kabinet in deel 3 (kabinetsstandpunt) van SEV III in de nog op te stellen uitvoeringsparagraaf bepalen welke instrumenten -algemene maatregel van bestuur (amvb), bestuurlijke afspraken of wetgeving- het zal inzetten om de in het SEV III opgenomen PKB-teksten op decentraal niveau te laten doorwerken. Deel 3 van het SEV III zal naar verwachting in het najaar van 2008 aan de Staten-Generaal aangeboden worden. Na het verschijnen van deel 4 van SEV III zal het kabinet de uitvoeringsmaatregelen concreet vorm geven en in werking stellen.

Gelet op het aanstaande van kracht worden van het SEV III en het gegeven dat de lijsten uit het vigerende SEV II zullen worden geactualiseerd, ziet het kabinet er van af om voor tenuitvoerlegging van de bovengenoemde PKB-passages in het SEV II na inwerkingtreding van de nieuwe Wro aparte uitvoeringsmaatregelen te treffen.

5.6a. Partiële herziening Near Shore Windpark
In de eerste partiele herziening van het SEV II ten behoeve van het Near Shore Windpark is een concrete beleidsbeslissing opgenomen. Op basis van de overgangsbepalingen uit de nieuwe Wro blijft voor deze cbb juridische doorwerking na 1 juli 2008 in stand. In de cbb zijn de coördinaten van het windpark vastgelegd: een gebied tussen 8 kilometer (gemeten vanuit de llws-lijn) en de 20 meer dieptelijn (llws) ter hoogte van de kuststrook tussen Castricum en Egmond aan Zee, met een oppervlakte van ongeveer 40 vierkante kilometer. De grenzen van het gebied worden bepaald door aanwezige kabels en pijpleidingen.

5.6b. Partiële herziening BritNed-kabel
In de derde partiële herziening Tweede Structuurschema Electriciteitsvoorziening, BritNedverbinding zijn twee concrete beleidsbeslissingen genomen die een directe werking kennen in 69

EINDCONCEPT (5-6-2008)

bestemmingsplannen. Op basis van de overgangsbepalingen uit de nieuwe Wro blijft voor deze cbb's juridische doorwerking na 1 juli 2008 in stand. Voor de verbinding zijn de hartlijn en breedten exact bepaald en in een planologisch volledig afgewogen corridor vastgelegd. De verbinding dient binnen de buitenste begrenzing van deze corridor te worden vastgelegd. De aanleg, exploitatie en eventuele verwijdering van deze verbinding mogen geen significante effecten veroorzaken in op grond van Natura 2000 aangewezen of aangemelde gebieden. In vervolgbesluiten dienen zodanige voorschriften te worden opgenomen dat significante effecten op dit gebied worden voorkomen.

5.6c. Partiële herziening Randstad 380 kV
In de vierde partiële herziening van SEVII, PKB Randstad 380 kV verbinding zijn drie PKB-passages opgenomen. Voor de ruimtelijke inpassing van de verbinding Beverwijk-Zoetermeer (nr. 27) en Westerlee- Zoetermeer (nr. 15c) maakt het rijk gebruik van de rijksprojecten procedure. Daarbij wordt uitgesloten dat in speciale beschermingszones meer dan verwaarloosbare effecten zullen optreden.

5.7. PKB Structuurschema Buisleidingen

Nationaal ruimtelijk belang:
Verbetering van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur (2)

Het Structuurschema Buisleidingen is in 1985 vastgesteld en vervolgens enkele malen zonder inhoudelijke aanpassing verlengd. Het Structuurschema loopt op 30 december 2008 af. Het Structuurschema Buisleidingen kent een aantal beslissingen van essentieel belang (PKB-tekst): de hoofddoelstelling van het buisleidingenbeleid (par. 3.1); een landelijk stelsel van planologische reserveringen (par. 4.2) voor de benoemde hoofdverbindingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (par. 4.3) met gevolgen voor streek- en bestemmingsplannen (par. 4.5) en het vaststellen van aanlandingspunten (par. 4.9). Belangrijk hierbij zijn de lijsten van hoofdverbindingen en aanlandingsplaatsen. Bij deze lijsten staat expliciet aangegeven dat van de provincies voor de genoemde locaties en verbindingen handhaving (bij volledig afgewogen rijksbeslissingen) dan wel afweging (bij globaal afgewogen rijksbeslissingen) wordt verwacht. Duidelijk is dat deze PKB-teksten bedoeld zijn om tot op lokaal niveau door te werken.

In de structuurvisie buisleidingen wordt onder meer de vraag beantwoord of het rijk vasthoudt aan een stelsel van ruimtelijke reserveringen uit het Structuurschema Buisleidingen en de wijze waarop dit beleid gerealiseerd gaat worden (met name de doorwerking in plannen van andere overheden). De Structuurvisie buisleidingen staat gepland voor begin 2009.

Gelet op de aanstaande structuurvisie buisleidingen ziet het kabinet ervan af om voor tenuitvoerlegging van de bovengenoemde PKB-passages in het Structuurschema Buisleidingen na inwerkingtreding van de nieuwe Wro aparte uitvoeringsmaatregelen te treffen.

5.8. PKB Derde Nota Waddenzee

Nationaal ruimtelijk belang:
Duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap

Toelichting op nationaal belang
De PKB Waddenzee (januari 2007) bevat beleid gericht op de duurzame bescherming en/of een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van:
· de waterbewegingen en de hiermee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen;
· de kwaliteit van water, bodem en lucht. De water- en bodemkwaliteit dient zodanig te zijn dat verontreinigingen slechts een verwaarloosbaar effect hebben op de flora en fauna; · de flora en fauna
en tevens op behoud van:
· de landschappelijke kwaliteiten, met name de rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief duisternis.
70

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Tevens worden de in de bodem aanwezige archeologische waarden en in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden beschermd.

De veiligheid van de bewoners van het Waddengebied wordt gewaarborgd door een goede verdediging tegen de zee. De bereikbaarheid van de havens en de eilanden wordt gewaarborgd.

De aanwezige kernkwaliteiten van de waddenzee (natuurlijke rijkdommen, horizon en samenhang) bieden kansen voor economische ontwikkeling. Ook de beleving van natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee door bewoners en bezoekers van het Waddengebied wordt als uitgangspunt genomen bij verdere beleidsuitwerking. Plannen, projecten of handelingen zijn op grond van deze PKB mogelijk, mits zij passen binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee en de toets van het afwegingskader, zoals vastgelegd in deze PKB, kunnen doorstaan.

Instrumenten
De PKB Waddenzee bevat verschillende passages die dwingend geformuleerd zijn en gericht op doorwerking tot op lokaal niveau. Een aantal van deze passages heeft de status van concrete beleidsbeslissing. De concrete beleidsbeslissingen behouden op basis van het overgangsrecht hun juridische doorwerking. Dit houdt in dat andere overheden deze concrete beleidsbeslissingen in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Deze passages hoeven dan ook niet opnieuw te worden geborgd in de amvb. Voor de overige, kaderstellende is nagegaan in hoeverre deze reeds gelijkwaardig worden geborgd door bestaande sectorale wet en regelgeving en dus ook niet hoeven te worden geborgd in de amvb. Daardoor blijft er een drietal kaders over, dat in algemene regels in de amvb Ruimte geborgd moet worden, opdat doorwerking daarvan ook na 1 juli 2008 kan worden gegarandeerd.

Gebiedsbegrenzing
"In deze planologische kernbeslissing wordt onder het pkb-gebied verstaan het gebied dat op pkb- kaart A staat weergegeven.

PKB Derde Nota Waddenzee PKB-kaart A

(...) Onder het waddengebied wordt in deze pkb verstaan de Waddenzee, de waddeneilanden, de zeegaten tussen de eilanden, de Noordzeekustzone tot 3 zeemijl uit de kust alsmede het grondgebied van de aan de Waddenzee grenzende vastelandsgemeenten." (§ 1.3 PKB Waddenzee) Deze passage én PKB-kaart A bakenen de gebieden af. Voorzover er kaders worden geborgd in de amvb Ruimte, dient deze gebiedsbegrenzing hierbij te worden betrokken.

Aanlegverbod vliegvelden
71

EINDCONCEPT (5-6-2008)

"Er mogen in de Waddenzee en het overige waddengebied geen nieuwe vliegvelden worden aangelegd. Uitbreiding van bestaande vliegvelden in het waddengebied, met uitzondering van het landgedeelte van de vastelandgemeenten, zal alleen plaatsvinden in verband met de vliegveiligheid en mits passend binnen het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb." (§ 3.2 e PKB Waddenzee) Deze duidelijke bepaling kan worden gezien als uitzonderingsbepaling van het algehele bouwverbod in de Waddenzee en bouwbeperking in de nabijheid van de Waddenzee (§3.2 i), die als concrete beleidsbeslissing respectievelijk amvb doorwerking behoud.

Offshore-installaties
"Er mogen in de Waddenzee geen booreilanden en andere offshore-installaties worden geparkeerd. Het kabinet maakt hierop een uitzondering voor de bestaande tijdelijke parkeerfaciliteit in het Gat van de Stier tussen Den Helder en Texel. (...) Deze tijdelijke faciliteit wordt binnen drie jaar beëindigd, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze pkb." (§ 3.2 f PKB Waddenzee) Deze duidelijke bepaling kan worden gezien als specificatie van het algehele bouwverbod in de Waddenzee (§3.2 i), die als concrete beleidsbeslissing doorwerking behoud.

Bebouwing
"Nieuwe bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee mag alleen plaatsvinden binnen de randvoorwaarden van het nationaal ruimtelijke beleid en dient qua hoogte aan te sluiten bij de bestaande bebouwing en daar waar het gaat om bebouwing in het buitengebied te passen bij de aard van het landschap. Een uitzondering op de hoogtebepaling wordt gemaakt voor de havenerelateerde en stedelijke bebouwing in Den Helder, Harlingen, Delfzijl en de Eemshaven. Ook voor deze uitzonderingen geldt dat nieuwe bebouwing zoveel mogelijk ingepast wordt in de bestaande skyline." (3.2 i PKB Waddenzee)
Deze passage bevat een duidelijke norm ten aanzien van de hoogte van nieuwbouw binnen bestaand bebouwd gebied en een kwalitatieve norm voor nieuwbouw in het buitengebied. Het rijk onderkent het nationaal belang van de waarborging van de normen, maar ziet ook de mogelijkheden voor provinciaal maatwerk. In een amvb zullen regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen om bovenstaande PKB-passages te borgen.

Afwegingskader te beschermen en te behouden waarden en kenmerken "De op grond van deze pkb te beschermen en te behouden waarden en kenmerken vloeien direct voort uit de hoofddoelstelling van deze pkb. (...)

Onder te beschermen en te behouden waarden en kenmerken worden in deze pkb verstaan: · waterbewegingen en de daarmee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen; · natuurlijk bodemreliëf;
· kwaliteit van water, bodem en lucht;
· biologische processen, waaronder de migratiemogelijkheden van dieren; · gebiedsspecifieke planten- en diersoorten; · fourageer-, broed en rustgebieden van vogels, de werp, rust- en zooggebieden van zeezoogdieren en de kinderkamerfunctie van vis;
· landschappelijke kwaliteiten, met name rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief duisternis;
· in de bodem aanwezige archeologische waarden en in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden." (4.1 PKB Waddenzee)
"Plannen, projecten en handelingen zijn mogelijk mits zij passen binnen de gestelde beleidskaders en doelstellingen voor de Waddenzee, zoals vastgesteld in deze pkb. Voor zover wettelijke regelingen zich er niet tegen verzetten moet met alle onder 4.1 genoemde waarden en kenmerken in de afweging van plannen, en projecten en handelingen door het bevoegde gezag rekening worden gehouden. Dit afwegingkader laat onverlet dat ook aan eventueel andere wettelijke eisen moet worden voldaan." (4.2 PKB Waddenzee)
Om bovenstaande PKB-passages te borgen zullen regels in een amvb worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen. Gelet op de formulering lijkt een motiveringsverplichting in de toelichting op het bestemmingsplan het meest geëigend.

Externe werking
"Plannen, projecten en handelingen buiten het pkb-gebied, waarvan op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat zij afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, projecten of handelingen significante gevolgen hebben voor de, op grond van deze pkb, te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee, dienen aan de hoofddoelstelling van deze pkb te worden getoetst. 72

EINDCONCEPT (5-6-2008)

De wijze van toetsing vindt plaats door toepassing van het afwegingskader zoals aangegeven in hoofdstuk 4. (...) Deze externe werking zal vooral relevant zijn voor nieuwe en voor uitbreiding of wijziging van bestaande plannen, projecten of handelingen in het buiten het pkb-gebied gelegen deel van het waddengebied. Het kan hierbij onder meer gaan om de volgende plannen, projecten of handelingen: · in de Waddenzee geluidhinder opleverende activiteiten door voorgenomen bedrijfsvestiging, defensieactiviteiten, jacht of andere activiteiten; · aanleg van kabels en buisleidingen in de nabijheid van het pkb-gebied; · baggerstort in de nabijheid van het pkb-gebied; · voorgenomen bedrijfsvestiging in de nabijheid van het pkb-gebied die een aantasting van de waterkwaliteit van de Waddenzee betekent; · aantasting van de kenmerkende open horizon door voorgenomen vestiging van windturbines en hoge permanente bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee; · aanleg van (jacht)havens in de nabijheid van het pkb-gebied; · visserijactiviteiten in de wateren direct grenzend aan het pkb-gebied; · winning van ondiepe en diepe delfstoffen in de nabijheid van de Waddenzee; · bouwwerken in de Noordzee met invloed op de Waddenzee; · in de Waddenzee lichthinder veroorzakende activiteiten, zoals bijvoorbeeld grootschalige kassencomplexen in de nabijheid van de Waddenzee." (5.2 PKB Waddenzee) Om bovenstaande PKB-passages te borgen zullen regels in een amvb worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen.

Concrete beleidsbeslissingen
Ten behoeve van de transparantie en het integraal overzicht van alle ruimtelijke kaders waar door de decentrale overheden rekening mee moet worden gehouden, kan worden overwogen om toch ook de concrete beleidsbeslissingen mee te nemen in het onderdeel Waddenzee in de amvb Ruimte. Het gaat dan om:
- de concrete beleidsbeslissing met betrekking tot het verbod op het oprichten en plaatsen van bebouwing (inclusief windturbines en de lijst van uitzonderingsgevallen) - de concrete beleidsbeslissing met betrekking tot het verbod op aanleg van havens en bedrijventerreinen in of direct aangrenzend aan de Waddenzee (inclusief nieuwe jachthavens en de uitzonderingsbepaling ten aanzien van Den Helder en de voor de recreatievaart bestemde havens van de waddeneilanden) Hierin zal wel een consequente keuze moeten worden gemaakt7 die dan ook voor de andere PKB's geldt.

5.9. PKB Tweede Structuurschema Militaire Terreinen

Nationaal ruimtelijk belang:
Doelstelling van het SMT-2 is het scheppen van de noodzakelijke ruimtelijke voorwaarden voor de gereedstelling en instandhouding van de krijgsmacht

Toelichting nationaal belang
Het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is een planologische kernbeslissing die de hoofdlijnen bevat van het rijksbeleid voor militaire terreinen en complexen. Het ligt in het verlengde van het Eerste Structuurschema Militaire Terreinen, de beide partiële herzieningen daarvan en de Defensienota 2000. Het SMT-2 heeft een geldigheidsduur van tien jaar. De PKB is richtinggevend voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten. Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening krijgt het SMT-2 de status van structuurvisie. De structuurvisie bindt alleen het Rijk zelf. Met het oog op de hierboven genoemde doelstelling zijn in het SMT-2 randvoorwaarden aan het ruimtelijk beleid van gemeenten en provincies gesteld. In de praktijk gaat het om de bestemmingen die Defensieterreinen krijgen (direct ruimtebeslag) en beperkingen die bijvoorbeeld in het belang van de veiligheid of het voorkomen van geluidhinder moeten worden gesteld aan het gebruik van gebieden (indirect ruimtebeslag).

Instrumenten
Defensie zorgt zelf voor de inrichting en het beheer van het vastgoed dat voor de taakuitoefening nodig is. Defensie treedt dus op als ontwikkelaar, maar de rol van beheerder is veel groter. Het

7 Pkb BritNed-kabel
73

EINDCONCEPT (5-6-2008)

overgrote deel van ruimtelijke Defensiebelangen betreft immers bestaande zaken. Bij het indirect ruimtebeslag kan men spreken van een beschermende rol. In het SMT-2 is de beleidsvrijheid van gemeenten en provincies niet meer beperkt dan voor het functioneren van Defensie strikt noodzakelijk is. Zo is aan gemeenten altijd de vrijheid gelaten om binnen randvoorwaarden zelf een bestemmingsregeling voor Defensieterreinen vast te stellen. Bij indirect ruimtebeslag worden aan ruimtelijke ontwikkelingen niet meer beperkingen gesteld dan nodig is ter bescherming van het betrokken belang. Zo worden in het kader van de zgn. funnels in het belang van de (vlieg)veiligheid beperkingen gesteld aan de hoogte van bouwwerken in de omgeving van start- en landingsbanen. Op basis van dit soort belangen is het niet nodig om de bestemmingen voor te schrijven. Om die reden ligt de figuur van de amvb meer voor de hand dan het inpassingsplan als toe te passen juridisch instrument.

Hierna wordt een overzicht gegeven van de verschillende directe en indirecte ruimtelijke belangen, zoals die in deel 4 van de PKB SMT-2 worden opgesomd en de wijze waarop het Rijk zich voorstelt dat aan de juridische borging wordt vorm gegeven.

Direct ruimtebeslag
In de PKB-tekst wordt het volgende gesteld over het directe ruimtebeslag van Defensie: In Nederland bestaat een behoefte aan de volgende ingerichte oefenterreinen: twee compagniesoefenterreinen voor gemechaniseerde eenheden (COT'n:Marnewaard en Oirschot), een oefenterrein primair voor compagnieën van de luchtmobiele brigade (OLB: Eder en Ginkelse Heide), een oefenterrein primair voor pelotons van de luchtmobiele brigade (De Haar), twee dubbele eenheidsoefenterreinen (dEOT'n: Leusderheide,Havelte-West) en een eenheidsoefenterrein (EOT: Stroese Zand) (in totaal bijna 5300 ha). De Eder- en Ginkelse heide wordt definitief het oefenterrein voor de Luchtmobiele Brigade8. De regering heeft het voornemen ruim 6.100 ha. aan overige oefenterreinen aan te houden ten behoeve van de diverse elementaire opleidingen. De intensief gebruikte militaire terreinen die niet binnen Habitat- en Vogelrichtlijngebieden vallen, te weten de COT'n Marnewaard en Oirschot, de (d)EOT'n De Haar, Havelte-West en de Leusderheide en de overige oefenterreinen(OOT'n) de Vlasakkers en Oirschot vak B, worden buiten de netto ecologische hoofdstructuur gehouden dan wel gebracht. Zij dienen een primaire bestemming "militair terrein" te krijgen.

Het artillerieschietkamp (ASK) te Oldebroek, het infanterieschietkamp (ISK) bij Harskamp, de schietbaan voor het 25 mm wapen in de Marnewaard, de schietrange op de Vliehors en de schietgebieden voor beproeving bij Den Helder, Petten en op Breezanddijk, evenals de schietgebieden op de Noordzee voor de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht. De bovengenoemde schietterreinen worden gehandhaafd op hun huidige locatie. Het Cavalerieschietkamp (CSK) op Vlieland en het Luchtdoelartillerieschietkamp (Luask) op Botgat (Zijpe) en op Falga (Den Helder) zullen buiten gebruik worden gesteld. Het CSK kan in bijzondere omstandigheden worden gereactiveerd.

Voor de schietbanen voor kleinkaliberwapens geldt dat de schietbaan Anloo zal worden gesloten wanneer de milieuvergunning van de schietbaan Witten onherroepelijk is geworden. De open schietbaan op de Leusderheide zal worden gesloten na de modernisering van het infanterieschietkamp. De schietbaan Heumensoord blijft in gebruik totdat een alternatief is gerealiseerd. De schermenschietbanen Havelte, Harderwijk, Arnhem, Den Helder, Waalsdorp, Oirschot en Budel en op de vliegbasis Volkel blijven in beginsel gehandhaafd. Dit geldt ook voor de handgranaatbanen op Havelte-West, het ISK, Arnhemse heide en Kruispeel-Achterbroek. Op de vliegbases Gilze-Rijen en Woensdrecht zullen schermenschietbanen worden gerealiseerd. De schermenbanen te Crailo en Vught zullen worden gesloten.

Het springterrein Schaijk blijft gehandhaafd.

Voor kazernes, werk- en opslagplaatsen groter dan 5 hectare die deels of geheel zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur, gelden binnen het hekwerk geen beperkingen aan veranderingen in de bebouwing en terreinverharding. Voor oefenterreinen, schietterreinen, vliegbases en vliegkampen geldt deze vrijstelling in beginsel alleen voor het verharde en bebouwde gedeelte.

Voor het goed kunnen functioneren van haar bestand aan vliegtuigen, helikopters en geleide wapens heeft de krijgsmacht behoefte aan de volgende militaire luchtvaartterreinen: het vliegkamp De Kooy, de vliegbases Leeuwarden, Volkel, Eindhoven, Gilze-Rijen ,Woensdrecht, De Peel en Deelen.

8 De zin "De Eder- en Ginkelse heide wordt definitief het oefenterrein voor de Luchtmobiele Brigade" is een concrete beleidsbeslissing
74

EINDCONCEPT (5-6-2008)

De vlootbasis Den Helder blijft op de huidige locatie gehandhaafd.

SMT 2 PKB-kaart 18

75

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Geldende bestemmingsplannen voorzien in de overgrote meerderheid van gevallen al in een passende bestemming. Bij de totstandkoming van deze plannen heeft Defensie getoetst, daarover in voorkomend geval overleg gevoerd en zo nodig rechtsmiddelen ingezet. Aangezien het om rijksbelangen gaat zou ervoor kunnen worden gekozen om in het vervolg voor de bovengenoemde ruimtelijke belangen inpassingsplannen te gaan opstellen. Een alternatief hiervoor is in een amvb randvoorwaarden voor bestemmingsplannen te beschrijven die waarborgen dat deze objecten qua bestemming geschikt blijven voor hun Defensie-taak. Voor bestaande situaties lijkt deze optie het meest in aanmerking te komen.

De aangehaalde passage over bebouwing en terreinverharding op complexen binnen de EHS wordt meegenomen in (het onderdeel van) de amvb die de EHS betreft. Oefengebieden op of boven de Noordzee zijn vermeld in het Integraal Beheersplan Noordzee. Bij de toepassing van de wet Beheer rijkswaterstaatswerken en de Mijnbouwregeling en in de toekomst mogelijk het (rijks)bestemmingsplan voor de Noordzee worden deze belangen al meegenomen. Voor deze oefengebieden is een aparte regeling door middel van een amvb op basis van de Wro niet nodig.

Indirect ruimtebeslag
In de PKB-tekst worden ook een aantal passages gewijd aan het zogenaamde indirecte ruimtebeslag. Hierna worden deze geciteerd (gegeeld). Zo nodig wordt een toelichting gegeven. Tenslotte wordt aangegeven welke wijze van borging wordt voorgestaan.

Buisleidingen
In een zone rond de defensiebrandstofleidingen gelden beperkingen ten aanzien van bebouwing en diepwortelende beplanting. De omvang van de zone wordt bepaald door de NEN (Nederlandse Norm) 3650. De beperkende bepalingen dienen in bestemmingsplannen te worden opgenomen.
De amvb Externe veiligheid buisleidingen gaat in dit onderwerp voorzien. Ook de brandstofleidingen van Defensie zullen hieronder vallen. Een aparte regeling door middel van een amvb op basis van de Wro is niet nodig.

Indirect ruimtebeslag militaire luchtvaartterreinen Het indirecte ruimtebeslag rondom militaire luchtvaartterreinen, zoals de verschillende geluidzones en obstakelvrije zones, en de daaruit voortvloeiende beperkingen dienen in bestemmingsplannen te worden opgenomen. Dit geldt ook voor beperkingen bij zend- en ontvangstinstallaties. Conform de ICAO-normen wordt rondom de vliegbasis een obstakelvrij vlak gehanteerd dat begint met een horizontaal vlak van 45 m. hoog met een straal van 4 km rond de landingsdrempels dat overgaat in een conisch vlak met een helling oplopend van 45 m. tot 145 m. over een afstand van 2 km. Dit obstakelvrij vlak geldt naast de reeds bestaande invliegfunnel. Ten aanzien van bestaande projecten of bouwplannen rondom gedeactiveerde bases kan hiervan in bijzondere gevallen worden afgeweken. De per vliegbasis of vliegkamp te nemen luchthavenbesluiten, als bedoeld in de Wet luchtvaart, zullen in dit soort beperkingen gaan voorzien.Een aparte regeling door middel van een amvb op basis van de Wro is niet nodig.

Zend en ontvangstinstallaties, radarstations
In de hiervoor aangehaalde passage worden de beperkingen rond zend- en ontvangstinstallaties genoemd. Dit betreft o.a. een aantal complexen met installaties voor communicatiedoeleinden. Voor de ongestoorde werking van de installaties en ter voorkoming van hinder gelden beperkingen ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen.
Onder deze categorie valt ook een aantal radarstations, die taken vervullen op het vlak van de vliegveiligheid en de beveiliging. Om te voorkomen dat nieuwe hoge bouwwerken de werking van deze apparatuur te zeer storen, wil Defensie dergelijke ontwikkelingen binnen een straal van 15 nautische mijl toetsen. In een brief van de Staatssecretaris van Defensie aan de besturen van gemeenten en provincies van 27 oktober 2006 is dit in het SMT-2 globaal geformuleerde beleid nader uitgewerkt. Tevens is deze brief in de Staatscourant van 20 november 2006 gepubliceerd. Mede in verband met de ambitie van het Kabinet om meer windenergieprojecten op het land te realiseren, wordt momenteel onderzocht of deze toetsing kan worden versoepeld. De resultaten van dit onderzoek en de optie om voor bijzondere gevallen ontheffing te verlenen worden in het vervolgtraject meegenomen.

Regeling van deze onderwerpen door middel van een amvb op basis van de Wro wordt voorgestaan, voor zover het gaat om installaties buiten vliegbases en ­kampen. 76

EINDCONCEPT (5-6-2008)

Laagvlieggebieden en ­routes (helikopters)
Laagvlieggebieden en laagvliegroutes zijn indicatief op een kaart opgenomen. Laagvlieggebieden en de helikopterlaagvliegroute dienen als indicatieve aanduiding in het streekplan en het bestemmingsplan te worden opgenomen. Het gebruik van de oefengebieden voor nachtzichtapparatuur,de nachtvluchtgebieden Ia, Ib, II, III, IV, VIa enVIb, wordt opgeschort.
Dit betreft 12 laagvlieggebieden voor oefeningen met helikopters en een laagvliegroute van en naar Woensdrecht. (Zie kaart 34 bij de PKB (deel 4 van SMT-2). Aangezien om niet meer dan een indicatieve aanduiding wordt gevraagd, is regeling in een amvb op basis van de Wro niet nodig.

Laagvliegroute jachtvliegtuigen
De laagvliegroute 10 voor vliegtuigen en de route voor helikopters worden gehandhaafd. Het gebruik van de laagvliegroute 10A voor jachtvliegtuigen wordt opgeschort. Onder de laagvliegroutes voor vliegtuigen dient het bestemmingsplan zeer terughoudend te zijn in het voorzien van bouwmogelijkheden voor masten, windmolens en andere hoge objecten onder de route. Deze routes zijn ook terug te vinden op kaart 34 bij de PKB. In verband met de (vlieg)veiligheid moeten beperkingen worden gesteld aan bouwhoogten onder een laagvliegroute voor jachtvliegtuigen. Om het opnieuw in gebruik nemen van route 10 A niet onmogelijk te maken geldt deze beperking ook onder deze route totdat eventueel mocht blijken dat de behoefte aan deze route kan vervallen.

Regeling door middel van een amvb op basis van de Wro wordt voorgestaan.

Veiligheidszones munitieopslag
Voor de externe veiligheid rondom munitiecomplexen geldt een veiligheidsbeleid zoals geformuleerd in de Circulaire Van Houwelingen uit 1988. De veiligheidszones rond munitiecomplexen en de daaruit voortvloeiende beperkingen dienen in bestemmingsplannen te worden opgenomen. Voor civiele inrichtingen is de ruimtelijke component van het externe veiligheidsbeleid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Voor munitie geldt (evenals voor de opslag van civiele springstoffen) een aparte effectgerichte benadering. Na de vuurwerkramp in Enschede zijn voor bijna alle munitieopslagen kwantitatieve risicoanalyses afgerond en is de omvang van de veiligheidszones vastgesteld door het ministerie van VROM. Deze zones zijn ook aan de betrokken gemeenten bekend gemaakt.

In het belang van de veiligheid rond de munitieopslagen en het handhaven van de opslagcapaciteit wordt regeling door middel van een amvb op basis van de Wro voorgestaan.

Indirect ruimtebeslag schietterreinen
Andere overheden dienen met de aanwezigheid van een schietterrein rekening te houden door geen ontwikkelingen toe te staan die in conflict kunnen komen met de aanwezigheid van het schietterrein.

Hierboven is onder direct ruimtebeslag opgesomd welke schietterreinen Defensie zal aanhouden. Ter voorkoming van (nieuwe) hindersituaties is het belangrijk dat bij het toestaan van ontwikkelingen in de omgeving van schietterreinen rekening wordt gehouden met de externe effecten van de activiteiten. Dit geldt zeker voor de bestaande onveilige gebieden boven de Noordzee en het IJsselmeer (zie kaart 18 bij de PKB). Overigens is duidelijk dat een regeling in het kader van de Wro slechts een bescheiden bijdrage kan leveren in de bevordering van de veiligheid in de onveilige gebieden.

Om bovenstaande PKB-passages over het indirecte ruimtebeslag van schietterreinen te borgen zullen regels in een amvb worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen, tenzij het gaat om zaken die nu al via de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken of de regelgeving in het kader van de Mijnbouwwet worden geregeld of in de toekomst onder een rijksbestemmingsplan Noordzee zouden kunnen vallen. Beperkingen in onveilige zones hebben vanwege het veiligheidsaspect in elk geval een inhoudelijk karakter. Voor overige "ontwikkelingen die in conflict kunnen komen met de aanwezigheid van het schietterrein"(met name ontwikkelingen waarvan niet op basis van harde normen bij voorbaat kan worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn) kan bij uitwerking worden bezien of volstaan wordt met een motiveringsverplichting.


---