VVD


10-6-2008

Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking

Bijdrage aan beleidsdebat 10 juni 2008 Mr. G.J. de Graaf VVD

Mevrouw de voorzitter,

Vandaag voeren wij het derde debat in een samenhangende reeks over de beleidsterreinen van Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking.

Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking zijn de thema's die in dit debat aan de orde komen.

Spreken over mensenrechten blijkt spreken over dilemma's.

Waar de mensenrechten het fundament vormen van de internationale rechtsorde - we spreken niet voor niets van grondrechten en fundamentele vrijheden - lijkt het wereldwijd implementeren en respecteren ervan een onhaalbaar streven.

In het recente verleden is gebleken, dat de internationale gemeenschap zeer wisselend reageert op grootschalige schendingen van mensenrechten.

De politieke wil om op te treden is, ook in het Westen, vaak direct afhankelijk van de vraag of er eigen vitale belangen op het spel staan.

Hoe verklaren we anders, dat we de genocide in Rwanda hebben laten gebeuren, maar wel met 65000 man zwaar bewapende NAVO-troepen hebben ingegrepen in Kosovo, dat ongeveer zo groot is als Drenthe?

Waarom wel ingegrepen in Oost-Timor en niet in Somalië? Waarom wel in Bosnië, maar niet in Darfur?

Over dilemma's gesproken!

De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 5 november 2007, mede namens zijn ambtgenoot voor Ontwikkelingssamenwerking, een lezenswaardige beleidsnota uitgebracht, getiteld: "Naar een menswaardig bestaan - een mensenrechtenstrategie voor het buitenlands beleid".

Ook in deze nota zijn de dilemma's waar het gaat om de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het voorgestane beleid niet van de lucht.

De beleidsnota opent met een hoopvol citaat uit de toespraak van Eleanor Roosevelt op 9 december 1948 in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de aanvaarding van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: "We staan aan de vooravond van een grote gebeurtenis, in zowel het leven van de Verenigde naties als in dat van de mens. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zou wel eens de Magna Charta van de gehele mensheid kunnen worden".

Die Universele Verklaring kwam overigens niet zomaar uit de lucht vallen en was niet enkel een reactie op de verschrikkingen van een eeuw die wel als de bloedigste uit de geschiedenis van de mensheid is aangeduid.

Aan haar vooraf gingen eeuwen van denken en strijd over de positie en de inrichting van de natie-staat, de verhouding tussen overheid en burger en tussen burgers onderling en de rechtsorde die nodig is om van een staat een rechtsstaat te maken.

Dé Magna Charta dateert uit 1215, maar dan hebben we het wel over het Westen, waar de latere ontwikkelingen in het denken gepaard gingen met een gestage sociaal-economische ontwikkeling.

Voor een groot aantal van de huidige staten geldt, dat hun opkomst en onafhankelijkheid in de tijd samenviel met of volgde op de Universele Verklaring, hetgeen nog steeds van invloed is op de zeggingskracht van de mensenrechten in die landen.

De Universele Verklaring was een mijlpaal - ik zeg het de minister graag na - die een legitieme basis heeft gelegd voor internationale betrokkenheid bij het mensenrechtenbeleid van overigens souvereine staten.

Maar ook hier ligt weer een dilemma, want de ene staat is de andere niet en de enkele codificatie van grondrechten biedt nog geen garantie aan de burger op het kunnen uitoefenen van die rechten.

Hiervoor zal op zijn minst sprake moeten zijn van een redelijke mate van veiligheid en stabiliteit in het betreffende land en van een functionerend staatsbestel en zelfs dan is het respecteren van de mensenrechten lang niet verzekerd, zoals wij helaas dagelijks moeten constateren.

Het souvereiniteitsbeginsel, dat een van de fundamenten vormt van het Charter van de Verenigde Naties, is en wordt maar al te vaak door niets ontziende dictators misbruikt als een schild om zich achter te verbergen, terwijl ze delen van hun eigen bevolking te gronde richten.

Het lijkt mij dan ook geen al te gewaagde stelling, dat de mensenrechten heden ten dage meer aandacht krijgen in parlementen en internationale fora dan in de harde werkelijkheid van alle dag.

Mijn fractie koppelt hieraan de vraag, of het internationale stelsel van mensenrechten mede hierdoor niet te ingewikkeld is geworden en een te hoog theoretisch karakter heeft gekregen waar het gaat om de implementatie en handhaving in landen die niet kwalificeren als democratische rechtsstaat, laat staan in fragiele en falende staten.

Ter toelichting moge in verwijzen naar subparagraaf 1.2.2. van de beleidsnota, die handelt over legitimiteit.

Ik citeer: "Een positieve stap was de aanname door de Wereldtop tijdens de 60^e AVVN (2005) van de World Summit Outcome waarin onder andere het concept "Responsibility to Protect" werd erkend. Het concept benadrukt dat de primaire verantwoordelijkheid voor het beschermen van burgers bij de eigen regering berust. In tweede instantie heeft echter ook de internationale gemeenschap de verantwoordelijkheid in te grijpen - dat wil zeggen, indien een land de rechten van de eigen burgers massaal schendt of weigert om schendingen te beëindigen.

Maar uitwerking en toepassing zal nog veel politieke wil en inspanning vergen, zoals ook blijkt in een situatie als Darfur". Einde citaat.

Als recent voorbeeld voeg ik hier zelf Birma maar aan toe.

Bij het zien van de schaarse beelden en het lezen van de al even schaarse berichten over de rampspoed in deze landen bekruipt mij in toenemende mate een gevoel van plaatsvervangende schaamte over de onmacht en hier en daar zelfs onwil van de internationale gemeenschap om daadwerkelijk in te grijpen.

Ik maak mij sterk , dat het velen niet anders zal vergaan.

Gaarne vernemen wij de mening van de ministers hierover.

De minister van Buitenlandse Zaken erkent overigens ook zelf al in zijn voorwoord bij de beleidsnota, dat de mensenrechten internationaal aan erosie onderhevig lijken te zijn en somt her en der in de nota de schier onoverkomelijke barrières op die de naleving van de mensenrechten belemmeren.

Vanuit die erkenning is er voor gekozen de Nederlandse middelen daar in te zetten waar ze het hardst nodig zijn.

Het gaat daarbij om vier centrale thema's: universaliteit; mensenrechten, vrede en veiligheid; de ondeelbaarheid van mensenrechten en de stem van mensenrechten.

Bij twee van deze thema's wil ik nog graag stilstaan.

Zonder afbreuk te willen doen aan de algemene geldigheid en ondeelbaarheid van mensenrechten vraagt mijn fractie zich af, of ter bevordering van de effectiviteit van de mensenrechtenstrategie toch juist op deze thema's niet een nadere focus wenselijk en mogelijk is?

Onze gedachten gaan hierbij uit naar een tweesporenbeleid.

Het eerste spoor zou neerkomen op het onverkort vasthouden aan de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten in de relatie met onze bondgenoten, in Europa en daarbuiten, alsmede met staten die zichzelf als democratische rechtsstaat kwalificeren.

Het tweede spoor zou een nadere prioritering en nadruk op die mensenrechten kunnen inhouden, die als eerste voorwaarden gelden voor het naakte bestaan in fragiele en falende staten , waarmee Nederland enige vorm van relatie onderhoudt.

Bij een dergelijke toespitsing staan ons de zogenoemde Four Freedoms voor ogen, die President Roosevelt al in 1941 formuleerde.

The freedom of speech , the freedom of religion , the freedom from fear en the freedom from want.

Naarmate de betreffende staat zich weet op te werken naar een situatie van veiligheid, stabiliteit en een functionerend staatsbestel , zou een verbreding van de inzet op mensenrechten in aanmerking komen.

Een en ander uiteraard in het kader van de integraliteit van het buitenlands beleid, waarbij de VVD-fractie een verdere verruiming en inzet van het Stabiliteitsfonds en de vorming en inzet van een Mensenrechtenfonds van harte ondersteunt.

Mijn fractie vraagt zich overigens wel af, of wij na de ervaringen in Irak en Afghanistan ooit nog zullen toekomen aan "Nation building". De kosten zijn immers enorm en succes is allerminst verzekerd.

Zowel in de Verenigde Staten als in Europa gaan geluiden op, dat ingrijpen in de toekomst nog slechts overwogen zou moeten worden als er eigen vitale belangen op het spel staan.

Het doel zou dan zijn te stabiliseren en daarbij wordt de lat op het gebied van de mensenrechten en good governance heel wat lager gelegd dan bij "Nation building".

Gaarne vernemen wij ook hierover de mening van de ministers.

Mevrouw de voorzitter,

De VVD-fractie maakt zich ernstig zorgen over de toenemende schaarste en ongelijke verdeling van voedsel , water en grondstoffen in grote delen van de wereld.

Als de tekenen niet bedriegen zou hier in het verdere verloop van deze eeuw wel eens de belangrijkste casus belli kunnen liggen.

Tegelijkertijd zijn deskundigen van mening, dat er nog vele maatregelen te treffen zijn die een dergelijke dreiging zouden kunnen afwenden.

Sprake is onder meer van stimulering van de agrarische productie in ontwikkelingslanden en het niet verder inkrimpen van het landbouwareaal in vanouds producerende landen.

Het opheffen van tariefmuren en import- en exportbeperkingen op landbouwproducten.

Een betere beheersing van watersystemen, sanitatie en afvalwaterzuivering. Het in een hoger tempo ontwikkelen en aanwenden van alternatieve energiebronnen en grondstoffen.

Kunnen de ministers een nadere duiding geven van de Nederlandse inzet op deze gebieden in de internationale fora, zoals de recente FAO-top in Rome en een mogelijk volgende Doha-ronde, alsook in de Europese Unie en de WTO?

Achten de ministers de oproep van de directeur-generaal van de FAO tot het treffen van noodmaatregelen in de wereldvoedselvoorziening ten bedrage van 30 miljard dollar en een structurele inzet van 8 á 10 miljard dollar per jaar in Afrika op aangeven van de secretaris-generaal van de VN haalbaar?

En zo ja, overweegt de regering daartoe een bijdrage te leveren?

Mevrouw de voorzitter,

Mag ik tenslotte nog aandacht vragen voor een tweetal actuele kwesties op het gebied van de mensenrechten, die betrekking hebben op Iran?

Als eerste zijn daar de regelmatige, alarmerende berichten van de Nationale Geestelijke Raad van de BAHA'IS van Nederland over de bejegening van de bahá'i-gemeenschap in Iran door de Iraanse autoriteiten.

Recente berichten betreffen de arrestatie van de zeven leden van de nationale groep "Vrienden in Iran" die, bij afwezigheid van een officieel nationaal bahá'i-bestuur, de activiteiten van de bahá'i-gemeenschap co:ordineert, alsmede van de secretaris van de groep.

Zij worden incommunicado gehouden, nu sinds hun arrestatie niets meer van hen is vernomen.

De vrijheid van godsdienst is hier kennelijk in het geding.

Te tweede speelt al enige jaren de plaatsing op de EU-terroristenlijst van de People's Mojahedin Organisation of Iran (Nationale Raad van Verzet van Iran).

De plaatsing op een vergelijkbare lijst in het Verenigd Koninkrijk is na een langdurige juridische procedure door het UK Court of Appeal op 7 mei 2008 definitief onrechtmatig verklaard. Het Hof heeft de Engelse regering opgedragen de plaatsing ongedaan te maken.

Dit oordeel en een eerder oordeel van het Europese Hof van Justitie in eerste aanleg met dezelfde strekking voor wat betreft de plaatsing op de EU-lijst heeft de meerderheid van de Belgische Senaat gebracht tot het verzoek aan de Belgische regering en de Raad van de Europese Unie de PMOI ook van deze lijst te schrappen.

Dit lijkt voorwaarde voor de oppositie in Iran om aanspraak te kunnen maken op waarborging van de mensenrechten,

De VVD-fractie verzoekt de regering aandacht te willen besteden aan beide kwesties en de Eerste Kamer zodra mogelijk nader te informeren over haar standpunt in dezen.