Gerechtelijke organisatie

Hoge Raad laat veroordeling wegens foltering door voormalig hoofd inlichtingendienst in Afghanistan in stand

Den Haag, 8 juli 2008 - Verdachte in deze zaak (met zaaknummer 07/10063) is een voormalig hoofd van de staatsveiligheidsdienst in Afghanistan. Hij is in de jaren negentig naar Nederland gevlucht en heeft hier politiek asiel gevraagd. Die aanvrage is afgewezen omdat volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst ernstige redenen bestonden te veronderstellen dat hij zich in de Afghaanse burgeroorlog (1979-1992) had schuldig gemaakt aan oorlogsmisdrijven. Vervolgens is het Nederlandse openbaar ministerie een onderzoek tegen hem gestart. Dit heeft geleid tot een veroordeling door de rechtbank 's-Gravenhage op 14 oktober 2005 (zie LJN AU4347) en in hoger beroep door het hof 's-Gravenhage op 29 januari 2007 (zie LJN AZ7143) tot een gevangenisstraf van twaalf jaren.

Procedure bij de Hoge Raad
De verdachte heeft cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld. De zaak is voor hem behandeld door mr. A.A. Franken en mr. L. Zegveld, beiden advocaat in Amsterdam. De verdediging heeft tegen de uitspraak van het hof een aantal klachten ingediend, die zich toespitsen op de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is te oordelen over deze verdachte. Waarnemend advocaat-generaal mr. Bleichrodt heeft op 18 maart 2008 in zijn advies aan de Hoge Raad geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

De uitspraak van de Hoge Raad
In art. 8 van de Wet Oorlogsstrafrecht (WOS) is strafbaar gesteld de schending van de wetten en gebruiken van de oorlog. Daaronder valt ook de schending van art. 3 van het zgn. Vierde Rode Kruis-verdrag van 1949 dat burgers bescherming beoogt te geven in tijd van oorlog en van burgeroorlog. In art. 3 WOS is bepaald dat de Nederlandse rechter bevoegd is tot berechting van zulke misdrijven, waar ter wereld en door wie ook gepleegd (zgn. universele rechtsmacht). De verdediging heeft gesteld dat de Nederlandse rechter daartoe niet bevoegd is omdat voor de uitoefening van universele rechtsmacht is vereist dat het (ongeschreven) volkenrecht die bevoegdheid uitdrukkelijk erkent. De Hoge Raad heeft die stelling verworpen omdat de Nederlandse rechter op grond van art. 94 Grondwet de geldende wetten niet mag toetsen aan ongeschreven (dus niet in een verdrag vastgelegd) volkenrecht.

Gevolg van deze uitspraak
De door het hof `s-Gravenhage uitgesproken veroordeling is onherroepelijk geworden.

In een tweede zaak (met zaaknummer 07/10064) tegen een andere voormalige functionaris van de Afghaanse staatveiligheidsdienst heeft de Hoge Raad het cassatieberoep op vergelijkbare gronden verworpen. Deze zaak is behandeld door mr. G.G.J. Knoops, advocaat in Amsterdam.

Het bovenstaande is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2008.
Bij verschil tussen deze samenvatting en een volledige uitspraak is laatstgenoemde bindend.

Zie voor de volledige uitspraken:
Zaaknr. 07/10063: BC7418.
Zaaknr. 07/10064: BC7421.

Den Haag, 8 juli 2008
mw. mr. E. Hartogs, griffier
Tel 070-3611236

LJ Nummers

BC7418
BC7421

Bron: Hoge Raad der Nederlanden Datum actualiteit: 8 juli 2008 Naar boven