Onderzoek naar aangiften over schietincidenten Irak afgerond
12 juni 2008
Het Openbaar Ministerie in Arnhem heeft het onderzoek afgerond naar de
aangifte van een sergeant-majoor over onregelmatigheden rondom het
toenmalige onderzoek naar het schietincident op 27 december 2003 in
Irak (zaak Eric O.). Naar aanleiding van deze aangifte heeft op 30
maart 2007 een opsporingsteam van de Koninklijke Marechaussee
onderzoek ingesteld. Het onderzoek betrof niet het schietincident als
zodanig, maar uitsluitend de gang van zaken rond het toentertijd
uitgevoerde onderzoek.
Een tweede -aanvullende- aangifte is gedaan met betrekking tot een
schietincident dat op 7 december 2003 in Irak heeft plaatsgevonden.
Dit incident zou, in strijd met de voorschriften, niet of onvoldoende
bij de bevoegde autoriteiten zijn gemeld. Ook naar aanleiding van deze
aangifte is onderzoek gedaan door de Koninklijke Marechaussee.
Het Openbaar Ministerie concludeert dat er met betrekking tot de
eerstgenoemde aangifte onvoldoende bewijs is, terwijl er ten aanzien
van de aangifte met betrekking tot het schietincident van 7 december
2003 niet is gebleken van strafbare feiten.
Onderzoek naar vermeende onregelmatigheden rond schietincident 27
december 2003
Op 29 maart 2007 is door een sergeant-majoor aangifte gedaan van
strafbare feiten die te maken zouden hebben met het onderzoek naar het
schietincident dat op 27 december 2003 heeft plaatsgehad in Irak (
zaak Eric O.)
Volgens de aangifte zou er rond deze zaak sprake zijn van:
1. het beïnvloeden van getuigen waardoor in het onderzoek en ter
terechtzitting onjuiste verklaringen zouden zijn afgelegd,
2. het achterhouden van bewijsmateriaal; er zouden fotoâs van het
slachtoffer zijn gemaakt die buiten het onderzoek zijn gehouden,
en
3. het uiten van een bedreiging tegen aangever.
In dit onderzoek zijn in totaal 67 personen gehoord. In verband met de
vele getuigen die soms meerdere keren moesten worden gehoord en die
geregeld moeilijk bereikbaar waren in verband met verblijf in het
buitenland, heeft het onderzoek geruime tijd geduurd. De
getuigenverklaringen vormden de basis voor aanvullende
onderzoekshandelingen. Het onderzoek door de KMar is op 9 april 2008
afgerond.
1. Beïnvloeden van getuigen
Het onderzoek richtte zich op beantwoording van de vraag of getuigen
nu anders verklaren over het schietincident dan destijds tijdens het
onderzoek van de zaak Eric O. en, zo ja, in hoeverre eventueel op deze
getuigen uitgeoefende druk daarvoor redengevend is geweest. Het OM
concludeert dat geen van de getuigen nu andere verklaringen hebben
afgelegd dan destijds.
Daarnaast is onderzocht of getuigen nu over vormen van druk of
beïnvloeding verklaren waarover eerder geen verklaringen zijn
afgelegd. Van de gehoorde getuigen geven enkelen aan dat zij zich
destijds blootgesteld hebben gevoeld aan een vorm van beïnvloeding of
druk en dat er een beklemmende sfeer ervaren werd die met zich bracht
dat getuigen zich toen belemmerd voelden zich vrijelijk te uiten.
De conclusie van het onderzoek luidt dat de aard van de ervaren
beïnvloeding (sfeer, korpsloyaliteit) geen concrete en strafbare vorm
van beïnvloeding oplevert.
2. Het wegmaken of achterhouden van bewijsmateriaal
Uit het onderzoek is niet gebleken dat er sprake is geweest van het
wegmaken of achterhouden van bewijsmateriaal, in het bijzonder van
digitale fotoâs die van het slachtoffer van het schietincident zouden
zijn gemaakt. Eén getuige die zegt deze fotoâs te hebben gezien, kon
geen informatie verschaffen over de bezitter van deze fotoâs.
3. De bedreiging
De door de sergeant-majoor gestelde bedreiging is, ook als de
feitelijke toedracht zou kunnen worden bewezen, juridisch gezien niet
ernstig genoeg om een strafbare bedreiging op te kunnen leveren. Dit
deel van de aangifte is daarom niet verder onderzocht.
Onderzoek naar schietincident van 7 december 2003
Op 1 mei 2007 heeft de sergeant-majoor aanvullend aangifte gedaan van
een schietincident dat op 7 december 2003 in Irak zou hebben
plaatsgevonden. Bij dit incident zou mogelijk een Irakese gewonde zijn
gevallen. Dit incident zou in strijd met de voorschriften niet of
onvoldoende bij de bevoegde autoriteiten zijn gemeld. Er is onderzoek
gedaan naar dit schietincident zelf en naar de melding daarover.
Hierover zijn 31 personen gehoord.
Schietincident
Uit het onderzoek is gebleken dat op 7 december 2003 een konvooi
mariniers zich verplaatste van Al Khidr naar As Samawah. Op enig
moment werd door mariniers waargenomen dat op ongeveer 200 meter
afstand uit de richting van een autowrak op hen werd geschoten. Er is
toen teruggeschoten.
Enkele mariniers verklaren te hebben gezien dat binnen de groep van 3
tot 5 personen die waargenomen werd een persoon struikelde en overeind
werd geholpen door de anderen. Na afloop van het incident werd de
omgeving van waaruit werd geschoten op sporen onderzocht. Hierbij zijn
geen bloedsporen of andere sporen die duiden op verwondingen van
personen aangetroffen.
Uit de afgelegde verklaringen concludeert het OM dat de Nederlandse
militairen uit zelfverdediging handelden, als reactie op het vuren
door onbekenden op het konvooi.
Tevens concludeert het OM dat niet is vast komen te staan of er
daadwerkelijk een Irakese gewonde is gevallen.
De melding van het incident
In december 2003 was er geen verplichting voor een commandant om alle
vormen van geweldsaanwending te melden aan de Koninklijke Marechaussee
(KMar). De enige verplichting die voor de commandant gold was dat hij
in geval van verdenking van een strafbaar feit daarvan aangifte moest
doen bij de KMar.
De commandant van de geweergroep die het eerst werd beschoten heeft
het incident gemeld bij zijn compagniescommandant. De
compagniescommandant heeft hierover een rapport opgesteld. In het
rapport werd geen melding gemaakt van mogelijke gewonden. Het enkele
feit dat aan de rapportage mogelijk gebreken kleven levert echter ten
aanzien van de betrokkenen geen verdenking van enig strafbaar feit op.
Openbaar Ministerie