Directoraat-Generaal Milieu
Directie Externe Veiligheid
Rijnstraat 8
Postbus 30945
2500 GX Den Haag
Interne postcode 637
Telefoon 070-339 1996
Fax 070-339 1084
www.vrom.nl\externeveiligheid
Groepsrisico op de kaart gezet
Hoofdrapport
RIVM TNO
L Gooijer T Wiersma
AAC van Vliet H Boot
RIVM-rapport 620100006/2007
TNO-rapport 2007-A-R0896/B
Het Centrum Externe Veiligheid van het RIVM en de afdeling Industriële en Externe Veiligheid van TNO
Bouw en Ondergrond hebben gezamenlijk een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden en
meerwaarde van een gebiedsgerichte weergave van het groepsrisico. Deze benadering is vooral bedoeld
om niet-risicoanalisten en beleidsmakers meer inzicht te geven in het groepsrisico in relatie met (ruimtelijk
en risico) beleid. De benadering is toegepast in een drietal casussen: een fictieve casus (Ingeest), de
casus Dordrecht en de casus Chemelot. De eerste casus is vooral gebruikt om de juistheid van de
verschillende methodieken te controleren en de methodieken met elkaar te vergelijken. In de casussen
Dordrecht en Chemelot is de bruikbaarheid van de gebiedsgerichte benadering in de context van
vergunningverlening en de ruimtelijke ontwikkeling onderzocht.
Op basis van de onderlinge vergelijking van de verschillende gebiedsgerichte methodieken (casus Ingeest)
zijn er twee kaarten ontwikkeld waarmee het groepsrisico (GR) op een kaart wordt gevisualiseerd:
- de GR-gebiedskaart en
- de GR-bijdragekaart
De naamgeving van de kaarten illustreert wat de kaarten laten zien. De GR-gebiedskaart geeft met
kleuren, die zijn gerelateerd aan de oriëntatiewaarde voor inrichtingen, inzicht in welke gebieden het
groepsrisico hoog is en in welke laag. Op deze kaart is verder het invloedsgebied zichtbaar. De GR-
bijdragekaart laat zien welke deelgebieden de grootste bijdragen leveren aan het groepsrisico.
Deze twee kaarten zijn voorgelegd aan een klankbordgroep en in een tweetal workshops aan betrokkenen
bij de casussen Dordrecht en Chemelot. Hierbij zijn verschillende simulaties uitgevoerd met parameters
die het groepsrisico en de groepsrisicokaarten beïnvloeden. Op basis van de bevindingen van deze
bijeenkomsten zijn conclusies getrokken over de bruikbaarheid van de kaarten.
De belangrijkste conclusie is dat beide kaarten informatief en juist zijn en het inzicht in het groepsrisico
vergroten. De GR-gebiedskaart geeft inzicht in de hoogte van het groepsrisico en de invloedsgebieden.
Hierdoor is de GR-gebiedskaart een goed instrument in het ruimtelijke ordeningsplanningsproces en kan
als ontwerpinstrument worden ingezet. Met de GR-bijdragekaart wordt als het ware ingezoomd op de
deelgebieden die het meeste bijdragen aan het groepsrisico. Dit is waardevolle, bruikbare informatie als
het gaat om het managen van het groepsrisico. De kaarten kunnen ook worden gebruikt bij de ontwikkeling
van veiligheidsbeleid en verantwoording van het groepsrisico. Voor de toepassing in het kader van de
rampenbestrijding is verder onderzoek nodig.
De eindconclusie is dat de twee kaarten het beste samen kunnen worden gebruikt bij het uitzetten van
beleid en ruimtelijke ordeningsbesluiten als aanvulling op de groepsrisicocurve. Een kaart zegt niet-
risicoanalisten meer dan een curve waardoor het groepsrisico ook figuurlijk beter op de kaart wordt gezet.
Ten geleide
Eind 2004 en in 2005 hebben TNO en RIVM parallel aan elkaar twee studies uitgevoerd naar een
gebiedsgerichte benadering van het groepsrisico. De resultaten van deze studies zijn gerapporteerd in de
rapporten Gebiedsgericht groepsrisico en Groepsrisico en gebiedsgerichte benadering . In oktober
2005 is een workshop gehouden met betrokkenen en deskundigen op het gebied van externe veiligheid,
waarin deze twee rapporten zijn gepresenteerd en bediscussieerd. Tijdens deze workshop is
geconstateerd dat de gebiedsgerichte groepsrisicobenadering een waardevolle toevoeging aan het
groepsrisicobeleid kan zijn. Wel is een nadere uitwerking van de systematiek noodzakelijk. De methoden
van TNO en RIVM zijn naast elkaar gelegd om na te gaan in hoeverre de methoden op elkaar aansluiten.
Daarnaast is gekeken naar de bruikbaarheid in de praktijk.
Het gezamenlijke onderzoek van RIVM en TNO heeft geleid tot twee rapporten: het voorliggende
hoofdrapport en een toelichtend rapport . Het hoofdrapport bevat een korte beschrijving van het
onderzoek en richt zich met name op de toepassing van de gebiedsgerichte methode voor het groepsrisico
en de conclusies naar aanleiding van de in het onderzoek behandelde casussen. Het toelichtende rapport
gaat in op de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd en geeft de achtergronden bij de conclusies in
het hoofdrapport.
De casussen aan de hand waarvan het onderzoek is uitgevoerd, zijn:
- de fictieve casus Ingeest
- de casus Dordrecht
- de casus Chemelot
De resultaten zijn besproken tijdens een tweetal workshops en in een klankbordgroep, bestaande uit:
- De heer Antoin Scholten (gemeente Zwijndrecht)
- De heer Ben Ale (TU Delft)
- De heer Cees Moons (VROM, Directie Externe Veiligheid)
- De heer Jaap van Staalduine (VROM, Directie Externe Veiligheid)
- De heer Menso Molag (TNO)
- De heer Kees van Luijk (RIVM)
- Mevrouw Karen Jakschtow (VenW, Programma Veiligheid)
- De heer Peter Peeters (VenW, Programma Veiligheid)
- De heer Sebe Buitenkamp (VROM, Directie Externe Veiligheid)
- De heer Martijn Ligthart (VROM, Directie Externe Veiligheid)
1 Inleiding: waarom en hoe van gebiedsgericht groepsrisico 9
1.1 Aanleiding 9
1.2 Doelstelling 9
1.3 Invulling van het project 10
1.4 Opbouw van het rapport 10
2 Gebiedsgericht groepsrisico: wat is het? 11
2.1 Brongerichte groepsrisicobenadering 11
2.2 Gebiedsgerichte groepsrisicobenadering 12
2.3 GR-gebiedskaart 12
2.4 GR-bijdragekaart 15
3 Bevindingen uit de casussen 17
3.1 Casus Ingeest 17
3.2 Casus Dordrecht 18
3.3 Casus Chemelot 19
4 Conclusies en aanbevelingen 23
4.1 Conclusies 23
4.2 Aanbevelingen 26
Literatuur 27
Bijlage A Verslag Klankbordgroep 29
A.1 Aanwezigen 29
A.2 Presentatie 29
A.3 Inhoudelijke discussiepunten 30
Bijlage B Alternatief kleurgebruik 31
1 Inleiding: waarom en hoe van gebiedsgericht
groepsrisico
1.1 Aanleiding
In het advies van de VROM-raad en de adviesraad Verkeer en Waterstaat Verantwoorde risico's, veilige
ruimte wordt geconcludeerd dat het begrip groepsrisico en de daarbij gehanteerde oriëntatiewaarde
bestuurlijk lastig te hanteren is en voor velen een moeilijk te begrijpen grootheid is. Dit komt deels doordat
het groepsrisico niet één getal is en niet kan worden weergegeven als een contour op de kaart, maar wordt
weergegeven in een grafiek (de groepsrisico (FN)-curve). Daarnaast wordt gesteld dat de oriëntatiewaarde
een zekere ongelijkwaardigheid in zich heeft, omdat voor eenvoudige stationaire inrichtingen (zoals een
LPG-tankstation) en complexe inrichtingen (zoals grote chemische industrie, met een groot aantal
installaties) dezelfde presentatie en oriëntatiewaarde worden gehanteerd. In het advies wordt de behoefte
gesignaleerd aan een cumulatief, gebiedsgericht groepsrisico of een andere maatlat voor
maatschappelijke ontwrichting.
Onder andere naar aanleiding van dit advies hebben TNO en RIVM parallel aan elkaar een methodiek
ontwikkeld om invulling te geven aan een gebiedsgericht groepsrisico. Beide projecten zijn in 2005
afgerond , . Op 13 oktober 2005 zijn de twee onderzoeken besproken tijdens een bij het RIVM
gehouden workshop. Eén van de conclusies van de workshop is dat de ontwikkelde instrumenten lijken te
voorzien in een informatiebehoefte uit de praktijk (vooral gebruik voor de ruimtelijke ordening). Er is echter
geconstateerd dat de juistheid en de bruikbaarheid van de instrumenten verder moeten worden uitgewerkt.
Daarom heeft het Ministerie van VROM besloten om een vervolg te geven aan de onderzoeken waarbij de
verschillende benaderingen van TNO en RIVM bij elkaar worden gebracht. Ook worden de toepassings-
mogelijkheden en de meerwaarde van de gebiedsgerichte benadering in een aantal casussen onderzocht.
1.2 Doelstelling
In dit gezamenlijke project van TNO en RIVM zijn de gehanteerde en ontwikkelde instrumenten voor een
gebiedsgerichte benadering van het groepsrisico nader uitgewerkt. Hierbij gaat het om de vraag of de
instrumenten inderdaad invulling geven aan een gebiedsgerichte benadering (juistheid) en om de
bruikbaarheid van de resultaten in de praktijk van vergunningverlening en ruimtelijke ordening. De
doelstelling van het project is daarmee tweeledig. Het gaat er om:
(i) duidelijk te krijgen in hoeverre de instrumenten invulling geven aan een gebiedsgerichte benadering
van het groepsrisico en
(ii) inzicht te krijgen of de gebiedsgerichte benadering een waardevol aanvullend hulpmiddel is om het
groepsrisico te presenteren en te hanteren.
1.3 Invulling van het project
Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van de uitwerking van drie casussen:
- de fictieve casus Ingeest;
- de casus Dordrecht;
- de casus Chemelot.
De eerste casus is vooral gebruikt om de juistheid van de verschillende methodieken te controleren en de
methodieken met elkaar te vergelijken. In de casussen Dordrecht en Chemelot is de bruikbaarheid van de
gebiedgerichte benadering in de context van vergunningverlening en de ruimtelijke ontwikkeling
onderzocht. In de casus Dordrecht is een uitwerking gegeven van het groepsrisico vanwege het transport
van gevaarlijke stoffen over het spoor. Hierbij staat de bruikbaarheid in de ruimtelijke ordening centraal. In
de casus Chemelot is het groepsrisico ten gevolge van enkele stationaire installaties op het
Chemelotterrein uitgewerkt. Er is voor Chemelot gekozen omdat deze het voorbeeld is van een grote site
met verschillende installaties, waarvan de bijbehorende externe veiligheidsrisico's een verschillende
ruimtelijke impact hebben. In deze casus gaat het vooral om de vraag welke meerwaarde de
gebiedsgerichte benadering kan hebben bij het ontwikkelen van (gebiedsgericht) veiligheidsbeleid en de
verhoging van het inzicht in de ruimtelijke spreiding van het groepsrisico.
Bij de casussen Dordrecht en Chemelot zijn workshops georganiseerd waaraan de betrokken partijen
deelnamen. Daarnaast zijn de resultaten van de drie casussen besproken in de klankbordgroep. De
achtergrondinformatie over de casussen en de verslagen van de workshops zijn beschreven in een apart
toelichtend rapport . Het verslag van de klankbordgroepbijeenkomst is opgenomen in Bijlage A.
1.4 Opbouw van het rapport
Deze rapportage is het hoofdrapport van het onderzoek. Hierin staan de conclusies uit de drie casussen
en de aanbevelingen voor de verdere toepassing van de gebiedsgerichte groepsrisicobenadering
(hoofdstuk 4). Hieraan voorafgaand wordt een korte beschrijving van de drie casussen gegeven met de
belangrijkste bevindingen (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 2 wordt allereerst een uitleg gegeven van de
gebiedsgerichte groepsrisicobenadering. Voor meer technisch-inhoudelijke diepgang wordt verwezen naar
het toelichtende rapport waarin per casus een omschrijving is opgenomen . Ook informatie over de
achterliggende berekeningen en analyses is daarin opgenomen.
2 Gebiedsgericht groepsrisico: wat is het?
In dit hoofdstuk wordt eerst kort aangegeven hoe het groepsrisico wordt berekend en gepresenteerd
volgens de huidige werkwijze. Vervolgens wordt de gebiedsgerichte benadering beschreven.
2.1 Brongerichte groepsrisicobenadering
In de huidige aanpak wordt het groepsrisico per bron (bijvoorbeeld één inrichting) berekend en
geïllustreerd met een groepsrisicocurve. De groepsrisicocurve geeft een overzicht van de effecten (aantal
doden: N) en cumulatieve kansen (frequenties: F) van alle ongevalsscenario's die kunnen plaatsvinden
binnen één inrichting. De groepsrisicocurve wordt meestal aangeduid als FN-curve.
1.0E-02
)raaj/1 1.0E-03
1.0E-04
(eit 1.0E-06
1.0E-05
n
quee 1.0E-07
Fr 1.0E-08
1.0E-09
1 10 100 1000
aantal doden
Figuur 2-1 Voorbeeld FN-curve
In Figuur 2-1 is naast de FN-curve van de bron ook de oriëntatiewaarde van het groepsrisico voor
inrichtingen weergegeven (oranje lijn).
Uit de FN-curve is af te lezen hoe groot de cumulatieve kans per jaar is op het overlijden (F) van minimaal
een bepaald aantal mensen (N) ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen bij de desbetreffende
bron (inrichting). Hierbij hoeven de slachtoffers niet altijd dezelfde te zijn. Als bijvoorbeeld bij scenario A
10 doden kunnen vallen ten westen van een inrichting en bij scenario B juist 10 doden vallen die zich aan
de zuidzijde bevinden, dan wordt de kans (F) op overlijden van 10 slachtoffers (N=10) bepaald door de
faalfrequenties van A en B op te tellen.
Bij de huidige benadering wordt dus vanuit de bron (`risicoveroorzaker') geredeneerd. Dit maakt het voor
de overheid in ieder geval duidelijk wie er eventueel aangesproken kan worden op de grootte van het
groepsrisico bij vergunningverlening. Door het groepsrisico te leggen naast een oriëntatiewaarde kan de
overheid de FN-curve verder gebruiken bij de verantwoording van het groepsrisico, bijvoorbeeld bij het
inpassen van ruimtelijke ontwikkelingen.
2.2 Gebiedsgerichte groepsrisicobenadering
De gebiedsgerichte benadering heeft zowel overeenkomsten als verschillen ten opzichte van de huidige
groepsrisicobenadering. De belangrijkste overeenkomst is dat de onderliggende berekeningen en
berekeningsmethodiek aan elkaar gelijk zijn. Om de gebiedsgerichte benadering uit te voeren worden
dezelfde scenario's en populatiedata gebruikt als bij een normale kwantitatieve risicoanalyse (QRA).
De verschillen komen voort uit de wijze waarop de resultaten van de groepsrisicoberekeningen worden
verwerkt:
- Ontvangend gebied centraal
Het belangrijkste verschil is dat de gebiedsgerichte benadering uitgaat van het `ontvangende
gebied'. Niet de risicobron is het uitgangspunt, maar juist het gebied waarop de scenario's van
invloed zijn.
- Meerdere risicobronnen meegenomen
Aansluitend hierop geldt dat de berekening in principe niet wordt beperkt tot één risicobron (of één
inrichting, transportas), maar dat alle risicobronnen die het risico in het betreffende gebied
beïnvloeden, worden beschouwd.
- Opbouw van FN-curve is gebiedsafhankelijk
In de gebiedsgerichte benadering wordt per gebied één FN-curve bepaald. De FN-curve van een
gebied is alleen opgebouwd uit de scenario's die het betreffende deelgebied treffen. Dit betekent
dat er niet één uiteindelijke FN-curve wordt berekend voor het totale gebied. Wel is het mogelijk
om tegelijkertijd de FN-curve(n) via de standaard (brongerichte) benadering uit te rekenen, omdat
de beide benaderingen dezelfde berekeningen gebruiken.
Deze bovengenoemde verschillen hebben te maken met de manier waarop de resultaten van de groeps-
risicoberekeningen worden verwerkt. Daarnaast heeft de gebiedsgerichte benadering als groot verschil
met de brongerichte benadering dat de resultaten geografisch worden weergegeven. Het groepsrisico
wordt dus op de kaart gezet. Er zijn twee kaarten ontwikkeld waarmee het groepsrisico op een kaart wordt
gevisualiseerd:
- de GR-gebiedskaart en
- de GR-bijdragekaart.
2.3 GR-gebiedskaart
2.3.1 Uitleg
Bij het opstellen van een GR-gebiedskaart wordt vanuit het gebied gekeken welke risico's daar een rol
spelen. Hiertoe wordt het gebied ingedeeld in kaartvakken van bijvoorbeeld 100 bij 100 meter. Voor het
centrum van elk kaartvak wordt nagegaan welke ongevalsscenario's dit punt treffen, wat de kans is op dit
scenario en hoeveel slachtoffers er in totaal bij dit scenario vallen. De GR-gebiedskaart neemt per
kaartvak ook de slachtoffers mee die bij hetzelfde scenario in omliggende kaartvakken vallen. Met deze
gegevens wordt een FN-curve samengesteld, behorende bij het desbetreffende kaartvak. Op basis van de
FN-curve van het kaartvak wordt vervolgens een kleur toegekend aan het kaartvak.
2.3.2 Kleurstelling
Bepaling van de kleur
De bepaling van de kleur is gebaseerd op de ligging van de FN-curve van het kaartvak ten opzichte van de
oriëntatiewaarde van inrichtingen (OWI). De kleurstelling is weergegeven in Figuur 2-2.
GGR based on FR pairs for populationcel:
Coordinate X=184650, Y=333050
Row = 49 Col = 60
Population day = 26 Population night = 38
1.0 x10-2 Ind. Value
FN curve selected point
1.0 x10-3
EV = 3.58e-06
1.0 x10-4 NormValue = 2.17e-04
]ry/1 [y 1.0 x10-5
1.0 x10-6
equencrF 1.0 x10-7
1.0 x10-8
1.0 x10-9
1.0 x10-10
1 10 100 1,000 10,000
Number of fatalities
Figuur 2-2 Kleurstelling GR-gebiedskaart
In de figuur is een FN-curve van een bepaald kaartvak weergegeven (de rode curve). De kleur die het
betreffende kaartvak krijgt, wordt bepaald aan de hand van het punt van de FN-curve die het dichtst de
oriëntatiewaarde nadert of deze het meest overschrijdt. De oranje lijn illustreert de oriëntatiewaarde voor
inrichtingen. In deze afbeelding betekent het dat het kaartvak van de FN-curve oranje zal worden. Een
FN-curve tussen de gele en oranje lijn geeft een oranje kleur op de kaart.
Bij de getoonde kleurcodering betekent een rood kaartvak dat de FN-curve daar boven de
oriëntatiewaarde voor inrichtingen ligt.
Aantal kleuren
Tijdens de casussen is vastgesteld dat het gebruik van zes kleuren de voorkeur heeft. Een groter
assortiment kleuren geeft te weinig contrast. Bij nog minder kleuren zou het onderscheid weer te klein
worden.
Kleurkeuze
Wat de kleurkeuze betreft waren er tijdens de workshops bezwaren tegen het gebruik van de kleuren rood
en groen. Rood suggereert een verbod, terwijl er voor groepsrisico geen absoluut verbod geldt, maar een
oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. Groen suggereert veilig, terwijl ook de groene gebieden
nog binnen het invloedsgebied van het groepsrisico liggen. Anderzijds werd ook aangegeven dat de
kleuren rood en groen intuïtief goed aansluiten bij de beleving van de deelnemers. In Bijlage B is een
voorbeeld gegeven van een uitwerking waarbij de kleuren rood en groen niet worden toegepast. Dit lijkt op
het eerste gezicht niet duidelijker. Daarom is in dit onderzoek besloten om de kleuren zoals gepresenteerd
in de casussen te handhaven.
2.3.3 Betekenis van de GR-gebiedskaart
De GR-gebiedskaart (Figuur 2-3) illustreert in welke gebieden het groepsrisico een rol speelt en geeft aan
de hand van de kleurstelling een indicatie van de grootte van het groepsrisico. Uit de koppeling van de
kleur met de oriëntatiewaarde (OW) blijkt welke gebieden een overschrijding van de OW opleveren en in
welke gebieden het groepsrisico beperkt is. Aangezien in de GR-gebiedskaart elk kaartvak waar het
groepsrisico een rol speelt een kleur krijgt, geeft de kaart ook de omvang van de gevoelige gebieden aan
van de kaartvakken met een kans tot 10-5 van de oriëntatiewaarde.
In de GR-gebiedskaart kunnen ook gebieden zonder bevolking een kleur krijgen: over dit gebied vallen
immers ook effecten die een groepsrisico veroorzaken. Hierbij wordt wel als kanttekening gemaakt dat
gebieden waar in het geheel geen bevolking aanwezig is en die niet worden getroffen door scenario's die
elders (bijvoorbeeld dichter bij de bron) slachtoffers eisen, bij deze methode geen kleuring krijgen. Om die
reden is het weergeven van de plaatsgebonden risicocontouren nog steeds zinvol.
Figuur 2-3 GR-gebiedskaart
2.4 GR-bijdragekaart
2.4.1 Uitleg
Bij de GR-bijdragekaart wordt per kaartvak de verwachtingswaarde op overlijden (het oppervlak onder de
FN-curve) berekend. Dit kan op twee manieren: via een FN-curve per kaartvak en via de plaatsgebonden
risicocontouren in combinatie met de bevolking.
- Bij het bepalen van de FN-curve wordt gekeken van welke scenario's de effecten (het centrum
van) het kaartvak raken. In tegenstelling tot de GR-gebiedskaart worden in de bijbehorende
FN-curve alleen de slachtoffers beschouwd die binnen dit kaartvak vallen. Vervolgens wordt de
oppervlakte onder de FN-curve berekend. Dit is de verwachtingswaarde van het betreffende
kaartvak.
- De verwachtingswaarde van een kaartvak kan ook worden verkregen door de risicocontouren per
kaartvak te vermenigvuldigen met het aantal aanwezige personen in het vak. Bij het berekenen
van deze risicocontouren1 wordt, op eenzelfde manier als bij groepsrisicoberekeningen, rekening
gehouden met beschermingsfactoren zoals verblijf binnenshuis en het dragen van kleding.
Op basis van de verwachtingswaarde van het kaartvak wordt vervolgens een kleur toegekend aan het
kaartvak. De hoogte van de verwachtingswaarde van een kaartvak is onder andere afhankelijk van de
grootte van het kaartvak, waardoor de waarde behorende bij het kaartvak niet absoluut is, maar relatief.
2.4.2 Kleurstelling
Bij de vertaling van de verwachtingswaarde naar een kleur, wordt de kleurstelling bepaald op basis van
een logaritmische schaal. De vakken met de hoogste verwachtingswaarde krijgen een rode kleur en die
met de laagste verwachtingswaarde worden groen. De kleuren hebben in dit geval geen directe relatie met
de oriëntatiewaarde.
Zoals opgemerkt is de absolute verwachtingswaarde minder relevant. Als alle vakken dezelfde
verwachtingswaarde zouden hebben, zouden zij ook dezelfde kleur krijgen. Het gaat om de onderlinge
verschillen die tot uitdrukking komen in de verschillende kleuren op de GR-bijdragekaart. Op deze wijze
wordt de relatieve bijdrage van een kaartvak gevisualiseerd.
2.4.3 Betekenis
De GR-bijdragekaart (Figuur 2-4) toont de relatieve bijdrage van een kaartvak aan het groepsrisico. De
rode kaartvakken leveren de grootste bijdrage aan het groepsrisico.
Bij de risicobron in het noorden zijn twee rode kaartvakken zichtbaar. Deze vakken leveren dus de grootste
bijdrage aan het groepsrisico. Als we dezelfde risicobron bij de GR-gebiedskaart bekijken (Figuur 2-3), dan
blijkt dat al de vakken om deze risicobron rood zijn. Hieruit kan worden afgeleid dat bij al die kaartvakken
de oriëntatiewaarde wordt overschreden (kaartvakken rood op GR-gebiedskaart), maar dat twee vakken
de grootste bijdrage leveren aan het groepsrisico (GR-bijdragekaart).
Een waarschuwing die bij de GR-bijdragekaart gegeven moet worden, is dat ook veel kaartvakken met een
relatief lage waarde (groen/blauw) samen voor een overschrijding van het groepsrisico kunnen zorgen. De
kleuring heeft dus geen direct verband met het totale optredende groepsrisico.
1 Dit zijn dus andere contouren dan de standaardberekening voor de plaatsgebonden risicocontouren waarbij geen rekening wordt
gehouden met beschermingsfactoren.
Figuur 2-4 GR-bijdragekaart
3 Bevindingen uit de casussen
De gebiedsgerichte benadering is toegepast in een drietal casussen: de fictieve casus Ingeest, de casus
Dordrecht en de casus Chemelot. De eerste casus is vooral gebruikt om de juistheid van de verschillende
methodieken te controleren en met elkaar te vergelijken. In de casussen Dordrecht en Chemelot is de
bruikbaarheid van de gebiedgerichte benadering in de context van vergunningverlening en ruimtelijke
ontwikkeling onderzocht.
3.1 Casus Ingeest
De casus Ingeest is gebaseerd op een eerder door het RIVM uitgewerkte fictieve casus . In deze casus
zijn de volgende risicobronnen opgenomen:
- een LPG-tankstation;
- een type 2 ammoniakkoelinstallatie;
- twee spoorassen met transport van giftige gassen;
De belangrijkste doelstelling van deze casus is de uitwerkingen van RIVM en TNO naast elkaar te leggen
en na te gaan of de beide methodieken voldoende op elkaar aansluiten en of de benaderingen inhoudelijk
juist zijn. Deze casus is de eerste casus in de serie van drie en is ook gebruikt als vingeroefening voor het
werken met de methodieken en om de uitwisseling tussen de door RIVM en TNO gebruikte
rekenprogramma's te stroomlijnen. RIVM gebruikt namelijk SAFETI-NL , terwijl TNO de berekeningen
uitvoert met het programma RISKCURVES .
Een belangrijke constatering in deze casus is dat de onderliggende berekeningen van de GR-gebiedskaart
en de GR-bijdragekaart principieel gelijk zijn aan de standaardberekeningen van het groepsrisico (de
standaard FN-curve).
In deze casus zijn de verschillende methoden om tot de GR-bijdragekaart te komen2 met elkaar
afgestemd. Inhoudelijk was in de eerste berekeningen met SAFETI nog niet voldoende rekening
gehouden met alle beschermingsfactoren. Dit is uiteindelijk met SAFETI-NL wel het geval. Verder is de
vertaling van de rekenresultaten naar de kleur op de GR-bijdragekaart geünificeerd, zodat de beide
benaderingen tot dezelfde GR-bijdragekaart leiden.
Een derde constatering uit de casus is dat de benodigde conversie van SAFETI-NL naar RISKCURVES
(omdat de GR-gebiedskaarten alleen met RISKCURVES kunnen worden gemaakt) geen onoverkomelijke
problemen oplevert. De werkwijze is betrekkelijk eenvoudig en ook de conversie levert geen afwijkende
resultaten op.
In de vierde plaats is duidelijk dat enkele keuzen de uiteindelijke GR-gebiedskaart en de GR-bijdragekaart
beïnvloeden. De keuze van de grootte van de kaartvakken heeft gevolgen voor de GR-bijdragekaart,
omdat hierin de verwachtingswaarde voor overlijden per kaartvak een grote rol speelt. Dit aspect is in de
2 Het RIVM gebruikt de PLL-kaart en TNO de hotspotskaart. In het toelichtende rapport wordt hierop nader ingegaan.
uiteindelijke GR-bijdragekaart minder van belang omdat de kleuren op basis van de relatieve bijdrage per
kaartvak tot stand komen. Bij de GR-gebiedskaart is de kleurstelling gerelateerd aan de oriëntatiewaarde
voor inrichtingen (OWI), terwijl in de gebiedsgerichte benaderingen zowel inrichtingen als transportassen
worden beschouwd. De grootte van het kaartvak heeft geen invloed op de kleurstelling van de kaart.
In deze casus is geconcludeerd dat de GR-gebiedskaart en de GR-bijdragekaart prima op elkaar
aansluiten en bij voorkeur steeds gezamenlijk getoond worden.
Figuur 2-3 en Figuur 2-4 uit het vorige hoofdstuk zijn GR-gebiedskaart en de GR-bijdragekaart behorende
bij de casus Ingeest. Een uitgebreide beschrijving van de casus Ingeest is beschreven in het toelichtende
rapport . In dit rapport wordt tevens dieper ingegaan op de achterliggende methodiek.
3.2 Casus Dordrecht
De casus Dordrecht richt zich vooral op de toepasbaarheid van de methodiek in het ruimtelijk
planningsproces. Hiervoor is een uitwerking gemaakt van de GR-gebiedskaart en de GR-bijdragekaart van
het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Hierbij is gebruikgemaakt van gegevens uit eerdere
risicoanalyses van TNO voor de gemeente Dordrecht. De kaarten zijn toegelicht in een workshop met
vertegenwoordigers van de gemeente (planologen, deskundigen stadsontwikkeling en deskundigen
externe veiligheid), de provincie Zuid-Holland, het Ministerie van VROM, het RIVM en TNO. Tijdens de
workshop is er een interactieve sessie gehouden, waarbij er de gelegenheid was om te variëren in de
invoergegevens (transportfrequenties en bevolkingsdichtheden) om vervolgens direct de invloed hiervan
op het groepsrisico, de GR-gebiedskaart en de GR-bijdragekaart te zien.
De gebiedsgerichte benadering is in deze workshop enthousiast ontvangen. Met name de niet-
risicoanalisten in het gezelschap vonden dat de twee kaarten in hoge mate bijdragen aan hun inzicht in de
ruimtelijke consequenties van het groepsrisico. De aanwezigen hebben aangegeven dat de methode goed
aansluit bij de behoefte aan het vergroten van het inzicht in het groepsrisico en ze zouden er graag zo snel
mogelijk gebruik van willen maken. Dit geldt zowel voor de mogelijkheid om het groepsrisico op de kaart te
visualiseren als voor het gebruik van het gedemonstreerde instrument om interactief tijdens een sessie de
invloed van veranderingen in de omgeving op het groepsrisico te analyseren.
Tijdens de workshop is geëxperimenteerd met het kleurgebruik. Hieruit blijkt een voorkeur voor een
beperkt aantal (zes) kleuren. Een beperkt aantal verhoogt het contrast en de duidelijkheid van de kaarten.
Ook is men positief over het gebruik van de kleur rood voor de gebieden waar de oriëntatiewaarde wordt
overschreden, omdat dan duidelijk is dat er iets aan de hand is en er een goede afweging moet worden
gemaakt.
Geconstateerd is dat de GR-gebiedskaart het meest geschikt is voor gebruik in het ruimtelijk ordenings-
planproces. Daarnaast kan de GR-bijdragekaart worden gebruikt om nader in te zoomen op knelpunten.
De kaarten zijn bruikbaar om bijvoorbeeld met andere diensten binnen een gemeente te communiceren
over het groepsrisico. Daarnaast kunnen de kaarten als ontwerpinstrument worden gebruikt in het
ruimtelijk ordeningsplanproces. Tijdens de workshop zijn verschillende suggesties gedaan voor het gebruik
van de kaarten (bij voorkeur al in het begin van het ontwerpproces) zoals het doorrekenen van
verschillende varianten.
In het toelichtende rapport is een volledige beschrijving van de casus opgenomen. Hieronder worden
de gepresenteerde GR-bijdragekaart en de GR-gebiedskaart gegeven.
Figuur 3-1 GR-gebiedskaart (links) en GR-bijdragekaart zoals gepresenteerd in de workshop in Dordrecht
Van belang is om te vermelden dat de berekeningen en kaarten die in deze casus zijn gebruikt, nog niet
volledig waren gevalideerd. Er is bovendien gebruikgemaakt van een beperkt gebied met betrekking tot de
bevolkingsgegevens (namelijk tot 500 meter vanaf de transportassen). Dit houdt in dat de gebruikte
kaarten behoorlijk afwijken van de correcte, actuele kaarten van Dordrecht. Dit doet geen afbreuk aan de
conclusies ten aanzien van de bruikbaarheid van de methodiek, maar het betekent wel dat de
gepresenteerde kaarten niet kunnen worden gebruikt voor beleidsvorming.
Hoewel buiten 200 meter van een route of tracé in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik
hoeven worden gesteld , moeten de aanwezigen in dit gebied wel meegenomen worden in de risico-
berekeningen. In de oorspronkelijke risicoanalyse was bevolking tot op 500 meter van het spoor
meegenomen.
Omdat het invloedsgebied van de toxische stoffen veel groter is dan de gebruikte 500 meter voor de
bevolking, worden gebieden buiten de 500 meter wel "meegekleurd". Dit is verwarrend als deze bevolking
niet is meegenomen. Daarom zijn in een nadere analyse berekeningen gedaan met een volledige
bevolkingsset. Deze analyse is beschreven in het toelichtende rapport. De conclusie hieruit is dat het
gebruik van de volledige bevolkingsset de resultaten van de gebiedsgerichte groepsrisico benadering
significant beïnvloedt. Hieruit volgt dat, wanneer het aantal transporten met toxische stoffen groot is, het in
kaart brengen van de bevolking tot 500 meter vanaf een transportas te beperkt is.
3.3 Casus Chemelot
Bij de casus Chemelot is vooral gekeken naar de bruikbaarheid van de gebiedsgerichte benadering bij een
grote industriële site. De gebiedsgerichte benadering zou daarbij een beter of genuanceerder beeld
kunnen verschaffen over de ruimtelijke verspreiding van het risico en de bijdrage die de verschillende
bronnen, verspreid over het terrein, daarbij hebben in de diverse gebieden rondom het Chemelotterrein.
De gegevens die in deze casus zijn gebruikt, zijn afkomstig van Chemelot. Aangezien er bij Chemelot
sprake is van een groot aantal installaties en een groot aantal mogelijke ongevalsscenario's, is er voor
gekozen om het aantal scenario's dat in de uitwerking wordt meegenomen te beperken tot 67. Deze
scenario's bepalen gezamenlijk 88% van het groepsrisico. Hiermee is een casus gevormd die
overzichtelijk en geschikt is voor dit onderzoek. De selectie is voldoende om de methodiek te
demonstreren en de bruikbaarheid en meerwaarde bij het groepsrisicobeleid te onderzoeken. Indien men
echter de kaarten daadwerkelijk zou willen gebruiken bij de verdere uitwerking van het externe
veiligheidsbeleid rond Chemelot, zullen wel alle scenario's moeten worden meegenomen. Dan zal ook
gebruik moeten worden gemaakt van de meest actuele scenario's en bevolkingsgegevens. De
gepresenteerde kaarten bevatten nu dus nog onvoldoende actuele informatie voor beleidsmatige
toepassing en zijn alleen voor gebruik binnen de kaders van dit project geschikt.
De gebiedsgerichte benadering is besproken in de projectgroep `Veiligheidsvisie Beek, Stein, Sittard-
Geleen / Chemelot'. Hierin zijn vertegenwoordigd: de gemeenten Stein, Beek, Sittard-Geleen, Chemelot,
Gemeenschappelijk Brandweerbureau Westelijke Mijnstreek, de VROM-inspectie en de provincie Limburg.
In een eerste bijeenkomst is de benadering toegelicht en is medewerking aan het project gevraagd. In de
tweede bijeenkomst zijn verschillende groepsrisicokaarten gepresenteerd en toegelicht. Tijdens de tweede
bijeenkomst is ook geëxperimenteerd met het variëren van de bevolkingsgegevens en de invloed hiervan
op het groepsrisico, de GR-gebiedskaart en de GR-bijdragekaart. Daarnaast is de casus besproken met
medewerkers van Chemelot, SABIC en DSM.
Uit de workshop is naar voren gekomen dat de kaarten een waardevolle bijdrage leveren aan de discussie
over het groepsrisico. Ook de interactieve sessie, waarbij parameters die het groepsrisico beïnvloeden
werden gevarieerd, droeg bij aan het inzicht. Wel is een toelichting op de kaarten van groot belang. De
ogenschijnlijke eenvoud van de plaatjes brengt het risico met zich mee dat men het denkt te begrijpen en
dan zelf (verkeerde) interpretaties maakt. Daarnaast is in de workshop geconstateerd dat GR-gebiedskaart
en de GR-bijdragekaart gezamenlijk gepresenteerd dienen te worden naast de `standaard' FN-curven. Dit
draagt bij aan de goede uitleg en voorkomt zoveel mogelijk dat slechts een deel van de informatie in de
verdere communicatie wordt meegenomen. Extra aandacht dient geschonken te worden aan de
communicatie richting omwonenden in geval van gebruik van de kaarten in het kader van risico-
communicatie of voorlichting over rampenbestrijding.
Tijdens de workshop is geconstateerd dat de kaarten extra inzicht geven in de bijdrage die de
verschillende bronnen en de verschillende bevolkingsgebieden leveren aan het groepsrisico. Ook de
ruimtelijke verdeling en de invloed van (cumulatie van) meerdere risicobronnen is goed inzichtelijk te
maken met de methodiek. De gebiedsgerichte benadering voldoet daarmee aan de verwachtingen en is
goed bruikbaar.
Vertegenwoordigers van Chemelot hebben aangegeven dat de bedrijven overwegen om, op het moment
dat er een nieuwe, volledige kwantitatieve risicoanalyse wordt opgesteld (op het moment dat het
veiligheidsrapport moeten worden geactualiseerd), de gebiedsgerichte groepsrisicobenadering toe te
passen. Er kunnen dan kaarten van de actuele en volledige situatie worden gemaakt. Vanaf dat moment
kan de gebiedsgerichte benadering ook daadwerkelijk voor Chemelot worden toegepast en kunnen de
kaarten worden gebruikt in de verantwoording van het groepsrisico en de (risico)communicatie met de
verschillende betrokkenen.
In Figuur 3-2 worden de GR-gebiedskaart en de GR-bijdragekaart van de op Chemelot gebaseerde
scenario's gegeven. In de GR-gebiedskaart is een vijftal risicobronnen aangegeven dat in de casus is
meegenomen. Daarnaast is het terrein van Chemelot op de kaart omkaderd en licht geel aangegeven. In
de GR-gebiedskaart is duidelijk te zien dat het groepsrisico betrekking heeft op een groot gebied. Er is een
rood (cirkelvormig) gebied dat deels over de site heen ligt en de overschrijding van het groepsrisico
veroorzaakt. Daarnaast is er een oranje vlek waar het groepsrisico ook hoog is, maar nog niet tot een
overschrijding van de oriëntatiewaarde leidt (factor 10 onder de oriëntatiewaarde). In de andere gebieden
ligt het groepsrisico (in dit voorbeeld, met de gebruikte scenario's en bevolking) ruim onder de
oriëntatiewaarde.
In de GR-bijdragekaart is duidelijk te zien dat een klein deelgebied een grote bijdrage aan de grootte van
het groepsrisico levert (het rood gekleurde gebied).
Een uitgebreidere beschrijving van de casus, de uitgevoerde experimenten en de reacties is beschreven in
de toelichtende rapportage .
Figuur 3-2 GR-gebiedskaart (links) en GR-bijdragekaart (rechts) van de casus Chemelot
4 Conclusies en aanbevelingen
In dit rapport is het onderzoek beschreven naar een gebiedsgerichte benadering van het groepsrisico. De
doelstelling was tweeledig. Ten eerste is het onderzoek uitgevoerd om duidelijk te krijgen of de
instrumenten invulling geven aan een gebiedsgerichte benadering van het groepsrisico. Ten tweede is het
onderzoek gedaan om inzicht te krijgen of deze benadering meerwaarde biedt en een waardevol
aanvullend hulpmiddel is om het groepsrisico te presenteren en te hanteren. Het onderzoek is uitgevoerd
aan de hand van een drietal casussen. De casussen zijn gebruikt om de verschillende facetten van het
onderzoek te belichten. Op basis van de resultaten uit de casussen en de bijeenkomst met de
begeleidingscommissie zijn in dit laatste hoofdstuk conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. Hierbij
wordt de koppeling gemaakt met de doelstelling van dit project.
4.1 Conclusies
4.1.1 Gebiedsgerichte benadering: ontvangend gebied staat centraal
Om invulling te geven aan de gebiedsgerichte benadering van het groepsrisico zijn twee instrumenten
uitgewerkt: de GR-gebiedskaart en de GR-bijdragekaart. In beide instrumenten staat het ontvangende
gebied centraal. Daarbij wordt gekeken naar de verschillende scenario's en risico's die betrekking hebben
op een bepaald gebied. Alle risicobronnen die het groepsrisico in dat gebied beïnvloeden worden
meegenomen. Op deze wijze is er sprake van een gebiedsgerichte benadering.
De verschuiving van een brongerichte benadering (waarbij de groepsrisico's van de verschillende risico-
bronnen binnen een inrichting bij elkaar worden opgeteld, ook als de betrokken populatie per risicobron
verschilt) naar de gebiedsgerichte benadering (waarbij alle risico's die van invloed zijn op een gebied
worden gecumuleerd) is duidelijk naar voren gekomen bij de casus Chemelot. In deze casus zijn de
verschillende risicobronnen verspreid over de inrichting en wisselt de betrokken populatie per risicobron.
Via de gebiedsgerichte benadering komt de relatie tussen een risicobron en het betrokken gebied duidelijk
naar voren en wordt het inzicht in de ruimtelijke spreiding van het groepsrisico vergroot.
4.1.2 GR-gebiedskaart en GR-bijdragekaart: complementaire kaarten
De gebiedsgerichte benadering heeft geresulteerd in een geografische weergave van het groepsrisico op
een tweetal kaarten: GR-gebiedskaart en GR-bijdragekaart. De naamgeving van de kaarten illustreert wat
de kaarten laten zien. De GR-gebiedskaart laat zien in welke gebieden het groepsrisico hoog is en in
welke laag. Verder is het invloedsgebied zichtbaar op deze kaart. De GR-bijdragekaart laat zien welke
deelgebieden het meeste bijdragen aan het groepsrisico. De GR-bijdragekaart geeft geen beeld van het
totale groepsrisico in een gebied, wat de GR-gebiedskaart wel doet.
4.1.3 Totstandkoming van de kaarten: geen nieuwe berekeningen nodig
Voor de totstandkoming van de twee kaarten moeten dezelfde berekeningen worden gedaan als voor de
huidige groepsrisicoberekeningen. Er wordt gebruikgemaakt van dezelfde scenario's en rekenvoor-
schriften. Dit betekent dat de twee kaarten als aanvulling op de normale berekeningen kunnen worden
gebruikt, zonder dat de modellering moet worden aangepast. Het enige verschil is het gebruik van de
resultaten van de berekeningen om de kaarten samen te stellen. De kaarten kunnen als een aanvulling op
de momenteel beschikbare risicoanalyses worden gebruikt.
4.1.4 Kleuren op de kaart: zes is genoeg
Tijdens de workshops en de bijeenkomst van de begeleidingscommissie is over het gebruik van de kleuren
op de kaarten gesproken. De conclusie is dat een beperkt aantal van zes kleuren voldoende onderscheid
geeft.
Wat de keuze van de kleuren betreft, is de conclusie dat het gebruik van de kleur rood duidelijkheid
verschaft. Hierbij gaat het om de weergave van de GR-gebiedskaart. De kleurstelling hiervan is namelijk
gerelateerd aan de oriëntatiewaarde voor inrichtingen. De rode kleur geeft aan in welke gebieden het
groepsrisico de oriëntatiewaarde voor inrichtingen overschrijdt. De oriëntatiewaarde is voor gebiedsgericht
groepsrisico geen wettelijk vastgelegde norm en wanneer voor een andere oriëntatiewaarde zou worden
gekozen, zijn de kleuren eenvoudig aan te passen.
Voor de GR-bijdragekaart worden dezelfde kleuren gebruikt als bij de GR-gebiedskaart. Bij de GR-
bijdragekaart is er echter geen directe relatie met de oriëntatiewaarde voor inrichtingen. De rode kleur in
een gebied betekent alleen dat het betreffende (deel)gebied de grootste bijdrage levert aan het
groepsrisico.
4.1.5 Presentatie: GR-gebiedskaart en GR-bijdragekaart samen, maar toelichting is nodig
De belangrijkste conclusie uit de casussen is dat GR-gebiedskaart en GR-bijdragekaart beide hun waarde
hebben in het visualiseren van het groepsrisico op de kaart en daarom bij voorkeur ook steeds samen
worden uitgewerkt en gepresenteerd, als toevoeging op de FN-curve. De grootste meerwaarde van de
kaarten is dat er voor de verschillende betrokken partijen meer inzicht ontstaat in het groepsrisico en de
relatie van het groepsrisico tot de omgeving. Duidelijk wordt waar het groepsrisico hoog is (GR-
gebiedskaart) en welke gebieden het meeste bijdragen aan het groepsrisico (GR-bijdragekaart). Een kaart
zegt vooral niet-risicoanalisten meer dan een toelichting bij een FN-curve.
Geconcludeerd is dat uitleg bij de kaarten noodzakelijk is om misinterpretaties te voorkomen. In een
toelichting moet de betekenis van de kaarten en de kleuren uitgelegd worden. Bij deze betekenis moet
worden aangegeven welke constateringen en conclusies op grond van de kaarten gerechtvaardigd zijn.
4.1.6 Toepassingsmogelijkheden: vooral in de ruimtelijke afweging
Tijdens het onderzoek zijn er verschillende toepassingsmogelijkheden van de twee kaarten naar voren
gekomen:
- Communicatie over het groepsrisico
Met de kaarten kan een risicoanalist aan bijvoorbeeld planologen inzicht geven over het hoe en
wat van het groepsrisico. Vooral ruimtelijke ordeningsdeskundigen zijn gewend om met kaarten om
te gaan. Het communiceren over het groepsrisico wordt met de kaarten makkelijker, omdat een
kaart in het algemeen meer zegt dan een grafiek (FN-curve).
- Ontwerpinstrument in de ruimtelijke ordening
In de casussen is naar voren gekomen dat vooral de GR-gebiedskaart als ontwerpinstrument kan
worden gebruikt. Door al vroeg in een ruimtelijk planningsproces verschillende varianten door te
rekenen kan tijdig rekening worden gehouden met het groepsrisico van de verschillende varianten.
Wanneer de kaarten als ontwerpinstrument worden gebruikt, biedt dit meerwaarde. Tijdens de
workshops zijn interactieve sessies gehouden waarin de deelnemers invoergegevens konden
variëren, zoals de gebruikte bevolkingsdichtheden. Zij konden vervolgens direct de invloed hiervan
op het groepsrisico beschouwen. Daardoor wordt de invloed van veranderingen duidelijk en het
verhoogt het inzicht in het groepsrisico in relatie tot de omgeving. De kaarten brengen de
wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en risicobronnen in beeld. Hierdoor kunnen de
kaarten worden gebruikt voor het zoeken naar veilige oplossingen of om het streven naar veiliger
te ondersteunen (ALARA)3.
- Verbetering van het groepsrisico
De combinatie van de twee kaarten kan worden gebruikt voor het bepalen van objecten die
bijdragen aan het groepsrisico. De GR-gebiedskaart toont de gebieden waar de oriëntatiewaarde
wordt overschreden. De GR-bijdragekaart laat juist zien welke kaartvakken het meest bijdragen
aan het groepsrisico. Zo wordt snel duidelijk waar beperking en vermindering van objecten in het
ontvangende gebied het meest effectief is of waar maatregelen kunnen worden ingezet in de sfeer
van de zelfredzaamheid, zoals het belang van goede vluchtwegen, slimme bouwvoorschriften en
specifieke voorlichting.
Hierbij wordt opgemerkt dat het voor het inzicht in de overschrijding van het groepsrisico in een
bepaald gebied nuttig kan zijn om verschillende risicobronnen los van elkaar te beschouwen, zodat
ook duidelijk is welke risicobron verantwoordelijk is voor het grote groepsrisico. Op die manier
kunnen de kaarten ook gebruikt worden om de meest risicovolle bron te identificeren en daar
eventueel maatregelen te treffen.
- Verantwoording van het groepsrisico
Omdat alle risicobronnen die van invloed zijn op het gebied worden meegenomen, biedt de
gebiedsgerichte benadering meerwaarde voor de verantwoording van het groepsrisico. Vooral als
het gaat om de verantwoording bij de aanpassing van een bestemmingsplan.
- Rampenbestrijding
Er kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat de GR-bijdragekaart meerwaarde biedt bij de
rampenbestrijding. Tijdens de casussen is gemeld dat de GR-bijdragekaart in de rampenbestrijding
(brandweer/GHOR4/politie) gebruikt kan worden, omdat deze kaart illustreert welke deelgebieden
het meeste bijdragen aan het groepsrisico. Dit kan dan worden gebruikt in geval van calamiteiten.
Echter, de GR-bijdragekaart laat zien welke gebieden het meeste bijdragen aan het groepsrisico,
zonder dat hieruit direct valt af te leiden of deze bijdrage wordt veroorzaakt door het grote aantal
mensen in het gebied, of door de hoge kans op overlijden in het gebied.
4.1.7 Eindconclusie
De eindconclusie is dat de GR-gebiedskaart en GR-bijdragekaart een goede ondersteuning bieden aan
een gebiedsgerichte benadering van het groepsrisico. De kaarten hebben duidelijk een meerwaarde,
omdat het inzicht in de ruimtelijke verdeling van het groepsrisico wordt vergroot en de kaarten vooral in de
ruimtelijke ordening bruikbaar zijn.
3 As Low As Reasonably Achievable.
4 Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen.
4.2 Aanbevelingen
Op basis van de resultaten van dit onderzoek zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd.
4.2.1 Presentatie kaarten
- Plaats voor de duidelijkheid ook de plaatsgebonden risicocontouren in de GR-gebiedskaart en de
GR-bijdragekaart.
- Er is aangegeven dat de GR-gebiedskaart en een GR-bijdragekaart een toelichting behoeven. Bij
de implementatie van de kaarten in een rekenpakket kan een standaardtekst opgesteld worden
waarin wordt aangegeven hoe de kaarten gebruikt kunnen worden.
4.2.2 Verdere toetsing toepassing en bruikbaarheid in de praktijk
Toets de toepassing en bruikbaarheid van de instrumenten nog verder in de praktijk:
- Ruimtelijke ordening: Voor de verdere toepassing in de ruimtelijke ordening wordt aanbevolen een
workshop te organiseren waarbij een GR-gebiedskaart en een GR-bijdragekaart aan een groep
planologen wordt voorgelegd en wordt nagegaan op welke wijze zij de resultaten interpreteren en
gebruiken. Zo wordt duidelijk hoe de kaarten toegepast kunnen worden in een concrete situatie en
komen ook eventuele valkuilen naar voren. Op basis hiervan kan de toelichting bij de kaarten
worden verbeterd. Dit kan bijvoorbeeld aan concrete projecten en ontwikkelingen worden
gekoppeld.
- Risicocommunicatie: In het onderzoek is niet uitgebreid ingegaan op het gebruik van de kaarten
voor de risicocommunicatie richting burgers. Voordat de kaarten hiervoor gebruikt worden, is het
aan te bevelen om hier in een apart onderzoek verder op in te gaan. Er kan hierbij worden gedacht
aan een pilot met burgers, geleid door communicatie-experts.
- Rampenbestrijding: Tijdens de verschillende bijeenkomsten is aangegeven dat vooral de GR-
bijdragekaart gebruikt kan worden voor de rampenbestrijding. In dit onderzoek is dit niet nader
onderzocht, wel zijn de beperkingen hiervan aangegeven. De aanbeveling is om in een vervolg-
onderzoek in te gaan op de toepassingsmogelijkheden in het kader van de rampenbestrijding,
waarbij de relevante partijen betrokken worden. Omdat uit de GR-bijdragekaart de kaartvakken
met de belangrijkste objecten naar voren komen, kan voor deze objecten worden gedacht aan
gerichte maatregelen in de sfeer van de zelfredzaamheid, zoals goede vluchtwegen, slimme bouw-
voorschriften en specifieke voorlichting.
4.2.3 Gebiedsgerichte benadering opnemen in het risicobeleid
- De conclusie van dit onderzoek is dat de GR-gebiedskaart en de GR-bijdragekaart samen een
waardevolle aanvulling op het bestaande instrumentarium vormen. Daarom is de aanbeveling om
beide kaarten als invulling van de gebiedsgerichte benadering op te nemen in het risicobeleid.
Literatuur
2003. Verantwoorde risico's, veilige ruimte. Den Haag: Gezamenlijke uitgave van de Raad voor
Verkeer en Waterstaat en de VROM-raad.
2005. T Wiersma, W Roos, M de Wit. Gebiedsgericht groepsrisico, groepsrisico op een kaart.
Apeldoorn: TNO. TNO-rapport B&O-A R2005/245.
2005. AAC van Vliet, ES Kooi, JG Post. Groepsrisico en gebiedsgerichte benadering. Oriënterend
onderzoek gebaseerd op lokale groepsrisico's van industrie transport en luchtvaart. Bilthoven:
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. RIVM-rapport 620002001.
2007. Groepsrisico op de kaart gezet. Toelichtende rapportage. T Wiersma, AAC Van Vliet, L
Gooijer, H Boot. Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu. RIVM-
rapport 620100005.
2004. Safeti 6.42. London (UK): Det Norske Veritas.
2006. Safeti-NL 6.51. London (UK): Det Norske Veritas.
2007. RISKCURVES versie 7.32. Apeldoorn: TNO.
2005-2006. Nota vervoer gevaarlijke stoffen. Den Haag: Tweede Kamer. Vergaderjaar 2005-2006.
30373, nr. 2.
Bijlage A Verslag Klankbordgroep
Betreft: Verslag bijeenkomst Klankbordgroep (28 feb. 2007)
Datum verslaglegging: april 2007
A.1 Aanwezigen
De heer Antoin Scholten (gemeente Zwijndrecht)
De heer Ben Ale (TU Delft)
De heer Cees Moons (VROM, Directie Externe Veiligheid)
De heer Jaap van Staalduine (VROM, Directie Externe Veiligheid)
De heer Menso Molag (TNO)
De heer Kees van Luijk (RIVM)
Mevrouw Karen Jakschtow (VenW, Programma Veiligheid)
De heer Peter Peeters (VenW, Programma Veiligheid)
De heer Sebe Buitenkamp (VROM, Directie Externe Veiligheid)
De heer Martijn Ligthart (VROM, Directie Externe Veiligheid)
Mevrouw Tineke Wiersma (TNO)
De heer Hans Boot (TNO)
De heer Leendert Gooijer (RIVM)
De heer André van Vliet (RIVM)
A.2 Presentatie
Tineke Wiersma (TNO) legt het hoe en waarom van het project Gebiedgericht Groepsrisico uit. In het kort
komt het erop neer dat er behoefte bestaat om de bestaande weergave van het groepsrisico (de grafiek
waarin de FN-curve is weergegeven) aan te vullen met een grafische weergave. Grafische weergave van
het groepsrisico is een aanvullend instrument dat de discussies over het groepsrisico kan
vergemakkelijken en verhelderen.
TNO en RIVM hebben verschillende instrumenten ontwikkeld om het groepsrisico grafisch weer te geven:
GR-gebiedskaart en GR-bijdragekaart. Binnen het project zijn drie casussen uitgewerkt:
1. Ingeest: afstemming methodieken TNO/RIVM
2. Transport Dordrecht: toepassing in ruimtelijke ordening (RO)
3. Chemelot: grote site, cumulatie risicobronnen
Aan de hand van dit drietal casussen wordt gekeken naar de bruikbaarheid en de toegevoegde waarde
van deze kaarten. Tijdens de presentatie van de resultaten is onder meer ingegaan op de gevolgen van de
gekozen kleursetting. Daarnaast is bij de groepsrisicokaart ook onderscheid naar de verschillende
risicobronnen gemaakt, zodat duidelijk wordt welke bronnen voor wat verantwoordelijk zijn.
A.3 Inhoudelijke discussiepunten
Naar aanleiding van de presentatie zijn verschillende discussiepunten naar voren gekomen. De
belangrijkste zijn hieronder opgenomen.
- De kaarten zijn informatief en hebben volgens de aanwezigen toegevoegde waarde. De
problemen komen door middel van de kaarten in ieder geval duidelijk naar voren.
- Wat de toepasbaarheid betreft is de grote lijn uit de discussie dat de GR-gebiedskaart voor de
ruimtelijke ordening waardevol kan zijn en kan worden gebruikt om `zoekgebieden' voor ruimtelijke
ordening aan te geven. De GR-bijdragekaart is bruikbaar voor de rampenbestrijding.
- Sommigen vinden dat de kaarten ook in de risicocommunicatie ingezet kunnen worden
- Verder is duidelijk naar voren gekomen dat de kaarten een goede uitleg nodig hebben. Een gele
kleur op de GR-gebiedskaart kan bijvoorbeeld wel betekenen dat het aantal doden in het gebied
erg groot is.
- Vanuit het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is de zorg geuit dat de gebiedsgerichte
presentatie van het groepsrisico mogelijk kan leiden tot het zoeken naar meer ruimtelijke
ontwikkelingsmogelijkheden langs transportassen.
Verder zijn er ook adviezen en tips meegegeven voor een eventueel vervolg:
- Toets de toepasbaarheid van de instrumenten nog verder in de praktijk. Hierbij zou nog specifiek
kunnen worden gekeken naar de onderwerpen rampenbestrijding, risicocommunicatie en
ruimtelijke ordening. Dit laatste kan bijvoorbeeld door de resultaten aan een groep planologen te
geven en na te gaan op welke wijze zij de resultaten interpreteren en gebruiken.
- Plaats voor de duidelijkheid ook de plaatsgebonden risicocontouren in de verschillende kaarten
- Denk na over ontwikkeling van `verschilkaarten' om zo de zoekgebieden voor ruimtelijke ordening
snel duidelijk te kunnen maken.
Bijlage B Alternatief kleurgebruik
Op grond van de bezwaren bij het gebruik van de rood-groene kleurstelling voor de GR-gebiedskaart is
een alternatief met minder suggestieve kleuren voorgesteld (Tabel B-1).
Tabel B-1 Alternatieve kleurstelling voor GR-gebiedskaart
Waarde Kleur
GR > OW Boven OW Oranje
0,1xOW
Gebieden met een groepsrisico van een factor 1 miljoen onder de oriëntatiewaarde worden niet meer
gekleurd op de kaart. Figuur B-1 geeft een voorbeeld van dit kleurgebruik.
Figuur B-1 GR-gebiedskaart met alternatieve kleurstelling
Het gebruik van andere kleuren is in het project niet nader onderzocht. Op basis van de eerste ervaringen
lijkt het gebruik van traditionele kleuren (rood, oranje, geel, groen) het beste aan te sluiten bij de wensen
en behoeften van gebruikers.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer